Tweede Kamer der Staten-Generaal
2
Vergaderjaar 1998–1999
22 112
Ontwerprichtlijnen Europese Commissie
Nr. 108
BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN BUITENLANDSE ZAKEN ’s-Gravenhage, 1 februari 1999 Overeenkomstig de bestaande afspraken heb ik de eer u hierbij drie fiches aan te bieden die werden opgesteld door de Werkgroep Beoordeling Nieuwe Commissievoorstellen (BNC): 1. Mededeling van de Commissie over de toepassing van de regels betreffende steunmaatregelen van de staten op maatregelen op het gebied van de directe belastingen op ondernemingen 2. Mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, de Europese Centrale Bank en het Economisch en Sociaal Comité: «Een actiekader voor de bestrijding van fraude en vervalsing in verband met andere betaalmiddelen dan contanten. 3. Voorstel voor een verordening (EG, Euratom) van de Raad tot oprichting van een Europees Bureau voor fraude-onderzoek (OLAF) De Staatssecretaris van Buitenlandse Zaken, D. A. Benschop
KST33518 ISSN 0921 - 7371 Sdu Uitgevers ’s-Gravenhage 1999
Tweede Kamer, vergaderjaar 1998–1999, 22 112, nr. 108
1
1. Mededeling van de Commissie over de toepassing van de regels betreffende steunmaatregelen van de staten op maatregelen op het gebied van de directe belastingen op ondernemingen Nummer van het Commissiedocument: Eerstverantwoordelijke Ministerie:
SEC(98) 1800 def. FIN i.o.m. EZ
Behandelingstraject: De mededeling is besproken in het Multilateraal Steunoverleg van 19 en 20 oktober 1998. Het betreft een zogenaamde dienstige maatregel van de Europese Commissie, die deze zonder verdere tussenkomst van Raad of Lid-Staten kan vaststellen. De mededeling is ter kennisgeving naar de Ecofin-raad van 1 december 1998 gezonden. De mededeling is voorts gepubliceerd in het Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen (PbEG C 384/3, van 10 december 1998). Korte inhoud en doelstelling van het voorstel: Het document bevat een analyse van de Commissie over de uitoefening van het staatssteuntoezicht bij de directe belastingen op ondernemingen. Aanleiding is het aannemen van de gedragscode om schadelijke belastingconcurrentie tegen te gaan door de Ecofin-raad van 1 december 1997. Het staatssteuntoezicht en het werk in het kader van de gedragscode liggen immers heel dicht tegen elkaar aan. De mededeling is indicatief en niet limitatief. Voor elk concreet geval van mogelijke staatssteun op fiscaal gebied zal de Commissie in haar onderzoek rekening houden met alle specifieke omstandigheden van het geval. Twee jaar na de bekendmaking van de mededeling zal de Commissie de toepassing ervan opnieuw onderzoeken. In de mededeling wordt in hoofdzaak ingegaan op de vraag wanneer een fiscale maatregel als steunmaatregel moet worden aangemerkt. Er is een weergave van de jurisprudentie. Verder wordt ingegaan op de verenigbaarheid van steunmaatregelen met de gemeenschappelijke markt (met accent op regionale steun). Tot slot wordt een passage gewijd aan het door de Commissie aan de lidstaten opleggen van de verplichting tot terugvordering van ten onrechte verleende steun. Deze passage sluit aan bij de jurisprudentie en het thans voorliggende voorstel voor een procedureverordening, welke strekt tot codificatie van de huidige praktijk. Terugvordering vindt niet plaats wanneer een beginsel van gemeenschapsrecht (i.h.b. het vertrouwensbeginsel) zich daartegen verzet. De voorliggende mededeling vormt een basis waarop de Commissie in de toekomst nadere regelgeving middels verdere dienstige maatregelen kan baseren. Deze mogelijke gang van zaken is volledig in overeenstemming met het EG-Verdrag. Op het gebied van (controle op) staatssteun geniet de Commissie vergaande, op het EG-Verdrag gebaseerde bevoegdheden, die zij zonder tussenkomst van Raad of Lid-Staten kan uitoefenen. Subsidiariteitstoets, deregulering: Positief. Het toezicht op staatssteun is een exclusieve Gemeenschapsbevoegdheid. Nederlandse belangen: De mededeling is van belang bij het opstellen van fiscale regelgeving, in het bijzonder regelgeving met een mogelijk steunkarakter. Rol EP in de besluitvormingsprocedure: n.v.t.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1998–1999, 22 112, nr. 108
2
Consequenties voor nationale regelgeving en beleid cq voor decentrale overheden: Met de mededeling wordt eens te meer duidelijk dat bij fiscale regelgeving moet worden gelet op staatssteunaspecten. Consequenties voor EG-begroting in EURO (per jaar): n.v.t. 2. Mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, de Europese Centrale Bank en het Economisch en Sociaal Comité: «Een actiekader voor de bestrijding van fraude en vervalsing in verband met andere betaalmiddelen dan contanten. Nummer van het Commissiedocument: Eerstverantwoordelijke ministerie:
COM (98) 395 def. JUST i.o.m. FIN
Behandelingstraject: Werkgroep straf- en gemeenschapsrecht. JBZ Raad. Het preventieve deel van de mededeling zal vermoedelijk worden behandeld in een werkgroep van de eerste pijler. Korte inhoud en doelstelling van het voorstel: De opkomst van de informatiemaatschappij en de interne markt biedt de georganiseerde misdaad de mogelijkheden om zich over de nationale grenzen heen te organiseren en gebruik te maken van het vrije verkeer van goederen, kapitaal, diensten en personen. Tegen deze achtergrond wordt het noodzakelijk geacht ervoor zorg te dragen dat er onder meer adequate garanties bestaan dat betaalinstrumenten niet kunnen worden gebruikt voor of in verband met ongeoorloofde activiteiten. In het Actieplan ter bestrijding van de georganiseerde criminaliteit (goedgekeurd door de Raad op 28 april 1997, PbEG 97/C 251/01 dd. 15 augustus 1997) is de Raad en de Commissie dan ook verzocht het punt van vervalsing en fraude in verband met betaalmiddelen te onderzoeken en aan te pakken. Inmiddels is besloten het vraagstuk van de vervalsing en namaking van euro-bankbiljetten en -muntstukken afzonderlijk te behandelen. De onderhavige mededeling ziet dan ook alleen op fraude en vervalsing in verband met andere betaalmiddelen dan contanten. De mededeling gaat in op de aard en omvang van fraude en vervalsing in verband met andere betaalmiddelen dan contanten, een beschrijving van betaalsystemen en de deelnemers daaraan, de relatie met de informatiemaatschappij en de opkomst van de elektronische handel, de verschillen in het materiele strafrecht van de lidstaten, rechtsmachtvraagstukken en de internationale component bij de oplossing van het voorliggende vraagstuk. De mededeling bevat voorts twee sporen die gezamenlijk moeten leiden tot veilige betaalinstrumenten: a. preventie b. repressie In de bij de mededeling gevoegde bijlagen worden de beide sporen nader uitgewerkt. De eerste bijlage bevat een voorstel tot gemeenschappelijk optreden ter bestrijding van fraude en vervalsing in verband met andere betaalmiddelen dan contanten. In het gemeenschappelijk optreden wordt aangegeven welke gedragingen in alle lidstaten als misdrijf strafbaar gesteld moeten worden en dat er moet worden voorzien in een passende bestraffing van deze misdrijven. Vraagstukken inzake rechtsmacht, uitlevering en internationale samenwerking maken eveneens onderdeel uit van het gemeenschappelijk optreden. De lidstaten zouden hun nationale wetgeving dienen te toetsen met betrekking tot de in het gemeenschappelijk optreden uiteengezette maatregelen. Bijlage 2 bevat een overzicht van acties ter voorkoming van fraude, het
Tweede Kamer, vergaderjaar 1998–1999, 22 112, nr. 108
3
preventieve deel derhalve. Deze acties zijn voornamelijk gericht tot de gebruikers (de financiële sector, consumentenorganisaties etc.) en zien o.m. op de totstandbrenging van verbeterde beveiliging van betaalinstrumenten, het ontwikkelen van opleidingsprogramma’s en het verbeteren van voorlichting voor gebruikers van betaalprodukten.
Subsidiariteitstoets, deregulering: Positief. In het Actieplan ter bestrijding van de georganiseerde criminaliteit (goedgekeurd door de Raad op 28 april 1997, PbEG 97/C251/01 dd. 15-08-97) is de Raad en de Commissie verzocht het punt van vervalsing en fraude in verband met betaalmiddelen te onderzoeken en aan te pakken. Daartoe wordt thans een bij de mededeling gevoegd gemeenschappelijk optreden ter bestrijding van fraude en vervalsing in verband met andere betaalmiddelen dan contanten voorgesteld. Gezien het transnationale karakter van de georganiseerde misdaad in Europa zal gemeenschappelijk optreden duidelijke voordelen opleveren ten opzichte van nationaal optreden. Nederlandse belangen: Nederland heeft er een belang bij dat haar financiële instellingen en consumenten bij het betalingsverkeer, dat in toenemende mate met niet-contante middelen geschiedt en ook internationaliseert (denk aan Internet handel), een hoog niveau van bescherming heeft en dat in ieder geval op Europees niveau tegen fraude en vervalsing van andere betaalmiddelen dan contanten kan worden opgetreden. Dit vergemakkelijkt o.a. de rechtshulp en de internationale informatie-uitwisseling. Daarnaast is het van groot belang dat naast de taak van de lidstaten de primaire verantwoordelijkheid van de gebruikers van bedoelde betaalmiddelen voor preventieve maatregelen wordt benadrukt. Naarmate de financiële sector beter in staat is zijn produkten te beveiligen leidt dat tot afnemende druk op de (strafrechtelijke) rechtshandhaving. Rol EP in de besluitvormingsprocedure: Het gemeenschappelijk optreden behelst een in Titel VI VEU geregeld instrument (i.c. art K3 lid 2 sub b VEU). Ingevolge artikel K6 wordt het EP door het voorzitterschap en de Commissie regelmatig op de hoogte gehouden van de werkzaamheden op onder Titel VI vallende gebieden en raadpleegt het voorzitterschap het EP over de voornaamste aspecten op de in Titel VI VEU genoemde gebieden. Consequenties voor nationale regelgeving/beleid cq decentrale overheden: Het is niet uitgesloten dat aanpassing van de regelgeving geboden zal zijn. Consequenties voor EG-begroting in EURO (per jaar): geen 3. Voorstel voor een verordening (EG, Euratom) van de Raad tot oprichting van een Europees Bureau voor fraude-onderzoek (OLAF) Nummer van het Commissiedocument: Eerstverantwoordelijke Ministeries:
COM (1998)717 def JUST, BZ en FIN, i.o.m. LNV, EZ, SZW, V&W, VWS, OCW
Behandelingstraject Behandeling zal voor het eerst plaatsvinden op 27 januari 1999 in de ad hoc werkgroep fraudebestrijding. Het voorstel zal op 4 en 5 februari 1999
Tweede Kamer, vergaderjaar 1998–1999, 22 112, nr. 108
4
eveneens worden besproken in de Multidisciplinaire Werkgroep georganiseerde criminaliteit. De door het EP op 14 januari 1999 aangenomen resolutie leidt er voorts toe dat de Commissie een groep op hoog niveau zal samenstellen met vertegenwoordigers van EP, Raad en Commissie om dit voorstel te bespreken.
Korte inhoud en doelstelling van het voorstel: Het voorstel beoogt een Europees bureau voor fraude-onderzoek (OLAF) op te richten. Het gaat om een van de Europese instellingen onafhankelijk orgaan, dat tot taak heeft in het kader van de bestrijding van EU-fraude administratieve onderzoeken uit te voeren zowel in de lidstaten (externe onderzoeken) als binnen alle instellingen en onafhankelijke organen van de Gemeenschappen (interne onderzoeken). De huidige coördinatieeenheid voor de fraudebestrijding (UCLAF) is alleen bevoegd tot onderzoek van fraudegevallen binnen de lidstaten en binnen de Commissie. Het op te richten OLAF is een autonoom communautair orgaan met rechtspersoonlijkheid dat in geen enkel opzicht onder de Commissie ressorteert. OLAF zal de instellingen en organen die bij of op grond van het Verdrag zijn opgericht bijstand verlenen door het uitvoeren van administratieve onderzoeken. OLAF zal de huidige taken van UCLAF, wat de uitvoering van de eigenlijke fraude-onderzoeken betreft, overnemen. De Commissie behoudt bij externe onderzoeken een coördinerende rol en taken die voortvloeien uit de Verdragen (bijv. als hoedster van het EG-Verdrag). Kernpunten van het voorstel zijn voorts: – externe onderzoeken worden uitgevoerd op verzoek van de Commissie, die evenwel geen bemoeienis meer lijkt te hebben met het feitelijke onderzoek, maar wel verantwoordelijk blijft voor de coördinatie voorafgaand aan het onderzoek en bij de follow-up daarvan; – het doen van interne onderzoeken op verzoek van de instellingen die OLAF daartoe in staat stellen door middel van een specifiek besluit; in ieder geval zal de Commissie OLAF in staat stellen om op eigen initiatief een intern onderzoek in te stellen; – zowel interne als externe onderzoeken monden uit in een rapport. Het is vervolgens aan de Commissie (bij extern onderzoek) of de betrokken instelling (bij intern onderzoek) om te zorgen voor de follow-up. OLAF heeft dus geen uitvoerende taak in de follow-up van zijn bevindingen; – aan het hoofd van OLAF staat een directeur, met daarboven een raad van bestuur. De raad van bestuur van het bureau bestaat uit negen deskundigen (leden), van wie er drie worden aangewezen door het Europees Parlement, drie door de Raad, twee door de Commissie en één door de Europese Rekenkamer. Subsidiariteitstoets, deregulering: Positief. De bestrijding van EU-fraude is een gemeenschappelijke zaak (zie ook art. 209A EG-Verdrag). De rechtsbasis: Als rechtsbasis voor dit voorstel noemt de Commissie art. 235 EG-Verdrag (resp. art. 203 Euratom-verdrag). Een beroep op dit algemene artikel is nodig, omdat thans een specifieke rechtsgrondslag ontbreekt. Overigens voorziet het Verdrag van Amsterdam wel in een specifieke rechtsbasis. Op grond van art. 280 van het nieuwe EG-Verdrag kan de Raad namelijk met gekwalificeerde meerderheid, met medebeslissing van het EP en na raadpleging van de Europese Rekenkamer, maatregelen aannemen voor de preventie en de bestrijding van fraude waardoor de financiële belangen van de Gemeenschap worden geschaad. Tot nu toe moest voor het treffen van fraudebestrijdingsmiddelen steeds een beroep worden gedaan op het algemene art. 235, dat echter unanimiteit in de besluitvorming voorschrijft. De Commissie geeft aan dat zij, zodra het Verdrag van Amsterdam in werking is getreden, het onderhavige voorstel zal wijzigen om dan het nieuwe art. 280 EG-Verdrag als rechtsgrondslag daarvoor te laten dienen.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1998–1999, 22 112, nr. 108
5
Nederlandse belangen: Nederland hecht groot belang aan een adequate fraudebestrijding binnen een passend institutioneel en juridisch kader, waarbij ook de «interne fraudebestrijding» bij de instellingen, zoals bij de Commissie, de juiste aandacht krijgt. Van de oprichting van de OLAF verwacht Nederland, met inachtneming van eerdergenoemde nadere inpassing, een belangrijke impuls met betrekking tot de aanpak van fraude met Gemeenschapsgelden. Rol EP in de besluitvormingsprocedure: De gekozen rechtsgrond van art. 235 EG-Verdrag voorziet in raadpleging van het EP. Consequenties voor nationale regelgeving/beleid c.q. decentrale overheden Geen Consequenties voor EG-begroting in EURO per jaar: 5,72 Meuro, waarvan 4,4 Meuro wordt ingevuld door overplaatsing van bestaand UCLAF-personeel.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1998–1999, 22 112, nr. 108
6