Tweede Kamer der Staten-Generaal
2
Vergaderjaar 1996–1997
24 036
Marktwerking, deregulering en wetgevingskwaliteit
Nr. 53
BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN VOLKSGEZONDHEID, WELZIJN EN SPORT EN DE MINISTERS VAN LANDBOUW, NATUURBEHEER EN VISSERIJ EN VAN ECONOMISCHE ZAKEN Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal ’s-Gravenhage, 30 juni 1997 Hierbij bieden wij u een voortgangsrapportage aan ten aanzien van de implementatie van de aanbevelingen die gedaan zijn door de Werkgroep Levensmiddelen in het kader van het project Marktwerking, Deregulering en Wetgevingskwaliteit. De Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, E. G. Terpstra De Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij, J. J. van Aartsen De Minister van Economische Zaken, G. J. Wijers
7K2270 ISSN 0921 - 7371 Sdu Uitgevers ’s-Gravenhage 1997
Tweede Kamer, vergaderjaar 1996–1997, 24 036, nr. 53
1
VOORTGANGSRAPPORTAGE IMPLEMENTATIE AANBEVELINGEN MDW LEVENSMIDDELENWETGEVING 1. Inleiding In het MDW-rapport inzake de levensmiddelenwetgeving wordt een aantal aanbevelingen gedaan gericht op de deregulering van de levensmiddelenwetgeving. Uitgangspunt hierbij is dat het huidige niveau van gezondheidsbescherming niet mag worden aangetast. Niettemin is gebleken, dat flink wat regelgeving op levensmiddelengebied kan worden geschrapt of vereenvoudigd. Dit heeft in de eerste plaats tot gevolg dat producenten van levensmiddelen meer vrijheid krijgen om nieuwe producten op de markt te brengen en alerter kunnen inspelen op nieuwe marktontwikkelingen. In de tweede plaats leidt dit ertoe, dat de consumenten ruimere keuzemogelijkheden krijgen. Het kabinet heeft de aanbevelingen uit het MDW-rapport levensmiddelen overgenomen. Met het oog op een planmatige en gestructureerde uitvoering van de aanbevelingen van het MDW-rapport inzake de levensmiddelenregelgeving is een Implementatieplan opgesteld (Tweede Kamer, 1996–1997, 24 036, nr. 31). In dit Implementatieplan is aangekondigd, dat de Tweede Kamer periodiek zal worden geïnformeerd over de voortgang en de resultaten van de uitvoering van de aanbevelingen uit het MDW-rapport. Toegezegd is, dat een eerste voortgangsrapportage in het tweede kwartaal van 1997 aan het parlement toegezonden zal worden. Met de toezending van deze notitie wordt invulling gegeven aan deze toezegging. Aangezien volgens het Implementatieplan de meeste activiteiten uiterlijk 1 januari 1998 afgerond dienen te zijn neemt het kabinet zich voor om ook begin 1998 een rapportage over de implementatie van de MDW-aanbevelingen aan het parlement te sturen. 2. Opschoning en vereenvoudiging van regelgeving De opschoning en vereenvoudiging van nationale regelgeving op levensmiddelengebied heeft betrekking op drie clusters van regelgeving: regelgeving op basis van de Warenwet, regelgeving op basis van de Landbouwkwaliteitswet en verordeningen van PBO-organen (bedrijfs- en productschappen).
2.1 Opschoning en vereenvoudiging van regelgeving op basis van de Warenwet Voor de doorlichting van de regelgeving op basis van de Warenwet is in het Implementatieplan een aantal uitgangspunten geformuleerd. Voorop staat dat het huidige niveau van gezondheidsbescherming niet dient te worden aangetast. Daarnaast gelden de volgende uitgangspunten: «Wettelijke productbenamingen Reduceer het aantal wettelijke productbenamingen sterk. Slechts wanneer sprake is van in brede kring geconsumeerde levensmiddelen waarbij sprake is van een sterke verwachting van de consument of die door de consument veelal worden gekozen met het oog op voedingskundige aspecten kan een wettelijke productbenaming gerechtvaardigd zijn, mits bescherming van de consument niet kan worden verwezenlijkt door een middel dat het handelsverkeer minder belemmert, zoals etikettering. Verbieden of anderszins reguleren van toevoegingen en productiewijzen zonder gezondheidsrisico’s Hanteer ten aanzien van het verbieden of anderszins reguleren van
Tweede Kamer, vergaderjaar 1996–1997, 24 036, nr. 53
2
toevoegingen en productiewijzen zonder gezondheidsrisico’s de volgende uitgangspunten: 1. Weer in beginsel geen producten van de markt die veilig zijn. 2. Volsta, voorzover dusdanig dringende exportbelangen of nationale «consumer concerns» aan de orde zijn, zoveel mogelijk met minder ingrijpende middelen dan verboden, zoals etikettering. 3. Wanneer toch in een uitzonderingsgeval een verbod nodig is, bezie dan periodiek in hoeverre de motivering voor de uitzondering nog opgaat, bijvoorbeeld door te voorzien in een horizonbepaling.» Onderstaand wordt een overzicht gegeven van de stand van zaken met betrekking tot de opschoning en vereenvoudiging van de regelgeving op basis van de Warenwet in vergelijking met de voornemens uit het Implementatieplan. 1. Besluiten op basis van de Warenwet die volgens het Implementatieplan in beginsel kunnen worden ingetrokken: a. Algemeen Besluit b. Algemeen Aanduidingenbesluit c. Azijnbesluit d. Eiwitproduktenbesluit e. Geconserveerde-aardappelenbesluit f. Geconserveerde-groentenbesluit g. Jusbesluit h. Margarinebesluit i. Mayonaise- en Slasausbesluit j. Wijnbesluit. Bovenstaande besluiten kunnen worden ingetrokken, enerzijds omdat de eisen ter bescherming van de volksgezondheid inmiddels zijn opgenomen in besluiten die van toepassing zijn op alle levensmiddelen, anderzijds aangezien in deze besluiten veelal sprake is van receptuurvoorschriften die gezien de MDW-aanbevelingen niet meer in wetgeving thuishoren. Voor drie in brede kring geconsumeerde levensmiddelen waarbij sprake is van een sterke verwachting van de consument (azijn, mayonaise en vruchtenwijn) zijn evenwel, na zorgvuldig overleg met de industrie, handel en consumentenorganisaties in het Regulier Overleg Warenwet, minimale voorwaarden gehandhaafd waaronder die benamingen desgewenst gebruikt mogen worden. Volgens genoemd Implementatieplan zal ernaar worden gestreefd per uiterlijk 1 oktober 1997 wetgeving over de bovenstaande besluiten in het Staatsblad te publiceren. Huidige stand van zaken is de volgende. – Het besluit tot intrekking van het Margarinebesluit is gereed voor publicatie in het Staatsblad. Met de Europese Commissie wordt thans in het kader van richtlijn 83/189/EEG (notificatierichtlijn) nog overlegd over één onderdeel daarvan, namelijk de verplichting op het etiket te vermelden wanneer aan margarine geen vitamine A of D is toegevoegd tot bepaalde gehaltes. Getracht wordt het besluit zo spoedig mogelijk te publiceren. – Het besluit tot intrekking van de overige negen besluiten is inmiddels aan de Raad van State (RvS) aangeboden. Ook is het aan de Europese Commissie toegestuurd op grond van de genoemde richtlijn 83/189/EEG. Verwachting is dat publicatie van beide besluiten in het Staatsblad vóór 1 oktober a.s. mogelijk zal zijn. Wat betreft het laatstgenoemde besluit geldt hierbij uiteraard de voorwaarde, dat de notificatie aan de Europese Unie niet tot vertraging leidt. 2. Besluiten met hoofdzakelijk productbenamingen die volgens het Implementatieplan vergaand kunnen worden gedereguleerd: a. Broodbesluit (Warenwet) b. Meelbesluit (Warenwet) c. Peulvruchtenbesluit (Warenwet)
Tweede Kamer, vergaderjaar 1996–1997, 24 036, nr. 53
3
d. Vlees- en Vleeswarenbesluit (Warenwet) e. Consumptieijsbesluit (Warenwet) f. Deegwarenbesluit (Warenwet) g. Warenwetbesluit Frisdranken (Warenwet) h. Warenwetbesluit Koffie en cichorei i. Mosterdbesluit (Warenwet) j. Natuurlijk Mineraal- en Bronwaterbesluit (Warenwet) k. Warenwetbesluit Puddingpoeders l. Warenwetbesluit Soep-, Vleesextract en Bouillon m.Specerijenbesluit (Warenwet) n. Suiker- en Siroopbesluit (Warenwet) o. Warenwetbesluit Thee p. Warenwetbesluit Verduurzaamde Vruchtenproducten q. Warenwetregeling Vrijstelling Vitaminepreparaten r. Zetmeelbesluit (Warenwet) s. Zoutbesluit (Warenwet). De bovenvermelde aanbeveling met betrekking tot productbenamingen maakt een forse deregulering op dit vlak mogelijk. Daarbij speelt ook de Europese ontwikkeling naar verplichte kwantitatieve ingrediëntendeclaratie een belangrijke rol. In het Implementatieplan is aangegeven, dat ernaar zal worden gestreefd per uiterlijk 1 december 1997 wetgeving over de bovenstaande besluiten in het Staatsblad te publiceren. De huidige stand van zaken is de volgende. – Een voorstel tot deregulering van het onder j bedoelde besluit (ontwerp-Warenwetbesluit Verpakte Waters) is inmiddels aan de RvS gezonden. – Voorstellen tot deregulering van de onder a, b, c, d, e, f, i en m bedoelde besluiten worden nog vóór medio juli besproken in het Regulier Overleg Warenwet. In deze voorstellen wordt receptuurwetgeving geschrapt en worden beschermde benamingen slechts gehandhaafd ingeval van in brede kring geconsumeerde levensmiddelen waarbij sprake is van een sterke verwachting van de consument, zoals vlees, gehakt, roomijs en dergelijke. – De Warenwetregeling Vrijstelling Vitaminepreparaten is getoetst aan de MDW-criteria en komt niet in aanmerking voor deregulering. – De overige besluiten geven mede uitvoering aan EU- en Beneluxregels. Aanpassing daarvan is afhankelijk van de medewerking van de andere lidstaten. Vooralsnog zijn deze in beslissende meerderheid niet bereid tot deregulering. Aanpassing van deze besluiten is voorlopig dus niet mogelijk. (Zie overigens par. 3.) Verwacht wordt, dat vóór 1 december 1997 publicatie van aangepaste wetgeving in het Staatsblad mogelijk zal zijn. 3. Besluiten die nagenoeg uitsluitend de volksgezondheid betreffen en moderne Warenwetbesluiten. In het Implementatieplan is aangegeven, dat ook een aantal moderne Warenwetbesluiten en een aantal besluiten die nagenoeg uitsluitend de volksgezondheid betreffen zullen worden doorgelicht. Aangezien bij moderne Warenwetbesluiten al rekening is gehouden met dereguleringscriteria en omdat één van de uitgangspunten bij deze MDW-operatie is, dat het huidige niveau van gezondheidsbescherming niet aangetast zal worden valt niet te verwachten, dat deze doorlichting nog zal leiden tot een ingrijpende deregulering. Nochtans is in het Implementatieplan aangekondigd, dat ook deze besluiten kritisch zullen worden bezien. Naar verwachting zullen de einddata van de tijdsplanning uit het Implementatieplan voor de doorlichting van deze besluiten gehaald kunnen worden, dat wil zeggen dat het wetgevingstraject ten aanzien van
Tweede Kamer, vergaderjaar 1996–1997, 24 036, nr. 53
4
een aantal moderne Warenwetbesluiten uiterlijk op 1 juli 1998 zal zijn afgerond en ten aanzien van een aantal besluiten die nagenoeg uitsluitend de volksgezondheid betreffen uiterlijk op1 augustus 1998.
2.2 Opschoning en vereenvoudiging van regelgeving op basis van de Landbouwkwaliteitswet In het kabinetsstandpunt naar aanleiding van het rapport MDW-levensmiddelen is aangegeven dat de nationale marktordeningsregels en de regels met betrekking tot «extra kwaliteit» zullen worden afgeschaft. Het betreft regels gebaseerd op de Landbouwkwaliteitswet. Het kabinet meent – kort gezegd – dat regulering op deze gebieden in principe aan de markt zelf moet worden overgelaten, al dan niet in de vorm van een private regeling. Het kabinet heeft tevens aangegeven dat het proces naar afschaffing samen met het bedrijfsleven zal worden vormgegeven. Hierbij wordt tevens onderzocht of in verband met de internationale concurrentiepositie van het Nederlandse agrarische bedrijfsleven tijdelijk een uitzondering op die afschaffing nodig en evenredig is. De in het verleden (in aansluiting op het EU-marktordeningsregime) uitgevaardigde marktordeningsregels stellen vooral bepaalde klassificatieen sorteringseisen, zoals bijvoorbeeld ten aanzien van de indeling van groenten en fruit in gewichts- en grootteklassen. Als voorbeeld kan genoemd worden de eis ten aanzien van het minimum aantal radijsjes per bos. Achtergrond van dergelijke regels is de bevordering van de doorzichtigheid van de markt, niet zozeer met het oog op het belang van de consument, doch veeleer gericht op de producent en de handelaar. De regelgeving op het gebied van de extra kwaliteit gaat een stap verder dan de hiervoor genoemde marktordeningsregels. Het gaat hier om vrijwillige normen die primair een sector- en ondernemersbelang dienen. Wil men de producten als «extra kwaliteit» op de markt brengen (en het bijbehorende keurmerk willen voeren), dan moet aan de gestelde eisen worden voldaan. Het betreft hier bijvoorbeeld (aanvullende) sorteringseisen, eisen op het gebied van bereiding, samenstelling, kwaliteit, bewaring, aanduiding, verpakking, sortering en verzorging. Als voorbeeld op het gebied van groenten en fruit kan worden genoemd een eis aan de kromming van komkommers. Een ander treffend voorbeeld van een extra kwaliteitsregel, op zuivelgebied, is de zgn. gesloten kaaslijst1 . Op basis van de Landbouwkwaliteitswet is een aantal Landbouwkwaliteitsbesluiten genomen. De marktordenings- en extrakwaliteitsregels zijn neergelegd in ministeriële regelingen dan wel in productschapsverordeningen (medebewind) die zijn gebaseerd op deze Landbouwkwaliteitsbesluiten. Komen deze te vervallen, dan ontvalt daarmee de rechtsbasis voor de daarop gebaseerde Landbouwkwaliteitsregelingen en -verordeningen.
1
Het Landbouwkwaliteitsregime voorziet in een lijst met ca 40 kaassoorten, die ieder aan exact omschreven voorwaarden moeten voldoen, o.m. qua gebruikte grondstof en productieproces. De productie van een andere kaassoort die niet binnen het kader van die lijst valt is slechts toegestaan met een ontheffing van het desbetreffende voorschrift.
Landbouwkwaliteitsbesluiten zijn, voorzover hier van belang, uitgevaardigd voor de volgende productsoorten: a. vis en visproducten b. scharrelvarkensvlees en scharrelvarkensvleeswaar c. vleeswaren d. consumptie-aardappelen e. bacon f. groenten en fruit g. zuivel.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1996–1997, 24 036, nr. 53
5
Onderstaand wordt per productsoort aangegeven wat de stand van zaken is met betrekking tot de deregulering in vergelijking tot de planning uit het Implementatieplan.
ad a, b en c: vis en visprodukten, scharrelvarkensvlees en -vleeswaar en vleeswaren Conform het Implementatieplan is voor vis en visproducten, scharrelvarkensvlees en -vleeswaar en vleeswaren een plan van aanpak opgesteld Ook het overleg met het bedrijfsleven is inmiddels afgerond. Voor al deze producten geldt dat het wetgevingstraject is ingeslagen: een adviesaanvraag tot intrekking van de Landbouwkwaliteitsbesluiten vis en visprodukten, scharrelvarkensvlees en -vleeswaar en vleeswaren is ingediend bij de Raad van State. Voor de eerstgenoemde productsoorten is het desbetreffende Landbouwkwaliteitsbesluit nooit nader uitgewerkt in materiële eisen. Het gaat hier dan ook om afschaffing van «lege» besluiten. Voor de categorie vleeswaren betekent de afschaffing van het Landbouwkwaliteitsbesluit dat het publiekrechtelijke extra kwaliteitsmerk voor met name rookworst en de daaraan ten grondslag liggende wettelijke uitvoeringsregels (onder meer aanvullende inrichtings-, etiketterings- en produkteisen) komen te vervallen.
ad d: consumptie-aardappelen Ook voor consumptie-aardappelen is een plan van aanpak opgesteld en is inmiddels het overleg met het bedrijfsleven afgerond. Ook hiervoor geldt, dat het wetgevingstraject is ingeslagen: voor het Landbouwkwaliteitsbesluit consumptie-aardappelen geldt dat een intrekkingsbesluit eerdaags naar de Raad van State kan worden gestuurd ter advisering. Afschaffing van het Landbouwkwaliteitsbesluit betekent dat de onderliggende uitvoeringsregels, met name op het gebied van sortering, rasaanduiding en aanduiding van productiepartijen, komen te vervallen. (Overigens zij in dit verband erop gewezen, dat het Warenwetbesluit etikettering van levensmiddelen een aantal horizontale regels bevat, onder meer op het gebied van aanduidingen.)
ad e: bacon Het overleg met de baconsector is nog gaande. Deze sector is volop bezig met een omslag naar een privaatrechtelijk regime in plaats van het landbouwkwaliteitsregime. De sector heeft eind 1996 gepleit voor een voorlopige handhaving van laatstgenoemd regime, als overgang naar de private aanpak. Meer duidelijkheid over die overgang en de mogelijkheden om het desbetreffende Landbouwkwaliteits-besluit in te trekken wordt in de zomer van 1997 verwacht. Het wetgevingstraject is in afwachting hiervan nog niet ingezet. Afschaffing van het Landbouwkwaliteitsbesluit bacon zou betekenen dat het publiekrechtelijke «royal crest» merk en de daaraan ten grondslag liggende uitvoeringsregels zouden vervallen.
ad f: groenten en fruit Voor de sector groenten en fruit is het overleg met het bedrijfsleven inmiddels nagenoeg afgerond. Het Productschap Tuinbouw (PT) heeft aangegeven het publiekrechtelijke extra-kwaliteitsregime te zullen omzetten in een privaatrechtelijke regeling, met als streefdatum 1 januari 1998. Deze sector blijft evenwel zeer hechten aan de hier geldende nationale marktordeningsregels. Een onderbouwing van de noodzaak tot (tijdelijke) handhaving van die regels wordt thans afgewacht. Wel is
Tweede Kamer, vergaderjaar 1996–1997, 24 036, nr. 53
6
duidelijk dat het PT deze regels op korte termijn in sterke mate wil gaan vereenvoudigen en opschonen. Afschaffing van de extra kwaliteitsregels voor groenten en fruit betekent dat de Landbouwkwaliteitsverordening PGF 1991 groenten en fruit (merkteken: het «Holland Leeuwtje») wordt ingetrokken en zal worden vervangen door een privaatrechtelijke regeling.
ad g: zuivel Voor de zuivelproducten is gekozen voor een iets andere aanpak. Hier was namelijk al voor de start van het project MDW-levensmiddelen een dereguleringsproject gaande1. Besloten is dat, voorzover de MDW-aanbevelingen verder gaan dan de resultaten van het zuivelproject, de MDW-implementatie zal worden meegenomen bij de reeds lopende implementatie van het zuivelproject. Gestreefd werd naar een start van het wetgevingstraject in begin 1997. Vastgesteld kan worden, dat de implementatie in deze sector op schema ligt. Over een nieuw Landbouwkwaliteitsbesluit zuivel, dat in de plaats zal treden van de Besluiten boterproducten, kaasproducten en poedervormige melkproducten, is inmiddels advies ingewonnen bij het bedrijfsleven. Ingevolge het ontwerp-besluit is het voor producenten mogelijk om zuivelproducten die alleen voldoen aan de normen op basis van de Warenwet op de markt te brengen. Voor de bereiding van de meeste zuivelproducten is aansluiting bij de COKZ dus niet meer noodzakelijk. Voor een aantal kaassoorten is aansluiting bij het COKZ in dit besluit nog wel verplicht gesteld. Voor deze producten geldt de «tijdelijke uitzondering» met het oog op de exportbevordering zoals bedoeld in het kabinetsstandpunt. Gepland is dat een ontwerp-besluit deze zomer naar de Raad van State wordt gestuurd ter advisering. Een adviesaanvraag omtrent de op dit nieuwe besluit gebaseerde Landbouwkwaliteitsregeling zuivel zal volgens planning in dezelfde maand naar het bedrijfsleven worden gezonden. Een adviesaanvraag bij de Raad van State omtrent de intrekking van het Uitvoercontrolebesluit 1957 (Melk en Melkprodukten) staat eveneens gepland voor deze zomer. Voor al deze wettelijke regelingen wordt gestreefd naar implementatie uiterlijk per 1 januari 1998. Samenvattend mag worden geconcludeerd, dat de implementatie van de MDW-aanbevelingen wat betreft de regelgeving op basis van de Landbouwkwaliteitswet goeddeels op schema ligt. De diverse sectoren hebben het signaal van het kabinet in het algemeen goed en constructief opgepakt. Een duidelijk omslagtraject van publiekrechtelijke naar privaatrechtelijke regels is in gang gezet. (Uiteraard mag hierbij geen sprake zijn van een ongeoorloofde beperking van de mededinging.) Het wetgevingstraject voor de diverse onderdelen zal naar verwachting conform de planning in het Implementatieplan op 1 januari 1998 afgerond kunnen zijn.
2.3 Opschoning en vereenvoudiging van PBO-verordeningen
1
Ministerie van LNV, project vereenvoudiging landbouwkwaliteitsvoorschriften zuivel.
Het kabinet heeft aan de product- en bedrijfschappen gevraagd hun verordeningen op het gebied van de levensmiddelen door te lichten aan de hand van de aanbevelingen uit het MDW-rapport. De schappen hebben indertijd toegezegd om de desbetreffende autonome verordeningen uiterlijk per 1 juli 1997 te zullen hebben aangepast. Over de doorlichting van de schapsverordeningen op levensmiddelenterrein wordt regelmatig overlegd in het kader van de Productschappencommissie Levensmiddelenwetgeving (PLW). De PLW wordt voorgezeten door de voorzitter van het Hoofdproductschap voor Akkerbouwproducten (HPA). Deze is tevens lid van de interdepartementale Task Force die de
Tweede Kamer, vergaderjaar 1996–1997, 24 036, nr. 53
7
implementatie van de aanbevelingen uit het MDW-rapport bewaakt. Aldus wordt zorg gedragen voor een goede coördinatie en afstemming. De vijftien betrokken product- en bedrijfschappen hebben de doorlichting van de circa 90 in het Implementatieplan vermelde verordeningen in het algemeen met voortvarendheid ter hand genomen. Ieder schap heeft dat op zijn eigen wijze gedaan. Een aantal schappen heeft de doorlichting zelf uitgevoerd, andere schappen hebben advies ingewonnen van externe juridische adviseurs. Veelal zijn de schappen ook in overleg getreden met het betrokken bedrijfsleven. Hoewel de doorlichting volgens de toezegging van indertijd pas per 1 juli zou zijn afgerond, heeft een aantal schappen de doorlichting reeds voltooid. Andere schappen zijn nog niet klaar met de doorlichting, soms omdat het overleg met externe adviseurs en het betrokken bedrijfsleven meer tijd in beslag heeft genomen dan was voorzien. Een reden hiervoor is in een aantal gevallen ook geweest, dat door het verdwijnen van de Adviescommissie Warenwet het ontbroken heeft aan een algemeen kader voor overleg. Bij het bedrijfsleven bestond hierdoor geen volledige helderheid over de wijze waarop de MDW-aanbevelingen op het vlak van de Warenwet zouden worden geïmplementeerd. Nu de eerste vergaderingen van het Regulier Overleg Warenwet over dit onderwerp hebben plaatsgehad, is ook bij het bedrijfsleven meer inzicht ontstaan hoe één en ander in de praktijk uitwerkt en aan welke randvoorwaarden moet worden voldaan. Voor de duidelijkheid zij erop gewezen, dat de voortgang van aanpassingen van PBO-verordeningen in een aantal gevallen mede afhankelijk is van de voortgang van internationaal overleg (EU en Benelux) en de voortgang van aanpassingen in het kader van de Warenwet. Daar waar geen sprake was van remmende factoren heeft de doorlichting van de PBO-verordeningen op levensmiddelengebied al aanzienlijke resultaten opgeleverd. In de bijlage bij het Implementatieplan worden circa 90 verordeningen vermeld. Hiervan zijn er circa 30 gebaseerd op EU- of Benelux-regelgeving. De overige 60 verordeningen zijn autonome, op eigen initiatief opgestelde PBO-verordeningen. Inmiddels heeft de doorlichting van deze verordeningen als voorlopig resultaat dat circa 30 verordeningen ingetrokken zijn of op de nominatie staan te worden ingetrokken. Dit betreft onder meer de in het Implementatieplan genoemde verordeningen van het Productschap voor Aardappelen, het bedrijfschap Pluimveehandel en -industrie en het Hoofdbedrijfschap Detailhandel. Ook door het Productschap voor Gedistilleerde Dranken en door het Productschap voor Zuivel zullen flink wat verordeningen worden ingetrokken. (In een aantal gevallen is overigens sprake van een samenvoeging van enkele gedereguleerde verordeningen in één nieuwe verordening.) Bij deze schappen en bij de andere schappen is overigens, zoals gezegd, de besluitvorming nog niet ten aanzien van alle verordeningen afgerond. Ten aanzien van circa 40 verordeningen wordt momenteel nog beoordeeld of zij kunnen worden ingetrokken of vereenvoudigd. Verwacht wordt dat dit beoordelingsproces binnen een half jaar, dus vóór eind 1997 zal zijn afgerond. Hoewel hiermee de planning uit het Implementatieplan niet wordt gehaald stelt het kabinet vast, dat de meeste PBO-lichamen op een constructieve wijze aan de slag gegaan zijn met de MDW-aanbevelingen en al een aantal goede resultaten is geboekt. Een totaaloordeel zal pas aan het eind van het jaar mogelijk zijn.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1996–1997, 24 036, nr. 53
8
3. Internationale regelgeving Nederland zet zich actief in om ook in internationale kaders waar dat mogelijk is de deregulering van de levensmiddelenregelgeving te bevorderen. Het spreekt voor zich dat het resultaat van deze inspanningen doorgaans minder ver gaat dat uit MDW-optiek wenselijk is. Immers, geconstateerd moet worden dat op dit moment weinig landen Nederland volgen in het dereguleren van levensmiddelenregelgeving. Nogal wat andere landen leggen een zwaarder accent op de bescherming van de consument, de bevordering van de afzet of bescherming van de concurrentiepositie door middel van regelgeving door de overheid dan Nederland en een geringer accent op het waar mogelijk laten van vrijheid aan de producent en op het zo veel mogelijk ruimte laten voor private initiatieven. Herziening van levensmiddelenwetgeving is in een drietal internationale gremia aan de orde. – Codex Alimentarius Enkele jaren geleden heeft de Codex besloten om in het licht van de SBS- en TBT-overenkomst van de WTO de «food standards» daaraan aan te passen. Dit proces is met voortvarendheid in gang gezet. Tal van standaarden worden herzien en zullen naar verwachting tijdens de tweejaarlijkse bijeenkomst van de Codex Alimentarius Commission in juni 1997 worden aanvaard. Een belangrijk facet is dat in veel standaarden gedetailleerde bepalingen zijn vervangen door verwijzing naar horizontale «food standards». – Benelux In het Implementatieplan is aangegeven dat in Beneluxkader verder gewerkt zou worden aan de deregulering van beschikkingen inzake Deegwaren, Eetbare oliën en Voedingszetmelen. De Nederlandse inzet is conform de uitgangspunten uit het MDW-rapport. Tot op heden is helaas nog geen voortgang geboekt omdat onze Beneluxpartners niet kunnen instemmen met deregulering of zelfs afschaffing van de betreffende beschikkingen. Het overleg wordt voortgezet doch het is onzeker of dit binnen afzienbare tijd tot enig resultaat zal leiden. – Europese Unie De Europese Unie is voor Nederland bij uitstek het internationale gremium om de MDW-filosofie uit te dragen. Recent is door de Europese Commissie het Groenboek inzake de levensmiddelen gepubliceerd. Dit Groenboek is gericht op de vereenvoudiging en de stroomlijning van de huidige Europese levensmiddelenregelgeving. De totstandkoming van dit Groenboek is beïnvloed door de BSE-enquête van het Europese Parlement en de consequenties die daaraan verbonden zijn voor de organisatie van de Commissie. Nederland heeft het voorzitterschap van de Unie aangegrepen om een conferentie te organiseren rond dit Groenboek inzake de levensmiddelen. De conferentie vond plaats van 14 tot en met 16 mei in het Vredespaleis in Den Haag. Zij mocht zich verheugen in een goede vertegenwoordiging van Lid-Staten, aspirant-Lid-Staten, Commissie en Raad, consumentenorganisaties en bedrijfsleven. Behalve over het Groenboek is de conferentie door de Commissie geïnformeerd over een mededeling van Europees Commissaris mw. Bonino inzake consumentengezondheid en voedselveiligheid. Nederland heeft tijdens de conferentie het MDW-levensmiddelenproject en de achterliggende doelstellingen en uitgangspunten gepresenteerd.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1996–1997, 24 036, nr. 53
9
Overigens had Nederland al eerder door middel van een Memorandum aangedrongen op de opstelling van een Groenboek over de Europese levensmiddelenregelgeving en zich daarbij voorstander betoond van een opschoning en verbetering van de transparantie van regelgeving en van versterking van de horizontale regelgeving boven verticale regelgeving. Bij de conferentie viel veel instemming te constateren met de noodzaak van een algemene levensmiddelenrichtlijn als grondslag voor het gehele Europese levensmiddelenbeleid. Toch bleken ook diepgaande verschillen van mening te bestaan omtrent de rol van «consumer concerns» in het beleid en daarvan afgeleid de noodzaak om de consument te informeren, bij voorbeeld door middel van vergaande etikettering. Lid-Staten en overige betrokkenen zijn uitgenodigd om vóór september hun reactie op het Groenboek aan de Commissie te doen toekomen. Nederland is van mening, dat in het kader van dit Groenboek een principiële discussie gevoerd kan worden over de levensmiddelenregelgeving. Het ligt in de rede dit Groenboek aan te grijpen om Europese regelgeving om te buigen in de door Nederland gewenste richting. Het kabinet zal een reactie op hoofdlijnen aan de Commissie doen toekomen. Uiteraard zal Nederland in het vervolgtraject van het Groenboek, de uitwerking in concrete voorstellen, een actieve houding aannemen. Op dit moment zijn er twee concrete voorstellen van de Commissie gericht op vereenvoudiging van levensmiddelenwetgeving in behandeling. Het eerste voorstel omvat de deregulering van zeven verticale richtlijnen (waaronder die voor chocolade). Het besluit hiertoe is genomen tijdens de top in Edinburgh. Nederland heeft tijdens het voorzitterschap deze voorstellen actief ter hand genomen. Omdat het Europese Parlement zich nog moet uitspreken over deze richtlijnen zal definitieve besluitvorming niet meer plaatshebben onder het Nederlandse voorzitterschap. Bij de besprekingen in de Raad is (opnieuw) gebleken, dat deregulering nog bepaald niet door alle andere Lid-Staten omarmd wordt. Het tweede voorstel betreft de vereenvoudiging van veertien specifieke hygiënerichtlijnen op het gebied van dierlijke productie. Dit voorstel wordt op dit moment nog besproken binnen de Commissie met onder meer de Lid-Staten. Ook dit voorstel biedt Nederland de mogelijkheid om aan te dringen op vereenvoudiging in lijn met de MDW-beginselen. 4. Normalisatie en certificatie In het Implementatieplan is aangegeven, dat het wenselijk is om certificatie en normalisatie te bevorderen. Belangrijke overweging hierbij was de gedachte dat hierdoor regels geschrapt konden worden of buiten werking konden worden gesteld. In het Implementatieplan werd al gesteld, dat de aanbevelingen uit het MDW-rapport gericht op de bevordering van normalisatie en certificatie niet meteen uitgevoerd konden worden, maar eerst nader geconcretiseerd dienden te worden. Tevens is hierbij aangegeven, dat deze nadere concretisering diende aan te sluiten bij een aantal lopende of voorgenomen projecten, zoals die met betrekking tot hygiënecodes/HACCP, op het gebied van de zuivel (de «praktijkmodule» van het LNV-zuivelproject) en met betrekking tot de biologische landbouw (het erkenningensysteem controle biologische landbouw). Ten behoeve van het onderzoek naar mogelijkheden tot bevordering van normalisatie en certificatie zijn gesprekken gevoerd met een aantal betrokken instellingen en instanties. Uit de gevoerde gesprekken komt naar voren dat certificatie inmiddels op diverse terreinen van de grond aan het komen is. De belangrijkste slaagfactor is de aanwezigheid van afnemers die er sterk aan hechten dat een bepaald product of een bepaald
Tweede Kamer, vergaderjaar 1996–1997, 24 036, nr. 53
10
productieproces voldoet aan bepaalde vereisten waarbij deze afnemers niet in staat zijn om zelf te beoordelen of het product of productieproces voldoet aan deze vereisten. Het certificaat dat wordt afgegeven door een onafhankelijke certificatie-instelling geeft de afnemer het vertrouwen dat het product of productieproces voldoet aan zijn verwachtingen. Certificatie blijkt dus vooral op gang te komen op grond van puur commerciële motieven. Een tweede slaagfactor is de wens van de ondernemer het eigen bedrijfsproces door een onafhankelijke derde te laten doorlichten uit een oogpunt van bevordering van de kwaliteit. Het gaat dan om een externe toets van het eigen kwaliteitsbeleid (waarbij het externe karakter het personeel extra kan stimuleren). Vastgesteld kan worden dat ook de infrastructuur voor certificatie van hygiëne-voorschriften inmiddels goed van de grond aan het komen is. Er zijn enkele certificerende instellingen door de Raad voor de Accreditatie erkend voor certificatie van HACCP. Ook bestaat er een officieel certificatieschema voor HACCP. Nederland loopt wat dit betreft duidelijk voor op andere landen. Een belangrijke succesfactor is voorts de acceptatie van certificaten in het buitenland. In dit verband moet vastgesteld worden, dat in veel (met name Zuidelijke) lidstaten een sterke voorkeur bestaat voor keuringen door overheidsorganisaties en nog weinig vertrouwen bestaat in certificatie door privaatrechtelijke instellingen. Ook ontbreekt het aan een internationale structuur waarbij certificerende instellingen een internationaal geldende accreditatie kunnen krijgen waardoor hun certificaten internationaal geaccepteerd worden. Voor de verdere ontwikkeling van certificatie in Nederland is het hoopgevend dat met name aan het eind van de keten, de detailhandel, certificatie van hygiënesystemen reeds ingang heeft gevonden, met name bij supermarkten. Motieven hiertoe zijn onder meer het willen kunnen geven van een kwaliteitsgarantie aan de consument (profileringsmogelijkheden via b.v. reclame) en angst voor negatieve publiciteit. Deze ontwikkeling zal zich naar verwachting doorvertalen naar de toeleveranciers en transportbedrijven. Ook bij de slagers- en de bakkersector en bij de de horeca worden initiatieven genomen om certificatie door een geaccrediteerde certificatie-instelling te bevorderen. Het eerder in het MDW-levensmiddelenproject naar voren gekomen vermoeden, dat certificatie voor bedrijven een belangrijke besparing zou opleveren door de mogelijkheid van verminderd overheidstoezicht (de tegenwaarde) blijkt in de praktijk niet te worden bewaarheid waar het gaat om de controles door de IGB. De IGB is bereid haar toezicht bij gecertificeerde bedrijven aan te passen, echter alleen wanneer zij vertrouwen zal krijgen in de waarde van een certificaat. Controle door de IGB vormt voor een bedrijf echter doorgaans nauwelijks een belasting. In de gevoerde gesprekken zijn – ook desgevraagd – geen suggesties vernomen om certificatie als een alternatief te zien voor regelgeving of als een mogelijkheid om regelgeving buiten werking te plaatsen. Al met al kan geconcludeerd worden, dat certificatie op diverse terreinen goed van de grond aan het komen is. Het bieden van tegenwaarde in de vorm van verminderd overheidstoezicht door de IGB is op zich nauwelijks een stimulans om tot certificatie over te gaan en blijkt in de praktijk al geleidelijk tot stand te komen. Hierbij is sprake van een groeiproces, waarbij enerzijds certificatie-instituten geaccrediteerd moeten worden en vervolgens HACCP of hygiëne-codes gaan certificeren
Tweede Kamer, vergaderjaar 1996–1997, 24 036, nr. 53
11
en anderzijds de IGB geleidelijk vertrouwen moet krijgen in de waarde van deze certificering. Ten aanzien van de controles door de RVV op grond van wettelijke verplichtingen bestaat geen mogelijkheid om het toezicht te verminderen als bedrijven een door een private, geaccrediteerde certificatie-instelling afgegeven certificaat kunnen tonen. De gesprekken met de diverse bij certificatie betrokken instellingen zullen worden voortgezet om te bezien of de overheid nog een aanvullende rol kan vervullen op het gebied van certificatie. Wat betreft de bevordering van normalisatie zijn gesprekken gevoerd met het NNI en de HIGB. Hierbij is gebleken, dat flink wat Warenwettelijke onderzoeksmethoden zullen kunnen worden geschrapt en overgelaten aan normalisatie. Afgesproken is, dat NNI en HIGB gezamenlijk hiertoe in september voorstellen zullen doen aan de Task Force. 5. Advisering inzake één levensmiddelenwet Aan prof. M. Scheltema is gevraagd om een advies uit te brengen over de voor- en nadelen van één levensmiddelenwet als kader voor alle levensmiddelenvoorschriften en als «thuisbasis» voor de diverse betrokken publieke diensten. Prof. Scheltema heeft inmiddels enkele gesprekken gevoerd met een interdepartementale klankbordgroep en met enkele externe betrokkenen. Naar verwachting zal hij het advies nog voor de zomer afronden. 6. Handhaving in verband met claims De MDW-werkgroep beveelt met betrekking tot claims aan: «geef waar bij bestrijding van misleidende reclame door claims privaatrechtelijke handhaving mogelijk is, daaraan voorrang. Waar het gaat om ernstige gevallen waarbij de gezondheidsbescherming in het geding is, is publiekrechtelijk optreden eerder gerechtvaardigd». Bij brief van 16 juli 1996 is aan de Tweede Kamer medegedeeld dat deze aanbeveling geen wijziging behelst van regelgeving, maar wel het geven van een aanwijzing aan de handhavende instantie. De Staatssecretaris van VWS heeft aan de HIGB een rapportage gevraagd van de praktijk van het hanteren van allerhande beweringen op levensmiddelen en over de indeling van de gesignaleerde beweringen in een «economische» en een «gezondheidskundige» categorie. De HIGB heeft toegezegd uiterlijk in juni deze rapportage te zullen aanbieden. De bedoelde aanwijzing zal zo spoedig mogelijk daarna worden opgesteld, mede aan de hand van de rapportage van de HIGB.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1996–1997, 24 036, nr. 53
12