Tweede Kamer der Staten-Generaal
2
Vergaderjaar 2003–2004
27 406
Nota «De kenniseconomie in zicht»
Nr. 6
VERSLAG VAN EEN GESPREK Vastgesteld 12 januari 2004
1
Samenstelling: Leden: Crone (PvdA), De Grave (VVD), voorzitter, Schreijer-Pierik (CDA), ondervoorzitter, Atsma (CDA), Timmermans (PvdA), Vendrik (GroenLinks), Blok (VVD), Ten Hoopen (CDA), Slob (ChristenUnie), Van den Brink (LPF), Duyvendak (GroenLinks), Kortenhorst (CDA), Hessels (CDA), Gerkens (SP), Van Velzen (SP), Varela (LPF), Algra (CDA), Van Fessem (CDA), Aptroot (VVD), Blom (PvdA), Smeets (PvdA), Douma (PvdA), De Krom (VVD), Van der Laan (D66), Heemskerk (PvdA), Van Dam (PvdA) en Dezentjé Hamming (VVD). Plv. leden: Tichelaar (PvdA), Örgü (VVD), De Nerée tot Babberich (CDA), Van Hijum (CDA), Koenders (PvdA), Vos (GroenLinks), Weekers (VVD), Jan de Vries (CDA), Van der Vlies (SGP), Hermans (LPF), Van den Brand (GroenLinks), Verburg (CDA), Van Vroonhoven-Kok (CDA), Lazrak (SP), De Ruiter (SP), Eerdmans (LPF), De Haan (CDA), Van Dijk (CDA), Hofstra (VVD), Samsom (PvdA), Van Dijken (PvdA), Van Heteren (PvdA), Snijder-Hazelhoff (VVD), Giskes (D66), Tjon-A-Ten (PvdA), Waalkens (PvdA) en Szabó (VVD). 2 Samenstelling: Leden: Van Nieuwenhoven (PvdA), Van de Camp (CDA), Kalsbeek (PvdA), Cornielje (VVD), voorzitter, Lambrechts (D66), Hamer (PvdA), Karimi (GroenLinks), Van Bommel (SP), Vendrik (GroenLinks), Mosterd (CDA), Blok (VVD), Balemans (VVD), Slob (ChristenUnie), Vergeer (SP), Tichelaar (PvdA), Joldersma (CDA), Jan de Vries (CDA), Van Vroonhoven-Kok (CDA), Aasted Madsen-van Stiphout (CDA), Eski (CDA), Eijsink (PvdA), Leerdam (PvdA), ondervoorzitter, Van Milten-
KST73613 0304tkkst27406-6 ISSN 0921 - 7371 Sdu Uitgevers ’s-Gravenhage 2004
De vaste commissie voor Economische Zaken1, de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap2 en de themacommissie Technologiebeleid3 hebben op 2 december 2003 een gesprek gevoerd met ministerpresident Balkenende, minister van Algemene Zaken, minister Brinkhorst van Economische Zaken en minister Van der Hoeven van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap over het Innovatieplatform (27 406, nr. 4). Van dit gesprek brengen de commissies bijgaand beknopt verslag uit. Inleiding door de minister-president De minister-president wijst op de ambitie van het kabinet om vooruit te komen op het vlak van innovatie, nu Nederland de afgelopen jaren vooral bij concurrentiekracht en vernieuwend vermogen steken heeft laten vallen. De kwaliteit van het onderzoek in Nederland is hoog, maar het schort nog aan het verspreiden van kennis en het gebruiken van die kennis door bedrijven bij het vervaardigen en op de markt brengen van producten. Bovendien moet het innovatieklimaat worden verbeterd. Niet alleen voor jonge starters is het vaak lastig om van start te gaan, mede door een vrij hoge administratieve lastendruk, maar ook gevestigde ondernemers die innovatief willen gaan werken, lopen op tegen allerlei belemmeringen. Doelstelling voor het eind van de kabinetsperiode is, dat Nederland op het vlak van innovatie beter gaat presteren. Over de invulling van die doelstelling zal in februari a.s. nader worden gesproken. Daarnaast is op de kennismakingsbijeenkomst van het platform, begin september, afgesproken om ook doelstellingen op korte termijn te formuleren. Zo wordt
burg (VVD), Kraneveldt (LPF), Hermans (LPF), Van Dam (PvdA) en Visser (VVD). Plv. leden: Kruijsen (PvdA), Ferrier (CDA), Verbeet (PvdA), Rijpstra (VVD), Van der Laan (D66), Boelhouwer (PvdA), Halsema (GroenLinks), Lazrak (SP), Tonkens (GroenLinks), Van Oerle-van der Horst (CDA), Hirsi Ali (VVD), Örgü (VVD), Van der Vlies (SGP), Kant (SP), Dijksma (PvdA), Hessels (CDA), Sterk (CDA), Atsma (CDA), Van Bochove (CDA), Van Hijum
(CDA), Arib (PvdA), Stuurman (PvdA), Szabó (VVD), Varela (LPF), Nawijn (LPF), Adelmund (PvdA) en De Grave (VVD). 3 Samenstelling: Leden: Van der Vlies (SGP), Giskes (D66), voorzitter, Slob (ChristenUnie), Hessels (CDA), Gerkens (SP), Kraneveldt (LPF), Van Dam (PvdA) en Szabó (VVD). Plv. leden: Van der Laan (D66), Ormel (CDA), Van Velzen (SP) en Samsom (PvdA).
Tweede Kamer, vergaderjaar 2003–2004, 27 406, nr. 6
1
nu gewerkt aan het wegnemen van belemmeringen voor kenniswerkers uit andere landen, brengt een werkgroep onder leiding van de heer Leijnse de problemen bij het beroepsonderwijs in kaart en wordt gekeken naar de organisatie en de financiering van kennis. Het Innovatieplatform vergadert niet alleen in Den Haag, maar trekt ook het land in teneinde de interactie met bedrijven en kennisinstellingen te versterken, de lijnen kort te houden en een impuls te geven aan hetgeen elders in het land al gebeurt. Zo heeft de tweede vergadering plaatsgevonden in een laboratorium van Shell en wordt gekeken naar de mogelijkheden van samenwerking met de innovatieraad die inmiddels in Brabant is opgericht. Het platform zal doelgericht en praktisch werken, streven naar het snel realiseren van de doelstellingen op de korte termijn en in algemene zin investeren in het bevorderen van het innovatief vermogen van de Nederlandse economie. Op een later moment, zo is de bedoeling, zal gekeken worden naar een mogelijke verbreding van de thema’s, maar voorlopig ligt het accent op het economische thema. Vragen en opmerkingen uit de commissies De heer Hessels (CDA) steunt van harte de nadruk die in het kabinetsbeleid is gelegd op innovatie. Het is verheugend dat het Innovatieplatform inmiddels voortvarend van start is gegaan. Hij heeft daar hoge verwachtingen van, mede omdat de minister-president zelf leiding aan dit platform geeft. Het spreekt hem aan dat het platform de interactie met bedrijven en kennisinstellingen wil versterken en daartoe ook het land intrekt. Wel lijkt het hem nodig om nader te bezien hoe de discussie over innovatie binnen de Kamer het beste gestructureerd kan worden, nu dit onderwerp bij tal van ministeries een belangrijke rol speelt. Uit het veld komen wisselende geluiden over de samenstelling van het Innovatieplatform. Welke keuzes zijn bij de samenstelling van het platform gemaakt en wordt bezien of die samenstelling alsnog gewijzigd zou moeten worden? Er blijkt al een werkplan voor het platform te zijn, maar de Kamer draagt daar geen kennis van. Hij vraagt dan ook om dit werkplan aan de Kamer te zenden. Wordt er ook gaandeweg de uitvoering met de Kamer over gesproken? Hij vraagt welke omschrijving het platform wil geven aan het begrip «innovatie». Zelf vindt hij dat die omschrijving breed dient te zijn en dus niet alleen technologische innovatie moet bestrijken, maar ook innovatie in de dienstverlening en innovatie in de sfeer van voorwaarden: bedrijfsvestiging, bereikbaarheid, mobiliteit e.d. Hij vraagt vervolgens waarom het extra innovatiebudget van 185 mln al is verdeeld door het Innovatieplatform, nog voordat het de eerste visie op de innovatieve toekomst van Nederland heeft gepresenteerd. Is er de komende jaren nu nog geld beschikbaar voor echt innovatieve ideeën? Bovendien wordt een groot deel van het budget verdeeld via de reguliere kanalen bij de ministeries van OCW en EZ en juist die kanalen, zo wordt gesteld, werken vaak nogal bureaucratisch en werken ook in het algemeen met grote bedragen. Dat laatste vormt een praktisch knelpunt, want iemand die een paar duizend euro nodig heeft, kan daar vrij gemakkelijk aankomen via het «FFF-traject» (family, friends and fools), terwijl iemand die enkele miljoenen euro’s nodig heeft, een beroep kan doen op allerlei subsidieregelingen. Weliswaar geeft dat de nodige bureaucratische rompslomp, maar bij meerdere miljoenen euro’s is het toch lonend om gebruik te maken van die regelingen. Iemand die een paar ton nodig heeft, valt tussen wal en schip: in het FFF-traject geeft niemand thuis en het subsidietraject is niet de moeite waard, gezien de administratieve kosten. Daarbij gaat het bovendien vooral om het MKB, juist de sector die in belangrijke mate de motor van de economie en de innovatie is.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2003–2004, 27 406, nr. 6
2
In dat verband wijst de heer Hessels erop dat niet alleen universiteiten en grote instituten innovatie van de bedrijfsstructuur in Nederland aanzwengelen en bevorderen, maar dat ook in het vmbo en het mbo het nodige wordt gedaan aan bevordering van innovatie. Hoe worden die onderwijssectoren in dit geheel betrokken? Tenslotte heeft hij klachten gehoord over de bereikbaarheid van het Innovatieplatform. Mensen die zich in verbinding stellen met het ministerie van Algemene Zaken, worden doorverwezen naar Nederland Kennisland omdat de secretaris van het platform daar kantoor houdt, maar die instantie is niet toegerust voor het verwerken van de vele honderden telefoontjes, brieven en e-mails. Hij dringt erop aan dat de secretaris wordt voorzien van een adequate ondersteuning. De minister-president meldt alvast het telefoonnummer: 070–3921539. De heer Douma (PvdA) vindt het zeer positief dat de minister-president zich door het voorzitterschap van het Innovatieplatform mede verantwoordelijk maakt van de belangrijke doelstelling om van Nederland een sterke kenniseconomie te maken. Hij neemt overigens aan dat de taak van het platform breder is dan alleen het bevorderen van innovatie, en daarmee ook meer aansluit bij de Lissabon-doelstellingen. Het voorzitterschap van de minister-president vindt hij te meer positief omdat hij de indruk heeft dat het nog wel eens schort aan de samenwerking tussen de ministeries van OCW en EZ. Zo lukt het niet om met gezamenlijke nota’s over innovatiebeleid en de kenniseconomie te komen, en is het extra bedrag voor innovatie simpelweg over de ministeries verdeeld zonder dat er een strategie voor de besteding van dit bedrag was uitgezet. Wat was het advies van het Innovatieplatform over deze verdeling en wat hebben de bewindslieden vervolgens met dit advies gedaan? Met alle respect voor de wetenschappelijke kwaliteiten van de leden van het platform moet hij wel zeggen, dat het platform niet bepaald de aanstormende Bill Gates-en van Nederland verenigt. Het vertegenwoordigende gehalte van het platform is immers hoog. Wat is nu in formele zin de status van dit platform? Gaat het alleen om een klankbord voor de bewindslieden en komen zij via de gebruikelijke weg met voorstellen bij de Kamer? Proberen de bewindslieden ook afspraken in het platform te maken met de vertegenwoordigers van grote ondernemingen, universiteiten en kennisinstellingen in het platform? Dit is van belang nu het in Nederland niet zo slecht gesteld is met het onderzoek en het knelpunt vooral ligt in de doorontwikkeling van dit onderzoek en het op de markt brengen van concrete producten. In hoeverre willen met name de zeven grote ondernemingen die in het platform vertegenwoordigd zijn, zich committeren aan het op een hoger peil brengen van de kenniseconomie in Nederland? Tot nu toe heeft hij nog geen duidelijke voorstellen gezien om ervoor te zorgen dat het beschikbare publieke geld meer privaat geld voor research and development genereert. Verder kan hij in het recente najaarsakkoord met de sociale partners niets terugvinden over de urgentie van verbetering van de kenniseconomie. Had daar in de besprekingen met de sociale partners niet meer aandacht aan gegeven moeten worden? Mevrouw Lambrechts (D66) heeft begrepen dat in het veld de vraag wordt gesteld, wat het Innovatieplatform eigenlijk concreet doet. Dit geeft aan dat er behoefte is aan meer communicatie over dit onderwerp, een behoefte die ook bij haar leeft. Zij dringt erop aan dat hier meer aandacht aan wordt gegeven, o.a. door middel van de website. Verder leeft het beeld dat het bij het platform alleen maar gaat om grote bedrijven, universiteiten en grote kennisinstellingen en dat het dus niets te maken heeft met het vmbo en het mbo, onderwijssectoren die met grote aantallen uitvallers te maken hebben.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2003–2004, 27 406, nr. 6
3
In lijn met de Lissabon-doelstellingen is het de bedoeling om de 2% van het BNP die nu aan research and development wordt besteed, te verhogen naar 3%. Die verhoging zal vooral vanuit het bedrijfsleven moeten komen. Is er nu de wil en het commitment bij het bedrijfsleven om daar ook concreet vorm aan te geven? Had het extra budget van 185 mln of althans een deel daarvan niet juist ingezet moeten worden om het bedrijfsleven daartoe te motiveren? Inderdaad moet de kennis die bij onderzoek wordt opgedaan, doorstromen naar het bedrijfsleven, opdat dit die kennis kan benutten. Ook omgekeerd acht zij het van groot belang dat de kennis die het bedrijfsleven in de praktijk opdoet, weer terugstroomt naar onderzoeken onderwijsinstellingen. Tenslotte vraagt zij of er inmiddels een regeling is getroffen voor de leges voor kenniswerkers. De heer Blok (VVD) stelt vast dat het bij het Innovatieplatform vooral erom gaat te bereiken, dat aan de Lissabon-doelstelling van 3% van het BNP wordt voldaan. Voor de overheid zelf ligt er op dat punt nauwelijks een financiële taakstelling, want de overheidsuitgaven aan R&D in Nederland liggen boven het Europese gemiddelde. Het zal dus vooral van de kant van het bedrijfsleven moeten komen, maar voor het bedrijfsleven is het vestigingsklimaat daarbij een uiterst belangrijke factor. De wezenlijke vraag is dan ook volgens hem, waarom het Nederlandse bedrijfsleven relatief minder investeert in R&D-activiteiten in Nederland zelf, en waarom grote bedrijven als DSM en Akzo hun R&D-activiteiten naar andere landen verplaatsen. Hij vraagt of de bewindslieden deze analyse delen en of zij bereid zijn om een stappenplan op te stellen om het bedrijfsleven te bewegen meer R&D-activiteiten in Nederland te ondernemen. Van belang is vooral een bereidheid om te zorgen voor een consistente lijn in het overheidsbeleid, teneinde de kenniseconomie een kans te geven. Zo heeft de Kamer zich onlangs gekeerd tegen een Europees patent op genetisch gemodificeerde vindingen, en het gevolg hiervan zal zijn dat dit onderzoek niet meer in Nederland plaatsvindt omdat er in Nederland geen patent op verkregen kan worden. Een ander slecht voorbeeld wordt gevormd door de gang van zaken rond de structuurvennootschap. Anderzijds zijn er ook goede voorbeelden op dit punt te noemen, zoals het recente standpunt van kabinet en Kamer dat de Opta ook het aspect innovatie mee zou moeten wegen. Daarnaast zit bestaande regelgeving nogal eens innovatie in de weg. Zo heeft Dow Chemical in Terneuzen onlangs laten weten dat het door de Vogelrichtlijn geen R&D-activiteiten meer kan doen in Zeeland. Bedrijven blijken bij de afweging van de vraag in welk gebied ze hun activiteiten, waaronder R&D-activiteiten, willen verrichten, vooral te letten op algemene aspecten zoals het fiscale stelsel, de arbeidswetgeving en de milieuwetgeving, en nauwelijks op specifieke aspecten zoals het innovatiebeleid. Al met al dringt de heer Blok er dan ook op aan dat wordt gezorgd voor een consequent handelen van de rijksoverheid en voor een concreet stappenplan om op 3% van het BNP uit te komen. Mevrouw Gerkens (SP) vraagt of en hoe binnen het platform aandacht wordt gegeven aan het bevorderen van de instroom in het technisch onderwijs, o.a. door verbetering van het imago van dit onderwijs. Aandacht hiervoor is hard nodig, nu veel bedrijven een groot tekort aan technisch personeel hebben. Wordt ook gekeken naar mogelijkheden van innovatie bij duurzame ontwikkelingen? Op welke manier wordt binnen het platform gesproken over de eigen verantwoordelijkheid van het bedrijfsleven voor R&D-inspanningen?
Tweede Kamer, vergaderjaar 2003–2004, 27 406, nr. 6
4
Vervolgens vraagt zij hoe kan worden voorkomen dat het platform vooral een praatinstelling wordt. Hoe wordt geopereerd om te zorgen dat het platform snel en effectief werkt? Tenslotte vraagt zij of er al nagedacht wordt over de vraag wanneer het platform zichzelf dient op te heffen. Het platform heeft immers een aanjaagfunctie om de 3%-doelstelling te halen en zodra dat is gebeurd, zullen betrokkenen er zelf voor moeten zorgen dat dit niveau gehandhaafd blijft, zonder te veel overheidsbemoeienis. Mevrouw Dezentjé Hamming (VVD) wijst erop dat de grote multinationale ondernemingen 50% van het R&D-budget in Nederland voor hun rekening nemen en dat inmiddels het risico aanwezig is dat zij met het oog op het huidige fiscale klimaat in Nederland hun R&D-activiteiten naar andere landen zullen verplaatsen. In dat geval zou een belangrijk deel van de innovatiekracht in Nederland verloren gaan, met grote negatieve gevolgen voor het MKB. Bij het belastingplan is dan ook door haar fractie een motie ingediend over het zodanig differentiëren van de vennootschapsbelasting, dat R&D-activiteiten tegen een laag tarief (bijvoorbeeld 15%) worden belast. Gesprekken met ondernemers hebben duidelijk gemaakt dat toegankelijkheid het sleutelwoord is: toegankelijkheid van subsidieregelingen, met name voor het MKB, toegankelijkheid van universiteiten en hulp bij de marketing van ideeën, waarbij de EVD een rol kan spelen. Daarnaast kan gedacht worden aan het zoveel mogelijk naar Nederland halen van internationale congressen over innovatie. Zij vraagt de ministerpresident om zich daar, in navolging van zijn Belgische ambtgenoot, persoonlijk voor in te zetten en ook op dat soort congressen aanwezig te zijn. Zo kan Nederland op een goede manier op de kaart worden gezet. Tenslotte lijkt het haar zaak dat het Innovatieplatform in staat is om keuzes te maken. Het niet maken van keuzes leidt immers tot een middelmatige economie die de concurrentiedruk niet kan overleven. Dat betekent ook een samenhangend en helder beleid, bijvoorbeeld voor genetisch gemodificeerde gewassen en voor octrooien op geneesmiddelen. Voorkomen moet in ieder geval worden dat tegelijkertijd gas wordt gegeven én wordt geremd. Antwoord van de bewindslieden De minister-president zegt tot mevrouw Gerkens dat is afgesproken om het Innovatieplatform in ieder geval gedurende de lopende kabinetsperiode te laten bestaan. Tegen het eind van die periode zal worden bezien of verder gegaan dient te worden met het platform. Het platform heeft twee belangrijke taken, in de eerste plaats het optreden als katalysator en het geven van impulsen aan het bedrijfsleven en aan kenniscentra. Dat kan inhouden het doen van een appèl om meer in R&D te investeren, nu het bedrijfsleven achterblijft bij het Europese gemiddelde en bovendien de R&D-activiteiten vooral door de grote ondernemingen worden verricht. Een en ander moet leiden tot een commitment van kenniscentra en bedrijven. In de tweede plaats speelt het platform een rol jegens het kabinet, door een sparring partner te zijn als het gaat om het beleid ten aanzien van kennis en kennistransfer, waarbij een goed vestigingsklimaat en een stimulerende omgeving van groot belang zijn. De adviezen en suggesties van het platform zal het kabinet ook meenemen bij het vormgeven van beleid. De Kamer wordt daarbij betrokken door middel van formele stukken – wetsvoorstellen, begrotingsstukken en nota’s – maar de Kamer is ook vrij om in gesprek te gaan met het Innovatieplatform zelf, zeker omdat het platform geen formeel adviesorgaan van het kabinet is. Op dit moment wordt gewerkt aan het opstellen van het werkplan voor 2004 en van een stuk over de doelen op lange termijn. Hij neemt zich voor
Tweede Kamer, vergaderjaar 2003–2004, 27 406, nr. 6
5
de Kamer daarover schriftelijk te informeren, nadat het stuk over de langetermijnstrategie in februari a.s. in het platform is besproken. Hierna introduceert hij de heer Nauta die werkzaam is bij de stichting Nederland Kennisland en die is gevraagd om als secretaris-lid van het Innovatieplatform te fungeren, gezien zijn grote betrokkenheid bij innovatie in Nederland en gezien zijn sprankelende geest. De heer Nauta wordt als secretaris bijgestaan door twee medewerkers van de ministeries van OCW en EZ. De heer Nauta zegt aanvullend dat inmiddels zeven medewerkers, afkomstig van de ministeries van OCW, EZ en Financiën, geleidelijk in het projectbureau stromen. Beheersmatig valt dit bureau onder het ministerie van Algemene Zaken, maar het zal op een aparte locatie worden ondergebracht. Het telefoonnummer is al genoemd en er wordt gewerkt aan de website. De komende tijd zal gericht met mensen in het veld worden gesproken, om hen te raadplegen over de plannen en hen te informeren over het platform. De minister-president vervolgt met de opmerking dat er inmiddels nationaal en internationaal zorg leeft over de voortgang van het proces om de zeer ambitieuze Lissabon-doelstellingen te halen, zeker nu Europese productiecapaciteit wordt verplaatst naar andere delen van de wereld. Er zullen dan ook snel slagen moeten worden gemaakt, niet alleen met de R&D-inspanningen, maar ook met flexibilisering van de arbeidsmarkt en andere structurele veranderingen. In dat verband zegt hij dat in het recente najaarsoverleg met de sociale partners niet alleen over de lonen is gesproken, maar ook over de innovatieve component, mede in aansluiting op eerdere gesprekken over de uitvoering van de Lissabonstrategie. Bij werkgevers en werknemers leeft ook het bewustzijn dat een structuurversterking nodig is. Toen de gedachte van een Innovatieplatform opkwam, bleek er van alle kanten veel belangstelling te zijn om zitting te nemen in dit platform. Er moest daarom een keuze worden gemaakt en daarbij is bewust afgezien van een evenredige vertegenwoordiging van allerlei groepen, maar zijn mensen op grond van hun deskundigheid en op persoonlijke titel benaderd. Daarbij is er overigens wel op gelet dat er een inbreng zou zijn vanuit verschillende sectoren: grote ondernemingen (Philips, Shell, ING), maar ook mensen als Jan Kees de Jager die nu tien jaar een eigen IT-bedrijf heeft, en de heer Jousma die vertrouwd is met hetgeen het midden- en kleinbedrijf in Nederland nodig heeft. Daarnaast zijn er uiteraard mensen uit de kenniswereld, zowel de universiteiten als de sector beroepsonderwijs. Verder maakt de heer Wijffels deel uit van het platform, iemand die zeer nauw betrokken is bij vraagstukken van duurzame ontwikkeling. Weliswaar zal nu eerst concurrentiekracht als thema aan bod komen, maar voor versterking van het groeivermogen is het ook nodig om de component van duurzaamheid in het oog te houden. Er is dus gekozen voor mensen die elkaar kunnen aanvullen, die niet alleen kennis van de praktijk hebben, maar ook in staat zijn om abstract te denken over een verdere toekomst en dit vervolgens weer te koppelen aan problemen die zich in de dagelijkse praktijk voordoen, zoals het niet goed lopen van kennistransfer en van vermarkting van onderzoeks- en ontwikkelingsresultaten. Voor versterking van het innovatief vermogen is niet alleen het verhogen van de R&D-uitgaven tot 3% nodig, maar ook bijvoorbeeld een mentaliteit om ondernemend en vernieuwend bezig te zijn en om excellentie na te streven. Daarnaast is zeker tweerichtingsverkeer bij de overdracht van kennis en ervaring nodig. Onlangs nog heeft hij bij een bezoek aan een hbo-instelling in Almere een goed voorbeeld daarvan gezien, waarbij interessante vormen van synergie mogelijk bleken, vooral met kleinere ondernemingen. Verder speelt uiteraard het geheel van vestigingsfactoren
Tweede Kamer, vergaderjaar 2003–2004, 27 406, nr. 6
6
een belangrijke rol bij het stimuleren en behouden van R&D-activiteiten in Nederland, waarbij niet alleen grote, maar ook kleinere ondernemingen van groot belang zijn. Afsluitend van zijn kant wijst de minister-president er tenslotte op dat het in dit geheel niet alleen om extra geld gaat, maar ook om het wegnemen van belemmeringen voor innovatief en flexibel ondernemerschap, zoals te hoge administratieve lasten. De minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap ziet een verdere uitwerking van de noodzaak van dynamiek en samenwerking als belangrijkste opgave voor het Innovatieplatform. Daar is de samenstelling van het platform ook op afgestemd. Gezien die opgave is ervoor gekozen om zaken niet alleen voor commentaar, maar ook voor advies aan het platform voor te leggen. Daarmee wordt «polderen» vermeden en wordt ervoor gezorgd dat op langere termijn de strategische doelen bereikt kunnen worden. Voorwaarde is daarbij wel de bereidheid om over belangentegenstellingen heen te stappen, omdat alleen dan synergie en een nieuwe dynamiek worden bereikt en de schaarse middelen goed worden besteed, in het kader van een samenwerking die van onderaf tot stand komt tussen onderwijsinstellingen, bedrijven, gemeenten en regio’s. Het platform verdeelt zelf geen geld, maar stimuleert dat de vele miljarden euro’s die al worden ingezet, voortaan op een betere manier worden besteed. In dat verband wijst de bewindsvrouwe erop dat het platform een cruciale rol heeft gespeeld bij het wegnemen van problemen bij het opstellen van het Wetenschapsbudget dat onlangs is verschenen. Daarbij ging het om lastige zaken als overheveling van geld uit de eerste naar de tweede geldstroom van universiteiten, om meer focus en concentratie in de zin zoals in het Hoofdlijnenakkoord is aangegeven, en om de merkwaardige paradox dat Nederland in EU-verband wel goed scoort bij fundamenteel onderzoek, maar niet bij het omzetten van onderzoeksresultaten in bedrijvigheid. Het overleg in en om het platform heeft geleid tot doorbraken die ook terug te vinden zijn in het Wetenschapsbudget in de vorm van de smart mix: een combinatie van beleid en geld waarbij de overheveling van eerste naar tweede geldstroom wordt gerealiseerd door «oud» en «nieuw» geld met elkaar te matchen, wordt gekomen tot focus en concentratie – met behoud van autonomie – om een gemeenschappelijk startersbeleid te verkrijgen en de genoemde paradox wordt aangepakt door excellente samenwerkingsverbanden tussen bedrijven en instellingen te belonen. In het Innovatieplatform zullen de komende tijd nog andere zaken aan de orde komen, zoals het onderwerp octrooien en patenten. Verder vergen een groot aantal aspecten nog nadere uitwerking. Zo zal er bijvoorbeeld door een werkgroep-Wijffels gekeken worden naar criteria voor het matchen van gelden voor onderzoek en wisselwerking, en zal het platform zich gaan buigen over de keuze van thema’s en de wijze van uitvoering. Het platform is ook hard nodig om op de langere termijn meer dynamiek te brengen in de miljarden euro’s die nu al aan onderzoek wordt besteed. De verdeling van de extra 185 mln heeft wel degelijk plaatsgevonden op basis van een visie die met steekwoorden te omschrijven is als: focus, dynamiek, valorisatie en kenniswerkers. Uiteraard zijn er wel kritische opmerkingen gemaakt en die zijn ook vermeld in de stukken van het Wetenschapsbudget. Aansluitend wijst de bewindsvrouwe erop dat de STW zeer goed werkt, als een combinatie van publiek en privaat geld. Dat neemt niet weg dat er een open oog moet zijn voor verdere mogelijkheden op langere termijn. Daarbij is op zichzelf niets onbespreekbaar, waarmee zij overigens niet wil zeggen dat per definitie alles anders zal worden. Verder merkt zij op dat de extra 185 mln alleen nog verdeeld is in «grote brokken» en dat bij de invulling daarvan het Innovatieplatform nauw wordt betrokken, samen met de kennisinstellingen en het bedrijfsleven.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2003–2004, 27 406, nr. 6
7
In antwoord op de vraag naar de betrokkenheid van de onderwijssectoren herinnert zij aan de samenwerking tussen het beroepsonderwijs en het voortgezet onderwijs met bedrijven in de regio’s. De voorzitter van de hbo-Raad, de heer Leijnse, neemt binnen het Innovatieplatform dit onderdeel voor zijn rekening. Verder vindt er ook innovatie binnen het onderwijs plaats, zoals op het punt van doorstroming van vmbo naar mbo en van mbo naar hbo, wat leidt tot een betere aansluiting op het midden- en kleinbedrijf. Dit soort innovatieve ontwikkelingen hoeven niet allemaal uit de 185 mln bekostigd te worden, want hiervoor is ook geld beschikbaar in de enveloppen van Balkenende-1 en Balkenende-2. Ook wordt in ZuidNederland al door de werkgeversverenigingen bezien, hoe ze een bijdrage aan het werk van het platform kunnen leveren. Verder wordt door het platform uiteraard gelet op best practices in andere landen en dan niet alleen in landen als Singapore en de Verenigde Staten, maar ook in landen als België en Duitsland. Daarnaast heeft zij nog vrij recent een overeenkomst gesloten met haar collega’s van Noordrijnland-Westfalen en van Vlaanderen om de samenwerking tussen de universiteiten en de hogescholen beter tot haar recht te laten komen. Staatssecretaris Nijs vult deze overeenkomst nu samen met de universiteiten en de instellingen verder in. Hieruit blijkt al dat niet alles via het platform hoeft te lopen. Het platform jaagt aan en bevordert dynamiek, maar de uitvoering is in het algemeen een zaak van anderen. De motie van de Kamer over mobiliteitsobstakels is in uitvoering. In een notitie van een werkgroep onder leiding van de rector magnificus van de Leidse universiteit zijn deze belemmeringen geïnventariseerd en is een plan van aanpak geformuleerd, dat neerkomt op stroomlijning, vereenvoudiging en versnelling van procedures in de zin van één loket, één document en één procedure. Het kabinetsstandpunt over deze notitie zal de Kamer eind december bereiken, vergezeld van de nota Kenniswerkers en het deltaplan Bèta en techniek. Niet alleen binnen het platform, maar ook elders is men zich zeer bewust van de urgentie van dit deltaplan en het ontwikkelen van een doorlopende leerlijn, te beginnen in het basisonderwijs. Voor beïnvloeding van de keus van jonge mensen is wel eerst een voedingsbodem nodig en dat vraagt een voortdurend beleid, vooral gericht op vrouwen en meisjes. Dat is dus ook méér dan alleen een actieprogramma. In dit verband onderkent zij het dilemma dat mensen die na hun 30ste alsnog een technische opleiding willen gaan volgen, dan geen studiefinanciering meer kunnen krijgen. Hier wordt begin volgend jaar op teruggekomen. Het secretariaat van het Innovatieplatform zorgt ervoor dat de communicatie in de brede zin van het woord goed gestalte krijgt, dus niet alleen de communicatie naar de betrokken ministeries en instellingen. Daarnaast vervullen de leden van het platform een belangrijke rol bij de communicatie naar hun eigen achterban. In het bijzonder is het de bedoeling om de kennis van de vrouwelijke leden van het platform te benutten in het kader van het deltaplan Bèta en techniek. De minister van Economische Zaken beklemtoont zijnerzijds dat het bij het Innovatieplatform gaat om het bereiken van een cultuuromslag waarmee de triomf van de middelmatigheid wordt doorbroken. Middelmatigheid staat immers in de weg aan vernieuwing van de Nederlandse en de Europese samenleving. Al vanaf 1995 loopt de arbeidsproductiviteit van Europa achter bij die van de Verenigde Staten en de Lissabondoelstellingen zijn dan ook geen moment te vroeg geformuleerd. Daarbij geldt voor Nederland dat het binnen het Europese verband weer achterblijft, met name bij het omzetten van onderzoeksresultaten in bedrijvigheid en concrete producten. Gezien de grote urgentie op dit vlak zijn dan ook de traditionele schotten tussen de ministeries doorbroken en is een
Tweede Kamer, vergaderjaar 2003–2004, 27 406, nr. 6
8
nieuw soort samenwerking tot stand gekomen met universiteiten en bedrijfsleven. Hij bevestigt dat nog in december een nota over kenniswerkers zal verschijnen. In het Innovatieplatform is vooral de vraag onder ogen gezien hoe de 25 mln het beste kan worden ingezet voor zowel de «seed-fase» als de «pre seed-fase», teneinde jonge ondernemers daadwerkelijk aan de slag te laten gaan. In het platform is afgesproken dat grote bedrijven en banken worden betrokken bij de implementatie hiervan, terwijl de overheid vooral aan zet is bij risicovol onderzoek. Een belangrijk probleem is dat er de afgelopen jaren te weinig nieuwe bedrijvigheid is gestart in Nederland. Over de periode 2000/2003 lag het investeringsniveau ongeveer 10% lager dan normaal en is er te lang doorgegaan met investeringen in ICT. De ICT-ballon is in Nederland dan ook later doorgeprikt dan in andere landen. Daarnaast is er in Nederland te weinig focus en dus massa in het onderzoek. Er is de neiging om te denken dat Nederland overal goed in is, maar dit «polderdenken» zal moeten worden verlaten en er zal geselecteerd moeten worden. Het Innovatieplatform heeft ook al een aantal keuzes geadviseerd. Verder is er te weinig innovatie bij het MKB: de afgelopen jaren heeft slechts éénderde deel van de midden- en kleine bedrijven zich met innovatie beziggehouden. Het valt dan ook zeer te waarderen dat MKB Nederland in reactie op de Innovatiebrief zelf met een tienstappenplan is gekomen. In reactie op de nadere vraag waarom in de Innovatiebrief wel de katalyse als speerpunt is genoemd, terwijl dit punt in het Wetenschapsbudget ontbreekt, wijst de bewindsman erop dat katalyse al in de sfeer van de toepassing zit. Daarom is hier geen fundamenteel onderzoek meer nodig. De SER heeft naar aanleiding van de Innovatiebrief aandacht gevraagd voor innovatie bij de overheid, bijvoorbeeld innovatief aanbesteden. Dit punt is besproken in het Innovatieplatform en daarbij is de suggestie gedaan om een werkgroep innovatieve overheid in te stellen. In antwoord op de vraag naar de rol van de grote bedrijven geeft de minister enige voorbeelden. Zo nemen de heren Kleisterlee en Van der Veer zelf deel aan het platform. Verder is nu met de heer Kleisterlee afgesproken om het Philips forum voor techniek en wetenschap in te zetten voor het stimuleren van private partijen. De bedoeling is om grensoverschrijdend de ICT in de regio Eindhoven/Leuven/Aken verder te ontwikkelen en daarbij ook de samenwerking tussen de universiteiten in Eindhoven en Leuven te stimuleren, mede nu Philips onlangs heeft besloten om nieuw onderzoek vooral in Leuven te laten plaatsvinden. Binnen het bedrag van 185 mln komt ook een extra bedrag van 50 mln beschikbaar voor het ontwikkelen van samenwerking op het vlak van onderzoek tussen bedrijven, universiteiten en technologische topinstituten. Tegelijkertijd worden daarmee bedrijven geholpen om een precompetitieve ontwikkeling tot stand te brengen. In dit verband is het voor de bewindsman een punt van zorg dat 50% van de totale R&D-uitgaven in Nederland door slechts zeven grote bedrijven wordt gedaan. Er wordt dan ook ingezet op stimulering van het MKB, waartoe meer dan tweederde van de beschikbare bedragen wordt ingezet voor het MKB. Afsluitend herinnert hij aan het kabinetsbesluit van jl. vrijdag om in het kader van het Besluit subsidies investeringen kennisinfrastructuur – waarbij breed wordt samengewerkt tussen de ministeries van Economische Zaken, OCW, Verkeer en Waterstaat, VROM en Financiën, met het ministerie van Economische Zaken in een coördinerende rol – gelden beschikbaar te stellen voor 33 ICES/KIS-programma’s. Deze programma’s zijn toegespitst op vijf thema’s: ICT (215 mln voor negen programma’s), duurzame systeeminnovaties (86 mln voor vijf programma’s, met een reservering van 70 mln voor drie programma’s), hoogwaardig ruimtegebruik (134 mln voor vijf programma’s), microsysteem- en nanotechnologie (130 mln voor drie programma’s) en gezondheids-, voedings-, gen-
Tweede Kamer, vergaderjaar 2003–2004, 27 406, nr. 6
9
en biotechnologische doorbraken (165 mln voor twaalf programma’s). Het Innovatieplatform wordt betrokken bij de precieze vormgeving van een en ander. Daarnaast is nog afzonderlijk een bedrag beschikbaar gesteld voor het LOFAR-programma, een buitengewoon innovatief astronomisch project waarin door Duitsland en Nederland wordt samengewerkt. Ook hieruit blijkt dat het kabinet inzet op excellentie. Nadere gedachtewisseling De heer Blok (VVD) heeft nog geen helder antwoord gekregen op zijn pleidooi voor een consequent handelen van de rijksoverheid en op zijn vraag om een concreet stappenplan op te stellen om op 3% BNP uit te komen. Mevrouw Dezentjé Hamming (VVD) heeft begrepen dat het op dit moment niet goed loopt met overleg tussen bedrijven en de belastingdienst over rulings, omdat de belastingdienst vooral kijkt naar de technisch-fiscale kant en veel minder naar de economische wenselijkheid. Zij dringt erop aan dat hier nader naar gekeken wordt, zeker als het gaat om bedrijven die van belang zijn voor de kenniseconomie in Nederland. Mevrouw Lambrechts (D66) is door de beantwoording wel gerustgesteld over de vraag wat het Innovatieplatform precies doet. Zeer aangesproken is zij over de mededeling over de bedragen die het kabinet steekt in een aantal onderzoeksprojecten. Zij vraagt om in het komende stappenplan ook de doelstellingen van alle participanten op te nemen, opdat hun commitment helder wordt. De heer Van Dam (PvdA) herinnert aan de discussie bij de behandeling van de begroting van Economische Zaken voor 2004 over de vraag hoe omgegaan zou moeten worden met het extra bedrag dat beschikbaar komt voor innovatie. Ter afronding van die discussie heeft de Kamer de motie-Van der Laan aangenomen, waarin is uitgesproken dat dit geld zou moeten worden ingezet in lijn met een nog op te stellen strategie. Hem is niet duidelijk hoe uitvoering aan die motie is of wordt gegeven, terwijl de minister de motie toch zag als een ondersteuning van het beleid. De heer Douma (PvdA) wil het belang van technostarters en innovatieve inspanningen in het MKB niet bagatelliseren, maar om echt mee te kunnen doen in de globale wereldeconomie heeft Nederland de zeven grote ondernemingen die 50% van de R&D-uitgaven doen, zeer hard nodig. Hij zal graag horen hoe het kabinet de komende tijd met deze ondernemingen in gesprek zal zijn en wat de bijdrage van die ondernemingen, rekening houdend met de economische realiteit, aan versterking van de Nederlandse kenniseconomie kan zijn. De heer Hessels (CDA) heeft door dit gesprek nog meer vertrouwen gekregen in het Innovatieplatform dan hij al had. Hij zou de rol van dit platform willen samenvatten door een beeldspraak te citeren van Lester Thurow van het MIT tijdens de innovation lecture begin dit jaar in de Ridderzaal, namelijk dat Michelangelo nooit zo’n goede kunst zou hebben gemaakt als er geen paus was geweest die hem enerzijds van geld voorzag, maar anderzijds ook richting gaf aan de inzet van middelen. De minister-president onderschrijft van harte de opmerking dat grote ondernemingen hard nodig zijn om mee te kunnen doen in de internationale economie. Deze ondernemingen spelen daarin een grote rol op punten als spin-off, benutting van kennis en samenwerking met kleinere ondernemingen.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2003–2004, 27 406, nr. 6
10
In reactie op de nadere opmerking van de heer Van Dam wijst hij erop dat de langetermijndoelen nu nog worden geformuleerd. De Kamer zal daar nader over worden geïnformeerd. Hij staat aarzelend tegenover het verzoek om een stappenplan. Het is zonder meer nodig om scherp doelen te formuleren, zeker nu Nederland op een aantal indicatoren slechter presteert dan andere landen, zoals het aantal onderzoekers, de R&D-inspanningen en de concurrentiekracht. Er komen echter al jaarlijkse rapportages in het kader van de Lissabonstrategie en daarnaast zijn er ook reeds andere concrete doelen gesteld, zoals een vermindering met 25% van de administratieve lastendruk aan het eind van de huidige kabinetsperiode. Verder is een belangrijk punt van het Innovatieplatform juist, dat er van onderop iets groeit en dat dit een impuls geeft om te komen tot meer commitment voor inspanningen in de sfeer van R&D, ook bij het MKB en in de dienstensector. Hij zou deze ruimte voor creativiteit in het platform graag willen behouden. Overigens meent hij dat, nu het platform in ieder geval tot het eind van de kabinetsperiode zal bestaan, daar ook zelfreflectie bij hoort. Dit element zal de komende tijd aandacht krijgen. Tenslotte zegt hij tot de heer Blok dat het inderdaad goed is om de regelgeving waar de kenniseconomie mee te maken heeft, nader onder ogen te zien. Die regelgeving is op dit moment te complex en bevat te veel ongerijmdheden en datzelfde geldt voor de Europese regelgeving op dit vlak. Dit geeft een behoorlijke belemmering voor het stimuleren van een innoverend klimaat in de Nederlandse economie en de Nederlandse samenleving. De minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap merkt op dat het Wetenschapsbudget de periode 2004/2008 beslaat. Het is de bedoeling om in 2006 een midtermreview uit te voeren, waarbij wordt nagegaan in hoeverre het nodig is om de koers te verleggen of te intensiveren. Ook zij beaamt de opmerking van de heer Blok dat er regels zijn die innovatie in de praktijk bemoeilijken. Dat blijkt bijvoorbeeld op het vlak van biotechnologie. Een werkgroep van de ministeries van Economische Zaken, VROM, OCW, LNV, VWS en Justitie werkt nu aan een model waardoor er in ieder geval één loket komt voor de benodigde vergunningen. Ook bijvoorbeeld het huidige Europese steunkader vormt soms een belemmering. Hieruit blijkt al dat in Europees verband nadere afspraken nodig zijn. Overigens komt ten tijde van het Nederlandse voorzitterschap de evaluatie van het zesde Kaderprogramma aan de orde en ook dat is een uiterst wezenlijk punt als het gaat om innovatie. De minister van Economische Zaken stelt zich voor tijdens het Nederlandse voorzitterschap in de Raad voor de Concurrentiekracht veel aandacht te geven aan de geïntegreerde strategie, waarbij per sector de knelpunten in de reële economie worden geanalyseerd. Het Innovatieplatform ziet hij als een vertaalslag in Nederland van hetgeen in bredere zin Europees leeft. Hij onderstreept het belang van één loket voor alle benodigde vergunningen, bijvoorbeeld ten behoeve van migrerende kenniswerkers of de biotechnologie. Daarmee wordt ook aangegeven dat het de overheid ernst is met het voornemen om zich op deze terreinen nieuwe inspanningen te getroosten. Hij is verheugd dat diverse Kamerleden nu tot de conclusie zijn gekomen dat er al méér gebeurt dan zij aanvankelijk dachten. In dat verband zegt hij nog dat hij vanmiddag van een aantal studenten een ideeëngids voor de kenniseconomie aangeboden kreeg. Enige jaren geleden was zoiets nog ondenkbaar geweest, omdat het probleem toen nog niet werd herkend.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2003–2004, 27 406, nr. 6
11
Hij hoopt dat vele faculteiten dit soort gidsen gaan uitgeven, want daaruit blijkt dat er zaken in beweging zijn gezet om de triomf van de middelmatigheid te doorbreken. De voorzitter van de vaste commissie voor Economische Zaken, De Grave De voorzitter van de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, Cornielje De voorzitter van de themacommissie Technologie, Giskes De adjunct-griffier van de vaste commissie voor Economische Zaken, De Veth
Tweede Kamer, vergaderjaar 2003–2004, 27 406, nr. 6
12