Tweede Kamer der Staten-Generaal
2
Vergaderjaar 2001–2002
28 000 XVI
Vaststelling van de begroting van de uitgaven en de ontvangsten van het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (XVI) voor het jaar 2002
Nr. 11
VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG Vastgesteld 23 oktober 2001 Na kennis te hebben genomen van de inhoud van de brieven van de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport van 8 juni en 2 juli 2001 inzake schadeloosstelling van ex-dwangarbeiders bleek er in de vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport1 bij enkele fracties behoefte te bestaan een aantal vragen ter beantwoording voor te leggen aan de bewindsvrouwe. De vragen en de door de minister bij brief van 22 oktober 2001 verstrekte antwoorden zijn hieronder afgedrukt. Vragen PvdA-fractie 1 Op welke wijze heeft u de Nederlandse ex-dwangarbeiders, die zich via de Stichting Burgeroorlogsgetroffenen hebben aangemeld, geïnformeerd c.q. of gaat u dit doen?
1
Samenstelling: Leden: Van der Vlies (SGP), SwildensRozendaal (PvdA), ondervoorzitter, Middel (PvdA), Van Lente (VVD), voorzitter, Dankers (CDA), Oudkerk (PvdA), Bakker (D66), Rouvoet (ChristenUnie), Van Vliet (D66), Van BlerckWoerdman (VVD), Passtoors (VVD), Gortzak (PvdA), Hermann (GroenLinks), Buijs (CDA), Atsma (CDA), Arib (PvdA), Spoelman (PvdA), Kant (SP), E. Meijer (VVD), Van der Hoek (PvdA), Blok (VVD), Mosterd (CDA), Rijpstra (VVD), T. Pitstra (GroenLinks) en C. Cörüz (CDA). Plv. leden: Lambrechts (D66), Rehwinkel (PvdA), Apostolou (PvdA), Örgü (VVD), Verburg (CDA), Noorman-den Uyl (PvdA), Ravestein (D66), Slob (ChristenUnie), Van ’t Riet (D66), Terpstra (VVD), Udo (VVD), Belinfante (PvdA), Harrewijn (GroenLinks), Ross-van Dorp (CDA), T. H. A. M. Meijer (CDA), Duijkers (PvdA), Smits (PvdA), Marijnissen (SP), O. P. G. Vos (VVD), Hamer (PvdA), Cherribi (VVD), Rietkerk (CDA), Weekers (VVD), Van Gent (GroenLinks) en Visser-van Doorn (CDA).
KST56392 ISSN 0921 - 7371 Sdu Uitgevers ’s-Gravenhage 2001
De Duitse regering heeft de Internationale Organisatie voor Migratie (IOM) in Genève belast met de verdere vormgeving van de uitvoering van de schadeloosstelling van ex-dwangarbeiders die niet uit de Oost-Europese landen afkomstig zijn, en dus ook voor Nederland. Op verzoek van de IOM heeft de Stichting Burger-Oorlogsgetroffenen (SBO) hierin voor Nederland een belangrijke taak gekregen. Bij de SBO was reeds een door het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) gesubsidieerd centraal meldpunt voor ex-dwangarbeiders ingericht. De medewerkers van dit meldpunt kunnen een ieder informeren over de criteria waaraan men moet voldoen om mogelijkerwijs in aanmerking te komen voor een uitkering uit het Duitse of Oostenrijkse fonds. Er staan reeds meer dan 31 000 namen van mogelijke uitkeringsgerechtigden in het SBO-bestand. De SBO heeft een loketfunctie en controleert de aanvragen op volledigheid. De gecontroleerde gegevens worden vervolgens via IOM-Nederland ingediend bij het Duitse fonds. De IOM in Genève zal uiteindelijk de aanvragen beoordelen en tot rechtstreekse uitbetaling aan de rechthebbenden overgaan. In de Duitse instellingswet is bepaald dat de uitvoeringskosten uit de ter beschikking gestelde gelden dienen te worden gefinancierd. Het Ministerie van VWS heeft daarop besloten de uitvoering in Nederland te
Tweede Kamer, vergaderjaar 2001–2002, 28 000 XVI, nr. 11
1
subsidiëren, teneinde te voorkomen dat deze uitvoeringskosten ten laste gaan van de uitkeringsgelden. 2 Hoe motiveert u uw stellingname dat Nederlandse ex-dwangarbeiders niet te maken hebben gehad met materiële schade door tekortkomingen in het Nederlandse naoorlogse rechtsherstel? Kunt u hierbij bijvoorbeeld het feit betrekken dat zij nooit gecompenseerd zijn voor de bij hun terugkeer gedwongen inlevering van de door hen verdiende Rijksmarken? Het kabinet heeft naar aanleiding van een aantal rapportages van onderzoekscommissies in het kader van de Tegoeden Tweede Wereldoorlog besloten tot het beschikbaar stellen van bedragen aan de Roma en Sinti, de joodse gemeenschap en de Indische gemeenschap, omdat zij te maken hebben gehad met tekortkomingen in het naoorlogs rechtsherstel. De onderzoeken geven geen aanleiding hieraan ook de ex-dwangarbeiders toe te voegen. Over de gang van zaken rond de inlevering van Rijksmarken heb ik u reeds bij brief van 17 november 2000 (kenmerk TTW-U2122899) geïnformeerd. De wettelijke regelingen op basis waarvan bij terugkeer naar Nederland Rijksmarken, rentemarken en geallieerde marken werden ingenomen golden voor alle Nederlanders. Verzoeken tot vergoeding van de ingeleverde Rijksmarken konden worden ingediend bij de Inspecteur van Belastingen van de laatste woonplaats voor vertrek uit Nederland. Bij beschikking van 31 maart 1954 van de Minister van Financiën is een laatste mogelijkheid geboden om een gemotiveerd verzoek voor omwisseling in te dienen voor degenen die nog geen toewijzende beschikking hadden ontvangen. 3 Welke actie onderneemt u richting Duitsland, waar het gaat over de verdeling van de nu beschikbare middelen uit het dwangarbeidersfonds? De voorwaarden waaronder een ex-dwangarbeider in aanmerking kan komen voor een uitkering uit het Duitse fonds liggen vast, alsmede de wijze van uitvoering. Duitsland heeft het IOM belast met de uitvoering van de verdeling. Het Nederlandse kabinet heeft geen mogelijkheid om daarin verandering te brengen. Het belang van de Nederlandse ex-dwangarbeiders heb ik meerdere malen, ook via de heer P. Bosman, directeur van de SBO, onder de aandacht van de Duitse regering gebracht. De heer Bosman is sinds enige tijd voorzitter van de stuurgroep van de IOM in Genève. 4 Kunnen de resultaten van het onderzoek van de Stichting Terugkeer en Opvang aanleiding geven tot een bijstelling van uw standpunt inzake genoegdoening aan Nederlandse ex-dwangarbeiders? Veel Nederlandse ex-dwangarbeiders zullen, zoals vele oorlogsgetroffenen, in meer of mindere mate schade hebben opgelopen door de Tweede Wereldoorlog. De Nederlandse ex-dwangarbeiders hebben echter niet te maken gehad met materiële schade door tekortkomingen in het naoorlogs rechtsherstel. Van een genoegdoening in dat kader kan daarom geen sprake zijn. Het onderzoek dat de Stichting Onderzoek Terugkeer en Opvang (SOTO) in opdracht van de regering verricht is van een andere orde. Het betreft een historisch-wetenschappelijk onderzoek in brede zin naar het lot van oorlogsgetroffenen bij hun terugkeer naar en opvang in Nederland. De resultaten van het SOTO-onderzoek verschijnen in een viertal boeken. In november 2001 verschijnt een publicatie over de algemene onderzoeksresultaten en een publicatie over de ervaringen van oorlogsslachtoffers. Begin 2002 verschijnt een publicatie over het beleid
Tweede Kamer, vergaderjaar 2001–2002, 28 000 XVI, nr. 11
2
van overheidsorganisaties en maatschappelijke organisaties ten aanzien van de terugkeer en opvang van oorlogsgetroffenen. Vragen CDA-fractie 5 Wat zijn de redenen dat het Duitse bedrijfsleven – nu enkele belangrijke claims in de Verenigde Staten zijn afgewezen – nog immer niet de volledige 5 miljard DM heeft bijeengebracht? Het Duitse fonds heeft, doordat de rechtszekerheid niet was gewaarborgd, nogal wat moeite gehad om het toegezegde bedrag bijeen te brengen. Wel staan de grondleggers van het fonds in ieder geval garant voor het volledige bedrag. Nadat de rechtszekerheid was gewaarborgd heeft de Stichting «Erinnerung, Verantwortung und Zukunft» aangekondigd het ontbrekende bedrag, opgehoogd met 100 miljoen DM aan rente, vlot aan het fonds over te maken. Het fonds hoopt de komende weken het thans nog resterende bedrag van ongeveer 580 miljoen DM aan te vullen. 6 Het Duitse bedrijfsleven wil de rente, getrokken van het reeds vergaarde bedrag aan schadeloosstellingen, gebruiken om het ontbrekende geld aan te vullen tot de toegezegde 5 miljard DM. Aan wie komt naar de zienswijze van de minister de op dit moment opbouwende rente op genoemd bedrag ten goede? Wordt – of werd vooraf – deze rente meegeteld in het bedrag dat de betreffende bedrijven zelf moeten inleggen? Het Duitse bedrijfsleven heeft toegezegd het fonds op te waarderen met de rente-inkomsten tot een bedrag van 100 miljoen DM. Dit komt dus boven op het toegezegde bedrag van 5 miljard DM. 7 Hoeveel ex-dwangarbeiders komen er door de zeer strenge criteria van het fonds niet in aanmerking voor schadeloosstelling? Dit is moeilijk te zeggen. Alle 31 000 bij de SBO bekende namen hebben een aanvraagformulier en een toelichting daarop ontvangen. Ongeveer 20 000 van hen hebben inmiddels het door hen ingevulde claimformulier geretourneerd. Dat betekent dat 11 000 van hen er – om verschillende redenen – van hebben afgezien een aanvraag in te dienen. Naar inschatting zullen er 5 tot 10% uiteindelijk in aanmerking komen voor een compensatie uit het Duitse fonds. 8 Wat doet de minister aan de roep om erkenning van de Nederlandse ex-dwangarbeiders als slachtoffer van de Tweede Wereldoorlog? Als reactie op de roep om erkenning van de Nederlandse ex-dwangarbeiders als slachtoffer van de Tweede Wereldoorlog heb ik de Pensioen- en Uitkeringsraad (PUR) bij brief van 19 september 2000 gevraagd om in overleg met de SBO en mijn ministerie tot een aanpak te komen ten aanzien van potentiële rechthebbenden op een uitkering in het kader van de Wet uitkeringen burger-oorlogsslachtoffers 1940–1945 (Wubo) onder de circa 31 000 ex-dwang-arbeiders die zich bij de SBO hebben gemeld met het oog op een eventuele Duitse schadeloosstelling. Als uitvloeisel van deze brief is door de PUR, de SBO en de Stichting 1940–1945 gezamenlijk een pilot-onderzoek uitgevoerd om inzicht te krijgen in de mate waarin deze ex-dwangarbeiders onder de werking van de Wubo wensen te komen en de mate waarin de groep ook feitelijk onder de werking van
Tweede Kamer, vergaderjaar 2001–2002, 28 000 XVI, nr. 11
3
de wet kan komen. Uit dit inmiddels afgeronde onderzoek onder een representatief deel van de eerder genoemde groep ex-dwangarbeiders is gebleken dat 7,5% in aanmerking komt voor de Wubo. Geëxtrapoleerd naar de totale groep van 31 000 personen zou het dan kunnen gaan om een aantal van ruim 2000. Uiteraard zullen alle aanvragen die de PUR bereiken conform de bepalingen van de Wubo zorgvuldig worden behandeld. Vragen SP-fractie 9 Naar aanleiding van de brief van de minister van VWS aan de SBO d.d. 22 mei 2001 verschenen in de media berichten dat het kabinet besloten had aan de Nederlandse ex-dwang-arbeiders geen vergoeding toe te kennen. Zijn deze berichten waar? Heeft het kabinet inderdaad en definitief besloten geen vergoeding toe te kennen? Het kabinet heeft naar aanleiding van een aantal rapportages in het kader van de Tegoeden Tweede Wereldoorlog besloten tot het beschikbaar stellen van bedragen aan de Roma en Sinti, de joodse gemeenschap en de Indische gemeenschap, omdat zij, in tegenstelling tot de ex-dwangarbeiders, te maken hebben gehad met de gevolgen van de – achteraf bezien – formalistische en bureaucratische wijze waarop het naoorlogs rechtsherstel heeft plaatsgevonden. Daarbij gaat het om de materiële kant. Gedoeld wordt op roof en recuperatie van bezittingen. Bezittingen zijn door de bezetter ontnomen en niet in alle gevallen zijn deze na de Tweede Wereldoorlog teruggekomen. Het naoorlogs rechtsherstel is een wettelijk instrument geweest om het materiële onrecht zoveel mogelijk te herstellen. Veel ex-dwangarbeiders menen echter niettemin in aanmerking te kunnen komen voor een bijdrage gezien het grote leed dat zij in de Tweede Wereldoorlog hebben ondergaan en de kille ontvangst bij terugkeer in de Nederlandse samenleving. Deze immateriële aspecten spelen in het naoorlogs rechtsherstel echter geen rol. 10 In diezelfde brief van 22 mei 2001 aan de SBO wordt de mogelijkheid van een uitkering op grond van de WUBO aan de orde gesteld. Kan het kabinet zeggen of dit een reële mogelijkheid is? Hoeveel ex-dwangarbeiders zouden hierop een beroep kunnen doen? Is het aangekondigde plan van aanpak al gereed? Kunnen reeds nadere details worden gegeven? Ik verwijs hiervoor naar mijn antwoord op vraag 8. 11 Als het kabinet nu al de kille ontvangst, alsook het leed de ex-dwangarbeiders aangedaan, erkent en als dat straks nog eens bevestigd wordt door het rapport van de SOTO, is dat dan niet voldoende grondslag voor de toekenning door Nederland van enigerlei vergoeding aan de ex-dwangarbeiders? Ik verwijs hiervoor naar mijn antwoord op vraag 2 en 4. 12 Verdient de oplossing van toekenning van enigerlei vergoeding niet de voorkeur boven het doen volgen van de Wubo-procedure? Versterkt het feit dat (een aantal) ex-dwangarbeiders voor een uitkering op grond van de Wubo in aanmerking komen niet juist de door de SP-fractie voorgestane oplossing van een eenmalige vergoeding?
Tweede Kamer, vergaderjaar 2001–2002, 28 000 XVI, nr. 11
4
De Wubo voorziet in de mogelijkheid periodieke uitkeringen en vergoedingen voor bijzondere voorzieningen te verstrekken aan mensen die als burger in of door de Tweede Wereldoorlog letsel hebben opgelopen dat tot blijvende invaliditeit heeft geleid. De bedragen die nu worden uitgekeerd aan de Roma en Sinti, de joodse gemeenschap en de Indische gemeenschap hebben geen relatie met ondergaan leed of invaliditeit. Daar gaat het om tekortkomingen in het naoorlogs rechtsherstel. Aangezien bij de ex-dwangarbeiders geen sprake is van tekortkomingen in het naoorlogs rechtsherstel, is er geen grond aan hen op gelijke wijze een bedrag ter beschikking te stellen. 13 Wil het kabinet klip en klaar bevestigen dat zij bereid is na kennisname van het rapport van de SOTO de toekenning van een vergoeding in overweging te nemen? Zo nee, waarom niet? Ik verwijs hiervoor naar mijn antwoord op vraag 4. De voorzitter van de commissie, Van Lente De griffier van de commissie, Teunissen
Tweede Kamer, vergaderjaar 2001–2002, 28 000 XVI, nr. 11
5