Tweede Kamer der Staten-Generaal
2
Vergaderjaar 1994–1995
23 900 IXB
Vaststelling van de begroting van de uitgaven en de ontvangsten van het Ministerie van Financie¨n (IXB) voor het jaar 1995
Nr. 12
BRIEF VAN DE MINISTER VAN FINANCIE¨N Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Den Haag, 16 februari 1995 Bij de behandeling van het voorstel tot privatisering van ’s Rijks Munt1 heeft mijn ambtsvoorganger, de heer Van Amelsvoort, toegezegd uw Kamer te informeren over het beleid betreffende de uitgifte van bijzondere munten en over de bevindingen betreffende een reeds in gang gezet onderzoek naar de mogelijkheden tot jaarlijkse uitgifte van een bijzondere f 10-munt. Het beleid ten aanzien van bijzondere munten betreft de uitgifte van de bijzondere munten in circulatiekwaliteit en in de bijzondere kwaliteiten fleur de coin de proof, alsmede de uitgifte van dukaten. Hieronder zal allereerst beknopt worden ingegaan op de uitgangspunten van het beleid ten aanzien van bijzondere muntuitgiften2. Vervolgens zal worden stilgestaan bij de uitvoering van dit beleid en de bevindingen dienaangaande. Tot slot zal aan de orde komen of en zo ja in hoeverre het gevoerde beleid zou dienen te worden bijgesteld. Uitgangspunten van het beleid
Kamerstukken en Handelingen, 1993–1994, 23 413. Dit beleid is uitvoerig geformuleerd in de brief «Beleid ten aanzien van bijzondere muntuitgiften» (kamerstukken II, 1985–1986, 19 233, nrs. 1, 2 en 3). 3 Afgezien van de uitgifte van de f 10-Beneluxmunt eerder dit jaar, wordt op basis van het huidige beleid tot op heden overigens alleen de f 50-munt uitgegeven. De frequentie van deze munt is in principe een uitgifte van ten hoogste eenmaal per twee jaar.
Het huidige beleid ten aanzien van bijzondere muntuitgifte wordt sinds 1987 gevoerd. Uitgangspunten zijn de volgende. Munten worden primair uitgegeven als betaalmiddel. Om te voorkomen dat van de uitgifte van bijzondere munten een verwarrende invloed op de reguliere circulatie uitgaat, is uitgangspunt van het beleid ten aanzien van bijzondere munten, dat het uiterlijk van de ten behoeve van het betalingsverkeer gebruikte munten bestendig en ondubbelzinnig dient te zijn. Dit betekent dat de gangbare munten (de lage denominatie tot en met de f 5-munt) in beginsel niet voor uitgifte als bijzondere munt in aanmerking komen. Bij het gebruik van de hogere denominatie (de f 10- en f 50-munt) als bijzondere munt is de uitgiftefrequentie en de oplage voorts zodanig, dat die munten, hoewel wettig betaalmiddel, als verzamelobject worden opgenomen. Immers op grond van artikel 2 van de Muntwet 1987 zijn ook bijzondere munten wettig betaalmiddel. Ten aanzien van de uitgiftefrequentie wordt gestreefd naar een zekere regelmaat3, zonder dat daarbij overigens sprake is van een van te voren
5K0427 ISSN 0921 - 7371 Sdu Uitgeverij Plantijnstraat ’s-Gravenhage 1995
Tweede Kamer, vergaderjaar 1994–1995, 23 900 IXB, nr. 12
1
2
1
vastgestelde frequentie. Dit omdat anders het gevaar zou bestaan dat niet de bijzondere gelegenheid de uitgifte gaat bepalen, maar dat omwille van de uitgifte een gelegenheid wordt gezocht. Met betrekking tot de uitgiftegelegenheid is vastgesteld, dat een bijzondere munt kan worden uitgegeven, indien zich een bijzondere gelegenheid voordoet, zowel rond ons Koningshuis als rond belangrijke historische of maatschappelijke gebeurtenissen. Wat betreft de budgettaire verwerking van bijzondere munten wordt het volgende opgemerkt. De uitgifte van de reguliere circulatiemunten leidt tot uitgaven waar geen voor de Rijksbegroting relevante inkomensten tegenover staan. Deze munten fungeren immers als geld en betreffen schuldverplichtingen van de Staat aan het publiek. De uit deze uitgifte voortvloeiende opbrengsten – de nominale waarde van de munten – zijn dan ook budgettair niet relevant. In beginsel geldt dit ook voor de circulatie-exemplaren van een bijzondere munt. Ter zake hiervan is evenwel overwogen, dat de kans dat deze munten feitelijk gaan circuleren, gering moet worden geacht, mits zij in een beperkte oplage worden uitgegeven. Tegen die achtergrond is in overleg met de Nederlandsche Bank destijds geconcludeerd, dat de uit de uitgiften voortvloeiende opbrengsten als budgettair relevant kunnen worden aangemerkt. In de toepassing van het beleid ten aanzien van bijzondere muntuitgiften wordt tenslotte als uitgangspunt gehanteerd, dat de kosten en baten voor de Staat zorgvuldige afweging vereisen. Naast de bijzondere munten die wettig betaalmiddel zijn, worden ook munten uitgegeven die geen wettig betaalmiddel zijn: de gouden dukaat, de dubbele gouden dukaat en de zilveren dukaat. De gouden dukaat is een munt die onafgebroken al meer dan 400 jaar in de muntregelgeving voorkomt. Bij de herziening van de muntwetgeving is in 1987 de dubbele gouden dukaat ingevoerd4. Tevens werd op grond van een amendement de zilveren dukaat in de Muntwet 1987 opgenomen. Toepassing van het beleid Onder de hiervoor weergegeven uitgangspunten van het beleid ten aanzien van bijzondere muntuitgiften zijn f 50-munten uitgegeven in 1987, 1988, 1990, 1991 en 19945 en is in januari jongstleden een f 50-munt uitgegeven ter gelegenheid van de herdenking van 50 jaar Bevrijding. Daarnaast is in 1994 nog een f 10-munt uitgegeven6. De thans beschikbare gegevens leveren het volgende beeld op van de oplage, de terugvloei en de in verzamelingen opgenomen f 50-munten7. Jaar
Circulatiemunten Oplage Terugvloei
Verzamelingen
Bijzondere kwaliteiten Fleur de Proof Coin
4
Kamerstukken en Handelingen, 1986–1987, 19 484; Herziening van de bepalingen betreffende het Nederlands muntwezen (Muntwet 1987). 5 1987 – het vijftigjarige huwelijksfeest van Prinses Juliana en Prins Bernhard 1988 – Willem & Mary-herdenking 1990 – Honderd jaar Vorstinnenregering 1991 – het vijfentwintigjarige huwelijksfeest van Koningin Beatrix en Prins Claus 1994 – het Verdrag van Maastricht alsmede voordien: 1982 – Bicentennial Nederland/Verenigde Staten van Amerika 1984 – Willem van Oranje-herdenkingsmunt. 6 Het thema was de ondertekening 50 jaar geleden van het Benelux-verdrag. 7 Jaarverslag 1993 ’s Rijks Munt aangevuld met gegevens over 1994.
1982 1984 1987 1988 1990 1991 1994
– 1 000 000 1 500 000 1 000 000 800 000 700 000 550 000
n.v.t. 75 000 435 000 270 000 145 000 100 000 125 000
n.v.t. 925 000 1 065 000 730 000 655 000 600 000 425 000
189 900 106 300 80 500 52 800 50 500 47 000 30 000
49 900 56 300 52 800 35 900 34 500 35 000 26 000
De oplage voor de f 50-munt ter gelegenheid van vijftig jaar bevrijding is vooralsnog bepaald op 650 000 stuks. Deze oplage is gebaseerd op de verwachte belangstelling voor de munt. Ten aanzien van de terugvloei van f 50-munten in circulatiekwaliteit wordt opgemerkt, dat de getallen zijn gebaseerd op ramingen. De bij de Nederlandse Munt teruggestorte munten worden ongesorteerd aangeleverd; aan de hand van een steekproef wordt vervolgens de
Tweede Kamer, vergaderjaar 1994–1995, 23 900 IXB, nr. 12
2
verdeling over de jaren bepaald. Uiteraard wordt getracht de oplage zodanig vast te stellen, dat de terugvloei tot een minimum beperkt blijft. Daarnaast moet echter worden vermeden, dat de oplage te laag wordt vastgesteld, waardoor belangstellenden geen munt kunnen bemachtigen en worden teleurgesteld. Dit kan weer een negatief effect hebben op de volgende muntuitgiften. Een zekere terugvloei van munten is tegen deze achtergrond dan ook onvermijdelijk. Hierbij wordt aangetekend, dat het feit dat de ontmunting van teruggevloeide munten een kostenpost is, voor de Rijksbegroting met zich brengt, dat in dezen een direct verband is met de zorgvuldige afweging van de kosten en baten van een uitgifte. Ten principale geldt dat de met een bijzondere muntuitgifte samenhangende financie¨le risico’s exclusief berusten bij de Staat. De Nederlandse Munt als betrokken partij levert immers tegen het overeengekomen muntloon de door de Staat bestelde munten in circulatiekwaliteit, de Staat geeft de munten vervolgens uit. Bij de bijzondere kwaliteit van de herdenkingsmunten loop de Staat geen financieel risico. De oplage van de bijzondere kwaliteiten wordt namelijk door de Nederlandse Munt vastgesteld aan de hand van de bij haar geplaatste bestellingen. Deze munten zullen in principe niet terugvloeien, aangezien zij worden verkocht voor een prijs die de nominale waarde van de munten in ruime mate overtreft. De f 10-munt is in 1969 ingevoerd en in 1970 en 1973 uitgegeven. Nadien maakte het oplopen van de zilverprijs het feitelijk onmogelijk nog f 10-munten uit te geven, hetgeen leidde tot de invoering in 1982 van het f 50-muntstuk8. De zilverprijs is inmiddels echter scherp gedaald van circa f 800 per kilo toen tot minder dan f 300 per kilo nu. De gedaalde zilverprijs maakte het mogelijk om in 1994 opnieuw een zilveren tientje uit te geven. De oplage in circulatiekwaliteit van de f 10-Beneluxmunt bedroeg 2 miljoen exemplaren. Van de bijzondere kwaliteit zijn ruim 40 000 exemplaren besteld en verkocht. De oplage van de set met alle drie de Benelux-munten (25 000 stuks) is geheel verkocht. Zowel de f 50-munt als de f 10-munt in circulatiekwaliteit worden via het voor de reguliere – voor het betalingsverkeer bestemde – munten gee¨igende kanaal (de banken) uitgegeven. De bijzondere kwaliteiten worden door en via het kanaal van de Nederlandse Munt uitgegeven. Ten aanzien van de dukaten waren de oplagen9 over de in beschouwing genomen periode als volgt. Jaar
Gouden dukaat
Dubbele gouden dukaat
Zilveren dukaat
Dukatenset
1985 1986 1988 1989 1990 1991 1992 1993 1994
103 800 95 100 – 18 000 17 500 11 500 8 100 11 100 11 000
– – 23 700 11 400 – 10 000 5 500 – –
– – – 29 400 – – 10 900 12 500 6 000*
– – – 6 400 – – 6 300 – –
* De bestelperiode van deze munt is nog niet afgesloten.
8 9
Kamerstukken II, 1981–1982, 17 315. Zie voetnoot 7.
De dukaten worden door de Nederlandse Munt via haar eigen verkoopkanaal verkocht. De oplagen worden eveneens aan de hand van de bestellingen van geı¨nteresseerden vastgesteld. De Staat ontvangt per verkochte munt een vooraf vastgestelde royalty. Uit het vorengaande volgt dat voor zowel de Staat als voor de Nederlandse Munt ter zake van de uitgifte van dukaten geen sprake is van financie¨le risico’s.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1994–1995, 23 900 IXB, nr. 12
3
Evaluatie van het beleid Uit het bovenstaande kan worden afgeleid dat de vraag naar de f 50-munt in circulatiekwaliteit zich stabiliseert op een niveau tussen de 0,4 en de 0,6 miljoen exemplaren. Met de uitgifte van de f 50-munt wordt derhalve tegemoet gekomen aan een duidelijke behoefte bij het publiek. Wel moet worden geconstateerd dat de belangstelling voor de f 50-munt geringer is, dan bij de start van het programma nog werd verondersteld10. Daarbij moet niet worden uitgesloten, dat de relatief hoge nominale waarde heeft bijgedragen aan de teruggelopen vraag. Deze indruk wordt bevestigd door een onderzoek van ’s Rijks Munt in 1991 onder de bij haar geadministreerde verzamelaars11. Voor de f 10-munt blijkt er bij het publiek een zeer ruime belangstelling te bestaan. Vermoedelijk moet deze belangstelling blijkens een voorlopige indicatie mede worden toegeschreven aan de relatief lage nominale waarde van de munt. Van de oplage van de 2 miljoen exemplaren in circulatiekwaliteit van het Benelux-tientje heeft slechts een geringe terugvloei plaatsgevonden. Bij deze oplage is ook tot dusverre niet geconstateerd, dat de munt daadwerkelijk in het betalingsverkeer wordt gebruikt. Er is dus geen sprake van een verstorende invloed op de reguliere muntcirculatie of op het uitgiftepatroon van de bankbiljetten met een overeenkomstige nominale waarde. Voor de dukaten geldt evenals voor de f 50-munt, dat de belangstelling daarvoor lager is, dan het zich in eerdere instantie liet aanzien. Nochtans kan ook hier worden vastgesteld, dat zich ten aanzien van de vraag een stabilisering aftekent en dat derhalve de uitgiften tegemoet komen aan en behoefte bij het publiek. In het kader van de privatisering van ’s Rijks Munt is overigens een aanpassing van de Muntwet 1987 doorgevoerd die de uitgifte mogelijk heeft gemaakt van zilveren dukaten met een verschillende beeldenaar per provincie. De daardoor gerealiseerde varie¨teit zal naar verwachting leiden tot een grotere belangstelling voor de dukaat. De Groningse zilveren dukaat van 1994 (ter gelegenheid van het 400-jarig bestaan van de provincie Groningen) is de eerste dukaat in deze nieuwe reeks. Nieuw te voeren beleid 10
Uit een in opdracht van ’s Rijks Munt uitgevoerd onderzoek (Onderzoek naar de zilveren 50 guldenmunt – ’s Rijks Munt – ; augustus 1994, Motivaction Amsterdam B.V.) naar aanleiding van de uitgifte van de f 50-munt 1994 «Verdrag van Maastricht» komt vooral een verminderde belangstelling naar voren voor het verzamelen van munten in het algemeen. Daarnaast speelt bij de f 50-munt nog een rol de prijs (die bij bijzondere kwaliteiten f 79 respectievelijk f 99 bedraagt) gecombineerd met het feit dat de beleggingswaarde van munten sterk is gedaald. Thema en vormgeving blijkt nauwelijks invloed te hebben op het teruglopen van de belangstelling voor munten. Overigens moet hierbij worden aangetekend, dat het onderzoek zich richtte op verzamelaars die bij De Nederlandse Munt NV als geı¨nteresseerden staan ingeschreven; dit zijn derhalve de kopers van de bijzondere kwaliteiten. 11 Uit dit onderzoek blijkt onder andere, dat er bij de verzamelaars die reageerden, behoefte bestaat aan het gebruik van lagere denominatie dan de f 50-munt in een hogere frequentie, waarbij enerzijds wordt voorgesteld de f 10-munt weer te gaan gebruiken en anderzijds wordt gesuggereerd om een nieuwe munt van f 25-munt te introduceren.
Het bovenstaande overwegende kan worden geconcludeerd, dat de praktijk van de bijzondere muntuitgifte geen aanleiding geeft tot heroverweging van het beleid ten aanzien van bijzondere muntuitgiften ten principale, doch tevens dat de manifeste behoefte aan de f 10-munt het rechtvaardigt, dat deze munt een vaste plaats krijgt in het bijzondere muntuitgifteprogramma. De oplage van de f 10-munten in circulatiekwaliteit is in overleg met de Nederlandsche Bank vooralsnog vastgesteld op 2 miljoen exemplaren per uitgifte. Voor de uitgifte van de f 10-munt wordt ten aanzien van de vraag of een bepaalde gebeurtenis is aanmerking komt om herdacht te worden met een bijzondere muntuitgifte een ruimer toetsingskader dan bij de f 50-munt noodzakelijk geacht. Dit toetsingskader luidt als volgt: – een persoon of een gebeurtenis waarvan reeds bekend is, dat die persoon of gebeurtenis in het uitgifte-jaar ook zonder een munt bij een breed publiek in de belangstelling zal staan. Zo mogelijk wordt aansluiting gezocht bij andere evenementen en activiteiten in het herdenkingsjaar; – indien er in en bepaald jaar meerdere mogelijkheden zijn, dan komt in principe als eerste in aanmerking de internationaal meest bekende Nederlander of een internationale gebeurtenis, zo mogelijk in combinatie in Benelux-verband. De herdenking van nationale persoonlijkheden moet echter niet worden uitgesloten; – als bekende Nederlanders worden herdacht, zullen diverse aandachtsgebieden aan de orde moeten komen. Als aandachtsgebieden kunnen
Tweede Kamer, vergaderjaar 1994–1995, 23 900 IXB, nr. 12
4
onder andere worden genoemd schilderkunst, beeldhouwkunst, muziek, literatuur, wetenschap, staatkunde/politiek, maatschappij, sport, scheepvaart. Evenals bij de f 50-munt zal voor de f 10-munt de lijn van unieke artistieke kwaliteit worden voortgezet; voor elke uitgifte zal derhalve een kunstenaar worden verzocht een ontwerp te leveren. Wat betreft de uitgangspunten van het beleid wordt opgemerkt dat, de huidige zilverprijs in aanmerking noemende, ook de budgettaire randvoorwaarde niet langer een obstakel vormt voor uitgifte van deze munt12. Waarbij moet worden aangetekend, dat bij een verdere optimalisering van het beleid ten aanzien van bijzondere muntuitgiften de uitgifte van herdenkingsmunten niet mag leiden tot netto-uitgaven. Met betrekking tot de uitgiftegelegenheid wordt ten aanzien van de f 50-munt vastgehouden aan het uitgangspunt dat deze munt kan worden uitgegeven, indien zich een bijzondere gelegenheid voordoet, zowel rond ons Koningshuis als rond belangrijke historische of maatschappelijke gebeurtenissen. De invoering van een derde bijzondere munt – hierbij zou kunnen worden gedacht aan ee munt van f 25 – is vooralsnog niet overwogen. Tenslotte deel ik u mee, dat met de Nederlandse Vereniging van Banken thans afspraken zijn gemaakt voor de distributie van de bijzondere munten en de afstemming tussen de banken en de Nederlandse Munt over de te voeren publiciteitscampagnes. Zoals bekend verzorgen de banken al de distributie van de reguliere circulatiemunten. Over het hiervoor voorgenomen nieuwe beleid is overleg gevoerd met De Nederlandse Munt NV. Haar advies is bijgevoegd13. Daaruit blijkt dat dit beleid wordt onderschreven. De Staatssecretaris van Financie¨n, W. A. F. G. Vermeend
12 Overigens wordt opgemerkt, dat om de f 10-munt als zilveren munt te kunnen blijven presenteren, het zilvergehalte zal moeten worden verhoogd van 720 duizendsten naar 800 duizendsten. De f 10-Beneluxmunt werd naar analogie van de eerdere f 10-munten gepresenteerd als zilveren f 10-munt. Echter op grond van de Waarborgwet 1986 mogen niet-gewaarborgde werken (edelmetalen munten zijn vrijgesteld van waarborging) niet in de handel worden gebracht als zijnde van zilver, indien deze niet voldoen aan het op grond van artikel 1 van de Waarborgwet 1986 voor het desbetreffende voorwerp geldende laagste gehalte, voor zilver 800 duizendsten. De f 10-munt heeft echter het in 1969 vastgestelde gehalte van 720 duizendsten. De aanpassing zal worden gerealiseerd door middel van een voorstel tot wijziging van de desbetreffende algemene maatregel van bestuur. 13 Ter inzage gelegd bij de afdeling Parlementaire Documentatie.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1994–1995, 23 900 IXB, nr. 12
5