Tweede Kamer der Staten-Generaal
2
Vergaderjaar 1995–1996
24 400 XVI
Vaststelling van de begroting van de uitgaven en de ontvangsten van het ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (XVI) voor het jaar 1996
Nr. 16
BRIEF VAN DE MINISTER VAN VOLKSGEZONDHEID, WELZIJN EN SPORT Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Rijswijk, 20 november 1995 Ingevolge mijn toezegging in de memorie van toelichting op de ontwerp-begroting 1996 van VWS bied ik u hierbij aan het VWS PEO-programma volksgezondheid en zorg 1996. Hierin wordt een overzicht gegeven van de programma’s van projecten, experimenten en onderzoek op het terrein van volksgezondheid en zorg en de daarvoor in 1996 bestemde gelden. Projecten, experimenten, en onderzoek (PEO) hebben een essentie¨le functie in de verschillende fasen van het beleidsproces, bij het verkrijgen van de noodzakelijke informatie ten behoeve van de beleidsvoorbereiding, bij de beleidsuitvoering en bij het evalueren van het beleid. Daarbij vormen soms onderzoek, soms experimenten en soms diverse typen van projecten het gee¨igende instrument, tezamen aangeduid met het begrip PEO. Kenmerkend voor het PEO-beleid volksgezondheid is dat de projecten, experimenten en onderzoeken in een samenhangend kader (programma’s) worden uitgevoerd. Ten opzichte van 1995 heeft in dit PEO-programma 1996 een strakkere prioritering plaatsgevonden, is het aantal programma’s verder teruggebracht en wordt gestart met een doelmatiger organisatie en financiering door voor de programma’s reeds in belangrijke mate de intermediaire organisaties (PEO-organisatie in oprichting en NWO) in te schakelen. Bovendien is een verbreding van de reikwijdte doorgevoerd. Dit PEO-programma 1996 betreft niet alleen de in de ontwerp-rijksbegroting van VWS voor dit jaar beschikbare PEO-middelen en het jaarlijkse budget ten laste van de premiegelden dat bestemd is voor door de Minister van VWS aan te wijzen onderzoek op grond van art. 39 lid 3 van de Wet financiering volksverzekeringen (Aanwijzing Wfv 39-5); in Bijlage II is ook een overzicht opgenomen van het onderzoeksbudget van de Ziekenfondsraad en het door de Ziekenfondsraad beheerde budget Ontwikkelingsgeneeskunde. Verder vormen ook de middelen van het Praeventiefonds onderdeel van dit PEO-programma. De PEO-programma’s
5K3478 ISSN 0921 - 7371 Sdu Uitgeverij Plantijnstraat ’s-Gravenhage 1995
Tweede Kamer, vergaderjaar 1995–1996, 24 400 XVI, nr. 16
1
in de sector welzijn zijn opgenomen in de Welzijnsnota «Naar eigen vermogen», waarover de Tweede Kamer een voortgangsnota is toegezegd. Het totaalbedrag van dit PEO-programma bedraagt daarmee circa 175 mln, waarvan ruim 70 mln ten laste van de rijksbegroting en 23,4 mln ten laste van premiegelden op grond van de Aanwijzing ex Wfv 39-5, 10 mln onderzoeksbudget Ziekenfondsraad, 27 mln Ontwikkelingsgeneeskunde, en circa 45 mln Praeventiefonds. In dit PEO-programma is in de programmabeschrijvingen inzicht gegeven in het meerjarige karakter van de programma’s en de daarvoor globaal per jaar gereserveerde gelden.
THEMA’S PEO-PROGRAMMA 1996 De PEO-prioriteiten zijn ondergebracht in zeven thema’s: 1. Staat van de volksgezondheid, de zorg en het zorgstelsel 2. Financiering en structuur van het zorgsysteem 3. Kwaliteit en doelmatigheid 4. Preventie, bescherming en ziektebestrijding 5. Patie¨nten- en consumentenbeleid 6. Ethische en juridische zaken 7. Internationaal In de zeven PEO-thema’s en de daarbinnen opgenomen programma’s zijn de hoofdlijnen van het Volksgezondheidsbeleid van dit kabinet terug te vinden. Aangesloten wordt bij de lijnen zoals uiteengezet in o.a. «Zuinig met zorg», «Gezond en Wel» en andere recente beleidsnota’s. Voorts wordt veelal voortgebouwd op de ervaringen en resultaten van in afgelopen jaren uitgevoerde onderzoeken en projecten. Tenslotte zijn voor diverse onderzoekprogramma’s de door de Raad voor Gezondheidsonderzoek (RGO) uitgebrachte en nog uit te brengen adviezen richting gevend. Het thema doelmatigheid krijgt in de PEO-programma bijzondere aandacht. Het PEO-programma Doelmatigheid van zorg neemt een belangrijke plaats in in het totale beleid gericht op de bevordering van doelmatigheid. Op macroniveau is in dat verband ook het beleid in het kader van de volumebeheersing en kostenbeperking van betekenis. In dit PEO-programma 1996 wordt niet ingegaan op de zogenoemde TVK-maatregelen waarvan de financiering verloopt via de intensiveringsruimte van het FOZ. Opgemerkt kan worden dat in het totaal van de TVK-maatregelen ook projectmatige activiteiten zijn opgenomen. Deze projecten maken geen onderdeel uit van dit PEO-programma 1996, gelet op de afwijkende financiering. Aangezien met het PEO-programma wordt beoogd een zo volledig mogelijk overzicht te geven van alle door VWS gefinancierde projecten, experimenten en onderzoeken zal in 1996 integratie van de PEO-elementen uit het TVK-programma in het PEO-programma 1997 nader worden bezien. Ik zal bevorderen dat bij de uitvoering van de programma’s in zijn algemeenheid rekening gehouden wordt met de diversiteit van de samenleving. Geslacht, leeftijd, culturele achtergrond, sociaaleconomische status, ziekte of handicap zijn immers factoren die juist in de zorgsector bepalend zijn voor het gebruik van zorg, de tevredenheid over het gebodene, het aanbod in de zorg, beperkingen m.b.t. verzekerbaarheid etc. De hoofdlijnen van het PEO-programma 1996 zijn de volgende: Thema 1 Staat van de volksgezondheid, de zorg en het zorgstelsel bevat de programma’s die beogen basisinformatie te leveren
Tweede Kamer, vergaderjaar 1995–1996, 24 400 XVI, nr. 16
2
voor de ontwikkeling van het gezondheids(zorg)beleid. De onderbouwing van het te voeren beleid met deze basisinformatie is een kerntaak van VWS. Het PEO-instrument is hiervoor essentieel. Dit thema heeft derhalve een hoge prioriteit. In totaal is voor dit thema in 1996 een budget van 8,9 mln uitgetrokken (waarvan 2,5 mln begroting en 6,4 mln via de aanwijzing van premiegelden ex WFV art. 39 lid 5). Thema 2 Financiering en structuur van het zorgsysteem heeft betrekking op het gezondheidszorgsysteem als geheel of van belangrijke onderdelen zoals de geestelijke gezondheidszorg. Tot dit thema behoren een programma herstructurering geestelijke gezondheidszorg, een programma arbeidsmarkt zorgsector, dat aansluit bij de prioriteit in het kabinetsbeleid gericht op werkgelegenheidsbevordering en structuurverbeteringen in de arbeidsmarkt, alsmede een programma gericht op bevordering van de informatietechnologie in de zorgsector. In totaal omvat dit thema in 1996 een budget van 3,7 mln (waarvan 0,8 mln begroting en 2,9 mln via de aanwijzing WFV 39-5). Thema 3 Kwaliteit en doelmatigheid. Dit thema sluit direct aan bij het beleid van dit kabinet gericht op een krachtige bevordering van doelmatigheid en gepast gebruik in de zorg alsmede het verder ontwikkelen en ondersteunen van het kwaliteitsbeleid. Onder dit thema vallen verschillende deelprogramma’s. In 1996 is een verdere verschuiving aangebracht naar PEO-programma’s gericht op doelmatigheid en gepast gebruik. Daarbij is ook aangegeven dat afstemming zal worden bevorderd met andere programma’s op het gebied van doelmatigheid, met name van de Ziekenfondsraad (o.a. op het gebied van de kosteneffectiviteit en ontwikkelingsgeneeskunde). In totaal omvat dit thema in 1996 een budget van circa 33,5 mln (waarvan 24,9 mln begroting en 8,6 mln via de aanwijzing WFV 39-5). Thema 4 Preventie, bescherming en ziektebestrijding. Versterking van preventie en de bestrijding van chronische en overige ziekten blijven hoofdthema’s van het beleid. Daartoe wordt ook gerekend het terrein van de gezondheidsbescherming (preventieve maatregelen op de terreinen voeding en levensmiddelen, chemische stoffen en produktveiligheid, alsmede ontwikkeling van alternatieven voor dierproeven). De PEO-middelen hiervoor zijn derhalve gehandhaafd op het niveau van voorgaande jaren. Daarbij zal het Praeventiefonds, dat op termijn zal opgaan in de nieuwe intermediaire PEO-organisatie, zoveel mogelijk verantwoordelijkheid voor de bekostiging van preventie-PEO dragen. In totaal omvat dit thema in 1996, naast de Praeventiefondsgelden van circa f 45 mln, een budget van circa 40 mln (waarvan 36,2 mln begroting en 3,7 mln via de aanwijzing WFV 39-5). Thema 5 Patie¨nten- en consumentenbeleid. Het beleid gericht op versterking van de positie van de patie¨nten, clie¨nten en verzekerden wordt voortgezet. Op projectbasis wordt daarom steun verleend aan een groot aantal in dat kader relevante activiteiten. De PEO-activiteiten onder dit thema zijn gebundeld in e´e´n programma Patie¨nten-/consumentenbeleid, waarin opgenomen projecten op het gebied van de informatievoorziening voor de consument. Dit thema omvat in 1996 7,8 mln (waarvan 6 mln begroting en 1,8 mln Aanwijzing). Thema 6 Ethische en juridische zaken. Ook in het huidige kabinetsbeleid vormen vraagstukken van ethiek en recht in de gezondheidszorg een belangrijk thema. Ten behoeve van verschillende beleidsgerichte
Tweede Kamer, vergaderjaar 1995–1996, 24 400 XVI, nr. 16
3
onderzoeken en projecten in dat kader is een, weliswaar in omvang beperkt, apart programma voor dit onderwerp opgenomen. Totaalbudget in 1996: 2,2 mln (begroting). Thema 7 Internationaal. Dit thema rechtvaardigt aparte aandacht in het PEO-programma vanwege de toenemende internationalisering van het volksgezondheidsbeleid, in bijzonder vanwege de Europese eenwording, de ontwikkelingen in Midden- en Oost-Europa en de sterk toegenomen mobiliteit. In dat kader vervullen ook middelen voor PEO-activiteiten een belangrijke functie. Totaalbudget voor dit thema in 1996: 1,4 mln (begroting).
UITVOERING Voor de uitvoering van het PEO-programma is de totstandkoming van de nieuwe intermediaire structuur voor de aansturing en financiering van projecten, experimenten en onderzoek op het terrein van volksgezondheid van groot belang. Overeenkomstig het regeringsstandpunt van 25 februari 1994 (20 423, nr. 12) op het advies van de Raad voor Gezondheidsonderzoek «Brede Analyse Gezondheidsonderzoek, deel II» wordt toegewerkt naar een structuur van twee nauw samenwerkende intermediaire organisaties voor het medische en het gezondheids(zorg)onderzoek. Daartoe is door middel van een convenant met het Praeventiefonds, vooruitlopend op een wettelijke regeling, de start mogelijk gemaakt van de beoogde nieuwe PEO-organisatie, waar vanaf eind 1995 PEO-programma’s van VWS kunnen worden ondergebracht. In dit PEO-programma 1996 is aangegeven dat in 1996 reeds voor een substantieel deel van de programma’s de PEO-organisatie wordt ingeschakeld, overigens voor het wetenschappelijk onderzoek vrijwel steeds in samenwerking met NWO. Het jaar 1996 moet worden beschouwd als een overgangsjaar. Zo zullen de PEO-projecten die in 1996 aflopen, nog door het departement zelf worden afgewikkeld en voorts zullen de reeds bij bestaande stichtingen of commissies ondergebrachte programma’s voorlopig nog niet naar de PEO-organisatie worden overgeheveld (bijvoorbeeld de programma’s bij het AIDS-fonds en de Nationale Commissie Chronisch zieken). Het Gebied Medische Wetenschappen van NWO voert reeds een aantal onderzoekprogramma’s voor VWS uit en tussen de twee organisaties wordt concreet vorm gegeven aan de invulling van bestuurlijke en programmatische samenwerking op het terrein van het wetenschappelijk onderzoek. Een PEO-wetsvoorstel is inmiddels gereed en onderwerp van interdepartementaal overleg. Ik hoop dit wetsvoorstel nog voor het eind van dit jaar voor te leggen aan de Ministerraad en voor advies aan de Raad van State aan te bieden. De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, E. Borst-Eilers
Tweede Kamer, vergaderjaar 1995–1996, 24 400 XVI, nr. 16
4
BIJLAGE 1
VWS PEO-PROGRAMMA VOLKSGEZONDHEID EN ZORG 1996 I THEMA: STAAT VAN DE VOLKSGEZONDHEID, DE ZORG EN HET ZORGSTELSEL 1. Programma informatievoorziening ten behoeve van de overheid (f 6,4 mln. Wfv) De voornemens voor het informatiebeleid op het gebied van volksgezondheid en zorg zijn uiteengezet in de brief van 23 oktober 1995 aan de Tweede Kamer. De brief is vergezeld van een actie- en investeringsprogramma. Het PEO-programma is onder meer gericht op de totstandkoming van drie periodiek verschijnende documenten met beleidsinformatie over: – de staat van de volksgezondheid (Volksgezondheid Toekomst Verkenning) – de staat van de gezondheidszorg (rapportage Inspectie Gezondheidszorg) – de staat van het zorgstelsel (Jaaroverzicht Zorg). Om tot afstemming en samenhang in de informatievoorziening te komen zal een platform informatiebeleid worden opgericht, waaraan veldpartijen en overheid deelnemen. Verder zal de informatievoorziening op deelterreinen worden verbeterd. In dit kader zullen in 1996 de volgende projecten en onderzoeken worden opgezet:
Volksgezondheid Toekomst Verkenning De Volksgezondheid Toekomst Verkenning is een periodieke rapportage, die eens per drie a` vier jaar verschijnt als belangrijke gegevensbron bij de voorbereiding van het volksgezondheidsbeleid. De volgende VTV is gepland voor 1997. De produktie van VTV 1997 wordt uitgevoerd door het RIVM, waarvoor in de capaciteitsfinanciering van het instituut de benodigde middelen beschikbaar zijn. Het RIVM werkt daarbij nauw samen met andere wetenschappelijke en registrerende instellingen in Nederland. In het VTV 1997 zal een aantal thema’s nader worden uitgewerkt, waarvoor origineel onderzoek noodzakelijk is dat niet door het RIVM zelf zal worden uitgevoerd. Voor deze onderzoeken zijn in het PEO-programma middelen uitgetrokken. In aanvulling op in het PEO-programma 1995 opgenomen onderzoek «gezonde levensverwachting, gewogen ziektelast, comorbiditeit, vervangende ziekte en daarvoor benodigde ontwikkeling van rekenmodellen» worden in 1996 onderzoeken gestart naar «kosten van ziektespecifiek beslag op zorg» en «weging van ziektelast». In VTV 1993 is geconstateerd dat ook op het terrein van de geestelijke volksgezondheid en de geestelijke gezondheidszorg bij VWS behoefte bestaat aan actuele landelijke gegevens. Op dit moment ontbreken deze op grote schaal. Om in deze leemte te voorzien wordt een onderzoek «Monitoring staat van de geestelijke volksgezondheid/gezondheidszorg» opgezet. Het betreft derhalve de projecten: – kosten van ziektespecifiek beslag op zorg (f 200 000 in 1996); – weging van ziektelast (f 400 000 in 1996); – monitoring geestelijke volksgezondheid en gezondheidszorg (f 1 300 000 in 1996 en f 1 100 000 in 1997).
Staat van de gezondheidszorg – onderzoeken IGZ (f 1 000 000 in 1996)
Tweede Kamer, vergaderjaar 1995–1996, 24 400 XVI, nr. 16
5
– informatie over arbeidsmarktontwikkelingen (kostenraming f 275 000 op jaarbasis).
Jaaroverzicht Zorg – ontwikkelingskosten beleidsinformatie curatieve zorg en geneesmiddelen (f 500 000); – internationale vergelijkbaarheid zorggegevens (f 200 000); – ontwikkelingskosten beleidsinformatie overige zorgsectoren (f 500 000); – informatie over de geneesmiddelenmarkt (kostenraming actualiseren informatiesysteem f 300 000); – informatie over topklinische zorg (kosten herziening registraties f 300 000 per jaar).
Platform informatiebeleid – onderzoeks- en ontwikkelingskosten (f 300 000).
Wetgeving – onderzoek herziening wettelijke informatieverplichtingen (f 100 000).
Specifieke beleidsterreinen Voor zover hierboven niet aan de orde is gesteld in het kader van het VWS-brede informatiebeleid wordt ook continu gewerkt aan de verbetering van de informatievoorziening over de zorg ten behoeve van specifieke beleidsterreinen. Voorbeelden zijn: – informatie voor een normuitkeringensysteem voor verzekeraars (kosten voor 1996 f 700 000); – informatie geriatrie (ontwikkelingskosten f 250 000 per jaar); – monitoring chronische ziekten, surveillance infectieziekten (f 3,4 mln per jaar); – informatievoorziening vrijwilligerswerk (f 250 000 per jaar). Deze uitgaven komen ten laste van het onderzoeksbudget ex art. 39, vijfde lid, Wfv. Uitvoering: VWS 2. Programma Nota Gezond en Wel
2.1. Projecten i.v.m. de uitvoering van de Nota Gezond en Wel (f 1,0 mln begroting) Binnen het PEO-budget op de begroting is ruimte gereserveerd voor diverse projecten en activiteiten in het kader van de uitvoering van de Nota Gezond en Wel. Het gaat daarbij om projecten op het gebied van arbeidsongeschiktheid en ziekteverzuim, de ontwikkeling van het instrument gezondheidseffect screening (GES). Verder kunnen genoemd worden de kosten van publikaties en symposia, kosten van het ontwikkelen van «nieuwe» politiek-strategische beleidsonderwerpen, zoals methode-ontwikkeling, bestuurlijke aangelegenheden, koppeling bestuurlijke, zorginhoudelijke en gezondheidsvraagstukken. Evenals vorige jaren wordt een bijdrage verleend aan het NIDI (f 100 000), waarvan het belang is inzicht in de demografische ontwikkelingen als determinant van de gezondheidssituatie. Uitvoering: VWS
Tweede Kamer, vergaderjaar 1995–1996, 24 400 XVI, nr. 16
6
2.2. Programma sociaal-economische gezondheidsverschillen (SEGV) (f 1,0 mln begroting) In 1994 is voor een tweede periode van vijf jaar een programmacommissie sociaal-economische gezondheidsverschillen (SEGV) ingesteld, de Commissie Albeda. Kernactiviteit vormt het selecteren en evalueren van interventies en beleidsmaatregelen die gericht zijn op het terugdringen van sociaal-economische gezondheidsverschillen, met als doel te komen tot aanbevelingen over de effectiviteit van mogelijke beleidsmaatregelen en interventies. Nadruk ligt daarbij op de gezondheidsverschillen in de grote steden. Het grootste deel van het programma betreft het uitvoeren van effectiviteitsonderzoek en gezondheidseffectmeting, daarnaast de voortzetting van het longitudinale onderzoek en de monitoring van SEGV. Vanaf 1995 tot en met 1999 wordt f 1 mln op jaarbasis in dit programma geı¨nvesteerd. Uitvoering: SEGV-Commissie; financieel-administratief beheer bij PEO-organisatie
2.3. Programma Samenwerken bij sociaal-medische begeleiding (f 0,5 mln begroting) Het ministerie van VWS levert al enige jaren een actieve bijdrage aan het kabinetsbeleid om ziekteverzuim en arbeidsongeschiktheid terug te dringen. Ee´n van de beleidsinspanningen betreft het vergroten van de betrokkenheid van hulpverleners in de gezondheidszorg bij de aanpak van ziekteverzuim en arbeidsongeschiktheid. Tot voor kort bleek de betrokkenheid van hulpverleners in de «gewone» gezondheidszorg bij de bedrijfsgezondheidszorg en verzekeringsgeneeskunde minimaal. Deze geringe belangstelling wordt beschouwd als een van de oorzaken van het arbeidsverzuim. Het inzicht is gegroeid dat me´e´r samenwerking tussen de verzuimbegeleiders in het domein van de arbeid en behandelaars in de gezondheidszorg noodzakelijk is. Een jarenlange praktijk van gescheiden werelden verandert echter slechts geleidelijk. VWS zal een extra stimulans geven aan deze gewenste samenwerking in de dagelijkse praktijk van behandeling en verzuimbegeleiding. Door middel van een meerjarig programma van projecten, experimenten en onderzoek zal die samenwerking in de praktijk worden ondersteund en gefaciliteerd. Uitvoering: PEO-organisatie
II THEMA: FINANCIERING EN STRUCTUUR ZORGSYSTEEM 1. Programma Arbeidsmarkt Zorgsector (f 0,9 Wfv) Het betreft hier de uitvoering van het Onderzoekprogramma Zorgsector 1994–1997. De prioriteiten van het programma zijn het ontwikkelen van een monitorsysteem, de doelgroep minderheden, nader onderzoek naar functiedifferentiatie, effecten van arbeidsvoorzieningsinstrumenten, scholingsbehoeften, in- en uitstroommotieven en een jaarlijks «state of the art»-rapport waarin de arbeidsmarkt in den brede wordt beschreven c.q. geanalyseerd. Bovengenoemde prioriteiten sluiten aan op het kabinetsbeleid dat is gericht op werkgelegenheidsbevordering en structuurverbetering in de arbeidsmarkt, ook in de gezondheidszorg. Aan dit programma wordt een jaarlijkse beschrijvende rapportage gekoppeld over de arbeidsmarktontwikkelingen voor werknemers in de zorgsector en beleidsrelevante onderzoeksresultaten. Afstemming vindt plaats met de vooral kwantitatieve Rapportage Arbeidsmarkt Zorgsector
Tweede Kamer, vergaderjaar 1995–1996, 24 400 XVI, nr. 16
7
(RAZ), waarvoor een budget is opgenomen in het eerder genoemde programma Informatievoorziening voor de overheid. Uitvoering: Organisatie voor Strategisch Arbeidsmarkt Onderzoek (OSA); financieel-administratief beheer PEO-organisatie. 2. Programma Herstructurering Geestelijke Gezondheidszorg (f 831 000 begroting) De afgelopen jaren zijn in dit programma onderzoeken en projecten gedaan rond de thema’s uit de Nota «Onder Anderen». Zorgvernieuwingsprojecten zijn uitgevoerd en recent gee¨valueerd. De bevindingen zijn uitermate relevant voor de verdere ontwikkeling van het verdere zorgvernieuwingstraject en de plannen voor een nieuwe financieringsstructuur voor de GGZ waarbij zowel AWBZ-financiering als het Zorgvernieuwingsfonds van belang zijn. In de komende twee jaar zal in diverse regio’s verder gee¨xperimenteerd worden met een aansturing van de GGZ die beter aansluit bij de beoogde inhoudelijke vernieuwing en het streven naar intensievere samenwerking. Onderzoek naar deze experimenten is noodzakelijk voor een goede onderbouwing van de herziening van de financiering en planning van de GGZ. Speciale aandacht zal hierbij moeten worden besteed aan de inbreng van de patie¨ntenorganisaties en familie-organisaties, zowel op regionaal als bestuurlijk niveau, zowel op individueel niveau als op het niveau van indicatiestelling. Een aantal van de in het PEO-programma 1995 genoemde projecten (evaluatie MFE-ontwikkeling, tijdsbestedingsonderzoek, de positie van PAAZ en ziekenhuispsychiatrie) is inmiddels uitgevoerd. Het onderzoek ter verbetering van de afstemming tussen de richtlijnensystematieken van RIAGG-en en poliklinieken van APZ-en is inmiddels afgerond. Voorstellen voor een nieuwe richtlijnensystematiek zullen naar verwachting dit najaar in het COTG worden behandeld. Sommige in het PEO-programma genoemde activiteiten leiden tot de noodzaak van verder onderzoek. Zo dienen de aanbevelingen van de Commissie Ziekenhuispsychiatrie, die op 10 juli 1995 haar rapport heeft aangeboden te worden uitgewerkt. Het onderzoek ter verbetering van de afstemming van de richtlijnen tussen APZ en RIBW en tussen APZ en PAAZ zijn nog niet geheel afgerond doordat de nieuwe ontwikkelingen hierbij een rol zijn gaan spelen. Rondom de indicatiestelling wordt vanaf 1996 met name onderzoek gedaan rondom de objectivering van de regionale indicatiestelling en de vormgeving van een periodieke hertoetsing voor chronische patie¨nten van belang. In het kader van de nieuwe benadering gericht op de doelmatigheid en doeltreffendheid van de zorg zoals «trechteren» en de voorstellen voor het ontwikkelen van een «geı¨ntegreerde ggz-verstrekking» heeft indicatiestelling en zorgtoewijzing een extra belang toegekend gekregen. Uit de evaluatie van de MFE-vorming komt naar voren dat verder onderzoek noodzakelijk is naar vorm, inhoud en werkwijze binnen de MFE’s en de succesen faalfactoren die hierbij een rol spelen. Ook de circuitvorming (ouderen, volwassenen, jeugd) in relatie tot de MFE-vorming zal een belangrijk onderdeel zijn. Overleg vindt plaats over een onderzoeksvoorstel op dit gebied. Een ander onderwerp dat op dit moment nadere aandacht vraagt is het clie¨ntgebonden budget. Bezien moet worden voor welke clie¨nten dit goede resultaten oplevert en voor welke deze financieringswijze ongeschikt is. Op dit moment wordt hiertoe door de Commissie Chronisch Zieken een advies voorbereid over de wenselijkheid van de invoering van een persoonsgebonden budget voor chronisch psychiatrische patie¨nten.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1995–1996, 24 400 XVI, nr. 16
8
Op basis hiervan zullen vervolgens experimenten plaatsvinden. De evaluatie daarvan is bepalend voor het vervolgtraject. In het kader van de herstructurering van de ggz verdient de komende jaren de vrijgevestigde psychiater bijzondere aandacht. Momenteel vindt een herorie¨ntatie plaats op de positie van de vrijgevestigde. Dit vertaalt zich in een behoefte aan meer inzicht door onderzoek in tijdsbesteding, aard van de geleverde zorg (producttypering), de positie in het regionale ggz-aanbod en mogelijkheden tot verbetering van het tariffie¨ringsstelsel. Hiertoe worden onderzoeksvoorstellen ontwikkeld. Waar het de extramurale zorg betreft is tot nu toe hoofdzakelijk aandacht besteed aan de somatische extramurale zorg en de relatie met intramurale voorzieningen. De laatste jaren is op het terrein van de geestelijke gezondheidszorg echter een aantal ontwikkelingen gestart die ook tot nieuwe vormen van extramurale zorg hebben geleid. Hierbij gaat het bijvoorbeeld om psychiatrische (intensieve) thuiszorg, maar ook aan bijvoorbeeld zorgcoo¨rdinatieprojecten voor chronici of dak- en thuislozen. Onderzoek naar de verschillende vormen van extramurale hulp, de doelmatigheid en het succes ervan, wordt in de periode 1996/1997 ter hand genomen. Uitvoering: PEO-organisatie 3. Programma Informatietechnologie Zorgsector (f 2,0 mln Wfv) Begin 1995 zijn drie onderzoeken uitgevoerd naar de «state of affairs» van informatietechnologie (IT) in de zorgsector. Daarop aansluitend vond een invitational conference plaats met deskundigen uit het veld. Op basis hiervan, alsmede de ervaringen uit het Stimuleringsprogramma Volksgezondheid Transparant en de betreffende Europese kaderprogramma’s voor onderzoek en technologische ontwikkelingen (te weten AIM en Telematics applications for health care), zal het VWS IT-beleid voor de komende jaren worden geformuleerd. Zoals aangekondigd in de brief over het informatiebeleid, zal het IT-beleid begin 1996 aan de Tweede Kamer worden aangeboden. Vooruitlopend daarop wordt in dit PEO-programma voor 1996 f 2 mln uitgetrokken ten behoeve van een programma Informatietechnologie in de zorgsector. Onderdelen daarvan zijn: Patie¨ntgeorie¨nteerde en geı¨ntegreerde dossiervorming: Momenteel is de zorg al buitengewoon informatie-intensief en wordt er veel tussen betrokkenen over gegevens gecommuniceerd. Uit oogpunt van doelmatigheid en kwaliteit van zorg zou dit vanuit het IT-gebruik moeten worden gefaciliteerd. De opkomst van de transmurale zorg versterkt dit. Bevordering IT-toepassing: Naast een meer brede en geı¨ntegreerde benadering, is een aanpak van de verschillen tussen diverse partijen van belang, evenals onnodige barrie`res. Interconnectiviteit, veiligheid, integriteit en betrouwbaarheid: Informatie-uitwisseling vereist interconnectiviteit op een lager, meer technische niveau. Betrokkenen zullen pas meewerken wanneer de gegevens voldoende beveiligd zijn. Informatie zal pas worden gebruikt wanneer zij voldoende integer zijn. Informatie-uitwisseling zal alleen blijven plaatsvinden wanneer de met IT ondersteunde werkwijze voldoende betrouwbaar is. Internationale IT-ontwikkelingen: Informatie-uitwisseling trekt zich weinig aan van grenzen. IT wordt in vele landen tegelijk beschouwd voor invoering. Aansluiting wordt gezocht cq. moet worden behouden bij zaken als chipcards, telegeneeskunde en de elektronische snelweg. Daarnaast moeten inspanningen worden geleverd om hetgeen dat uit het buitenland op ons afkomt (met name vanuit de Europese kaderprogramma’s), geschikt te maken voor de Nederlandse situatie.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1995–1996, 24 400 XVI, nr. 16
9
Uitvoering: PEO-organisatie
III THEMA: KWALITEIT EN DOELMATIGHEID 1. Programma Doelmatigheid van Zorg Aan de Tweede Kamer is voor het najaar 1995 een brief toegezegd waarin het beleid op het terrein van de bevordering van doelmatigheid en Medical Technology Assessment uiteen zal worden gezet. Daarin zal ook worden ingegaan op de rol van de Gezondheidsraad en de Raad voor Gezondheidsonderzoek hierbij. Het programma doelmatigheid van zorg waar hier sprake van is omvat de huidige programma’s op het gebied van de doelmatigheidsbevordering. In bovengenoemde beleidsbrief wordt de plaats van dit programma binnen het beleid ter bevordering van doelmatigheid aangegeven. Het programma bestaat uit een aantal deelprogramma’s en is complementair aan het programma Ontwikkelingsgeneeskunde van de Ziekenfondsraad en de andere deelprogramma’s van de Ziekenfondsraad op het terrein van kosteneffectiviteit van de zorg. Ik streef er naar de samenhang tussen de diverse deelprogramma’s de komende jaren te vergroten.
1.1. Programma doelmatigheid en modernisering curatieve zorg (f 1,5 mln Wfv en f 0,5 mln begroting) Het gaat hier om nadere uitwerking van voorstellen van de Commissie Modernisering curatieve zorg (de zg. Cie Biesheuvel) en het daaropvolgende Platformrapport op de terreinen van kwaliteit, organisatie en informatievoorziening, die beogen de samenhang in het zorgcontinuu¨m te versterken. Daarbij moet worden gedacht aan onderzoek, projecten en experimenten rond: a. de versterking van de positie van de huisarts als poortwachter en gids; b. een doelmatiger relatie/taakverdeling specialist-huisarts; c. een doelmatiger relatie specialist-ziekenhuis resp. integratie van de specialist in de ziekenhuisorganisatie; d. een doelmatiger relatie/taakverdeling specialist-verpleging en specialist-paramedicus; e. nieuwe zorgvormen (o.a. transmurale zorg); f. decentrale organisatie van ziekenhuiszorg; g. honoreringswijzen die ruimte scheppen voor meer doelmatige communicatie met de patie¨nt, resp. minder accent leggen op technische verrichtingen (meer «kijk- en luistergeld»); h. aard, omvang en zorgbeslag van patie¨nten-stromen van medisch specialismen in relatie tot het vraagstuk van capaciteitstoewijzing in de ziekenhuizen en het voorko´men van wachtlijsten; i. informatiesystemen die spiegelinformatie leveren t.b.v. systematische terugkoppeling van het medisch handelen en terugdringen van interdoktervariatie; j. producttypering van medisch specialistische en ziekenhuiszorg om te komen tot adequate systemen van kostprijsgerelateerde productprijzen (output pricing). Het stimuleringsprogramma zal worden begeleid en gee¨valueerd door onderzoek. In het hierna onder 1.2. genoemde programma Gezondheidszorgonderzoek wordt daarin voorzien. Het programma kent een looptijd van 3 jaar (1995–1997) en is in 1995 gestart. In 1996 zal – evenals in 1995 – het hoofdthema binnen dit programma de bevordering van transmurale zorg zijn. In de loop van 1996 zal worden bezien of dit hoofdthema voor 1997 gewijzigd dient te worden.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1995–1996, 24 400 XVI, nr. 16
10
In 1996 is binnen dit programma nog een bedrag van f 0,4 mln bestemd voor onderzoek naar producttypering van medisch specialistische en ziekenhuiszorg en de ontwikkeling van adequate systemen voor kostprijsgerelateerde productprijzen (output pricing). Met ingang van 1997 is voor verdere versterking van dit programma aanvullend begrotingsgeld beschikbaar. In 1997 en 1998 f 0,3 mln, in 1999 en verdere jaren f 0,8 mln. Voor enkele proefprojecten van de KNMG «Noodzakelijke-gepaste zorg» is binnen de begroting voor 1996 een budget van f 0,5 mln gereserveerd. De proefprojecten hebben betrekking op de terreinen cardiologie en geestelijke gezondheidszorg. Uitwerking van de proefprojecten vindt nog plaats. Ook in 1997 zal hiervoor een budget nodig zijn, waarvoor voorlopig tenminste ook een bedrag van f 0,5 mln wordt gereserveerd. Uitvoering programma: PEO-organisatie i.s.m NWO (met uitzondering van f 0,4 mln voor het output-pricing-project)
1.2. Programma Gezondheidszorgonderzoek (f 3 mln begroting) Over dit onderzoeksprogramma heeft de RGO in juli 1994 geadviseerd. In het op 1 maart 1995 aan de Tweede Kamer gezonden standpunt op dat advies is besloten tot uitvoering van een meerjarig onderzoekprogramma (looptijd vijf jaar), dat beoogt een belangrijke stimulering te geven aan de wetenschappelijke onderbouwing van voorstellen en beleidsmaatregelen met betrekking tot de organisatie en de financiering van de gezondheidszorg. Ook wordt beoogd de kwaliteit van het onderzoek op dit terrein te bevorderen. Een eerste aandachtgebied binnen het programma betreft vraagstukken van ordening en rationalisering op het niveau van het zorgsysteem als geheel. Gedacht moet worden aan onderzoek rond diverse maatregelen ter uitvoering van het regeeraccoord en rond de bevordering van samenhang en doelmatigheid van het zorgsysteem. Relevant onderzoek dat ondersteunend en begeleidend is voor het hierboven onder 1.2 genoemde Stimuleringsprogramma doelmatigheid en modernisering curatieve zorg, vormt onderdeel van dit onderzoekprogramma. Een tweede aandachtsgebied in het programma betreft ordenings- en doelmatigheidsvragen in enkele subsystemen van de zorg, t.w. de geestelijke gezondheidszorg, de verstandelijk gehandicaptenzorg en de langdurig intramurale zorg (verpleeghuiszorg), alsmede het terrein van de chronisch ziekenzorg. Voor het beleid op het terrein van de geestelijke gezondheidszorg is onderzoek naar de doelmatigheid, doeltreffendheid en kwaliteit van zorg van groot belang. Het thema «trechteren» van de zorg heeft hierop betrekking en ook zijn er relaties met de discussie over «de knip» in de financiering van de geestelijke gezondheidszorg. Het betreft complexe vraagstukken die goed onderbouwd en ondersteund moeten worden met onderzoek om te komen tot heldere antwoorden in beleid. Als een derde aandachtsgebied is aangemerkt onderzoek rond verdelingsvraagstukken, met als centraal vraagstuk de toegankelijkheid van de zorg. Bij het eerder genoemde onderzoek naar de gevolgen van nieuwe beleidsmaatregelen dienen steeds de toegankelijkheidsaspecten te worden meegenomen. Binnen dit programma is aan het NIVEL, in het kader van de missieverbreding van dit instituut een onderzoeksprogramma (met een looptijd van 3 jaar) opgedragen dat zich met name richt op de hierboven onder 1.1. genoemde thema’s a, b en g. Door vertraging in de totstandkoming van het standpunt over de modernisering van de curatieve zorg is de duur van het onderzoeksprogramma van het NIVEL met een jaar verlengd om tot een volledige evaluatie te komen. – Overige projecten en beleidsbudget gezondheids(zorg)onderzoek (f 0,5 mln begrotingsgeld).: Tenslotte is voor enkele lopende projecten op het terrein van het
Tweede Kamer, vergaderjaar 1995–1996, 24 400 XVI, nr. 16
11
gezondheidszorgonderzoek binnen de begroting nog een beperkt budget noodzakelijk, alsmede voor ad hoc projecten, voor incidentele projectactiviteiten op het gebied van het gezondheidsonderzoeks- en technologiebeleid in relatie tot werkzaamheden van de RGO, voor kosten van conferenties zoals (voorbereidings)kosten van de door VWS geı¨nitieerde grote internationale conferentie «Innovative research and appropriate health care for the citizens of Europe». Uitvoering programma: PEO-organisatie i.s.m. NWO: f 3 mln VWS: f 0,5 mln (i.v.m. aflopende en incidentele projecten)
1.3. Deelprogramma doelmatigheid ambulante psychotherapie (f 0,2 mln Wfv) Op het terrein van de ambulante psychotherapie wordt voor 1996 een nieuw deelprogramma ontwikkeld. Hierbij is aandacht voor de plaats van de ambulante psychotherapie in het verzekeringsstelsel, de structuur en organisatie van het therapieaanbod. Ook zal worden gekeken naar de kosteneffectiviteit van psychotherapie op de medische consumptie en op het gebruik van arbeidsongeschiktheidsregelingen. Verder zal worden gewerkt aan verdere protocollering en objectivering van het professionele handelen. Voor dit doel wordt gedacht aan een programma met een looptijd van vier jaar en f 750 000 op jaarbasis. In de Aanwijzing Wfv 1996 is een bedrag opgenomen van f 0,2 mln, bestemd voor de start van een eerste deelonderzoek. Uitvoering: PEO-organisatie i.s.m. NWO
1.4. Deelprogramma Stimulering reviews doelmatigheid van zorg (f 0,3 mln Wfv, begroting: f 64 000) Aan de Gezondheidsraad is verzocht om de coo¨rdinatie ter hand te nemen van de synthese en eerste disseminatie van kennis op het terrein van doelmatigheid. Verwacht wordt dat hiermee op termijn een belangrijke stimulans wordt gegeven aan de totstandkoming van «evidence based» gezondheidszorg. Ter ondersteuning hiervan is de vervaardiging van aktuele, systematische overzichten van onderzoek naar de effektiviteit van (o.a. medisch) handelen op het terrein van preventie, cure en care van belang. Afhankelijk van het thema kan deze informatie worden aangewend voor het realiseren van gepast gebruik op microniveau, het realiseren van een doelmatiger zorgstelsel, of het onderbouwen van beleid op macroniveau. Een instituut dat deze ondersteuning biedt, is het Dutch Cochrane Center. Vanaf 1995 wordt reeds vanuit de VWS-begroting voor een periode van vier jaar een financie¨le bijdrage aan het Dutch Cochrane Center verleend (waarvan f 64 000 in 1996). Om het in gang gezette proces van het verzamelen, bewerken en beschikbaar stellen van voor de gezondheidszorgpraktijk relevante, up-to-date informatie verder te professionaliseren en intensiveren, wordt een stimuleringsprogramma van enkele jaren noodzakelijk geacht. Uitvoering programma: PEO i.s.m. NWO
1.5. Doelmatigheid verloskundige zorg (f 0,8 mln begroting) – Verloskundige samenwerking: Het experiment samenwerkingsverbanden wordt in het najaar 1996 afgerond. Doel van het experiment is handhaving en waar mogelijk verbetering van het verloskundig systeem
Tweede Kamer, vergaderjaar 1995–1996, 24 400 XVI, nr. 16
12
in Nederland door een verbeterde wijze van samenwerking tussen de bij de verloskunde betrokken beroepsgroepen. De evaluatie van het experiment wordt uitgevoerd door het NIVEL. De resultaten van deze evaluatie zullen eind 1996 beschikbaar komen. – Stimulering doelmatigheid en kwaliteit zorgverlening verloskundigen: In 1994 zijn de resultaten bekend geworden van het onderzoek dat het Nivel heeft verricht naar de werkdruk onder verloskundigen. Naar aanleiding van de resultaten van dit onderzoek is besloten te komen tot bestuurlijke afspraken met de beroepsgroep NOV. Dit bestuurlijk overleg zal in het najaar van 1995 plaats vinden. Afspraken zullen worden gemaakt over een beleid gericht op het verhogen van het percentage thuisbevallingen en op verhoging van de doelmatigheid en kwaliteit van de verloskundige zorg. In 1996 zullen projekten worden opgestart, voortvloeiend uit de afspraken uit het bestuurlijk overleg. Het programma kent een looptijd van 4 jaar. Het programma wordt grotendeels gefinancierd uit premie-middelen. Een klein deel wordt gefinancierd uit de begroting (f 0,2 mln in 1996, 1997 e.v. f 0,6 mln begroting), te weten een beleidsevaluerend onderzoek naar de mogelijkheden van een doelmatiger organisatie van de zorgverlening door verloskundigen. Uitvoering programma: VWS
1.6. Deelprogramma Doelmatigheid orthopedische zorg (f 0,5 mln Wfv) In de Aanwijzing 1995 is voor het deelprogramma Doelmatigheid orthopedische zorg een bedrag van f 0,9 mln gereserveerd. Uitwerking van een programmavoorstel heeft inmiddels plaatsgevonden op basis waarvan de onderzoeken, waaraan in het kader van het programma prioriteit wordt gegeven, zullen worden gestart. Tot deze prioriteiten behoren onderzoek rond twee bestaande consensus-protocollen (totale heupprothese en athroscopie) en onderzoek op het gebied van indicatiestelling en second opinion. De volledige uitvoering van het deelprogramma, waarvoor een looptijd van drie jaar is voorzien, vergt ook in 1996 en 1997 financie¨le middelen. Daarvoor is in de Aanwijzing 1996 een bedrag opgevoerd. Uitvoering: PEO-organisatie i.s.m. NWO
1.7. Gepast gebruik en doelmatigheid thuiszorg (f 0,6 mln begroting) Het lopende programma gepast gebruik en doelmatigheid thuiszorg wordt voortgezet. Het gaat onder meer om evaluatie van de integratie van het kruiswerk en de gezinsverzorging, evaluatie van de gevolgen van de TUBA-kortingen, invloed van taakdifferentiatie op de doelmatigheid in de beroepsuitoefening. Het programma loopt tot en met 1998. In 1996 is f 0,6 mln beschikbaar, in de jaren 1997 en 1998 jaarlijks f 0,5 mln. Uitvoering programma: VWS in 1996 f 0,5 mln i.v.m. met aflopende onderdelen. PEO-organisatie: in 1996 f 0,1 mln en in 1997 en 1998 f 0,5 mln.
1.8. Effectiviteit en doelmatigheid paramedische zorg (f 0,4 mln Wfv) Het in voorgaande jaren gefinancierde onderzoek op het gebied van de paramedische zorg zal worden voortgezet met het programma effectiviteit en doelmatigheid paramedische zorg. Per 1-1-1996 zal de beperkende maatregel fysiotherapie/oefentherapie worden ingevoerd. In 1996 zal een evaluatie-onderzoek van start gaan om de effecten van deze maatregel in kaart te brengen. Bovendien zal – in samenhang met het programma
Tweede Kamer, vergaderjaar 1995–1996, 24 400 XVI, nr. 16
13
kwaliteit en doelmatigheid paramedische zorg dat in 1995 bij de ZFR van start is gegaan – onderzoek worden uitgevoerd naar de effectiviteit van de paramedische zorg. Ook zal meer specifiek onderzoek worden gedaan naar de betekenis van paramedische zorg voor chronisch zieken gelet op het gebrek aan gegevens hierover. In 1996 zal de enkelvoudige verstrekking ergotherapie worden ingevoerd. Tegelijk zal ook een evaluatie-onderzoek van start gaan dat o.a. de kosten, patie¨ntcategoriee¨n, verleende zorg en de effecten van de ergotherapeutische behandeling in kaart brengt. Uitvoering programma: PEO-organisatie i.s.m. NWO 2. Programma Kwaliteit van Zorg Dit programma bestaat uit verschillende deelprogramma’s van onderzoek, projecten, experimenten en overige projectmatige activiteiten.
2.1. Kwaliteit en doelmatigheid van medische en paramedische zorg en thuiszorg/informele zorg (met de onder deze par. 2.1. beschreven deelonderwerpen is in totaal een bedrag gemoeid van f 4,95 mln begroting + f 0,4 mln Wfv + f 1,5 mln via de WTG; de hieronder bij de deelonderwerpen vermelde bedragen zijn derhalve specificaties) Implementatie Kwaliteitswet Zorginstellingen Het gaat hier om direkt met de invoering en uitvoering van de kwaliteitswet verbonden middelen. Hiervoor is in 1996 f 0,5 mln beschikbaar, en voor 1997 e.v. jaren f 1,0 mln. Uitvoering programma: VWS In 1996 wordt de ondersteuning van het kwaliteitsbeleid van de specialisten met f 1,5 mln voortgezet. De middelen komen beschikbaar via de WTG. Van de middelen is f 0,3 mln beschikbaar voor het CBO, dat de opdracht heeft gekregen in het bijzonder de integratie van de ontwikkelde kwaliteitssystemen voor specialisten en die van ziekenhuizen te bevorderen. Uitvoering programma: LSV Het lopende PEO-programma Kwaliteit en doelmatigheid medische, paramedische zorg wordt gecontinueerd. Voor de stimulering van het kwaliteitsbeleid binnen instellingen is in de begroting een beperkt budget opgenomen. Hiervan wordt een zorgnorm operatiekamer/polikliniek ontwikkeld. In de begroting is voorts een bedrag bestemd voor het kwaliteitsbeleid medische zorg voor de voortzetting van het tot en met 1998 lopende programma gericht op de ontwikkeling van een kwaliteitssysteem huisartsenzorg. Gebaseerd op het door de beroepsgroep geaccordeerde kwaliteitsbeleid is een samenhangend geheel van projekten in uitvoering. In 1996 is hiermee f 0,6 mln gemoeid, in 1997 en volgende jaren f 0,8 mln. Uitvoering programma: PEO-organisatie
Het Programma Ondersteuning Kwaliteitsbeleid Paramedische Zorg Is gestart in 1994. Aan het programma nemen alle 10 paramedische beroepsgroepen deel. Het programma wordt uitgevoerd door het CBO in
Tweede Kamer, vergaderjaar 1995–1996, 24 400 XVI, nr. 16
14
samenwerking met het NPI. De evaluatie wordt uitgevoerd door het NIVEL. Gebleken is, dat de oorspronkelijke looptijd van het programma (3 jaar) onvoldoende is om de paramedische beroepsgroepen in staat te stellen hun kwaliteitsbeleid op een adequate manier tot ontwikkeling te brengen. Daarom is besloten het programma te verlengen tot en met 1998. In 1996 is hiermee f 0,8 mln gemoeid, voor 1997 en 1998 f 0,4 mln. Uitvoering programma: PEO-organisatie In de periode 1994 tot en met 1997 worden aktiviteiten ontwikkeld om specifieke ondersteuning te bieden aan organisaties die (vrijwillig) ondersteuning bieden bij terminale patie¨nten (f 0,55 in 1996, f 0,6 in 1997). Uitvoering programma: PEO-organisatie Technologie in de thuiszorg (f 1,5 mln): in de loop van 1995 is dit programma geı¨ntegreerd met het deelprogramma «Medische Apparatuur Thuis» van de Ziekenfondsraad. De middelen zijn overgeheveld naar de Ziekenfondsraad. In 1996 zal door de Ziekenfondsraad een nieuw programma Thuiszorgtechnologie gestart worden. Uitvoering programma: PEO-organisatie in overleg met Ziekenfondsraad
Deelprogramma medische stralingstoepassingen Het lopende programma medische stralingstoepassingen wordt voortgezet. De programmalijn is neergelegd in de notitie «Kwaliteit en gepast gebruik medische stralingstoepassingen» die aan de betrokken partijen is aangeboden. De nadruk ligt op toegepast onderzoek en ontwikkeling op het gebied van de kwaliteit en doelmatigheid van het medisch handelen met actieve betrokkenheid van de gezamenlijke beroepsverenigingen. Hiervoor is in 1996 in de begroting f 0,75 mln beschikbaar en f 0,4 mln via Wfv-gelden. Het Wfv-budget van f 0,4 mln betreft evenals in 1995 beleidsvoorbereidend onderzoek door TNO op het gebied van de kwaliteit van apparatuur met als doel de bescherming van patie¨nten bij medische stralingstoepassingen (radiotherapie, radiodiagnostiek, nucleaire geneeskunde, tandheelkunde) te waarborgen. De binnen VWS aanwezige expertise op dit specifieke terrein is zeer beperkt. Ook in 1996 bestaat er een sterke behoefte aan dit type onderzoek. Uitvoering programma: PEO-organisatie
2.2. Onderzoekprogramma Kwaliteit van zorg (KWAZO) (f 1,9 mln Wfv) Het lopende onderzoekprogramma Kwaliteit van zorg, ondergebracht bij NWO, waarvoor voor een periode van 5 jaar vanaf 1992 in totaal f 11 mln is toegezegd, zal in 1996 worden voortgezet. Het betreft een onderzoekprogramma ter bevordering van de kwaliteitsbewaking in de sectoren thuiszorg, zwakzinnigenzorg en chronische ziekten (somatisch en psychisch). Een belangrijk doel van het programma is het ontwikkelen van instrumenten voor kwaliteitstoetsing en kwaliteitsbevordering in genoemde velden, alsmede de maatschappelijke en wetenschappelijke verankering van het onderzoek en de resultaten. Het programma wordt uitgevoerd in een aantal rondes, waarbij een belangrijk deel van de programmering via een top-down procedure wordt aangepakt. Gezien de gebleken onderzoeksachterstand wordt door de programmacommissie actief in de zwakzinnigenzorg en de thuiszorg onderzoek gestimuleerd. Inmiddels zijn door NWO – dat het programma in opdracht van VWS
Tweede Kamer, vergaderjaar 1995–1996, 24 400 XVI, nr. 16
15
uitvoert – een zestal overzichtstudies uitgebracht, die de stand van zaken op diverse terreinen in kaart brengen (Kwaliteitsmeting van proceskenmerken in de zwakzinnigenzorg, uitkomstindicatoren in de sectoren verstandelijk gehandicapten, chronisch zieken en chronische psychiatrie, discontinuiteiten in de thuiszorg, en kwaliteit van zorg en zorgvernieuwing). Uitvoering programma: NWO
2.3. Programma innovatieve zorg voor gehandicapten (f 730 000 Wfv) In de nota «De perken te buiten» wordt als uitgangspunt geformuleerd dat de komende jaren op basis van de uitgangspunten van recht op wonen, keuzevrijheid, maatschappelijke participatie en vraaggericht zorgaanbod een omslag tot stand dient te worden gebracht in de zorg voor gehandicapten. Kortom, een beleid dat staat in het teken van zorgvernieuwing. Centrale thema’s daarbij zijn kleinschaligheid, persoonsgebonden budget en scheiding wonen en zorg. Specifieke aandacht wordt daarbij gevraagd voor mensen met een verstandelijke handicap met een bijzondere gedragsproblematiek. Ook het onderzoeksbeleid zal de komende jaren staan in het teken van de bovengenoemde uitgangspunten. In 1996 zal onderzoek worden gee¨ntameerd op de volgende thema’s: a. kleinschaligheid in de gehandicaptensector, b. planningsconsequenties verblijfszorg mensen met een niet-aangeboren hersenletsel (NAH), c. zorgplannen verstandelijk gehandicapten met gedragsproblemen. Tevens wordt het lopende onderzoek, dat door de vakgroep orthopedagogiek van de RUG bij het Hendrik van Boeyenoord wordt uitgevoerd, in het programma ondergebracht. Uitvoering: PEO-organisatie
2.4. Projekten alternatieve behandelwijzen (f 0,4 begroting) Het voor alternatieve behandelwijzen bestemde budget werd ook in 1995 in hoofdzaak besteed ter stimulering van het veld bij zijn initiatieven ter verbetering en bewaking van een goede bejegening en zorgvuldigheid van handelen in de alternatieve beroepsuitoefening. Aan de Alliantie voor Natuurlijke Geneeswijzen, de koepel van ruim 2000 alternatieve beroepsbeoefenaren zijnde niet-arts, is in 1995 f 84 000 subsidie verleend voor de instelling van een register van beroepsbeoefenaren; voor het jaar 1996 wordt de instelling van dit register en het geven van bekendheid daaraan ondersteund met een bedrag van f 126 000. De Artsenfederatie Alternatieve Geneeskunde, de koepel van circa 1000 alternatieve beroepsbeoefenaren zijnde arts, werd in 1995 gesubsidieerd met f 37 000 voor het drukken van een nieuwe adressenlijst van de bij de federatie aangesloten beroepsbeoefenaren en voor het geven van landelijke bekendheid daaraan. Voorts werd in 1995 f 28 000 subsidie verstrekt aan het Werkverband Organisaties Chronisch Zieken ten behoeve de nadere bewerking van eerder verzamelde gegevens over het gebruik van bepaalde alternatieve behandelwijzen door bepaalde groepen chronisch zieken. De vereniging GRANULLA tenslotte verkreeg zowel voor 1995 als voor 1996 een subsidie van f 24 000 voor het geven van voorlichting over het fenomeen alternatieve behandelwijzen aan medisch studenten en voor het bevorderen van onderzoeksactiviteiten door die studenten op het gebied van alternatieve behandelwijzen. Uitvoering: VWS
Tweede Kamer, vergaderjaar 1995–1996, 24 400 XVI, nr. 16
16
2.5. Kwaliteitsontwikkelingen in de Geestelijke Gezondheidszorg en AMW (f 1 773 000 begroting) In dit programma wordt een aantal activiteiten ontwikkeld die een uitwerking vormen van de Nota «Kwaliteit van Zorg». – In het kader van het VOG-project «Kwaliteit van zorg in het AMW» zijn in de periode van 1990 tot en met 1994 kwaliteitsnormen voor instellingen voor het algemeen maatschappelijk werk ontwikkeld en door het veld vastgesteld. Uit onderzoek is gebleken dat tweederde van de 166 instellingen bezig is met het verder ontwikkelen en invoeren van kwaliteitszorg. Om dit proces verder te stimuleren wordt vanaf 1995 het implementatietraject «Van Kwaliteitsdenken naar Kwaliteitsdoen» uitgevoerd. – De VOG voert verder een «implementatieproject seksespecifieke hulpverlening in het AMW» uit, waarbij enerzijds wordt aangehaakt bij het VWS-beleid rond vrouwenhulpverlening, anderzijds bij het eerder genoemde project kwaliteitszorg AMW. – In aansluiting op het NIVEL-onderzoek (1991) naar eventuele overlap bij clie¨ntgroepen die door AMW en RIAGG bereikt worden is een landelijk overleg samenwerking AMW-RIAGG ingesteld. Een onderzoeksrapport naar de stand van zaken van deze samenwerking is in juli 1995 verschenen. In het PEO-beleid 1996 met betrekking tot AMW en RIAGG wordt in overleg tussen de betrokken partijen een aantal van de uitkomsten verder uitgewerkt. – Door het Verwey-Jonkers Instituut is een onderzoek voorbereid, dat in 1996 zal worden uitgevoerd. Dit onderzoek moet de directe en indirecte resultaten van het werk van het AMW voor de financiers en voor de samenleving nader in kaart brengen. – In aansluiting op de aanbevelingen uit het reeds eerder genoemde advies Ziekenhuispsychiatrie zal in 1996 een project Kwaliteit worden uitgevoerd door de Nederlandse Federatie voor Ziekenhuispsychiatrie. – De afdeling Eetstoornissen van de Robert-Fleury Stichting heeft een tijdelijke erkenning als landelijk specialistisch- en kenniscentrum. Deze erkenning is onlangs nog verlengd tot januari 1998. Deze stichting heeft op verzoek een plan ingediend in het kader van het PEO-programma op dit terrein om een driejarig onderzoek te doen naar de kwaliteit van leven, de kwaliteit van de behandeling en de hulpverleningsconsumptie onder eetstoornispatie¨nten. Ook wordt eventuele comorbiditeit met persoonlijkheidsstoornissen onderzocht. Deze activiteiten vinden plaats onder auspicie¨n van de Stuurgroep Eetstoornissen Nederland. – Voorts kan melding gemaakt worden van een project dat door de VOG-sectie AMW wordt voorbereid: de ontwikkeling van een kennissysteem AMW. Uit beleidsoptiek zijn hierin twee fasen te onderscheiden. In de eerste fase wordt een adequate en breed gedragen rapportage gee¨ntameerd naar de relatie tussen de verleende zorg en de uitkomsten. Bij een goed resultaat kan vervolgens een experiment met een kennissysteem plaatsvinden. De VOG-sectie algemeen maatschappelijk werk bereidt dit project voor. – Positionering (verpleegkundige en verzorgende) beroepen ggz: Een bijzondere ontwikkeling met betrekking tot de positionering van het beroep van verpleegkundige vindt zijn grondslag in de implementatie van de Wet BIG. Vanaf 1 december 1995 zal de registratie van het beroep van verpleegkundige een aanvang nemen, conform de nieuwe opleidingseisen. In het PEO-programma is voor een onderzoek naar het Beroep Psychiatrisch Verpleegkundige en naar specialisten op het terrein van de psychiatrie in 1996 f 109 000 uitgetrokken. Uitvoering: PEO-organisatie
Tweede Kamer, vergaderjaar 1995–1996, 24 400 XVI, nr. 16
17
2.6. Evaluatieonderzoek Besluit Opname Psychiatrische Ziekenhuizen (BOPZ) (f 1,0 mln Wfv) In 1993 en 1994 is ten behoeve van de evaluatie van de Wet BOPZ, die voor 17 januari 1997 aan de Tweede Kamer is toegezegd, een zogenaamde nulmeting uitgevoerd. Op basis van dit onderzoek en een aantal vanuit het veld aangegeven relevante thema’s heeft de bij beschikking ingestelde Landelijke Evaluatiecommissie Wet BOPZ een «Activiteitenprogramma evaluatie Wet BOPZ» opgesteld (januari 1995). Voor de uitvoering van dit programma (lopend over de jaren 1995 en 1996, in totaal f 1,5 mln) zijn verschillende evaluatieonderzoeken gestart onder de betrokken sectoren (psychiatrie, gehandicaptenzorg en psychogeriatrie). Deze onderzoeken zullen eind mei 1996 zijn afgerond. Daarnaast zal tweemaal een schriftelijke consultatieronde worden gehouden onder mogelijk bij de uitvoering van de Wet BOPZ betrokken organisaties en instellingen. De onderzoeken lopen tot mei 1996, de laatste consultatieronde vindt plaats in het najaar van 1996. Daarna stelt de commissie een advies op ten behoeve van de Minister van Justitie en de Minister van VWS. Deze rapporteren vervolgens naar de Tweede Kamer. Hoofddoel van de evaluatie is te bezien of de rechtspositie van de patie¨nten zowel binnen als buiten de instelling is verbeterd of hierdoor nog zal verbeteren. Uitvoering: VWS 3. Programma Zorginnovatie bijzondere doelgroepen (f 3 726 000 begroting) Het volksgezondheidsbeleid is in beginsel algemeen, dat wil zeggen, gericht op alle Nederlanders zonder onderscheid. Daardoor wordt door de zorgaanbieders niet snel ingespeeld op de hulpvragen van bepaalde doelof risicogroepen. Het programma Zorginnovatie Bijzondere Doelgroepen is gericht op zowel verbetering van de kwaliteit als doelmatigheid van de zorg aan specifieke groepen of bij problematieken waar in de reguliere zorg (nog) niet voldoende adequaat aanbod bestaat. Het gaat er om gesignaleerde behoeften in kaart te brengen, een kwalitatief aanbod te (doen) ontwikkelen en in het reguliere aanbod en de beroepsopleidingen te implementeren. De accenten van het beleid in 1996 en 1997 zijn: – Wat betreft de vrouwenhulpverlening wordt hard gewerkt aan de uitvoering van het Werkprogramma (looptijd tot eind 1997). De activiteiten in het kader van het werkprogramma zijn geconcentreerd in een zestal speerpunten. Deze dienen een plaats te krijgen in de reguliere zorg en beroepsopleidingen. Verder wordt in 1996 en 1997 gewerkt aan een verbreding en de verspreiding van de resultaten van het Werkprogramma naar andere sectoren en beroepsgroepen. In 1997 wordt het Werkprogramma Vrouwenhulpverlening door VWS gee¨valueerd. – In 1995 is het VWS-programma «Bestrijding van Seksueel Geweld» gee¨valueerd. Op basis van deze evaluatie zal in 1996 een aantal expertmeetings worden georganiseerd met verschillende partijen uit de zorg. Vooruitlopend hierop kan geconcludeerd worden dat ook in de toekomst landelijke gebundelde deskundigheid op het terrein van aard en omvang van de problematiek en van hulpverlening en preventie aanwezig moet zijn. – De standaardisatie van de registratie van gegevens met betrekking tot seksueel geweld door de hulpverlening zal landelijk worden geı¨mplementeerd. – Ee´n van de speerpunten in het Werkprogramma VHV is het ontwikkelen van een regionaal zorgprogramma voor slachtoffers van seksueel geweld. In 1996 worden de resultaten van twee pilotprojecten gee¨valueerd, waarna deze landelijk zullen worden verspreid. – Voor de hulpverlening, voorlichting en onderzoek op het terrein
Tweede Kamer, vergaderjaar 1995–1996, 24 400 XVI, nr. 16
18
seksualiteit is 1996 een overgangsjaar. De uitvoerende hulpverlening van de Rutgersstichting zal goeddeels gefinancierd worden vanuit het AWBZ-kader. Het PEO-programma wordt ingezet ter ondersteuning van de grotere verantwoordelijkheid van zowel huisartsen als RIAGG’s voor het realiseren van een voldoende gekwalificeerd hulpaanbod op het terrein van seksualiteitsvragen. De Rutgersstichting gaat verder in samenwerking met het Nederlands Instituut voor Sociaal Seksuologisch Onderzoek (NISSO), onderzoek ontwikkelen dat sterk gerelateerd zal worden aan (nieuwe) vormen van hulpverlening, voorlichting en preventie alsmede deskundigheidsbevordering op dit terrein. – In 1995 is met een klein marktverkennend onderzoek een begin gemaakt met de uitvoering van een driejarig project «Implementatie deskundigheidsbevordering en kwaliteitsbewaking hulpverlening aan homoseksuele mannen en lesbische vrouwen». In 1996 zal begonnen worden met de daadwerkelijke uitvoering van dit project in een tweetal locale pilots. De landelijke regie bij de uitvoering heeft de SAD/Schorerstichting. – Het PEO-programma op het terrein van de gezondheidszorg aan etnische minderheden stelt zich tot taak uitvoering te geven aan de op 29 augustus 1995 aan de Tweede Kamer aangeboden beleidsbrief «Volksgezondheidsbeleid in een multiculturele samenleving». Dit programma wordt uitgevoerd in overleg met de relevante veldpartijen in de gezondheidszorg en de betrokken minderheden organisaties. Het recent uitgebrachte advies van OGM/NRV «Gezondheidsbeleid voor Migranten» zal hierbij mede tot leidraad dienen. Op dit moment zijn projecten gaande in de grote steden die inzicht moeten bieden in op welke wijze adequaat hulp geboden kan worden aan deze groepen mensen. – In 1995 is een project met een maximale duur van 5 jaar gestart, gericht op de verbetering van de hulpverlening aan kinderen van ouders die in de Tweede Wereldoorlog de zijde van de bezetter kozen. – In voorbereiding is een driejarig project Indisch maatschappelijk werk, dat zal worden uitgevoerd onder verantwoordelijkheid van de VOG-sectie AMW. – In 1995 is besloten het project «Hulpverlening aan verkeersslachtoffers», dat van 1993–1995 liep, met nog e´e´n jaar te verlengen, omdat het evaluatie-onderzoek nog onvoldoende gegevens had opgeleverd om conclusies te kunnen trekken m.b.t. een structurele organisatie van deze hulpverlening. Het is de bedoeling dat de hulp ook in de toekomst geboden zal worden vanuit de (72) bureau’s van de LOS. Een apart deelprogramma wordt ontwikkeld rond de vluchtelingen en asielzoekers. * medische zorg en asielzoekers: De asielzoekers en vluchtelingen vormen met betrekking tot hun gezondheid een kwetsbare groep die om een flinke inzet vraagt van het gezondheidszorgsysteem. Een drietal onderzoeken zal op dit punt nadere gegevens moeten leveren voor de verdere beleidsontwikkeling. – evaluatie-onderzoek medische opvang vluchtelingen en asielzoekers, – onderzoek naar de medische consumptie bij asielzoekers, – onderzoek naar de gezondheidstoestand van alleenstaande minderjarige asielzoekers. * infectieziekten: Vooral de controle op en onderzoek naar tuberculose bij vluchtelingen en asielzoekers zal de komende jaren blijvende aandacht vragen. Onderzoek naar het voorkomen van infectieziekten waarvoor een aangifteplicht geldt is noodzakelijk om tijdig maatregelen te kunnen treffen in het belang van de volksgezondheid in het algemeen en die van asielzoekers in het bijzonder. * hulpverlening aan oorlogsgetroffenen en nieuwe geweldsslachtoffers: Er is in dit kader een onderzoek gestart met als doel de deskundigheid die is opgebouwd op het terrein van de hulpverlening aan
Tweede Kamer, vergaderjaar 1995–1996, 24 400 XVI, nr. 16
19
oorlogsgetroffenen uit WO II ook aan slachtoffers van recente oorlogen en geweldsconflicten ten goede te laten komen. * gezondheidszorg voor illegalen: Onderzoek naar de gezondheidstoestand en medische consumptie van illegalen is nodig, omdat op dit punt thans onvoldoende gegevens voorhanden zijn. Inzicht in de problematiek is nodig mede in verband met voorgesteld beleid inzake de zogenaamde koppelingswet, die toegang tot het ziekenfonds voor illegalen afsluit. Uitvoering: PEO-organisatie 4. Programma Verslavingszorg (f 2 909 000 begroting) Ten laste van het budget 1996 komen een aantal doorlopende verplichtingen betreffende onderzoeken en experimenten gericht op: – het verstrekken van publieksinformatie over alcohol, drugs, tabak en gokken – evaluatie van het soft-drugsbeleid – prevalentie van het alcohol-, drugs-, tabaksgebruik en gokken – kwaliteitsverbetering van de zorg. Wat betreft de nieuwe activiteiten voor het jaar 1996 en volgende jaren gelden de volgende prioriteiten: – verbetering van de kwaliteit en de doelmatigheid van de zorg, onder andere door experimenten en onderzoek gericht op de vergroting van het rendement van de verstrekking van vervangende middelen en door uitbreiding van het assortiment vervangende middelen; het ontwikkelen van nieuwe behandelingsmethodieken; bevordering van kwaliteitsbeleid in de verslavingzorg; stimuleren van samenwerking met de voor de verslavingszorg relevante andere sectoren (eerstelijn, jeugdzorg, algemeen maatschappelijk werk, etc.) – het versterken van monitoring van verslavingsproblematiek: het periodiek genereren van actuele, betrouwbare en vergelijkbare gegevens over het gebruik van verslavende middelen, de verslavingsproblematiek die daar het gevolg van is (inclusief gokverslaving) en de toepassing en resultaten van verslavingszorg. – het evalueren van het drugbeleid, van in de zorg gehanteerde behandelprogramma’s en van voorlichtings- en preventie-activiteiten. – het intensiveren van voorlichtings- en preventie-activiteiten specifiek gericht op risicogroepen. Uitvoering: PEO-organisatie 5. Programma Positionering verplegende en verzorgende beroepen (f 5,0 mln begroting) Het PEO-programma positionering verplegende en verzorgende beroepen wordt gecontinueerd. Het programma wordt aangestuurd door het Landelijk Centrum Verpleging en Verzorging. De geformuleerde standpunten in het rapport In Hoger Beroep en het Kabinetsstandpunt Verplegenden en verzorgenden en in het Advies Positieverbetering verplegende en verzorgende beroepen worden door het LCVV geoperationaliseerd. Het programma kent de volgende functies: – een transfer-functie waardoor wetenschap en werkvloer dichter bij elkaar worden gebracht; – een informatie-functie voor de werkvloer waar alle mogelijke informatie ten aanzien van verpleging en verzorging laagdrempelig verkregen kan worden; – een ondersteuningsfunctie voor beroepsinhoudelijke verenigingen; – de functie van aanspreekpunt voor het kabinet en andere organisaties; deze zal geleidelijk ontwikkeld worden.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1995–1996, 24 400 XVI, nr. 16
20
Uitvoering: LCVV 6. Programma Orgaandonatie (f 0,6 mln begroting) Tijdens en na de behandeling van het wetsvoorstel orgaandonatie in de Tweede Kamer is bij de Stichting orgaan- en weefseldonorvoorlichting het aantal vragen om informatie sterk gestegen. Om aan de toenemende vraag te kunnen voldoen zijn eind 1994 extra middelen ter beschikking gesteld. Tevens zijn eind 1994 aan de Stichting orgaan- en donorvoorlichting financie¨le middelen ter beschikking gesteld ten behoeve van de ontwikkeling en samenstelling van voorlichtingsactiviteiten op scholen. In 1995 is in de eerste plaats de Stichting orgaan- en weefseldonorvoorlichting financieel gesteund ten behoeve van de door haar uit te voeren publieksvoorlichting. Aan de Stichting Eurotransplant is wederom een subsidie verleend ten behoeve van een aantal workshops, in het kader van het zogenaamde EDHEP-project – European Donor Hospital Education Programme –, waarin beroepsbeoefenaren worden getraind in het benaderen van de nabestaanden. In 1995 zijn met name voorbereidende werkzaamheden verricht voor het opzetten van de organisatie die een sturende rol krijgt toebedeeld bij het ontwikkelen en opzetten van de beroepsgroepenvoorlichting en de publieksvoorlichting rond de invoering van de wet op de orgaandonatie. Ter voorbereiding van de inwerkingtreding van de wet op de orgaandonatie zal in de tweede helft van 1996 de voorlichting aan de beroepsgroepen worden geı¨ntensiveerd. Eind 1996 en begin 1997 zal ter voorbereiding van de burger op het aanschrijven ten behoeve van de registratie de intensiteit van publieksvoorlichting worden opgevoerd. Uitvoering: VWS 7. Programma Versterking positie en kwaliteit extramurale zorg (f 1,5 mln Wfv) In 1996 wordt dit programma, dat in 1995 van start is gegaan voortgezet. Doel van dit programma is de positie van extramurale voorzieningen binnen het totale aanbod van zorg te versterken. Hiervoor is onder meer een goede samenwerking noodzakelijk tussen extramurale voorzieningen onderling en met de intramurale voorzieningen, met het oog op een meer continue zorg voor de patie¨nt/clie¨nt. Dit programma richt zich vooral op de samenhang en samenwerking tussen extramurale voorzieningen, via verbetering van randvoorwaarden in de sfeer van communicatie, informatie-uitwisseling en organisatie. Dit programma is bedoeld voor projekten, experimenten en onderzoek die zich richten op verbetering van de samenhang in de extramurale zorg. De projekten die in 1996 gefinancierd worden in het kader van dit programma richten zich op: – (organisatorische) randvoorwaarden voor samenwerking/ communicatie; – ontwikkeling van instrumenten voor samenwerking/communicatie; – implementatie van instrumenten voor samenwerking/ communicatie. Uitvoering programma: PEO-organisatie.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1995–1996, 24 400 XVI, nr. 16
21
8. Programma Ontwikkeling palliatieve-terminale zorg (f 0,25 mln Wfv) In recent overleg met de Tweede Kamer is gewezen op het belang van goede palliatieve zorg in Nederland. Met dit programma wordt de ontwikkeling en toepassing van het palliatieve zorgconcept in de (thuis)zorg bevorderd. Palliatieve zorg is een actieve, allesomvattende zorg voor patie¨nten bij wie de ziekte niet meer reageert op curatieve behandeling. Behandeling van pijn, van andere symtomen, van psychologische en sociale problemen, en aandacht voor zingevingsaspecten zijn van cruciaal belang. Het doel van palliatieve zorg is het bereiken van de best mogelijke kwaliteit van leven zowel voor de patie¨nt als diens naaste. Belangrijke activiteiten om dit te bereiken zijn: – de ontwikkeling van richtlijnen en evaluatiemethoden voor palliatieve zorg in Nederland; – de ontwikkeling van multidisciplinaire consultatieve teams en kleinschalige gespecialiseerde afdelingen voor palliatieve zorg binnen bestaande instellingen; – evaluatiestudies naar de kwaliteit en kosteneffectiviteit van bestaande instellingen voor palliatieve zorg. Gedacht wordt aan een programma van 3 jaar (1996–1998), waarbij in het derde jaar van het programma wordt gee¨valueerd of voortzetting wenselijk is. Voor de start van het programma is in 1996 f 250 000 uitgetrokken. Uitvoering programma: PEO-organisatie
IV THEMA : PREVENTIE, BESCHERMING EN ZIEKTEBESTRIJDING 1. Programma Preventiebeleid (somatisch en geestelijk)
a. somatische preventie en monitoring (f 4,3 mln begroting) In 1996 en volgende jaren is een PEO-budget van circa f 1,1 mln beschikbaar voor preventie van gezondheidsproblemen. Nieuwe projecten zullen zowel een breed preventieterrein bestrijken, als ook specifieker van aard zijn. Het gaat hier primair om de implementatie van de beleidsvoornemens uit de notitie Preventiebeleid voor de volksgezondheid en de nota Gezond en Wel. Voor 1996 en volgende jaren is voorts een budget bestemd voor monitoring en surveillance chronische en infektieziekten. Uitvoering programma: PEO-organisatie en RIVM
b. preventiebeleid ggz: (f 577 000 begroting) In 1995 is gestart met een meerjarig landelijk project Preventieprojecten GGZ. Zoals in het PEO-programma voor 1995 was aangekondigd heeft dit project verschillende sporen: een ontwikkelingstraject en een evaluatietraject. Daarnaast wordt in het bijzonder aandacht besteed aan de implementatie van de uit dit project en een eerder project (1991–1994) voortkomende kennis en ervaring in het veld op landelijk niveau. Gebaseerd op prioriteringsstudies naar haalbaarheid en bruikbaarheid op grotere schaal, alsmede op succeskansen en effecten wordt een aantal thema’s gekozen rond de groep chronici, kinderen en ouderen. De projecten lopen tot 1998. Wat betreft het traject netwerkontwikkeling wordt hierin de komende periode vooral aandacht besteed aan de netwerkontwikkeling in relatie tot oggz-problematiek. Accent wordt verder gelegd op onderzoek naar doelmatigheid,
Tweede Kamer, vergaderjaar 1995–1996, 24 400 XVI, nr. 16
22
doeltreffendheid en effectiviteit met als belangrijke invalshoek samenwerking op het terrein van de preventie van psychische problematiek. Uitvoering: PEO-organisatie
c. beleidsplan Praeventiefonds Het meerjarenplan van het Praeventiefonds kent drie gebieden in de ontwikkelingsroute van onderzoek naar praktijk: ontwikkelingsprojecten, effectiviteitsonderzoek en implementatie-onderzoek. Prioriteiten voor het eerste gebied zijn chronische ziekten en sociaal-economische gezondheidsverschillen. De speerpunten voor het effectiviteitsonderzoek zullen nader worden geı¨dentificeerd nadat de Raad voor Gezondheidsonderzoek begin 1996 het advies over preventie-onderzoek heeft aangeboden. Voor het implementatie-onderzoek zijn de negatieve bij-effecten van preventie en beleidsevaluaties van screening en vaccinatie als prioriteiten vastgesteld. Uitvoering programma: Praeventiefonds/PEO-organisatie 2. Programma Chronische ziektenbestrijding (inclusief kankerbestrijding)
A. Onderzoeksprogramma chronische ziekten en pijnbestrijding (f 4,1 mln begroting + f 2,4 mln Wfv) Het gezamenlijke VWS en OCW programma Chronische ziekten en pijnbestrijding (looptijd vanaf 1995 zes jaar) bestaat uit vijf verschillende deelprogramma’s: – Strategisch onderzoek; – Neurologische en psychiatrische aandoeningen; – Pijnonderzoek; – Zorg, opvang en begeleiding; – Epidemiologie. Het programma wordt uitgevoerd door NWO. De eerste drie deelprogramma’s zijn inmiddels operationeel. Aanleiding voor de versterking van het onderzoek vormde een advies van de Raad voor Gezondheidsonderzoek uit 1991, waaruit bleek dat er in ons land nog lacunes zijn in het onderzoek naar chronische ziekten. Verwacht wordt dat mede dankzij dit programma meer inzicht te krijgen is in de oorzaken en het ontstaan van chronische ziekten, en in het beloop en de gevolgen ervan. Door toepassing van dat inzicht kan de ziekteen maatschappelijke last van chronische ziekten afnemen. Het programma wordt tussentijds en aan het einde gee¨valueerd op zijn effektiviteit. In het deelprogramma rond chronische psychiatrische patie¨nten wordt vooral aandacht besteed aan projecten en onderzoeken die zich richten op resocialisatie en rehabilitatie van de chronisch psychiatrische patie¨nten. Ee´n van deze elementen wordt onderzocht in een onderzoek naar zorgintensieve bewoners van beschermende woonvormen. Gekeken wordt naar verschillen in zorgbehoefte, zorgafhankelijkheid en de tijdsinvestering van het personeel. Er wordt tevens gewerkt aan een evaluatie-onderzoek van de toepassing van Amerikaanse methodieken voor resocialisatie en rehabilitatie van chronisch psychiatrische patienten. Een specifiek onderdeel, de arbeidsrehabilitatie, zal worden onderzocht met als doel verbetering van de toegankelijkheid van de arbeidsmarkt voor deze groep. In 1995 heeft het departement NWO verzocht om daarnaast voorstellen te doen voor de opzet en uitvoering een vijfjarig, gecoo¨rdineerd
Tweede Kamer, vergaderjaar 1995–1996, 24 400 XVI, nr. 16
23
programma voor onderzoek en ontwikkeling omtrent arbeidsgebonden problematiek bij chronische ziekten. Het doel daarvan is drieledig en betreft: – verbeterde arbeidsparticipatie van mensen met een chronische aandoening; – inzicht in de gezondheidsrisico’s van arbeid in relatie tot chronische ziekten; – ontwikkeling van (preventieve) interventies. De programmavoorstellen worden begin 1996 verwacht, en zullen onderdeel gaan uitmaken van het programma Chronische ziekten en pijnbestrijding.
Nieuw programmaonderdeel AGIKO’s Chronisch zieken Reeds geruime tijd vormt de opleiding van jonge, gekwalificeerde klinisch wetenschappelijk onderzoekers een aandachtspunt binnen het medisch wetenschappelijk onderzoek. Dit vanwege de discrepantie tussen het aantal en de behoefte aan klinisch wetenschappelijk onderzoekers. In 1989 werd een landelijke werkgroep ingesteld met vertegenwoordiging vanuit o.a. de medische faculteiten, de academische ziekenhuizen, NWO, KNMG, Gezondheidsraad, KNAW, RGO en SGO. In 1991 introduceerde de werkgroep het zogenoemde AGIKO-model (AGIKO = Assistent Geneeskundige In Opleiding tot Klinisch Onderzoeker). Het model fungeert als opleidingsmodel voor artsen in opleiding tot specialist of huisarts, die hun opleiding tot klinicus willen combineren met een opleiding tot wetenschappelijk onderzoeker en bereid zijn hun opleidingsperiode daartoe met drie jaar te verlengen. Na een haalbaarheidsperiode hebben NWO, de medische faculteiten en de academische ziekenhuizen recent de handen ineen geslagen om te komen tot het gezamenlijke, op implementatie gerichte NWO-programma «AGIKO-stipendia». In synergie met het algemene NWO-stimuleringsprogramma «AGIKOstipendia» en het door VWS en OCW geı¨nitieerde onderzoeksprogramma «Chronische ziekten en pijnbestrijding» beoogt dit programma een gerichte extra stimulering van het AGIKO-model op het gebied van die chronische aandoeningen, die vanuit medisch en maatschappelijk oogpunt de grootste ziektelast met zich brengen (neurologische en psychologische aandoeningen, reuma, CARA, en diabetes), en waarvan – mede vanuit een perspektief van een de komende jaren nog toenemende last als gevolg van de vergrijzing van de bevolking – het wetenschappelijk onderzoek de komende jaren hoge prioriteit zal houden. Via het stimuleringsprogramma wordt op de daarmee gepaard gaande toenemende behoefte aan klinisch wetenschappelijke onderzoekscapaciteit ingespeeld. Voor dit programmaonderdeel, dat samen met OC&W wordt gefinancierd, is binnen de VWS-begroting een bedrag van f 0,4 mln op jaarbasis uitgetrokken. Het programma kent een looptijd van zes jaar, en maakt deel uit van het onderzoeksprogramma Chronische ziekten en pijnbestrijding. Uitvoering programma: NWO
B. Ontwikkelingsbudget Nationale Commissie Chronisch Zieken (f 8,3 mln begroting) Eind 1994 kende VWS de Nationale Commissie Chronisch Zieken (NCCZ) een tweede, tevens laatste, instellingstermijn toe van vier jaar. Hoewel een groot aantal taken op het gebied van de zorg voor en maatschappelijke positie van mensen met een chronische aandoening hetzelfde blijft, zal er in deze periode sprake zijn van een accentverschuiving naar implementatie en overdracht van kennis en ervaring. Daarbij staat de inbreng van ervaringsdeskundigheid van chronisch zieken
Tweede Kamer, vergaderjaar 1995–1996, 24 400 XVI, nr. 16
24
hoog in het vaandel. Een en ander is neergelegd in het Meerjarenbeleidsplan 1996–1999 van de NCCZ en het standpunt van de minister daarop van 30 juni 1995. Een substanteel deel van het budget wordt uitgegeven aan de experimenten coo¨rdinatiecentra chronisch zieken (f 3 mln). Uitvoering programma: Stichting Fonds voor Chronisch Zieken
C. Overige chronische ziekten (f 0,35 mln begroting) Andere beleidsvoorbereidende aktiviteiten hebben onder meer betrekking op de ondersteuning van het Nederlandse Hersendecennium, de opsporing van erfelijke hypercholesterolemie, en de bestrijding van pijn. Uitvoering programma: VWS
D. Kankerbestrijding (f 0,3 mln begroting) Belangrijke aandachtspunten zijn optimalisering van de kwaliteit van zorg en bevordering van de kwaliteit van leven. Projekten richten zich onder meer op de ondersteuning van landelijk kwaliteitsbeleid en verbetering van de psychosociale zorg aan kankerpatie¨nten en hun naasten. Voor dit laatste onderwerp wordt samen met de Nederlandse Kankerbestrijding een klein programma uitgevoerd. Uitvoering programma: Nederlandse Kankerbestrijding en VWS (mogelijk PEO-organisatie) 3. AIDS-programma
A. Onderzoek (f 4,7 mln begroting + f 1,3 mln Wfv) Het stimuleringsprogramma Aids-onderzoek is in 1995 zijn laatste fase ingegaan met de aanbieding door de Programma coo¨rdinatie commissie Aids-onderzoek (PccAo) van de Raad voor Gezondheidsonderzoek aan de minister van het vierde programma, voor de periode 1995 t/m 1997. In dit programma is rekening gehouden met de wensen van maatschappelijke organisaties die betrokken zijn bij de Aids-problematiek. Gedurende de looptijd van het programma zal met kracht gestreefd worden naar inbedding van het Aids-onderzoek in de wetenschappelijke infrastruktuur, die in Nederland beschikbaar is. Naast het stimuleringsbudget voor Aids-onderzoek zijn in de begroting in de periode 1995–1998 middelen gereserveerd voor het Nationaal Aids Therapie- en Evaluatie Centrum/Virologische Evaluatie Eenheid (NATEC/VEE) te Amsterdam. Het gaat hier om klinisch onderzoek naar nieuwe, veelbelovende therapiee¨n. Deze organisatie, die positief werd gee¨valueerd, staat er garant voor dat Nederland internationaal op ooghoogte blijft met de zeer snel verlopende ontwikkelingen op dit terrein. Uitvoering programma: Aids Fonds en NATEC/VEE
B. Ontwikkelingsbudget «Voorlichting, preventie en zorg» (f 5,2 mln begroting) Vanaf 1994 wordt de Stichting Aids Fonds jaarlijks een ontwikkelingsbudget toegekend voor de stimulering van innovatieve projecten op het terrein van Aidsvoorlichting, preventie en zorg en gericht op bepaalde doelgroepen en thema’s. Toekenning geschiedt op basis van goedkeuring
Tweede Kamer, vergaderjaar 1995–1996, 24 400 XVI, nr. 16
25
van de ingediende werkplannen. Bij het opstellen van de werkplannen maakt het Aids Fonds optimaal gebruik van de expertise van de Nationale Commissie Aids Bestrijding. Voor preventie zal in 1996 accent gelegd worden op de volgende doelgroepen met een verhoogd risico: mannen met homoseksuele contacten, druggebruikers en publieksgroepen zoals migranten, jongeren en vrouwen. Verbetering van de zorgverlening zal zich richten op specifieke groepen als dak- en thuislozen, vrouwen, migranten, kinderen en gedetineerden. Deze zorgverlening dient binnen de reguliere zorginstellingen plaats te vinden. Eveneens is aandacht voor ondersteuning van de mantelzorg, flexibele opvang en vrijwilligerswerk, specifieke en complexe problematiek. Daarnaast zijn er middelen gereserveerd voor o.a. projekten met een internationaal karakter. Voor het jaar 1996 is het budget f 5,2 mln, voor de jaren daarna f 4,2 mln. Uitvoering programma: Aids Fonds 4. Programma Infectieziekten (f 0,3 mln begroting) In 1995 is een aantal voorlichtings- en onderzoeksactiviteiten uitgevoerd die voortvloeien uit het kabinetsstandpunt verplichte (polio)vaccinatie. Dit zal ook in 1996 worden voortgezet. Een kosteneffectiviteitsonderzoek naar de mogelijkheden van centrale opvang van gerepatrieerden in verband met meticilline resistente Staphylococcus aureus is niet uitgevoerd, omdat de Inspectie heeft geconstateerd dat het aantal problemen met de opvang van gerepatrieerden is verminderd. Belangrijke aandachtspunten voor het infectieziektenbeleid in 1996 zijn tuberculose, de preventie en surveillance van ziekenhuisinfecties, resistentieontwikkeling, hepatitis en andere infectieziekten waarvoor wegens hernieuwd voorkomen of dreiging extra aandacht nodig is. Aan de Nederlandse Leverpatie¨nten Vereniging is voor een periode van 3 jaar financie¨le steun verleend voor de opzet van een Landelijk Informatiecentrum Hepatitis. Uitvoering programma: VWS 5. Programma Gezondheidsbescherming (f 2,9 mln begroting + Praeventiefonds) De projecten in dit programma hebben betrekking op de terreinen voeding en levensmiddelen, produktveiligheid, chemische veiligheid en het dierproevenbeleid. Op het terrein van de voeding en levensmiddelen worden projecten uitgevoerd die gericht zijn op de verbetering van de voedingsgewoonten en de verhoging van de voedselveiligheid. Voor beide terreinen is inzicht in de voedselconsumptie door de Nederlandse bevolking noodzakelijk. Projecten gericht op het opstarten van een nieuwe derde voedselconsumptiepeiling zullen worden ondersteund. Op basis van de bestaande gegevens zullen evaluaties van het gebruik van diverse additieven worden opgestart. Tevens zal een evaluatie van het gebruik van nieuwe voedingsmiddelen worden uitgevoerd. Op het terrein van de produktveiligheid blijft de aandacht gericht op de thema’s sport, ouderen, kinderen en brandveiligheid. Daarnaast zal ook aandacht worden geschonken aan de veiligheid tijdens doe-het-zelf- en huishoudelijke activiteiten. Tevens zullen projecten gericht op de verbetering van de informatievoorziening over ongevallen via het PEO-budget worden uitgevoerd. Een tweetal projecten aangaande de registratie en de kosten van ongevalsletsels zijn in 1995 van start gegaan. Op het terrein van de chemische veiligheid wordt onderzoek uitgevoerd
Tweede Kamer, vergaderjaar 1995–1996, 24 400 XVI, nr. 16
26
dat gericht is op de chronische risico’s van stoffen die in consumentenprodukten kunnen voorkomen. Hierbij moet worden gedacht aan de risicobeoordeling van bestrijdingsmiddelen (residuen van bestrijdingsmiddelen in land- en tuinbouwgewassen), cosmetica en stoffen in verpakkingsmaterialen van levensmiddelen en gebruiksartikelen. Daarnaast wordt ook aandacht besteed aan de ontwikkeling van testmethoden van desinfectantia. Op het terrein van de dierproeven blijft de inspanning gericht op het onderzoeken en valideren van testmethoden die een alternatief kunnen zijn voor het verrichten van dierproeven. Met financiering van het Praeventiefonds worden van 1994 tot en met 1996 lokale kinderveiligheidsactiviteiten opgezet onder regie van de Stichting Consument en Veiligheid. In 1995 en 1996 wordt met medefinanciering door het Praeventiefonds het project «Sportblessures, preventie en zorg; een aanpak van het probleem» uitgevoerd. Dit is een gezamenlijk project van het NOC*NSF, het NISG, de SCV, een aantal sportbonden en koepelorganisaties. Ook in 1995 is met steun van het Praeventiefonds een masterplan voor de Campagne «Richtlijnen Goede Voeding» van de Stuurgroep Goede Voeding gestart. Door het Praeventiefonds wordt voor drie jaar de campagne «Zorg voor Borstvoeding» van de Stichting Nederlands Comite´ UNICEF gefinancierd. Evaluatie-programma 1995 (heeft betrekking op projecten die in 1995 zijn afgesloten) In 1995 zijn projecten gericht op de standaardisatie van veiligheidsinformatie op kinderartikelen en de epidemiologie van ouderen afgerond. De tweede fase van het Introductieproject Standaard Produktinformatiesysteem is eveneens afgerond. Verder is opdracht verleend tot het uitvoeren van een evaluatie van het Vuurwerkbesluit. Ter evaluatie van de huidige jodiumprofylaxe is in 1995 een analyse verricht naar de jodiumvoorziening van de Nederlandse bevolking. Op het terrein van de voedselveiligheid is een analyse verricht naar het gebruik van kunstmatige zoetstoffen, dit met het oog op de evaluatie van het Zoetstoffenbesluit. Voor het opstarten van het beleid op het terrein van de foliumzuurvoorziening (preventief effect op neuraalbuisdefecten) is onderzocht welke potentie¨le bijdrage met foliumzuurverrijkte levensmiddelen aan de totale opname geven. Het Praeventiefonds heeft in 1995 de voorlichtingscampagne over het gebruik van foliumzuur («Foliumzuur al voor je in verwachting bent») gefinancierd. De projecten die in het kader van de modernisering van de vleeskeuringswet zijn verricht naar het terugdringen van de microbie¨le besmetting van vlees en andere dierlijke produkten, zijn afgerond. Voor 1996 is voor het Programma gezondheidsbescherming f 1.9 mln vanuit de begroting beschikbaar (f 0.29 mln voor voeding, f 0.49 voor produktveiligheid, f 0.07 mln voor chemische veiligheid en f 1.1 mln voor alternatieven dierproeven). Daarnaast komt f 1.0 mln, door middel van herallocatie PEO-gelden, extra beschikbaar voor onderzoek ten behoeve van de ontwikkeling van alternatieven voor dierproeven. Via het Praeventiefonds is voor 1996 f 0,85 mln toegezegd voor voorlichtingsactiviteiten op het terrein van de produktveiligheid en f 0.1 mln voor voorlichtingsactiviteiten op het terrein van de voeding. Het programma gezondheidsbescherming loopt na 1996 door, met als thema’s de voeding en levensmiddelen, de produktveiligheid, de chemische veiligheid en de dierproeven. De voor 1996 beschikbare bedragen vormen uitgangspunt voor de periode na 1996. Uitvoering: VWS en PEO-organisatie (Programma alternatieven dierproeven)
Tweede Kamer, vergaderjaar 1995–1996, 24 400 XVI, nr. 16
27
V
THEMA: PATIENTEN- EN CONSUMENTENBELEID
1. Programma Patie¨nten-/Consumentenbeleid
– onderzoek en ontwikkelingsprojecten patie¨nten-/consumentenbeleid (f 6 mln begroting) De overheid beoogt met specifieke maatregelen de positie van de individuele patie¨nt/consument in zijn relatie tot zijn hulpverleners en zijn zorgverzekeraar te versterken. Reden hiervoor is dat de patie¨nten/ consument onvoldoende in staat is om een aantal belangrijke en maatschappelijke algemeen aanvaarde rechten te kunnen effectueren. Verder spant de overheid zich in om de positie van de patie¨nten/ consumenten als collectief versterken, omdat de organisaties van patie¨nten/consumenten belangrijke steun bieden aan hun achterban en namens de achterban de belangen van patie¨nten/consumenten behartigen. Patie¨nten/consumentenorganisaties zullen in de toekomst structureel worden gefinancierd door een Patie¨nten/consumentenfonds teneinde de belangrijke basisactiviteiten van patie¨nten/consumentenorganisaties te kunnen vervullen. Daarnaast is het van belang dat patie¨nten/consumentenorganisaties kunnen beschikken over middelen om (werk)ontwikkelingen, experimenten en onderzoeken te kunnen uitvoeren. In het kader van het PEO-programma Patie¨nten/consumentenbeleid worden patie¨nten/consumentenorganisaties gesubsidieerd op de volgende terreinen: – het ontwikkelen, implementeren en toepassen van kwaliteitscriteria vanuit patie¨ntenperspectief door patie¨nten en instellingen. Deze activiteiten worden in het verlengde van het programma «Met het oog op kwaliteit» en de Leidschendamconferentie uitgevoerd. Het programma «Kwaliteit in zicht» 1995–1998 staat hiermee in nauwe relatie, omdat hierin de vertaalslag wordt gemaakt van kwaliteitscriteria en beoordeling naar gerichte consumenteninformatie; – het ontwikkelen van een samenhangende zorgvisie door regionale patie¨nten/consumenten-platforms; – patie¨ntenvoorlichting als onderdeel van deskundigheidsbevordering in curricula van opleidingen van beroepsbeoefenaren; – het ontwikkelen en verbeteren van diensten van patie¨nten/ consumentenorganisaties ten behoeve van migranten. Het bevorderen van de bekendheid van patie¨nten/consumentenorganisaties bij migranten; – onderzoek naar de mogelijkheden van invloed van verzekerden op ziektekostenverzekeraars; – ondersteuning en ontwikkeling van de formele rechtspositie van patie¨nten/consumenten op het terrein van de klachtopvang en experimenten met de instelling van een geschillencommisie in een ziekenhuis; – het evalueren van de nieuwe patie¨ntenwetgeving; – het ondersteunen van onderzoek en experimenten van patie¨nten/ consumentenorganisaties naar de betekenis en rol van lotgenotencontact bij patie¨ntenzorg, substitutie van zorgvormen, zelfzorg en voorlichting; – de ontwikkeling van een visie vanuit patie¨nten/consumentenperspectief t.a.v. nieuwe informatietechnologiee¨n in de zorgsector; – onderzoek naar de mogelijke rol van patie¨nten/consumentenorganisaties bij de ontwikkelingen rond het persoonsgebonden budget (PGB). – deelprogramma Consumenteninformatie (ƒ Wfv 1,8 mln) Het deelprogramma Consumenteninformatie 1996 zal in het verlengde van de activiteiten die in 1995 terzake zijn ontplooid in het bijzonder gericht zijn op het wegnemen van de knelpunten, zoals deze door de
Tweede Kamer, vergaderjaar 1995–1996, 24 400 XVI, nr. 16
28
Nationale Raad voor de Volksgezondheid in zijn advies Informatie voor de consument (juli 1994) zijn gesignaleerd. In dit deelprogramma wordt onderzocht op welke wijze deze informatiefunctie, binnen de financie¨le en personele voorwaarden, kan worden vormgegeven. Deze informatie is voor de patie¨nt/consument van belang voor het maken van keuzen in de zorg, bijvoorbeeld wanneer gebruik wordt gemaakt van het persoonsgebonden budget. De «natuurlijke» contactpersonen voor de patie¨nt/ consument, zoals huisarts, apotheker, spelen bij de informatievoorziening ook een belangrijke rol. Uitvoering: PEO-organisatie
VI THEMA: ETHISCHE EN JURIDISCHE ZAKEN 1. Programma Gezondheidsethiek (f 2 mln begroting) In het regeerakkoord is aangekondigd dat de meldingsprocudure euthanasie binnen twee jaar zal worden gee¨valueerd. Daartoe is een onderzoeksvoorstel ingediend door de beide projectleiders, prof. dr. P.J. v.d. Maas en prof. dr. G. v.d. Wal, alsmede door het CBS, dat het sterfgevallenonderzoek zal uitvoeren. De concept-onderzoeksopdracht is in mei 1995 aan de Tweede Kamer gezonden. Het onderzoek moet in het najaar van 1996 zijn afgerond. De voorlopige begroting bedraagt f 3,1 mln, waarvan 50% ten laste komt van VWS en 50% ten laste van het ministerie van Justitie. Binnen het programma Gezondheidsethiek valt tevens het KNMG-onderzoek «Kwaliteitsborging euthanasie» (f 0,2 mln), een bijdrage aan de productie van een NVVE-film (f 0,07 mln) en het onderzoeksprogramma Ethiek en Gezondheid van het programma Ethiek en Beleid bij NWO (f 0,2 mln). Uitvoering: VWS f 1,8 mln en NWO f 0,2 mln 2. Programma Gezondheidsrechtelijk onderzoek (f 0,2 mln begroting) Op ad hoc basis is in het recente verleden onderzoek verricht op het terrein van «Genetische informatie» (Gevers) en «Professionele autonomie en protocollering» (Hubben). Het voornemen is een beleidsgericht programma van gezondheidsrechtelijk onderzoek te ontwikkelen. In 1996 krijgt onderzoek met betrekking tot «Bescherming van privacy» en «Gezondheidsrechtelijke aspecten van preventie» prioriteit. Uitvoering: VWS
II THEMA: INTERNATIONAAL In verschillende programma’s onder de voorgaande PEO-thema’s zijn ook internationale PEO-activiteiten opgenomen. Hieronder worden beschreven de programma’s die specifiek het internationale aspect als aandachtsgebied hebben. 1. Projecten Internationaal Volksgezondheidsbeleid (f 1 160 000 begroting) Internationale zaken spelen een steeds belangrijkere rol, in het bijzonder vanwege de Europese eenwording, de ontwikkelingen in Midden- en Oost-Europa en de sterk toegenomen mobiliteit. Daar komt bij dat de internationale omgeving sterk veranderd is doordat de Europese Unie zich
Tweede Kamer, vergaderjaar 1995–1996, 24 400 XVI, nr. 16
29
sinds het Verdrag van Maastricht direct beweegt op het terrein van preventie en gezondheidsbevordering. Dit is van invloed op het Nederlandse beleid en op dat van andere internationale organisaties die actief zijn in Europa op het terrein van de Volksgezondheid. Op korte termijn zal de Tweede Kamer een strategische notitie worden aangeboden over de Nederlandse visie op de ontwikkeling van een internationaal volksgezondheidsbeleid. In dit kader is de inzet van PEO-middelen voor internationale zaken opportuun. Uitgaven worden gedaan t.b.v. de ondersteuning van volksgezondheidsprojecten in Midden- en Oost-Europa via het Netherlands International Health Platform. Daarnaast is een bedrag gereserveerd voor bilaterale samenwerking met landen van Midden- en Oost-Europa, al dan niet voor de uitwerking van reeds afgesloten culturele verdragen. Ook is er voorzien in een budget voor internationale informatieuitwisseling. Hierbij kan gedacht worden aan het organiseren van op Nederlands grondgebied te organiseren conferenties of workshops (bijv. over de actieprogramma’s) of aan het verspreiden van informatie op het gebied van Volksgezondheid. Voorts zullen in 1996 uitgaven gedaan worden ter voorbereiding van het Nederlands voorzitterschap van de EU in de eerste helft van 1997. Op stapel staan o.a. een Europees symposium in 1996 over de toekomstige activiteiten van de EU op het gebied van Public Health, informele bijeenkomsten met sleutelfiguren om de samenwerking van de internationale organisaties die binnen Europa actief zijn op het gebied van Volksgezondheid te stimuleren (rapprochement). Tevens zijn in 1996 al uitgaven voorzien ten behoeve van de grote Conferentie «Innovative research and appropriate health care for the citizens of Europe» die op 27 en 28 april 1997 zal plaatsvinden. Ook zullen uitgaven worden gedaan t.b.v. de door ex-Staatssecretaris Simons in 1993 getekende overeenkomst VS en NL voor uitwisselingen op het gebied van de Volksgezondheid. Tenslotte zullen nog vanaf 1996 middelen worden gereserveerd voor een pilot inzake grensoverschrijdende zorg, naar aanleiding van het rapport van de bijzondere Euroregionale Commissie Grensoverschrijdende Zorg. Uitvoering: VWS en NSPH/NIhP 2. Programma Europa tegen kanker (f 0,2 mln begroting) Het derde aktieplan van de Europese Commissie voor kankerbestrijding beoogt een gemeenschappelijke preventie aktie op vier hoofdgebieden, in aansluiting op de twee voorgaande plannen. Dit zijn: – kankerregistratie en epidemiologische studies; – gezondheidseducatie en voorlichting van het publiek en opleiding van gezondheidswerkers; – steun voor vroegtijdige diagnose en systematische opsporing; – studies en akties inzake de kwaliteit van zorg voor de kankerpatie¨nt. De nationale middelen worden grotendeels aangewend voor de bekostiging van de jaarlijkse Europese Week tegen Kanker. Uitvoering programma: VWS
Tweede Kamer, vergaderjaar 1995–1996, 24 400 XVI, nr. 16
30
BIJLAGE 2
ONDERZOEK IN OPDRACHT VAN DE ZIEKENFONDSRAAD Het onderzoekbudget van de Ziekenfondsraad bedraagt sinds 1986 f 10 miljoen. Sinds 1994 voert de Ziekenfondsraad een onderzoeksbeleid waarin zoveel mogelijk van de onderzoeken op de voor de Raad belangrijke aandachtsgebieden bij speciaal daarvoor ingestelde deelprogrammacommissies (dpc’s) zijn ondergebracht. Daarnaast is er voor de Raad de mogelijkheid om los van deze dpc’s direct met de werkzaamheden van de Raad verbonden onderzoeksprojecten die niet in e´e´n van de commissies thuishoren te financieren. Dit laatste is in toenemende mate het geval nu, vooruitlopend op de nieuwe taken van de Raad: signaleren en uitvoeringstoetsen, de Raad wordt verzocht evaluaties uit te laten voeren van subsidie-regelingen en wijzigingen in het verstrekkingenpakket zoals bij de tandheelkunde en de fysiotherapie. Op dit moment zijn er door de Raad zeven deel-programmacommissies ingesteld waarvan er enkele nog in een voorbereidende fase verkeren. Het is nu nog niet goed mogelijk om voor alle dpc’s te overzien hoe het onderzoeksbudget per afzonderlijke commissie zal worden toebedeeld. In zijn reactie op het rapport van de Algemene Rekenkamer inzake subsidies heeft de Ziekenfondsraad toegezegd gehoor te zullen geven aan de aanbevelingen uit dit rapport. Deze aanbevelingen houden onder meer in dat alle bij de Raad in uitvoering zijnde subsidie- en substitutieregelingen systematisch zullen worden gee¨valueerd. De Raad streeft er naar deze evaluaties zoveel mogelijk uit de betreffende regeling zelf te bekostigen; dit zal echter niet in alle gevallen mogelijk zijn. De verwachting is daarom dat voor een volledige uitvoering van het huidige onderzoeksprogramma en de voorgenomen evaluaties een verhoging van het onderzoeksbudget van de Raad voor 1996 noodzakelijk zal zijn. Bij de uitvoering van het onderzoeksprogramma van de Raad zal, evenals bij ontwikkelingsgeneeskunde samenwerking worden gezocht met de op dit moment in oprichting zijnde organisatie voor Projecten Experimenten en Onderzoek, de PEO. In het advies van de Ziekenfondsraad van 28 september 1995 (nummer 681) is hier uitvoerig op ingegaan. Medische Apparatuur in de Thuissituatie Met het minsterie van VWS is overeengekomen dat de uitvoering van dit programma zal worden gecombineerd met het Stimuleringsprogramma Thuiszorgtechnologie van VWS. Inmiddels is een voorstel ontvangen voor de gecombineerde uitvoering van beide programma’s. In afwachting van de vaststelling van dit gecombineerde programma wordt het bestaande programma Medische Apparatuur Thuis verder uitgevoerd. Paramedische Beroepen In opdracht van deze commissie is reeds onderzoek in uitvoering genoemen en is inmiddels een programmeringsstudie afgerond. De commissie zal binnenkort op basis hiervan haar programmma vaststellen. Dit programma zal de onderwerpen bevatten voor onderzoeken die de dpc zal laten uitvoeren; het zal tevens als beoordelingskader dienen voor het afhandelen van het, in afwachting van de instelling van de dpc ontstane stuwmeer van aanvragen voor onderzoekssubsidies op het het terrein van de paramedische beroepen. Kosten-effectiviteitsanalyses Deze dpc kan worden gezien als complementair aan de Commissie Ontwikkelingsgeneeskunde. Deze dpc begeleidt kosteneffectiviteisanalyses die niet voor uitvoering via ontwikkelings-
Tweede Kamer, vergaderjaar 1995–1996, 24 400 XVI, nr. 16
31
geneeskunde in aanmerking komen. Binnenkort zal een begin worden gemaakt met de begeleiding van een tweetal omvangrije kosteneffectiviteitsanalyses op het gebied van de spoedeisende medische hulpverlening en consultatiebureauzorg. Rationalisatie Diagnostiek Deze dpc is de voortzetting van een eerdere begeleidingscommissie op dit gebied. Op dit moment zijn voor deze dpc twee – gecombineerde – programmeringsstudie’s in uitvoering; e´e´n naar prioritaire vormen van diagnostiek en e´e´n naar beı¨nvloedingsmogelijkheden van diagnostisch gedrag. Deze studies zullen de basis vormen voor het door de dpc uit te voeren programma. Begin 1996 zal over deze studies worden gerapporteerd. Zorg voor Verstandelijk Gehandicapten De dpc geeft momenteel uitvoering aan het eerder door de Raad vastgestelde twee-jarig deel-programma door het laten uitvoeren van twee onderzoeken. Deze onderzoeken zullen in ’96 worden afgerond. Inmiddels worden voorbereidingen getroffen om een volgend onderzoek in het kader van het programma van deze dpc te starten (budget 1996 f 1 miljoen). Geestelijke Gezondheidszorg Deze dpc geeft momenteel uitvoering aan het door de Raad vastgestelde programma. Er lopen drie onderzoeken. Een nieuw programma voor ’96 is in voorbereiding. In 1996 zullen de drie lopende onderzoeken worden voortgezet en zal de dpc naar verwachting drie nieuwe onderzoeken laten starten (budget 1996 f 1,8 miljoen). Kwaliteits en Bruikbaarheids Onderzoek Deze dpc geeft uitvoering aan het onderzoek dat in opdracht van de Ziekenfondsraad, mede ten behoeve van de stichting KBO zal worden uitgevoerd. De dpc is in september van dit jaar ingesteld en zal binnnenkort voor het eerst bijeenkomen. Naast deze deelprogrammacommissies is onlangs door de Ziekenfondsraad de Commissie Evaluatie Artikel 18 WZV ingesteld. Deze commissie heeft als opdracht het in uitvoering geven van de evaluatie van verstrekkingen die onder het artikel 18 regime vallen. De commissie is van start gegaan met het aanbesteden van een onderzoek naar haemodialyse. Hiertoe is inmiddels een opdracht verleend; in mei 1996 zal de eindrapportage plaatsvinden. Binnenkort zullen de aanbestedingen beginnen van onderzoeken naar klinisch genetische centra en naar IVF. Buiten de bovenstaande deelprogramma’s om laat de Ziekenfondsraad nog een aantal andere onderzoeken uitvoeren. Het gaat daarbij om evaluaties in het kader van de invoering van de borstkanker- en de baarmoederhalskankerscreening, op het gebied van het farmacotherapieonderwijs, de behandeling van transsexuelen, het persoonsgebonden budget en de tandheelkunde.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1995–1996, 24 400 XVI, nr. 16
32
Werkzaamheden van de Commissie Ontwikkelingsgeneeskunde in 1996 De Commissie Ontwikkelingsgeneeskunde gaat voor 1996 uit van een budget van f 33 miljoen. De commissie zal binnenkort aan de Ziekenfondsraad de projecten uit haar ronde ’96 voordragen voor subsidie. De door de commissie goedgekeurde projecten zijn eind 1995 alle bekend. De projecten betreffen naast nieuwe medische technologiee¨n ook veel evaluaties van bestaande zorg. Naast therapeutisch georie¨nteerde projecten betreft het ook meer diagnostisch getinte projecten. De commissie is voornemens om in het kader van haar reguliere bottom up-benadering een systeem van prioritering te gaan gebruiken waarin een aantal factoren een rol spelen: • De omvang van het probleem: aantal patie¨nten, ernst van het probleem, directe en indirecte kosten die het probleem veroorzaakt, variatie in medisch handelen. • Te behalen winst in termen van gezondheid en geld (indicatiegebied bepalen). • Onzekerheid over doeltreffendheid en doelmatigheid van een voorziening op basis van literatuur-onderzoek. • Potentie¨le betekenis van de onderzoeksresultaten (mogelijkheden van implementatie). • De snelheid waarmee een (nieuwe) techniek zich verspreidt. De commissie heeft ten aanzien van haar top down-benadering besloten een nieuwe wijze van prioriteren en totstandkomen in te voeren. De 126-puntenlijst van de Ziekenfondsraad zal een uitgangspunt vormen. De commissie wil in overleg met betrokken actoren en in de geest van het te verschijnen beleidsplan ontwikkelingsgeneeskunde, onderwerpen voor top down-onderzoek selecteren en tot een in het kader van de socialeziektekostenverzekering relevante en bruikbare vraagstelling komen. De commissie heeft de verantwoordelijke bewindslieden hierover geadviseerd. De commissie benadrukt dat de onderzoeken vanuit de socialeziektekostenverzekering relevant moeten zijn en daarnaast ook klinisch wetenschappelijk adequaat en bruikbaar moeten zijn. Primair voor de commissie is echter de mogelijkheid in termen van verzekering, indicatie en financiering iets met de onderzoeken te doen. De commissie zal in 1996 de volgende top down-onderwerpen verder voorbereiden en bij gebleken relevantie en kwaliteit voor subsidie¨ring voordragen bij de Ziekenfondsraad.
MRI en arthroscopie bij intra-articulair letsel van de knie Het AZL spitst een nader uitgewerkt en aangepast onderzoeksvoorstel op dit gebied toe op de indicatiestelling voor de MRI. De intentie is dit voorstel na een nadere beoordeling voor te dragen voor subsidie¨ring in het kader van de top down-benadering. In het laatste jaaradvies van de Gezondheidsraad, worden beeldvormende technieken aanbevolen voor top down onderzoek binnen ontwikkelingsgeneeskunde.
Diagnostiek van longembolie Een onderzoeksgroep uit in totaal 6 ziekenhuizen, is doende met de voorbereiding van een onderzoeksvoorstel op dit terrein. Het uitgewerkte voorstel zal door de commissie beoordeeld moeten worden. Het onderzoek is wegens de grote diversiteit in diagnostische benaderingen, hoge incidentie en kostbare technieken, bij uitstek relevant te noemen. Ook hier kan gerefereerd worden aan de aanbeveling van de
Tweede Kamer, vergaderjaar 1995–1996, 24 400 XVI, nr. 16
33
Gezondheidsraad over beeldvormende technieken. De spiral-CT speelt in het voorstel een belangrijke rol.
Prenatale serumscreening Op verzoek van de minister is voor dit onderwerp bezien in hoeverre top down aangestuurd onderzoek kan worden gee¨ntameerd. De commissie heeft besloten om allereerst een vooronderzoek te doen verrichten om te komen tot een nadere toespitsing van de vraagstelling op basis van de literatuur. De intentie bestaat om op basis van deze inventarisatie een concrete onderzoeksvraag te formuleren die in aanmerking komt voor top down onderzoek.
ICSI Ook voor dit onderwerp heeft de minister een verzoek tot de commissie gericht. Onlangs heeft een subcommissie zich over deze problematiek gebogen. De Gezondheidsraad is om nadere suggesties gevraagd. Het is de bedoeling om een onderzoek op dit terrein te gaan subsidie¨ren in het kader van de top down-benadering. De commissie heeft besloten op korte termijn de volgende onderwerpen voor een inventarisatie in het kader van de top down-benadering in aanmerking te laten komen. De commissie doet dit omdat vaak een lang voorbereidend en beoordelingstraject noodzakelijk is totdat een goede vraagstelling is geformuleerd en het onderzoek als adequaat wordt beoordeeld.
1. Zorg voor niet opgenomen acute psychiatrische patie¨nten Omdat epidemiologische gegevens over dit onderwerp ontbreken, is het in dit stadium moeilijk om een geschikte onderzoeksvraag voor de top down benadering te formuleren. De Ziekenfondsraad heeft recent een opdracht gegeven aan het NcGv/iMTA om een prioriteringsstudie te verrichten naar kosten effectiviteitsanalyses op het gebied van de geestelijke gezondheidszorg. In deze studie, die naar verwachting cinca negen maanden zal duren, wordt ook aandacht besteed aan de categorie niet opgenomen acute psychiatrische patie¨nten. De commissie stelt voor de resultaten van deze studie af te wachten en indertussen in overleg met een aantal deskundigen te trachten onderzoeksvragen te identificeren.
2. Specialistische controle van patie¨nten met chronische ziekten De controle van patie¨nten met chronische ziekten vindt zeer divers plaats. De commissie stelt voor om een onderzoeksvraag toe te spitsen op de patie¨nten met astma en COPD. De commissie zal de onderzoeksvraag op dit terein nader concentreren op het indicatiegebied voor behandeling door de specialist. De commissie beziet de mogelijkheden tot top down-onderzoek.
3. Diagnostiek bij het vermoeden van hernia nucleı¨ pulposi Recent is een concept consensusbijeenkomst georganiseerd over het lumbosacrale radiculaire syndroom. De consensus is in enigerlei mate gebaseerd op gegevens uit onderzoek. De consensus lijkt prioriteiten voor onderzoek te kunnen genereren, zowel op het gebied van de diagnostiek als de therapie. De hoge incidentie van de aandoening geeft een indicatie voor een hoge prioriteit. De commissie stelt voor om onderzoeksprioriteiten op dit terrein te indentificeren.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1995–1996, 24 400 XVI, nr. 16
34
4. Uitgebreid laboratoriumonderzoek op aanvraag huisartsen Hierover loopt een prioriteringsonderzoek naar de evaluatie van diagnostische voorzieningen. Dit onderzoek dat door de Ziekenfondsraad wordt gesubsidieerd zal begin 1996 tot resultaten leiden. Deze resultaten zullen voor de commissie een bron kunnen vormen voor de inventarisatie van de voor ontwikkelingsgeneeskunde op dit gebied relevante vraagstellingen.
5. Intensive care Dit onderwerp wordt momenteel nader uitgewerkt door de commissie. Het accent zal daarbij komen te liggen op de indicatiestelling voor opname op de IC. Het onderzoek zou de doelmatigheid van deze vorm van zorgverlening moeten onderzoeken. Onderzoek op dit terrein lijkt een hoge prioriteit te hebben gezien de hoge kosten die met de intensive care gemoeid zijn. De commissie heeft in het kader van de top down-benadering ten aanzien van de samenwerking met de Gezondheidsraad en NWO de volgende uitgangspunten geformuleerd. Gestructureerd overleg met de Gezondheidsraad, afstemming van de screening van de 126-puntenlijst. De Gezondheidsraad is gevraagd deze lijst vanuit de stand der wetenschap te screenen. Dit zal leiden tot onderwerpen die vanuit dat oogpunt relevantie hebben. De commissie zal dit zwaar laten wegen bij haar prioritering. NWO zal door de commissie bij de formulering van onderwerpen en toespitsing van vraagstellingen worden betrokken indien de commissie dit met het oog op de klinisch wetenschappelijke aspecten aangewezen acht. Daarnaast zal NWO een rol kunnen spelen indien een onderwerp dat in aanmerking komt voor de top down-benadering, inhoudelijke relaties of dwarsverbanden kent met expertise en programma’s bij en van NWO. Afstemming is dan op zijn plaats. Ook zal NWO desgevraagd een rol kunnen spelen om voor bepaalde onderwerpen de geschikte in Nederland aanwezige expertise in beeld te krijgen. Uiteraard zal NWO een belangrijke rol spelen bij de beoordeling van de uitgewerkte voorstellen in het kader van de top down-benadering.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1995–1996, 24 400 XVI, nr. 16
35