Tweede Kamer der Staten-Generaal
2
Vergaderjaar 2003–2004
17 050
Misbruik en oneigenlijk gebruik op het gebied van belastingen, sociale zekerheid en subsidies
Nr. 256
VERSLAG VAN EEN ALGEMEEN OVERLEG Vastgesteld 2 december 2003
1
Samenstelling: Leden: Van de Camp (CDA), Klaas de Vries (PvdA), Van Heemst (PvdA), Vos (GroenLinks), Rouvoet (ChristenUnie), Adelmund (PvdA), De Wit (SP), Albayrak (PvdA), Luchtenveld (VVD), Wilders (VVD), Weekers (VVD), De Pater-van der Meer (CDA), voorzitter, C q örüz (CDA), Verbeet (PvdA), ondervoorzitter, Lazrak (SP), Wolfsen (PvdA), Tonkens (GroenLinks), Jan de Vries (CDA), Van Haersma Buma (CDA), Eerdmans (LPF), Van Vroonhoven-Kok (CDA), Nawijn (LPF), Van Fessem (CDA), Straub (PvdA), Griffith (VVD), Van der Laan (D66) en Visser (VVD). Plv. leden: Van Hijum (CDA), Dijsselbloem (PvdA), Timmer (PvdA), Halsema (GroenLinks), Van der Staaij (SGP), Kalsbeek (PvdA), Van Velzen (SP), Tjon-A-Ten (PvdA), Van Baalen (VVD), Blok (VVD), Hirsi Ali (VVD), Aasted Madsen-van Stiphout (CDA), Jager (CDA), Van Heteren (PvdA), Vergeer (SP), Arib (PvdA), Karimi (GroenLinks), Buijs (CDA), Sterk (CDA), Varela (LPF), Joldersma (CDA), Hermans (LPF), Ormel (CDA), Van Dijken (PvdA), Örgü (VVD), Lambrechts (D66), Rijpstra (VVD). 2 Samenstelling: Leden: Van der Vlies (SGP), Giskes (D66), Crone (PvdA), De Grave (VVD), Hofstra (VVD), De Haan (CDA), Bussemaker (PvdA), Vendrik (GroenLinks), Halsema (GroenLinks), Kant (SP), Eurlings (CDA), Blok (VVD), Ten Hoopen (CDA), ondervoorzitter, Smits (PvdA), De Pater-van der Meer (CDA), Van As (LPF), Tichelaar (PvdA), voorzitter, Gerkens (SP), Van Vroonhoven-Kok (CDA), Varela (LPF), De Nerée tot Babberich (CDA), Van Loon-Koomen (CDA), Fierens (PvdA), Aptroot (VVD), Blom (PvdA), Heemskerk (PvdA) en Dezentjé Hamming (VVD). Plv. leden: Rouvoet (ChristenUnie), Bakker (D66), Koenders (PvdA), Van Beek (VVD), Balemans (VVD), Kortenhorst (CDA), Van Nieuwenhoven (PvdA), Duyvendak (GroenLinks), Van Gent (GroenLinks), De Ruiter (SP), Mosterd
KST73144 0304tkkst17050-256 ISSN 0921 - 7371 Sdu Uitgevers ’s-Gravenhage 2003
De vaste commissies voor Justitie1, voor Financiën2, voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid3, voor Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer4 en voor Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties5 hebben (CDA), Snijder-Hazelhoff (VVD), Atsma (CDA), Dijsselbloem (PvdA), Omtzigt (CDA), Eerdmans (LPF), Noorman-den Uyl (PvdA), Van Bommel (SP), Jan de Vries (CDA), Hermans (LPF), Mastwijk (CDA), Rambocus (CDA), Samsom (PvdA), Luchtenveld (VVD), Smeets (PvdA), Douma (PvdA) en Bibi de Vries (VVD). 3 Samenstelling: Leden: Noorman-den Uyl (PvdA), Bakker (D66), Huizinga-Heringa (ChristenUnie), Bibi de Vries (VVD), De Wit (SP), Van Gent (GroenLinks), Verburg (CDA), Hamer (PvdA), voorzitter, Bussemaker (PvdA), Vendrik (GroenLinks), Mosterd (CDA), Smits (PvdA), Örgü (VVD), Weekers (VVD), Rambocus (CDA), De Ruiter (SP), Ferrier (CDA), ondervoorzitter, Bruls (CDA), Varela (LPF), Eski (CDA), Van Loon-Koomen (CDA), Aptroot (VVD), Smeets (PvdA), Douma (PvdA), Stuurman (PvdA), Kraneveldt (LPF) en Hirsi Ali (VVD). Plv. leden: Depla (PvdA), Dittrich (D66), Van der Vlies (SGP), Blok (VVD), Kant (SP), Halsema (GroenLinks), Smilde (CDA), Verbeet (PvdA), Timmer (PvdA), Tonkens (GroenLinks), Omtzigt (CDA), Adelmund (PvdA), Van Miltenburg (VVD), Visser (VVD), Algra (CDA), Lazrak (SP), Vietsch (CDA), Hessels (CDA), Hermans (LPF), Van Oerle-van der Horst (CDA), Van Dijk (CDA), Wilders (VVD), Van Dijken (PvdA), Blom (PvdA), Kalsbeek (PvdA), Eerdmans (LPF) en Schippers (VVD). 4 Samenstelling: Leden: Duivesteijn (PvdA), Hofstra (VVD), Buijs (CDA), voorzitter, Schreijer-Pierik (CDA), Van Gent (GroenLinks), Geluk (VVD), Örgü (VVD), Dijsselbloem (PvdA), ondervoorzitter, SnijderHazelhoff (VVD), Depla (PvdA), Van Oerle-van der Horst (CDA), Van As (LPF), Van den Brink (LPF), Van Bochove (CDA), De Ruiter (SP), Duyvendak (GroenLinks), Huizinga-Heringa
(ChristenUnie), Koopmans (CDA), Spies (CDA), Van Lith (CDA), Van der Ham (D66), Van Velzen (SP), Timmer (PvdA), De Krom (VVD), Verdaas (PvdA), Kruijsen (PvdA) en Samsom (PvdA). Plv. leden: Crone (PvdA), Dezentjé Hamming (VVD), Mastwijk (CDA), Ormel (CDA), Van den Brand (GroenLinks), Luchtenveld (VVD), Oplaat (VVD), Boelhouwer (PvdA), Schippers (VVD), Dubbelboer (PvdA), Algra (CDA), Kraneveldt (LPF), Varela (LPF), Ten Hoopen (CDA), Vergeer (SP), Vos (GroenLinks), Van der Staaij (SGP), Vietsch (CDA), Sterk (CDA), Haverkamp (CDA), Giskes (D66), Gerkens (SP), Verbeet (PvdA), Balemans (VVD), Waalkens (PvdA), Van Heteren (PvdA) en Wolfsen (PvdA). 5 Samenstelling: Leden: Kalsbeek (PvdA), Van Heemst (PvdA), Noorman-den Uyl (PvdA), voorzitter, Vos (GroenLinks), Cornielje (VVD), Adelmund (PvdA), De Wit (SP), Van Beek (VVD), ondervoorzitter, Van der Staaij (SGP), Luchtenveld (VVD), De Pater-van der Meer (CDA), Nawijn (LPF), Lazrak (SP), Wolfsen (PvdA), Tonkens (GroenLinks), Spies (CDA), Eerdmans (LPF), Sterk (CDA), Van der Ham (D66), Haverkamp (CDA), Van Fessem (CDA), Smilde (CDA), Straub (PvdA), Boelhouwer (PvdA), Hirsi Ali (VVD), Szabó (VVD) en Van Hijum (CDA). Plv. leden: Klaas de Vries (PvdA), Dijsselbloem (PvdA), Fierens (PvdA), Halsema (GroenLinks), Schippers (VVD), Dubbelboer (PvdA), Kant (SP), Rijpstra (VVD), Slob (ChristenUnie), Wilders (VVD), Rambocus (CDA), Varela (LPF), Vergeer (SP), Van Nieuwenhoven (PvdA), Van Gent (GroenLinks), C q örüz (CDA), Hermans (LPF), Atsma (CDA), Giskes (D66), Bruls (CDA), Van Bochove (CDA), Algra (CDA), Hamer (PvdA), Leerdam (PvdA), Griffith (VVD), Balemans (VVD) en Eski (CDA).
Tweede Kamer, vergaderjaar 2003–2004, 17 050, nr. 256
1
op 13 november 2003 overleg gevoerd met de heer Zalm, vice-ministerpresident, minister van Financiën, en de heer Donner, minister van Justitie, over: – de brief van de minister van Justitie d.d. 10 juni 2003 over het jaarverslag MOT (Just-03-525); – de brief van de minister van Justitie d.d. 24 juni 2003 over de Hoofdlijnen kabinetsbeleid fraudebestrijding 2003–2007 en de terugblik op 2002 (17 050, nr. 250); – het verslag van het schriftelijk overleg d.d. 30 juni 2003 over het evaluatierapport van het project Financieel rechercheren Het ei van Columbo (17 050, nr. 251); – de brief van de minister van Financiën d.d. 9 juli 2003 over de Financial Action Task Force on money laundering (Fin03-252); – de brief van de minister van Justitie d.d. 26 augustus 2003 over de opsporing en vervolging van financieel-economische criminaliteit (17 050/28 244, nr. 252); – de antwoorden op schriftelijke vragen van de leden De Wit, Griffith en Vendrik over Holland Casino (Aanhangsel der Handelingen, vergaderjaar 2003–2004, nrs. 64, 65 en 66). Van dit overleg brengen de commissies bijgaand beknopt verslag uit. Vragen en opmerkingen uit de commissies Mevrouw Griffith (VVD) noemt het positief dat het aantal meldingen bij het Meldpunt ongebruikelijke transacties (MOT) is toegenomen. Een van de indicatoren die door het MOT wordt gebruikt, is de smurf-indicator. Kan de minister van Justitie aangeven wat hieronder wordt verstaan? Kan hij verder aangeven of inmiddels is voorzien in een meldingsplicht voor vrijeberoepsgroepen, trustmaatschappijen en financieringsmaatschappijen? De minister zegt geen aanleiding te zien om te veronderstellen dat er op grote schaal sprake is van witwaspraktijken bij Holland Casino (HC). Dat is enigszins verbazingwekkend, omdat HC op de derde plaats staat op de lijst ongebruikelijke en verdachte transacties van het MOT. De zorg van mevrouw Griffith wordt nog versterkt door het grote aantal meldingen van ongebruikelijke depotoverboekingen. Kan de minister aangeven hoe de opmerkingen in het jaarverslag MOT 2003 (in het vervolg: het jaarverslag) zich laten rijmen met zijn antwoorden op de door de Kamer gestelde schriftelijke vragen over HC? In het jaarverslag worden voorbeelden gegeven van aankopen van grote aantallen voortuigen door één persoon of door minderjarigen. Het ligt voor de hand om te denken dat op deze manier geld wordt witgewassen. Zijn er maatregelen genomen om dergelijke transacties tegen te gaan? Money transfer is een zorgwekkende vorm van financieel-economische criminaliteit, omdat terroristische organisaties hiervan zeker ook gebruikmaken. Mevrouw Griffith zegt dat Nederland mede met het oog hierop moet optreden tegen de money transfer naar de Nederlandse Antillen, de nummer 1 in de top drie van bestemmingslanden. Kan de minister overigens verklaren waarom de money transfer naar de Nederlandse Antillen zo veel groter is als die naar bijvoorbeeld Marokko of Turkije? Mevrouw Griffith vraagt vervolgens welke maatregelen zullen worden genomen om het financieel-economisch verkeer naar de Nederlandse Antillen beter te controleren. Kan de minister van Justitie aangeven of hierbij de drugssmokkel uit de Nederlandse Antillen wordt betrokken en of de politie en het openbaar ministerie over voldoende capaciteit beschikken om hiertegen op te treden? In het Hoofdlijnenakkoord staat dat financieel-economische criminaliteit met kracht moet worden bestreden. In de brief van 24 juni staat verder dat de minister van Justitie het als een uitdaging ziet om extra inspanningen te leveren op dit gebied. Gezien deze grote woorden noemt zij het wrang
Tweede Kamer, vergaderjaar 2003–2004, 17 050, nr. 256
2
dat het openbaar ministerie 33% van zijn capaciteit aan verkeersovertredingen besteedt en een schamele 5% aan financieel-economische criminaliteit. De minister schrijft zelfs dat er te weinig expertise aanwezig is bij het openbaar ministerie en de politie. Welke maatregelen zal hij nemen om die expertise te vergroten? De bestrijding van identiteitsfraude is belangrijk voor het tegengaan van mensenhandel en mensensmokkel. Kan de minister aangeven welke prioriteit de bestrijding van deze fraude heeft bij de politie en het openbaar ministerie? Ten slotte vraagt mevrouw Griffith of het kabinet voornemens is om biometrische gegevens op de Nederlandse reisdocumenten op te nemen en, zo ja, op welke termijn dat zal gebeuren. De heer Wolfsen (PvdA) wijst erop dat uit de stukken blijkt dat het ministerie van Justitie aanzienlijke kennis heeft opgebouwd over mogelijke vormen van financieel-economische fraude, maar dat het niet duidelijk kan aangeven hoe groot de omvang en de maatschappelijke schade van deze fraude is. Kan de minister van Justitie verklaren waarom de kennis over de praktijk zo gering is? In het evaluatierapport Het ei van Columbo staat dat de ambities nog niet zijn gerealiseerd en dat fraude te weinig aandacht van de politie krijgt. Is dit wellicht mede het gevolg van de reorganisaties bij de politie en het openbaar ministerie? Als fraude wel de vereiste aandacht krijgt, is dat bovendien vaak het gevolg van de persoonlijke inzet van betrokken functionarissen. Kan de minister van Justitie aangeven hoe hij zal bevorderen dat de kennis die nodig is voor deze vorm van fraudebestrijding, wordt verankerd in het opsporingsapparaat? In de brief van 26 augustus staat dat versterking van de capaciteit voor de opsporing van financieel-economische fraude noodzakelijk is. De minister schrijft echter tegelijkertijd dat hij niet voornemens is om deze capaciteit uit te breiden. De heer Wolfsen benadrukt dat deze passages tegenstrijdig zijn. Kan de minister van Justitie aangeven hoe hij tot de stelling is gekomen dat capaciteitsuitbreiding niet noodzakelijk is? De resultaten van het beleid voor fraudebestrijding kunnen het beste worden afgemeten aan de prestaties van het openbaar ministerie. De heer Wolfsen vindt het dan ook zorgelijk dat de indruk gerechtvaardigd lijkt dat de stapel nota’s van het openbaar ministerie steeds dikker wordt, maar de map met resultaten steeds dunner. Zo blijkt uit het jaarverslag van het openbaar ministerie dat er slechts 5000 zaken in behandeling zijn genomen, waarvan 59 middelzwaar en 9 zwaar, terwijl de doelstelling luidde: 90 middelzwaar en 12 zwaar. Is de minister het met hem eens dat het met het oog hierop zorgelijk is dat het openbaar ministerie maar 5% van zijn capaciteit aan fraudebestrijding besteedt? Na de oprichting van het functioneel parket is aan het licht gekomen dat er nog ongeveer 700 fiscale fraudezaken moeten worden afgehandeld. Hoe verklaart de minister dit? De minister schrijft dat de kennis van het financieel rechercheren bij het openbaar ministerie wat dun is. Dat is zorgelijk en de minister mag dan ook zeker niet weglopen voor zijn verantwoordelijkheid in dezen. Kan hij aangeven welke maatregelen hij zal nemen of heeft genomen om de lacunes in de kennis van het openbaar ministerie aan te vullen? De heer Wolfsen vraagt vervolgens of de minister bereid is om over een half jaar een overzicht naar de Kamer te sturen van de afhandeling van de lopende fraudezaken. Naar aanleiding van de Enquête Bouwnijverheid is gesteld dat de accountants onregelmatigheden vaak ten onrechte hebben laten passeren. Kunnen de ministers aangeven of hierin inmiddels verandering is gekomen? De heer Wolfsen merkt op dat het zijn indruk is dat de minister tot nu toe te nonchalant heeft gereageerd op de berichten over witwaspraktijken bij
Tweede Kamer, vergaderjaar 2003–2004, 17 050, nr. 256
3
HC. Deze berichten zijn zo serieus dat er alle aanleiding is voor een onderzoek door het ministerie. Kan de minister van Financiën aangeven hoeveel speelwinst er jaarlijks bij de fiscus wordt gemeld? Ten slotte vraagt hij hoe de grootsopgezette reclamecampagnes van HC vallen te rijmen met de functie van dit casino als uitlaatklep voor verstokte gokkers? Behoort HC niet veel terughoudender te zijn met zijn commerciële activiteiten? Mevrouw Van Loon-Koomen (CDA) noemt het programma Stroomlijning basisregistraties een goed initiatief van de regering. Kunnen de bewindslieden aangeven wat de stand van zaken is bij dit voor de fraudebestrijding zo belangrijke programma? Zijn er bijvoorbeeld nog knelpunten in verband met de privacywetgeving? In het Hoofdlijnenakkoord staat dat gestreefd zal worden naar een vermindering van de administratieve lastendruk met 25%. Dit streven heeft consequenties voor de fraudebestrijding en meer in het bijzonder voor het MOT. Uit het jaarverslag van het MOT blijkt namelijk dat het aantal meldingen nog steeds sterk toeneemt, dit jaar zelfs tot 170 000. Dit enorme aantal meldingen laat zien dat de meldingsplicht aan de hand van objectieve indicatoren voor alle betrokken partijen een grote administratieve belasting met zich brengt, zeker als men voor ogen houdt dat er 15 minuten nodig is om een melding te registreren en de totale kosten inmiddels zijn opgelopen tot 33 mln euro per jaar. Al met al is de vraag gerechtvaardigd of het huidige MOT-systeem nog wel werkbaar is. Zo wordt slechts 19% van de meldingen als verdacht aangemerkt en is het vervolgens ook nog eens volstrekt onduidelijk of deze meldingen wel onderzocht worden en, zo ja, wat daarvan dan de resultaten zijn. Kan de ministerie van Financiën aangeven wat de resultaten van de meldingsplicht zijn en of deze opwegen tegen de gemaakte kosten en de bijbehorende administratieve lastendruk? Is het wellicht mogelijk dat hij de Kamer een overzicht doet toekomen van de directe en indirecte kosten van de meldingsplicht in de periode 2001–2003? Mevrouw Van Loon zegt dat het wellicht raadzaam is om minder met objectieve en meer met subjectieve indicatoren te gaan werken. Verder oppert zij de mogelijkheid dat er meer aandacht wordt besteed aan de moneytransferkantoren. Underground banking is een probleem, omdat de geldstromen die via deze «banken» lopen niet worden gecontroleerd. Zijn zij onderdeel van onderzoeken naar fraude en financieel-economische criminaliteit? In de notitie Misbruik en oneigenlijk gebruik op het gebied van belastingen, sociale zekerheid en subsidies (17 050, nr. 250) is een terugblik opgenomen op de activiteiten uit 2002. Mevrouw Van Loon vindt het opmerkelijk dat uit deze terugblik blijkt dat men de werkelijke omvang van de fraude en financieel-economische criminaliteit niet goed kan inschatten. Verder wordt vaak niet aangeven welke doelstelling een bepaalde organisatie moet realiseren. Met het oog hierop vraag zij of het niet raadzaam is om voor alle betrokken organisaties doelstellingen te formuleren die eens in de één of twee jaar kunnen worden gemeten. De vervolging en bestraffing van fraude lijkt het een en ander te wensen over te laten. Zo schijnt het voor te komen dat zaken zo lang blijven liggen dat ze of verjaard zijn of niet meer in behandeling kunnen worden genomen. Dat zou zorgelijk zijn. Het is echter even zorgelijk dat zaken die wel voor de rechter worden gebracht, meestal worden afgedaan met relatief lage straffen. Kunnen de bewindslieden aangeven of deze indruk juist is en, zo ja, moet hieraan dan niet meer aandacht worden besteed? Waarom is het Negatief basisregister reisdocumenten niet ondergebracht bij het Verificatie- en informatiesysteem (VIS)? Er bestaan verschillende systemen om identiteitsfraude tegen te gaan. Zijn deze systemen voldoende toegankelijk?
Tweede Kamer, vergaderjaar 2003–2004, 17 050, nr. 256
4
De kennisgroepen hebben, naar verluidt, een belangrijke bijdrage geleverd aan de kennis over handhaving en opsporing. Kan de minister van Financiën aangeven of dit werkelijk het geval is? Ten slotte vraagt mevrouw Van Loon wat de gevolgen zijn van de bezuinigingen op de Belastingdienst. Zij zegt dat het haar sterke voorkeur heeft dat die niet neerslaan op de afdelingen die zich bezighouden met handhaving en opsporing. De heer Vendrik (GroenLinks) zegt dat de onduidelijkheid over de omvang van de mogelijke witwaspraktijken bij HC niet is afgenomen door de beantwoording van de schriftelijke vragen door de minister van Justitie (Handelingen 2003–2004, nrs. 64, 65 en 66). Eén van de redenen daarvoor is dat de minister voortdurend verwijst naar HC als informatiebron. Is de minister het niet met hem eens dat zijn beantwoording veel overtuigender was geweest als hij zijn die had gebaseerd op eigen onderzoek? Gesprekken met werknemers van HC hebben bij de heer Vendrik de indruk gewekt dat HC een plek is waar geld witgewassen kan worden. Zo geven deze werknemers aan dat er minder toezicht aan de tafels is dan vroeger, waardoor het zeer moeilijk is geworden om na te gaan of het geld dat aan de kassa wordt ingewisseld inderdaad speelwinst is. Om dat na te gaan moeten namelijk vele uren aan videobanden worden nagekeken. De ondernemingsraad van HC is naar buiten getreden met een openbare brief over de gang van zaken bij dit casino. Dat is een moedige stap van deze ondernemingsraad en deze brief verdient het dan ook om serieus genomen te worden. De heer Vendrik zegt dat hij niet alleen hierom, maar ook om inhoudelijke redenen de reactie van de regering dat het om personeelsconflict gaat en dat zij om die reden geen onderzoek kan instellen, onvoldoende vindt. Is de minister van Justitie bereid om alsnog leden van de ondernemingsraad voor een gesprek te ontvangen? Gokken is in Nederland gelegaliseerd mede om te voorkomen dat gokkers in illegale circuits verdwijnen. Tot nu toe werd daarom breed de mening gedeeld dat er een bescheiden voorziening moest zijn die als uitlaatklep kan dienen voor gokkers. Die bescheidenheid houdt in dat HC terughoudend moet zijn met haar promotionele en commerciële activiteiten. Als de brief van de ondernemingsraad hiervoor een aanwijzing is, dan heeft de bedrijfsleiding van HC hier echter geen boodschap meer aan. Is de minister het met hem eens dat het een zorgelijke ontwikkeling zou zijn als de ondernemingsraad op dit punt het gelijk aan zijn zijde heeft? Ten slotte vraagt de heer Vendrik de minister van Justitie, de Kamer schriftelijk in te lichten over zijn visie op HC en de door de ondernemingsraad aan de orde gestelde ontwikkelingen. Dit biedt de Kamer namelijk de mogelijkheid om het debat met de regering over HC op een ordentelijke manier voort te zetten. De heer De Wit (SP) stelt dat de fraudebestrijding veel te wensen overlaat. Zo faalt de strafrechtelijke aanpak vaak en wordt Nederland telkenmale opgeschrikt door boekhoudschandalen en fraudezaken. Het is voor de Tweede Kamer op dit moment onmogelijk om de diverse vormen van fraude te registreren en te systematiseren, omdat de achterliggende structuren niet of nauwelijks te achterhalen zijn door individuele Kamerleden of Kamercommissies. Met het oog hierop stelt hij voor om een onafhankelijk expertisecentrum in het leven te roepen dat de Kamer kan voorzien van analyses van fraudepraktijken. De aandacht van dit centrum dient vooral uit te gaan naar de zogenaamde verticale fraude, bijvoorbeeld de fraude in het hbo. Hoe beoordeelt de minister van Justitie dit voorstel? Uit het rapport Het ei van Columbo blijkt dat het project Financieel rechercheren is mislukt, ondermeer omdat er te weinig aandacht aan dit project is besteed en niet duidelijk is aangegeven op welke manier het vormgegeven zou moeten worden. Het is de hoop van de minister dat
Tweede Kamer, vergaderjaar 2003–2004, 17 050, nr. 256
5
financieel rechercheren een element wordt in de activiteiten van de hiervoor geformeerde politieteams. De heer De Wit zegt dat hij vooralsnog sterk betwijfelt of dat zal gebeuren. Organisatiecriminaliteit als beursfraude, belastingontduiking en fraude met subsidies wordt nauwelijks bestraft. Kan de minister aangeven wat hiervan de oorzaak is? Deelt hij verder de conclusie van het Wetenschappelijk onderzoek- en documentatiecentrum (WODC) dat het de voorkeur verdient om deze vorm van fraude onder te brengen in het bestuursrecht? Momenteel wordt bezien of het mogelijk is om fraudebestrijding en financieel rechercheren over te hevelen naar bijzondere opsporingsdiensten als de FIOD, de AID en de financiële toezichthouders. Dit idee is geopperd, omdat de resultaten van de fraudebestrijding tot nu toe teleurstellend zijn. De heer De Wit merkt hierbij op dat een extra argument voor dit idee kan worden gevonden in de bevinding van de Enquête Bouwnijverheid dat het openbaar ministerie te kampen heeft met kwantitatieve en kwalitatieve capaciteitstekorten. De minister van Justitie schrijft in het slot van zijn brief van 26 augustus dat hij niet van plan is om meer middelen ter beschikking te stellen voor de versterking van de bestrijding van financieel-economische fraude. De heer De Wit zegt dit een enigszins verbazingwekkende opmerking te vinden, gezien het mislukken van het project Financieel rechercheren en het ontbreken van resultaten bij de fraudebestrijding. Een helder inzicht in de omvang en de aanpak van de financiële misdaad ontbreekt volgens het rapport Buit en besteding. Bovendien is gebleken dat sommige belastingplichtigen die een naheffing hebben ontvangen, met onbekende bestemming zijn vertrokken om zo een naheffing te ontlopen. Dat druist natuurlijk in tegen ieders rechtsgevoel en het is dan ook van belang dat er grotere inspanningen worden geleverd om dit tegen te gaan. De minister heeft een onderzoek aangekondigd naar het landelijke bureau van het openbaar ministerie dat de meldingen zal registreren die door het MOT zijn ontvangen. Dit onderzoek zal worden uitgevoerd door het WODC. Kan de minister van Justitie meer details geven van de onderzoeksopdracht en aangeven of dit onderzoek zal leiden tot meer inzicht in de witwaspraktijken? Ten slotte zegt de heer De Wit het te betreuren dat er geen onderzoek is gedaan naar witwaspraktijken bij HC ten tijde de omzetting van de gulden in de euro. Kan de minister van Financiën aangeven of inmiddels duidelijk is of dat indertijd is gebeurd? HC heeft ervoor gekozen om te bezuinigen op het toezicht. De heer De Wit benadrukt echter dat achter deze keuze een geheel verkeerde belangenafweging schuil gaat, aangezien het natuurlijk veel belangrijker is dat door goed toezicht de mogelijkheden voor witwassen worden verkleind. De heer Eerdmans (LPF) zegt dat het een goede zaak is dat in het politieonderwijs de nodige aandacht wordt geschonken aan een van de moeilijkste vormen van politieonderzoek, het financieel rechercheren. De minister van Justitie schrijft dat de kwaliteit van de opsporing sterk verbeterd kan worden door meer samenhang aan te brengen in de huidige aanpak van de kwaliteitsverbeteringen binnen politie en het openbaar ministerie. Kan de minister aangeven op welke kwaliteitsverbeteringen hij doelt? Eén van de belangrijkste fraudezaken die door het openbaar ministerie is vervolgd, is de clickfondszaak. De heer Eerdmans zegt het dan ook vreemd te vinden dat in de stukken in het geheel niet wordt aangeven welke lessen het openbaar ministerie heeft getrokken uit het mislukken van deze zaak. Is de minister van Justitie bereid om hierop alsnog in te gaan? In de praktijk wordt de politie geconfronteerd met overduidelijke voorbeelden van uit misdaad verkregen rijkdom, bijvoorbeeld een man van 18
Tweede Kamer, vergaderjaar 2003–2004, 17 050, nr. 256
6
jaar die in een zeer kostbare auto rijdt. Als de politie zo’n jongere in haar onderzoek tegenkomt en grote hoeveelheden drugs in zijn huis vindt, mag zij echter zijn auto niet in beslag nemen, tenzij het openbaar ministerie kan aantonen dat die auto is gekocht met drugswinsten. Dit is een gang van zaken die tegen het rechtsgevoel van heel veel Nederlanders indruist. De heer Eerdmans wijst erop dat het in de VS in zo’n geval aan de verdachte is om aan te tonen hoe hij die auto heeft gefinancierd. Als hij dat niet overtuigend doet, wordt de auto in beslag genomen. Is het niet mogelijk om het voorbeeld van de VS te volgen en ook in Nederland de bewijslast in dit soort zaken om te draaien? Antwoord van de ministers De minister van Justitie benadrukt dat de omvang van financieeleconomische criminaliteit moeilijk is vast te stellen, omdat de plegers van deze vorm van criminaliteit zeer snel inspelen op technische veranderingen. Hierdoor is het zeer gecompliceerd om de vaste patronen te ontdekken die nodig zijn voor een tot achter de komma accurate inschatting. De minister zegt dat men te maken zal blijven houden met dergelijke snelle technische veranderingen en dat het dan ook welhaast onmogelijk is om in de toekomst de omvang precies vast te stellen. Een en ander neemt natuurlijk niet weg dat het ministerie zich inspant om hierin meer inzicht te krijgen door onderzoek en registratie. Onder het begrip «fraude» wordt een heel divers scala aan criminele activiteiten verstaan. Zo is de hbo-fraude iets geheel anders dan een «simpele oplichting». De minister zegt dat dit de reden is dat in de brief van 26 augustus een systematisch overzicht is gegeven van de verschillende vormen van fraude. Hij wijst er vervolgens op dat het begrip «fraude» zo breed is dat het niet juist is om in deze discussie te doen voorkomen dat het openbaar ministerie als enige verantwoordelijk is voor de fraudebestrijding. Tal van andere diensten, waaronder de FIOD, de SIOD, de politie, DNB en de AFM, zijn hier immers ook bij betrokken. Er is gezocht naar een goede balans tussen de kennis van financiële recherche die aanwezig moet zijn bij het landelijk parket van het openbaar ministerie en bij de diensten die direct met deze vorm van criminaliteit in aanraking komen. Hiervoor is gekozen omdat witwassen vaak een symptoom is van andere vormen van criminaliteit. Zo maken de money transfers naar de Nederlandse Antillen deel uit van de onderzoeken naar de organisaties die verantwoordelijk zijn voor de cocaïnesmokkel vanuit de Nederlandse Antillen naar Nederland. De informatie van het MOT wordt gebruikt om zicht te krijgen op criminele organisaties. De minister zegt dat het rendement van het MOT om die reden niet alleen kan worden afgelezen uit het aantal zaken dat tot voor de rechter wordt gebracht. Meer inzicht in dit extra rendement van het MOT kan moeilijk gegeven worden. Bovendien is het de vraag of deze informatie opweegt tegen de extra werklast die gepaard zou gaan met eventuele registratie door het openbaar ministerie en de politie van die zaken waarin zij gebruikmaken van informatie van het MOT. Er is een groot aantal diensten betrokken bij de fraudebestrijding. Het is begrijpelijk dat dit grote aantal de vraag oproept of ze kunnen worden samengevoegd en of de activiteiten van deze organisaties kunnen worden samengebundeld. De minister zegt dat dit niet wenselijk is, omdat deze diensten elkaar slechts ten dele overlappen en samenvoeging of bundeling van activiteiten ertoe kan leiden dat er witte vlekken in de opsporing ontstaan. De minister van Justitie benadrukt dat de regering zal blijven streven naar verbetering van de fraudebestrijding door de samenwerking tussen diensten te bevorderen, de beschikbare kennis te vergroten en beter te spreiden. Vooralsnog ziet hij echter geen klemmende reden om de voor fraude beschikbare capaciteit bij het openbaar ministerie uit te breiden,
Tweede Kamer, vergaderjaar 2003–2004, 17 050, nr. 256
7
hetgeen natuurlijk niet wegneemt dat de regering oog heeft voor eventuele knelpunten. De vergelijking van de capaciteit van het openbaar ministerie die beschikbaar is voor de vervolging van verkeersovertredingen met die voor fraudebestrijding gaat mank, omdat uit het oog wordt verloren dat er door andere diensten ook aanzienlijke inspanningen worden geleverd aan fraudebestrijding. Dit neemt natuurlijk niet weg dat meer in het algemeen voortdurend wordt bezien, al dan niet op instigatie van de Tweede Kamer, of de beschikbare capaciteit van het openbaar ministerie optimaal wordt ingezet. De minister zegt dat hij bereid is om de Kamer over enige tijd, bij voorkeur over een jaar, een overzicht te doen toekomen van de activiteiten in het afgelopen jaar van het openbaar ministerie op het terrein van de financieel-economische fraude. Er is per 1 juni 2003 een MOT-meldingsplicht voor vrije beroepsbeoefenaren ingevoerd. Met het smurf-criterium wordt gedoeld op herhaalde transacties met een grootte die net onder de grens ligt van de transacties die verplicht bij het MOT moeten worden aangemeld. De omvang van de money transfers naar de Nederlandse Antillen moet worden bezien in verhouding tot de omvang van de drugssmokkel via Schiphol naar Nederland. Een en ander maakt overigens onderdeel uit van het onderzoek van het Bureau ter politiële ondersteuning van de landelijk officier van justitie (BLOM) naar de criminele activiteiten die de achtergrond vormen van de cocaïnesmokkel naar Nederland. De mogelijkheid om biometrische gegevens op het paspoort op te nemen wordt op dit moment onderzocht. Verder zal met de EU en landen buiten de EU worden overlegd over de systemen die hiervoor zullen worden gebruikt. Het is immers van belang dat de afleesbaarheid van een paspoort in andere landen is gegarandeerd. Naar verwachting zal medio 2004 een praktijkproef worden uitgevoerd naar de implicaties van het op Nederlandse reisdocumenten aanbrengen van biometrische gegevens. Overigens mag niet worden verwacht dat het opnemen van biometrische gegevens een panacee is voor de problemen rond identiteitsfraude. Doel van het project Financieel rechercheren was het ontwikkelen van kennis. Het is daarom niet juist om te stellen dat dit project mislukt zou zijn. Na afronding van het project is immers slechts geconstateerd dat niet alle ambities die men bij aanvang van dit project had geformuleerd, zijn gerealiseerd. De minister zegt dat niet ontkend kan worden dat de kennis op sommige plaatsen te dun is. Om die kennis daar waar nodig aan te vullen wordt gebruikgemaakt van interne scholingsfaciliteiten en het opleidingsinstituut van de banken. Verder zijn er zes interregionale fraudeteams in het leven geroepen. Het openbaar ministerie heeft aangegeven dat er geen sprake is van een achterstand bij de afdoening van de zaken die door de FIOD-ECD voor 1 januari 2003 zijn aangeleverd. Deze zaken kunnen in de normale werkstroom worden meegenomen, hetgeen betekent dat de afzonderlijke parketten niet de hulp van de desbetreffende taskforce van het openbaar ministerie in zullen roepen. Van de circa 700 zaken die nog bij de arrondissementsrechtbanken lagen, zijn er inmiddels 357 afgedaan. Uit het afdoeningsprofiel van de al geanalyseerde zaken blijkt verder dat de afspraak om in minstens 90% van de zaken te dagvaarden ruim wordt gehaald. Het functioneel parket is sinds januari 2003 verantwoordelijk voor de beleidsvoorbereiding van de handhaving door de bijzondere opsporingsdiensten. Dit parket bevordert dat door de vier bijzondere opsporingsdiensten in de toekomst zal worden gewerkt met een eenduidig «format» en een eenduidige cyclus. Het is de verwachting dat deze diensten daardoor beter kunnen worden aangestuurd en de onderlinge samenhang tussen de arrangementen beter kan worden bewaakt.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2003–2004, 17 050, nr. 256
8
De minister van Justitie benadrukt dat de bescherming van de privacy een belangrijke verworvenheid van het Nederlandse rechtssysteem is. Als zich door deze bescherming knelpunten voordoen, moet worden bezien of het gerechtvaardigd en proportioneel is om hierop een inbreuk te maken. Hij zegt dat dit principe ook van toepassing is op het programma Stroomlijning basisregistraties. Vooralsnog is het openbaar ministerie bij dit programma echter nog niet geconfronteerd met belemmeringen die worden veroorzaakt door de privacywetgeving. Het pleidooi van de heer De Wit voor de oprichting van een expertisecentrum is vooral gericht op de Kamer. Het is bovendien niet aan de regering om hierover een beslissing te nemen. De minister maakt wel de kantekening dat moet worden meegewogen dat de Kamer zich zijns inziens bij haar controlerende taak vooral dient te baseren op de signalen uit de samenleving en zich niet afhankelijk moet maken van de onderzoeken van één onderzoeksbureau of expertise-instituut. Ervaringen uit het verleden hebben bovendien geleerd dat het vrijwel onmogelijk is om alle benodigde kennis over een bepaald onderwerp op één plaats te verzamelen. Het voorstel van de heer Eerdmans om de bewijslast om te draaien is strijdig met een aantal fundamentele opvattingen die ten grondslag liggen aan het Nederlandse rechtsbestel. De minister voegt hieraan toe dat de bewijslast op dit moment al wel wordt omgedraaid als is vastgesteld dat er gewin is uit criminaliteit. Op dat moment is het immers aan de verdachte om te bewijzen dat zijn inkomen niet is verkregen uit criminaliteit. In een dergelijk geval is er volgens de wetgever sprake van proportionaliteit; proportionaliteit die in het voorstel van de heer Eerdmans uit het oog wordt verloren. HC meldt aan het MOT aan de hand van objectieve en subjectieve criteria. Omdat in dit bedrijf zeer veel overboekingen plaatsvinden met een bedrag boven de 10 000 euro, is het aantal meldingen hoog. Uit de plaats die HC op de lijst ongebruikelijke en verdachte transacties inneemt, kan dan ook niet zonder meer worden afgeleid dat witwassen daar veel voorkomt. Om witwassen tegen te gaan werkt HC met een strikte procedure voor het overboeken van speelwinst, waarbij meerdere medewerkers zijn betrokken. Gegeven het grote aantal speelhandelingen kan niet worden verzekerd dat er nooit te veel speelwinst wordt overgeboekt, maar gezien de procedures is het welhaast onmogelijk om via dit casino grote bedragen wit te wassen. De minister wijst de suggestie van de hand dat hij zich bij zijn beantwoording vooral gebaseerd zou hebben op informatie van HC. Er is namelijk ook nadrukkelijk informatie ingewonnen bij het MOT, DNB en de Belastingdienst. Zij hebben allen aangegeven niet over aanwijzingen te beschikken dat witwassen een veelvoorkomend fenomeen bij HC is. Het ministerie van Justitie overlegt regelmatig met de raad van commissarissen van HC over de doelstellingen van deze organisatie en de manier waarop die worden nagestreefd. Verder spreken de ministeries van Economische Zaken en Volksgezondheid, Welzijn en Sport regelmatig met het College van toezicht op de kansspelen, verslavingsorganisaties en de Belastingdienst over de gang van zaken bij HC. De minister wijst er vervolgens op dat het niet aan de overheid is om zich uit te spreken over de bedrijfscultuur van HC, totdat die raakt aan de belangen die door de Wet op de kansspelen worden beschermd. Aangezien de opmerkingen van de ondernemingsraad vooral arbeidsrechtelijke aspecten van de bedrijfscultuur betreffen, dient het ministerie zich terughoudend op te stellen, zeker ook omdat men inmiddels een mediationtraject is ingegaan. Na afronding van dit traject zal worden overwogen of een nader onderzoek nuttig en wenselijk is. De minister zegt vervolgens dat hij bereid is om een delegatie van de ondernemingsraad te ontvangen als het arbeidsconflict bij HC is opgelost. Het NIvRA werkt aan richtlijn, waarin wordt aangegeven hoe accountants
Tweede Kamer, vergaderjaar 2003–2004, 17 050, nr. 256
9
dienen om te gaan met de MOT-verplichtingen. De minister wijst er ten slotte op dat een accountant gehouden is om de raad van commissarissen op de hoogte te stellen van door hem of haar geconstateerde fraude. Als de raad van commissarissen daarop niet adequaat reageert, dient de accountant de jaarrekening niet te ondertekenen of zijn medewerking aan het onderzoek te staken. De minister van Financiën herinnert eraan dat de wetgeving die DNB de bevoegdheid geeft om toezicht te houden op money transfers nog pas kort, sinds 19 juli 2002, van kracht is. Deze wetgeving heeft zijn uitwerking overigens niet gemist, want sindsdien heeft ongeveer een derde van de kantoren die zich met money transfer bezighouden, zijn deuren gesloten. Undergroud banking, kantoren die zich bezighouden met illegale money transfers, is een van de onderwerpen die in het Financieel expertise centrum aan de orde komen. Men richt zich daarbij op drie aspecten, te weten niet-westers financieel verkeer, terrorismefinanciering en wisselkantoren. De autoriteiten van de Nederlandse Antillen worden door Nederland bijgestaan bij de bestrijding van illegale money transfers. Zo wordt gezamenlijk bezien of de antiwitwassystemen op de Nederlandse Antillen voldoen, hetgeen heeft geresulteerd in een aantal concrete aanbevelingen. De belasting over de speelwinst van 25% levert de schatkist ongeveer 145 mln euro per jaar op. De minister tekent hierbij aan dat alleen speelwinst boven de 1000 euro worden belast en dat de totale speelwinst dus hoger is dan 580 mln euro. De Belastingdienst controleert of het aannemelijk is dat mensen grote speelwinsten hebben behaald als de omvang van de in box 3 opgevoerde speelwinst als verdacht wordt aangemerkt. De minister zegt dat de Wet MOT een aanzienlijke administratieve lastendruk met zich brengt. Het is dan ook van belang dat er meer resultaten worden geboekt met het grote aantal meldingen bij het MOT. Hierover zal worden overlegd met de departementen van Justitie en Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. Aangezien de regering voornemens is om de administratieve lastendruk terug te brengen, zal samen met de betrokken ministeries worden bezien of het mogelijk is om het aantal meldingen bij het MOT terug te brengen. Het aantal meldingen bij het MOT is zo groot, omdat er gewerkt wordt met objectieve normen. Dit kan als een bezwaar worden gezien tegen het werken met objectieve normen. Deze normen hebben echter ook een belangrijk voordeel en wel dat de meldingen automatisch geschieden, hetgeen voorkomt dat bijvoorbeeld een bank aan een geïrriteerde cliënt moet uitleggen waarom zij heeft besloten, zijn transactie aan te melden. De aanscherping van het financieel toezicht heeft geleid tot een aanzienlijke kostenstijging voor het betrokken bedrijfsleven en in het bijzonder voor de banksector. Deze kostenstijging is voor een belangrijk deel het gevolg van het toezicht door de AFM op de effectenhandel. De minister zegt dat de kosten voor het bedrijfsleven, behoudens taakwijzigingen, in reële termen gelijk zullen blijven. Eventuele verbeteringen in het toezicht zullen worden gefinancierd uit efficiencywinst. In het kader van het project administratievelastendruk is een nulmeting uitgevoerd. Aan de hand van deze nulmeting is berekend dat de indirecte kosten voor de financiële sector ongeveer 350 mln euro bedragen. Het is het streven om dit bedrag met 25% te verminderen. De minister wijst erop dat deze daling van de directe kosten, de bijdrage aan de AFM en de DNB vermoedelijk deels kan compenseren. De kennisgroepen die onder de Belastingdienst vallen, de zogenaamde fiscale vrijplaatsen, houden zich bezig met illegale casino’s, prostitutie, woonwagencomplexen, belhuizen, enzovoort. De kennisgroepen van FIOD-ECD richten zich op witwassen, btw-fraude, EU-fraude en faillissementsfraude. Deze kennisgroepen leveren een belangrijke bijdrage
Tweede Kamer, vergaderjaar 2003–2004, 17 050, nr. 256
10
aan de bestrijding van financieel-economische criminaliteit. De minister wijst er in dit verband ten slotte op dat de Belastingdienst en de FIOD-ECD ook een bijdrage leveren aan het ontnemen van wederrechtelijk verkregen voordeel, aangezien zij een aanslag met een boete kunnen opleggen, een procedure die korter is dan de strafrechtelijke. Nadere gedachtewisseling Mevrouw Griffith (VVD) noemt de beantwoording van de minister van Justitie teleurstellend, omdat hij onvoldoende aangeeft welke concrete maatregelen hij zal nemen om de problemen bij de bestrijding van de financieel-economische fraude en de identiteitsfraude aan te pakken. Is de minister van Justitie bereid om de Kamer op korte termijn nadere informatie te verschaffen over de in het jaarverslag MOT 2003 genoemde 3052 verdachte money transfers? In hoeverre houden die verband met de drugssmokkel via Schiphol? De heer Wolfsen (PvdA) zegt dat bij hem niet de indruk is weggenomen dat de vraag of kennis over het financieel rechercheren voor de organisatie bewaard blijft, vooral afhankelijk is van de goedwillendheid van individuele rechercheurs of officieren van justitie. Ziet de minister van Justitie mogelijkheden om deze kennis op een betere manier te institutionaliseren? Kan de minister van Justitie inzicht geven in de afwikkeling van de strafzaken die door het openbaar ministerie naar financieel-economische fraude zijn ingesteld? Hij zegt dat hij ondanks de beantwoording van de minister vasthoudt aan zijn stelling dat door het openbaar ministerie meer capaciteit vrijgemaakt moet worden voor fraudebestrijding. Kan de minister van Justitie aangeven hoe vaak accountants melding maken van ongebruikelijke transacties? Mevrouw Van Loon-Koomen (CDA) vraagt wanneer de eerst resultaten mogen worden verwacht van de inspanningen die de regering levert om de administratieve lastendruk te verlagen die het gevolg is van de Wet MOT. In het najaar van 2003 zal de Kamer een voorstel worden voorgelegd voor een burgerservicenummer. Wat is de stand van zaken en is het al duidelijk of dit nummer het sofi-nummer zal vervangen? Zij zegt met belangstelling uit te kijken naar het overzicht van de activiteiten in de afgelopen jaren van het openbaar ministerie op het terrein van de financieel-economische fraude, dat de minister van Justitie de Kamer in het vooruitzicht heeft gesteld. Kan in deze notitie ook worden ingegaan op de prioriteitenstelling bij het openbaar ministerie? De heer De Wit (SP) noemt de beantwoording van de minister van Justitie van de vragen over het financieel rechercheren onder de maat. Hij geeft namelijk niet aan welke concrete stappen zullen worden gezet om het geconstateerde kwantitatieve en kwalitatieve capaciteitstekort op te lossen. Ten slotte zegt hij op een later tijdstip een concreet voorstel voor een expertisecentrum te zullen doen. De heer Vendrik (GroenLinks) bedankt de minister van Justitie voor zijn bereidheid om op een later tijdstip een delegatie van de ondernemingsraad van HC te ontvangen. Dat gesprek is noodzakelijk, omdat het van belang is te weten of de ondernemingsraad van oordeel is dat HC zich aan de Wet op de kansspelen houdt. De raad van commissarissen van HC is inderdaad als eerste verantwoordelijk voor het toezicht op de gang van zaken bij HC. De heer Vendrik zegt
Tweede Kamer, vergaderjaar 2003–2004, 17 050, nr. 256
11
echter te twijfelen aan de manier waarop de voorzitter van deze raad zijn rol invult. Hij heeft zich namelijk op zeer onheuse manier gemengd in het conflict van de ondernemingsraad met de directie van HC. De heer Eerdmans (LPF) vraagt de minister van Justitie alsnog in te gaan op zijn vraag welke lessen zijn getrokken uit het mislukken van de clickfondszaak. De minister van Justitie noemt het voorstel om de bewijslast in bepaalde gevallen om te draaien te radicaal. De heer Eerdmans zegt dat de minister daarmee te gemakkelijk voorbij gaat aan het in de maatschappij breed gedragen gevoel dat veroordeelde drugscriminelen in geen geval vermogen of goederen mogen overhouden aan hun criminele activiteiten. De minister van Justitie zegt dat hij de roep om meer capaciteit van het openbaar ministerie beschikbaar te stellen voor fraudebestrijding in kan voelen, maar dat hij het teleurstellend vindt dat men niet aangeeft aan welke afdelingen van het openbaar ministerie deze capaciteit moet worden onttrokken. Op deze manier blijft het pleidooi hiervoor iets te vrijblijvend. In het jaarverslag MOT 2003 wordt melding gemaakt van 3052 verdachte money transfers naar de Nederlandse Antillen. In de periode 1998–2002 bedroeg dit aantal ongeveer 7500. Hiermee was een bedrag gemoeid van 28 mln euro. De minister zegt dat ervan uit wordt gegaan dat een deel van deze transacties samenhangt met de handel in verdovende middelen. Tientallen verdachte transactieclusters, bestaande uit money transfers tussen Nederland en de Nederlandse Antillen, zijn inmiddels uitgezet bij het politieteam dat zich bezighoudt met het oprollen van de drugslijnen tussen Nederland en de Nederlandse Antillen. Het resultaat van een en ander is dat er 25 onderzoeksvoorstellen zijn doorgeleid naar de politie. De minister benadrukt dat er een aantal positieve ontwikkelingen kunnen worden geconstateerd bij het financieel rechercheren. Deze worden ten volle door het ministerie ondersteunt. Hij zegt ondanks de kritiek van de Kamer vast te willen houden aan zijn stelling dat een oplossing van de vermeende problemen niet moet worden gezocht in het ter beschikking stellen van meer financiële middelen of een kwantitatieve capaciteitsuitbreiding, omdat die ten koste zou gaan van andere noodzakelijke activiteiten van het openbaar ministerie. Wel zal worden bezien of het mogelijk is om meer rendement te halen uit de beschikbare kennis door versterking van de bestuurlijke handhaving. De kennis van financieel rechercheren is op een goede manier in de organisatie verankerd, nu de financiële recherche als afzonderlijke discipline in de politieorganisatie wordt erkend. Het vasthouden van kennis is dus zeker niet afhankelijk van de goedwillendheid van individuen. Het beperkte aantal meldingen door accountants is een gevolg van het feit dat accountants pas sinds 1 juli onder de Wet MOT vallen. De minister zegt dat het College van toezicht op de kansspelen heeft aangegeven niet de indruk te hebben dat de Wet op de kansspelen niet door HC wordt nageleefd. De clickfondszaak is geen mislukking. De les die uit deze zaak is getrokken, is dat moest worden onderzocht waar de grenzen van de bewijsvoering en de bestraffing in de huidige wetgeving liggen. Een en ander inmiddels verwerkt in het vervolgingsbeleid van het openbaar ministerie. Ten slotte wijst de minister van Justitie erop dat een straf proportioneel moet zijn. Dat geldt ook de bestraffing van mensen die verdacht worden van drugshandel. Immers: Neem de rechtvaardigheid weg en wat is een overheid anders dan een roverij in het groot? (Sint Augustinus) De minister van Financiën zegt dat in 2004 zal worden aangegeven of en hoe de lastendruk die het gevolg is van de Wet MOT kan worden
Tweede Kamer, vergaderjaar 2003–2004, 17 050, nr. 256
12
verlaagd. Op dit moment wordt al gewerkt aan de noodzakelijke wetswijzigingen. Het burgerservicenummer valt onder de verantwoordelijkheid van het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. De minister zegt dat men daar zeker zal bezien of het mogelijk en wenselijk is om het sofinummer te combineren met het burgerservicenummer. De voorzitter van de vaste commissie voor Justitie, De Pater-van der Meer De voorzitter van de vaste commissie voor Financiën, Tichelaar De voorzitter van de vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid, Hamer De voorzitter van de vaste commissie voor Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, Buijs De voorzitter van de vaste commissie voor Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, Noorman-den Uyl De griffier van de vaste commissie voor Justitie, Pe
Tweede Kamer, vergaderjaar 2003–2004, 17 050, nr. 256
13