Tweede Kamer der Staten-Generaal
2
Vergaderjaar 1991-1992
21 234
Verkeersmaatregelen bij smog
Nr. 10
LIJST VAN VRAGEN EN ANTWOORDEN Vastgesteld 25 november 1991 De vaste commissie voor het Milieubeheer1 heeft over de notitie «Smogregeling 1991» (21 234, nr. 8) een aantal vragen voorgelegd aan de regering. De minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer heeft deze vragen beantwoord bij brief van 25 november jl. Vragen en antwoorden zijn hierna afgedrukt. De voorzitter van de commissie, Van Rijn-Vellekoop De griffier van de commissie, Hordijk
1 Samenstelling: Leden: Lansink (CDA), Van Noord (CDA), Rempt-Halmmans de Jongh (VVD), Tommel (D66), Te Veldhuis (VVD), Willems (Groen Links), Jannnaat (Centrumdemocraten), Tegelaar-Boonacker (CDA), J.T. van den Berg (SGP), Swildens-Rozendaal (PvdA), Verspaget (PvdA), Roosen-van Pelt (CDA), Esselink (CDA), ondervoorzitter, Boers– Wijnberg (CDA), Van Rijn-Vellekoop (PvdA), voorzitter, Feenstra (PvdA), Van der Vaart (PvdA), Mulder-van Dam (CDA), Ruigrok– Verreijt (PvdA), Schimmel (D66), M. D. T. M. de Jong (CDA), Akkerman (PvdA), Van Heemst (PvdA), Van Hoof (VVD). Plv. leden : Van der Linden (CDA), Van Houwelingen (CDA), Blauw (VVD), Eisma (D66), Kamp (VVD), Rosenmöller (Groen Links), Brouwer (Groen Links), Laning– Boersema (CDA), E. van Middelkoop (GPV), Leerling (RPF), Huys (PvdA), Nijland (CDA), Koffeman (CDA), Van Leijenhorst (CDA), Melkert (PvdA), De Pree (PvdA), Niessen (PvdA), Hillen (CDA), Van Gijzel (PvdA), Ter Veer (D66), Soutendijk-van Appeldoorn (CDA), Witteveen-Hevinga (PvdA), Castricum (PvdA), Dees (VVD).
115717F ISSN0921 -7371 Sdu Uitgevenj Plantijnstraat 's Gravenhage 1991
Tweede Kamer, vergaderjaar 1991-1992, 21 234, nr. 10
1 Waarom is het bereiken van een belangrijke reductie van de smogcon– centratie in binnensteden op zichzelf onvoldoende van belang om het middel waarmee dit kan worden bereikt - namelijk het stilleggen van het verkeer in smogsituaties - te overwegen? Het stilleggen van het verkeer in smogsituaties (op grond van artikel 48 van de Wet inzake de luchtverontreiniging) is alleen goed mogelijk, als redelijkerwijs aangetoond kan worden dat de maatregelen een positief effect op de openbare gezondheid hebben. Stilleggen van het verkeer bij wintersmog zal wel de concentraties van lokaal uitgestoten fijn stof verlagen, maar onduidelijk is, in hoeverre daardoor een positief effect op de openbare gezondheid wordt bereikt. Vandaar dat een verkeersverbod bij wintersmog nu niet overwogen wordt.
2 Welke vermindering van gezondheidseffecten moet minimaal optreden als gevolg van het stilleggen van het verkeer in smogsituaties vóórdat deze maatregel wordt overwogen? Dit kan niet in algemene zin worden aangegeven. Bij het overwegen van het stilleggen van het verkeer in smogsituaties speelt namelijk niet alleen de vermindering van gezondheidseffecten een rol, maar tevens de aard van de effecten die met verkeersmaatregelen kunnen worden voorkomen en de maatschappelijke en economische consequenties van de maatregelen. In de notitie «Tijdelijke maatregelen bij smog» (Kamer– stukken II, 1989/1990, 21 234, nr. 3) is aangegeven dat bij zomersmog bij uurgemiddelde ozonconcentraties van meer dan 360 |j.g/m3 en bij wintersmog bij daggemiddelde smogconcentraties van SÜ2 en fijn stof van 700 |ig/m3 de gezondheidseffecten als zodanig ernstig voor de algemene bevolking worden beoordeeld, dat ingrijpende maatregelen (zoals het stilleggen van het verkeer) overwogen dienen te worden. In de notitie «Smogregeling 1991» is uiteengezet waarom tijdens zomersmog geen tijdelijke verkeersmaatregelen zullen worden genomen. Bij wintersmog is onduidelijk of verkeersmaatregelen zullen leiden tot een vermindering van gezondheidseffecten. Wanneer daarin op grond van gezondheidskundig onderzoek meer inzicht bestaat, zal opnieuw een afweging worden gemaakt of daadwerkelijk tot verkeersmaatregelen zal worden overgegaan.
3 Wanneer is het milieubeleid in die zin gewijzigd, dat indien een milieu– risico onvoldoende bekend is (zoals het gezondheidsrisico van hoge concentraties fijn stof in smogsituaties) gekozen wordt voor het achterwege laten van maatregelen in plaats van het minimaliseren van het risico, zelfs in situaties waarin sprake is van «erg kleine veiligheids– faktoren»? Van wijziging is geen sprake. Uitgangspunt voor het milieubeleid blijft het minimaliseren van het risico, zoals uiteengezet in de notitie «Omgaan met risico's» (Kamerstukken II, 1988/89, 21 137, nr. 5). Streefwaarden, maximaal toelaatbare risico-niveaus en grens– en richtwaarden geven daarbij invullmg aan dit nsicobeleid. In deel III (begrippenkader van het milieubeleid) van het Milieuprogramma 1991-1994 (Kamerstukken II, 1990/91, 21 802, nrs. 1-2) is nader uiteengezet dat interventiewaarden, waar het bij het onderhavige onderwerp om gaat, boven de grenswaarde en zelfs boven het maximaal toelaatbaar risico-niveau kunnen liggen. In de notitie «Smogregeling 1991» is onder paragraaf 3.7.2. uiteengezet dat ter voorkoming van aansprakelijkheid voor uit smogmaatregelen
Tweede Kamer, vergaderjaar 1991-1992, 21 234, nr. 10
ontstane schade de Commissaris der Koningin aan een aantal uit de wet voortvloeiende eisen moet voldoen. Zo moet redelijkerwijs aangetoond kunnen worden dat maatregelen een positief effect hebben op de volks– gezondheid. De Gezondheidsraad schrijft in zijn advies dat niet kan worden aangegeven wat het effect op de gezondheid is van beperking van het verkeer tijdens winterepisoden. Daarom is vooralsnog in afwachting van verder gezondheidskundig onderzoek afgezien van verkeersmaatregelen bij wintersmog.
4 In welk jaar wordt verwacht dat de in het milieubeleid beoogde struc– turele maatregelen ter beperking van de emissie van NOx en VOS een merkbaar positief effect zullen hebben op het optreden van zomersmog? Hoewel de Nederlandse maatregelen zullen leiden tot een emissiere– ductie van 60% VOS en 55% NOx in 2000 zullen op Europese schaal de NOx– en VOS-emissies over de periode 1985-2000 naar verwachting met ongeveer 18-20% afnemen. Op basis hiervan wordt geschat dat de ozonpiekconcentraties met ca. 5% zullen afnemen. Voor de ozon-achter– grondconcentratie is echter de mondiale emissie van de minder reaktieve componenten koolmonoxide en methaan voor een groot deel bepalend. Deze emissies nemen naar verwachting met ca. 1% per jaar toe. In het komende decennium zal de piekconcentratie van ozon dus iets dalen, maar zal het lange termijn achtergrondniveau stijgen. De frequentie van voorkomen van overschrijding van de relevante zomersmog-niveaus zal daarom in deze periode niet sterk veranderen. Omdat de benodigde Europese emissiereducties waarschijnlijk niet voor 2010 zullen worden gehaald, wordt een aanzienlijke afname in de frequentie van de overschrijdingen ook niet eerder dan 2010 verwacht.
5 Waarom concentreert de minister zich wat de gezondheidsfactoren betreft in de notitie zozeer op de verminderde longfunctie terwijl het RIVM in het rapport «Gezondheidsrisico's van stadsbewoners door bloot– stelling aan luchtverontreiniging tijdens zomerepisodes en het effect van verkeersbeperkende maatregelen» aangeeft dat de verminderde longfunctie nog het minst ernstige gezondheidseffect is en dat ernstiger gevolgen voor de gezondheid ontstaan uit verminderde longklaring, ontstekingsreacties en een toegenomen permeabiliteit (blz. 35 van het rapport)? Het is onjuist dat in de notitie smogregeling 1991 voor wat betreft gezondheidseffecten de nadruk zou liggen op verminderde longfunctie. In de notitie van 1991 wordt alleen in zijn algemeenheid over gezond– heidsefffecten gesproken, omdat in de notitie «Verkeersmaatregelen bij smog» van 1990 reeds uitgebreid op de aard van de effecten was ingegaan. Daarbij is toen uitgegaan van de in het RIVM-rapport beschreven gezondheidseffecten (zie bladzijde 4 en 5 van de notitie «Verkeersmaatregelen bij smog» (Kamerstukken II, 1989/1990, 21 234, nr. 3).
6 Kan ten aanzien van het door de CRMH aangedragen advies worden aangegeven wat per voorgestelde maatregel en op basis van het totale pakket voorgestelde maatregelen het effect op het voorkomen van smog zou zijn, gemeten naar ozon en oxidant? Het effect op het voorkomen van smog van de door de CRMH genoemde maatregelen is afhankelijk van de mate waarin de maatre–
Tweede Kamer, vergaderjaar 1991-1992, 21 234, nr. 10
gelen worden geëffectueerd. Indien bijvoorbeeld de maatregelen «Beperken van het gebruik van de auto voor vakantie en/of recreatie» wordt geëffectueerd door voorlichting, mag verwacht worden dat weinig mensen deze maatregelen zullen uitvoeren en dat de reductie van smog nihil zal zijn. Indien bijvoorbeeld een algeheel verbod in Nederland van kracht zou worden ten aanzien van het gebruik van de auto voor vakantie en/of recreatie bij smog, zou de uitworp van NOx en VOS bij smog in Nederland met ca. 10% afnemen, en de niveaus van ozon met ca. 0 tot 3% en van oxidant met ca. 1 tot 6%. Het geheel stilleggen van alle activi– teiten in Nederland waarbij NOx en VOS wordt geloosd (industrie, (huishoudelijk) gebruik van verf en oplosmiddelen en dergelijke), met andere woorden het reduceren van de uitworp van NOx en VOS in Nederland tijdens smog tot 0, zou in het gunstige geval 0 tot 30% reductie van de ozonconcentratie en 0 tot 50% reductie van de oxidant– concentratie opleveren. De range in de ozonreductie wordt hierbij veroorzaakt door verschil in plaats (in straten en andere vervuilde gebieden weinig reductie, benedenwinds van die gebieden meer reductie), herkomst en samenstelling van het luchtpakket dat Nederland tijdens een smogperiode binnendrijft en de weersgesteldheid (windsnelheid, temperatuur e.d.). Verwacht mag worden, dat de door de CRMH genoemde maatregelen slechts een deel van de uitworp van NOx en VOS zal beperken, waardoor ook de ozon– én oxidantreductie slechts een deel van de bovengenoemde theoretisch mogelijke reductie zal bedragen.
7 Welke initiatieven zijn genomen ten aanzien van België en Duitsland om daar smogmaatregelen te nemen die de hoeveelheid smog in ons land kunnen verminderen? Welke ten aanzien van de EG? In juni 1991 is overleg gestart met Duitsland en Belgie in aanwe– zigheid van een vertegenwoordiger van de Europese Commissie over harmonisatie van smogregelingen. Met betrekking tot zomersmog is geconcludeerd dat tijdelijke emissiebeperkende maatregelen tijdens zomersmogperioden niet effectief zijn voor het terugdringen van ozonconcentraties en daaruit voortvloeiende gezondheidseffecten mede gezien het ten gevolge van deze maatregelen te verwachten veranderde gedragspatroon van de bevolking. Alleen het nemen op grote schaal van zeer ingrijpende, de maatschappij ontwrichtende maatregelen, die in verband met de slechte voorspelbaarheid van episoden vrij frequent zouden moeten worden genomen, zouden tot reductie van zomersmog kunnen leiden. Daarom zal in internationaal verband voor de Westeu– ropese situatie worden afgezien van tijdelijke emissiebeperkende maatre– gelen ter reducering van de ozonconcentratie tijdens zomersmog. Ten aanzien van de wintersmogregelingen is geconstateerd dat in Nederland en de Benelux vooralsnog geen verkeersbeperkende maatregelen worden overwogen. In Duitsland biedt de wintersmogregeling wel de mogelijkheid voor speciale, via een besluit vastgestelde smoggebieden, het verkeer stil te leggen; het niveau waarbij tot stilleggmg van het verkeer kan worden overgegaan ligt echter zo ver boven het niveau van de Nederlandse smogfase 2, dat het onwaarschijnlijk is dat ze in de toekomst in Nederland ooit zullen worden bereikt.
8 Hoe vaak zou de oproep van vrijwillige dan wel verplichte maatregelen bij verkeer en industhe hebben moeten plaatsvinden indien geen oxidant maar ozon als grondslag was genomen?
Tweede Kamer, vergaderjaar 1991-1992, 21 234, nr. 10
Op basis van het voorlopig modeldraaiboek «Zomersmog 1990» zou in de zomer van 1991 vier maal een oproep zijn gericht tot automobilisten en industrie tot het nemen van vrijwillige maatregelen; dit in verband met een verwachte overschrijding van het uurgemiddelde 240 |j,g/m3. Bij hantering van oxidant in plaats van ozon als grondslag zou geen enkele maal een dergelijke oproep plaats hebben moeten vinden. Vanwege afronding van de bijbehorende oxidantwaarde is deze waarde iets (5 ng/m3) lager dan de ozonwaarde. In 1991 is op vier dagen weliswaar het ozonniveau van 240 |ig/m3 overschreden, maar in zo geringe mate, dat het bijbehorende (iets lagere oxidantniveau) niet werd overschreden.
9 Hoe vaak en in welke periode zou in de zomer 1991, op basis van het voorlopige modeldraaiboek zomersmog 1990, deze oproep hebben moeten plaatsvinden, indien niet was afgezien van de oproep tot maatre– gelen? Om welke smogfasen ging het? In de zomer 1991 zou vier maal een dergelijke oproep hebben moeten plaatsvinden in verband met een verwachte overschrijding van het uurge– middelde ozonniveau van 240 (ig/m3 (smogfase 2 van het voorlopige modeldraaiboek zomersmog). Het betreft de provincies Limburg, Noord– Brabant, Gelderland en Overijssel, elk één maal.
10 Hoe wordt het smogplan beoordeeld van de gemeente Eindhoven? Realiseert de minister zich dat implementatie van het modeldraaiboek ertoe leidt dat de gemeente Eindhoven niet meer in staat zal zijn dit smogplan uit te voeren? Wordt dit wenselijk geacht, gezien het feit dat het smogplan van de gemeente Eindhoven door de CRMH in haar advies (blz. 27) aan andere overheden ten voorbeeld is gesteld? In het licht van de notitie «Verkeersmaatregelen bij smog» (Kamer– stukken II, 1989/90, 21 234, nr. 3), beoordeel ik het smogplan van de gemeente Eindhoven positief. Het smogplan met tijdelijke maatregelen ter beperking van verkeersemissies tijdens smogfasen sluit immers aan bij de in deze notitie uitgezette lijn. De Gezondheidsraad en de Centrale Raad voor de Milieuhygiëne hebben in december 1990 respectievelijk februari 1991 advies over deze notitie uitgebracht. Deze adviezen gaven aanleiding de oorspronkelijke voorstellen voor tijdelijke maatregelen bij zomer– en wintersmog te herzien. Vanwege het geringe effect van verplichte verkeersmaatregelen en het mogelijk, ongunstige neveneffect ervan (verandering activiteitenpatroon van de bevolking) is in de «Notitie smogregeling 1991» definitief afgezien vën verplichte verkeersmaatre– gelen bij zomersmog. Bij wintersmog is, vanwege de door de Gezond– heidsraad geschetste onduidelijkheid over de vermindering van gezond– heidseffecten door verplichte verkeersmaatregelen voorlopig van derge– lijke maatregelen afgezien. Ook is afgezien van vrijwillige verkeersmaat– regelen bij zomer– en wintersmog. Indien verplichte maatregelen een onvoldoende of niet in te schatten effect hebben, hebben vrijwillige maatregelen dit zeker niet. Een goede motivatie voor het nemen van verplichte of vrijwillige verkeersmaatregelen op basis van een lokaal smogplan, ontbreekt dan. Het ontwikkelen van smogplannen met tijde– lijke maatregelen ter beperking van verkeersemissies tijdens smogepi– soden door andere overheden, acht ik in het licht van de «Notitie smogregeling 1991» dan ook overbodig.
11 Is bij de conclusie dat het effect van ingrijpende maatregelen bij verkeer en industrie op de concentraties luchtverontreiniging en daarmee
Tweede Kamer, vergaderjaar 1991-1992, 21 234, nr. 10
op een vermindering van de gezondheidseffecten tijdens zomersmog beperkt zou zijn, rekening gehouden met de volgende mogelijke situaties: a. er is sprake van een weertype waarin zeer ernstige smog kan ontstaan, dus vrijwel windstil weer dat naar verwachting enkele dagen aanhoudt. Als gevolg hiervan is het aandeel van de buitenlandse bronnen in het smogpotentieel boven Nederland veel kleiner dan gemiddeld omdat het luchtpakket zich verplaatst met een snelheid van minder dan 50 tot 100 kilometer per dag; b. er worden ingrijpende en emissiebeperkende maatregelen getroffen in heel Nederland en ten aanzien van alle belangrijke bronnen en niet slechts in één grote stad of in een enkele provincie en ten aanzien van één emissiebron. In zo'n situatie zou het effect van de maatregelen zich niet slechts uitstrekken tot het benedenwindse deel van de betreffende stad, maar tot nagenoeg het hele land, en zou het smogpotentieel van de atmosfeer boven Nederland die dag - in tegenstelling tot de situatie met maatregelen in één stad - niet verder vergroot worden; c. er wordt in een zo vroegtijdig mogelijk stadium contact opgenomen met «bovenwinds» gelegen landen zodat ook daar (ingrijpende) maatre– gelen kunnen worden genomen. Welke emissiereductie wordt in een dergelijk scenario mogelijk geacht? Welke reductie in ozonconcentraties wordt in een dergelijk scenario mogelijk geacht ? Welke vermindering van gezondheidseffecten is in een dergelijk scenario te verwachten? Ja, daar is in de afweging rekening mee gehouden. Bij zeer ingrijpende maatregelen bij ernstige zomersmog (verkeersverbod, industrie deels stilleggen) wordt een emissiereductie van NOx en VOS van in totaal circa 50% in Nederland mogelijk geacht. Indien tevens in een vroegtijdig stadium contact wordt opgenomen met «bovenwinds» gelegen landen, opdat daar ingrijpende maatregelen genomen kunnen worden die tot circa 25% NOx– en VOS-emissiereductie voor alle bronnen zouden leiden, kan hierdoor een reductie van de ozonconcentraties van 0 tot 30% verwacht worden. De Gezondheidsraad heeft er in haar advies op gewezen, dat tijdelijke maatregelen bij smog, zoals een verkeersverbod, kunnen leiden tot een verhoogde lichamelijke inspanning, waardoor het netto positieve effect van tijdelijke maatregelen bij zomersmog zeer onzeker wordt. Vandaar dat geen betrouwbare schatting gegeven kan worden over de vermindering van gezondheidseffecten bij het betref– fende scenario.
12 Waarom heeft de conclusie van de Working Group van de WHO dat de effecten van zomersmog in «severe smog episodes» kunnen worden gereduceerd door restricties op de mobiliteit er niet toe geleid dat aan het modeldraaiboek een draaiboek voor het stilleggen van het verkeer is toegevoegd? In het samenvattend rapport van de WHO-werkgroep wordt in één van de conclusies gesteld: «Peak exposures to winter or summer smog can be reduced when action taken in reponse to an air-pollution alert results in reduced emissions from economic activity and/or reductions of exposure through restrictions on personal mobility.» Met «restrictions on personal mobility» worden hier bedoeld gedragsadviezen die leiden tot verminderde blootstelling. Elders in het rapport wordt gesteld: «Emergency short-term measures such as closing of schools or limiting of traffic should be considered when the levels causing severe effects on human health are likely to be exceeded.» Voorts wordt gesteld dat wanneer de niveaus waarbij ernstige gezondheidseffecten optreden worden overschreden, maatregelen als het beperken van het verkeer
Tweede Kamer, vergaderjaar 1991-1992, 21 234, nr. 10
6
dienen te worden overwogen. Ook wordt echter gesteld dat de effecti– viteit van tijdelijke maatregelen bij smog moet worden behandeld op werkelijke reductie van gezondheidseffecten. In Nederland is deze evaluatie van effectiviteit van maatregelen uitge– voerd; dit heeft geleid tot de conclusie dat beperking van het verkeer niet effectief is om gezondheidseffecten tijdens zomersmog te verminderen. Daarmee is het Nederlandse beleid dus niet in tegenspraak met de conclusies van de WHO-werkgroep.
13 Hoe kan de interne tegenstrijdigheid worden verklaard van deze notitie dat enerzijds een ingrijpend pakket interventiemaatregelen - waardoor de emissie van koolwaterstoffen en stikstofoxiden in Nederland met ongeveer 80% afneemt - met tegelijkertijd een beperkte reductie in het omringende buitenland van 25% niet leidt tot een betekenende afname van de gezondheidseffecten, terwijl anderzijds structurele maatregelen op termijn wel dat effect zouden hebben? Het NMP geeft aan, dat 80 a 90% emissiereduktie nodig is in Europa om verwaarloosbare risico's voor de gezondheid van de mens, o.a. ten gevolge van smog, te waarborgen. Voor dergelijke emissieredukties zijn structurele maatregelen nodig. Tijdelijke maatregelen bij smog kunnen niet tot dergelijke redukties op een dergelijke grote schaal leiden (er zijn namelijk zeer veel kleine, nauwelijks met tijdelijke maatregelen te beïnvloeden bronnen, zoals het gebruik van verf en oplosmiddelen door huishoudens en industrieën). Vandaar dat alleen structurele maatregelen, zij het op termijn, tot voldoende reduktie van de gezondheidseffecten door smog kunnen leiden.
14 a. Wordt de mening gedeeld dat uit paragraaf 3.6.2. het advies aan de bevolking valt af te leiden om bij zomersmog met het oog op de volksge– zondheid de auto te nemen? b. Hoe verhoudt dit impliciete advies zich tot: - het structurele beleid uit tal van recente regeringsnota's zoals NMP en Tweede Structuurschema verkeer en vervoer om het gebruik van de auto terug te dringen? - het gegeven dat miljoenen burgers niet in staat zijn de auto te nemen? c. Deelt u de mening dat in dit impliciete advies de spanning tussen het individuele en het collectieve belang wordt «opgelost» door te kiezen voor het individuele belang? Ik deel de mening niet dat uit § 3.6.2. het advies af te leiden valt om bij zomersmog met het oog op de volksgezondheid de auto te nemen. In de betreffende paragraaf wordt ingegaan op het advies van de Gezondheidsraad waar dit spreekt over de geringe effectiviteit van maatregelen op zich en het belangrijke neveneffect van tijdelijke maatre– gelen dat vooral tijdens zomersmogepisoden op zou kunnen treden. Het vrijwillig dan wel verplicht terugbrengen van het verkeer tijdens zomer– smogepisoden kan leiden tot meer gezondheidseffecten bij vooral de risicogroepen door een verandering van het gedragspatroon van mensen (meer beweging) hetgeen kan leiden tot hogere geïnhaleerde dosis ozon (de inwendige blootstelling). Hiermee wordt nog eens gewezen op het feit dat tijdelijke maatregelen tijdens zomersmog weinig effectief zijn en de nadruk dient te liggen op structurele maatregelen, waaronder het terugdringen van de automobiliteit en het bevorderen van het openbaar vervoer. Een en ander is derhalve in overeenstemming met het struc– turele beleid uit het NMP (plus) en SVV II.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1991-1992, 21 234, nr. 10
15
Kan worden aangegeven wat de «coderegeling voor Rijnmond» precies inhoudt? Wordt deze code straks per provincie toegepast? De coderegeling voor Rijnmond houdt het volgende in: Tijdens episoden met verhoogde luchtverontreiniging kan de Dienst Centraal Millieubeheer Rijnmond (DCMR) codes uitgegeven voor de industrie. In het geval dat een code wordt uitgegeven moeten de bedrijven op grond van hun vergunning maatregelen nemen om de uitstoot van verontreinigende stoffen te verminderen. Op deze manier wordt voorkomen dat de luchtverontreiniging door bijdrage van de Rijnmondse industrie verder toeneemt. Er zijn drie verschillende componenten waarvoor een code kan gelden: zwaveldioxide, reactieve koolwaterstoffen en stank. Deze codes kunnen gelden voor de bedrijven in het hele Rijnmondgebied, of alleen voor West-Rijnmond (ten westen van de lijn Heenvliet - Maassluis) of Oost-Rijnmond (ten oosten van die lijn). Er zijn vier gradaties in de Rijnmond-codes: Code 1: voorwaarschuwing Code 2: nemen van maatregelen Code 3: nemen van vergaande maatregelen Code 4: advies aan de Commissaris der Koningin om maatregelen te nemen op grond van artikel 48 van de Wet inzake de luchtverontreiniging (WLV). Voor het uitgeven van de verschillende codes worden criteria gehan– teerd die gebaseerd zijn op metingen, klachten, meteorologische gegevens en eisen met betrekking tot de luchtkwaliteit. Voor de component zwaveldioxide zijn dit «harde» getalsmatige criteria. De meetwaarden van de automatische meetnetten van de DCMR en het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieuhygiëne (RIVM) worden gebruikt voor toetsing van de criteria. Stank en reactieve koolwaterstoffen worden niet automatisch gemeten. Bij het uitgeven van codes voor deze componenten spelen de meteorologische omstandigheden, de klachtenpatronen en de waarne– mingen van milieucontroleurs en eventueel de indicaties van medische instanties een belangrijke rol. Bij reaktieve koolwaterstoffen is ook de concentratie ozon (die automatisch gemeten wordt) van belang. De DCMR heeft een meldkamer die 24 uur per dag bereikbaar is. De bevolking in het Rijnmondgebied kan hier met klachten terecht over stank en andere milieu-overlast. Het ligt niet in de bedoeling om de coderegeling zoals die in het Rijnmondgebied geldt toe te passen per provincie. Uitbreiding naar andere geïndustrialiseerde gebieden in Nederland ligt wel in de bedoeling.
16 Heeft Duitsland inmiddels een regeling voor zomersmog? In Duitsland is geen wettelijke regeling voor zomersmog vastgesteld zoals dat voor wintersmog wel het geval is. Wel zijn in een resolutie van de milieuministers van de deelstaten en de federale milieuminister afspraken gemaakt. Deze houden in dat: - vanaf 180 ng/m3 ozon (2 uursgemiddelde) de bevolking zal worden geïnformeerd over de concentratieniveaus, mogelijke effecten en hoe de effecten kunnen worden voorkomen of beperkt; - vanaf 360 |ig/m3 gedragsadviezen aan de gehele bevolking worden gegeven.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1991-1992, 21 234, nr. 10
17 Waarom is gekozen voor een vaste verhouding SO^ en fijn stof van 1:1 en niet voor het Duitse criterium «SO^ + 2x fijn stof», mede gelet op de verwachte daling van de SOz-emissies? Kan het Duitse criterium worden overgenomen? Er zijn geeri wetenschappelijke argumenten om de effecten van fijn stof zwaarder te wegen dan van SCh. Ook de Gezondheidsraad heeft hiervoor geen argumenten aangegeven. Het kiezen voor de sompara– meter SÜ2 + fijn stof is juist gedaan om rekening te houden met verschillen in verhouding van SOi en fijn stof die ook nu reeds in plaats en tijd optreden Tijdens episoden die tot nu toe in Nederland optraden was de verhouding SCh/fijn stof ongeveer 1:1. Bij relatief lagere SCh-concentraties zullen volgens de huidige wetenschappelijke inzichten relatief hogere fijn stof concentraties aanwezig moeten zijn om dezelfde gezondheidsredenen als bij een 1:1 verhouding van SCh en fijn stof te kunnen veroorzaken. De in Duitsland gehanteerde smogfasen op basis van het criterium SO? + 2 maal fijn stof zijn overigens minder streng dan de Nederlandse smogfasen. (zie tabel). Nederland1
Duitsland Vorwarnstufe Alarmstufe 1 Alarmstufe 2
1 100ng/m3 1 400 ^tg/m3 1 700 jig/m»
Smogfase 1 Smogfase 2
675 ng/m3 1 050 ^ig/m3
1 Smogfasen omgerekend op basis van criterium SCh +2 x fijn stof uitgaande van verhouding SOi en fijn stof van 1 : 1 .
Gezien het bovenstaande is er geen reden het Duitse criterium over te nemen.
18 Hoeveel vergunningen moeten naar schatting door respectievelijk de provincies en de gemeenten worden gewijzigd om bedrijven te verplichten maatregelen te treffen tijdens smogfase 1 in wintersmogsi– tuaties? Hoeveel van de betreffende bedrijven hebben - naar mag worden aangenomen - in het geheel geen vergunning? Wanneer zal deze operatie zijn afgerond? Welk effect mag er van worden verwacht? Pas na het opstellen van de nieuwe bedrijvenlijsten op basis van het Modeldraaiboek smog 1991 zal duidelijk zjjn hoeveel vergunnmgen aangepast dienen te worden en hoeveel geselecteerde bedrïjven nog geen vergunning hebben. Het opstellen van de bedrijvenlijsten is een taak van de provincies. Op dit moment is er dan ook geen reëel beeld van te geven hoeveel vergunningen gewijzigd moeten worden. Evenmin is duidelijk hoeveel tijd provincies nodig zullen hebben om deze operatie af te ronden. Ten opzichte van het Modeldraaiboek «Verhoogde luchtver– ontreiniging» uit 1987 is de regeling voor bedrijven in het nieuwe model– draaiboek aangescherpt met als resultaat dat meer bedrijven dan voorheen emissiebeperkende maatregelen moeten nemen. Doordat het aantal bedrijven dat onder de nieuwe regeling valt, toeneemt en dus meer bedrijven bij wintersmog SO^-maatregelen moeten nemen, wordt verwacht dat lokaal de SCh-concentratie zal afnemen, waardoor lokaal minder gezondheidseffecten zullen optreden.
19 Wat is de zin van nader gezondheidskundig onderzoek, aangezien conclusies daaruit pas tot beleidsmaatregelen zullen kunnen leiden
Tweede Kamer, vergaderjaar 1991-1992, 21 234, nr. 10
wanneer op basis van structurele maatregelen de frequentie van zeer ernstige wintersmogepisoden reeds sterk is verlaagd? De Gezondheidsraad en de werkgroep van de WHO zijn van oordeel dat bij somconcentraties van SCh en fijn stof in smogfase 1 als «matig» gekenschetste gezondheidseffecten en in smogfase 2 als «ernstig» gekenschetste gezondheidseffecten kunnen optreden. In de notitie smogregeling 1991 is in bijlage 1 de frequentie van optreden van smogfase 1 en 2 thans en rond het jaar 2000 vermeld. Smogfase 1 treedt in drukke straten thans een tot tweemaal per jaar gedurende één of enkele dagen op en rond het jaar 2000 eens per twee jaar gedurende één of enkele dagen; smogfase 2 treedt in drukke straten thans tweemaal in de 3 tot 5 jaar gedurende 1 tot 2 dagen op en rond het jaar 2000 eens per 10 jaar gedurende één of enkele dagen. In de komende jaren zal de frequentie van optreden geleidelijk dalen, maar uit het voorgaande blijkt dat met name smogfase 1 ook rond het jaar 2000 nog redelijk frequent zal kunnen optreden. Als uit het onderzoek blijkt dat het verkeer in belangrijke mate bijdraagt aan de gezondheidseffecten bij wintersmog, dient overwogen te worden om naast de reeds nu vastge– stelde maatregelen bij de industrie ook verkeersmaatregelen te treffen in smogfase 1 en 2. Ook voor de toekomst is het dus noodzakelijk om inzicht te hebben in mogelijke gezondheidseffecten die tijdens wintersmog in steden kunnen optreden en de rol die de verkeersemissie daarbij speelt. Daarnaast zal het gezondheidskundig onderzoek kunnen bijdragen aan een beter inzicht in de effecten van chronische bloot– stelling aan luchtverontreiniging door het verkeer in steden.
20 Acht de minister variabele tolheffing door middel van tolpleinen een geschikt instrument om het gebruik van de auto op smogdagen terug te dringen? Tolheffing zoals bedoeid in het SW II deel d is niet bedoeld als maatregel om alle verkeersproblemen op te lossen. Tolheffing is het instrument dat het Rijk wil realiseren om, naast de financiering van het verkeers– en vervoersbeleid, ook daarmee een bijdrage te leveren aan het verzekeren van de bereikbaarheid van de grote stedelijke gebieden, door speciale regulering van het op de stad afkomende verkeer. Tolheffing is een regulering naar plaats en tijd van het autoverkeer van en naar de steden. Ten aanzien van smog is vastgesteld dat van tijdelijke rnaatregelen zoals het stilleggen van het verkeer, slechts een beperkt effect uitgaat, onder andere vanwege het uit het buitenland afkomstige aandeel in de verontreinigde lucht. Het beleid moet gericht zijn op structurele maatre– gelen, die de hoge achtergrondniveau's van verontreinigende stoffen in de lucht omlaag brengen. De tolheffing uit het SVV ll-d als zodanig zien wij als een dergelijke structurele maatregel. Tolheffing zal een bijdrage leveren aan het terug– dringen van de groei van het autogebruik (geleiding van de mobiliteit) en daarmee aan de structurele verbetering van de luchtkwaliteit. De kans op het optreden van smog wordt hierdoor verkleind.
21 Mag worden aangenomen dat de gestelde beleidsdoelen (reducties van 60% voor de VOS-emissies en 55% voor NOx-emissies in het jaar 2000 ten opzichte van 1980) zullen worden bereikt? De doelstellingen voor de NO X - en VOS-reducties in 2000 zijn harde doelstellingen. Mede op basis van de Milieuverkenning 1991 wordt
Tweede Kamer, vergaderjaar 1991-1992, 21 234, nr. 10
10
geëvalueerd in hoeverre voor het halen van deze doelstellingen verdere maatregelen nodig zijn. In het NMP-2 zullen het resultaat van de evaluatie en de eventuele extra maatregelen worden gepresenteerd. Er kan dus van worden uitgegaan dat beleidsdoelen voor VOS en NOX, al dan niet na extra maatregelen, worden bereikt.
22 Wat kan het effect zijn op de uitstoot van SO^ en fijn stof, indien zou worden besloten in navolging van de VS om in en om grotere steden in West-Europa «reformulated gasoline» te gaan verkopen (zie Parool 24-8-91)7 Welke activiteiten zijn ondernomen om ook hier zo spoedig mogelijk deze schone benzine verplicht te stellen? Indien in West-Europa «reformulated gasoline» verkocht zou worden van Amerikaanse samenstelling, zou de uitstoot van SÜ2 juist omhoog gaan. Amerikaanse «reformulated gasoline» bevat namelijk circa 3 maal zoveel zwavel als de gemiddelde Nederlandse ongelode benzine. De Nederlandse ongeiode benzine bevat reeds relatief weinig zwavel (ongeveer 0,01 massa %). Een verdere verlaging zou tot onevenredige meerkosten leiden. De uitstoot van fijn stof zou door gebruik van «reformulated gasoline» nauwelijks beïnvloed worden, aangezien deze uitstoot bij benzinemotoren niet zozeer door de kwaliteit van de brandstof, maar door de mate van acceleratie (losraken van inwendige afzettingen) en door de temperatuur van de motor wordt bepaald. Het voornaamste verschil in samenstelling tussen «reformulated gasoline» en de huidige Europese benzine komt primair tot uiting in een lagere emissie aan koolwaterstoffen. De grootte van dit effect is nog in onderzoek. In EG-kader wordt overleg gevoerd over de mogelijkheid om de dampspanning van benzine te verlagen, zodat minder verdamping van vluchtige koolwaterstoffen (relevant voor zomersmog) plaatsvindt. Deze verlaging van dampspanning zou per land kunnen verschillen. Ter ondersteuning van dit overleg is verder onderzoek noodzakelijk. Dit zal in 1992 worden uitgevoerd.
23 Wordt overwogen om, gezien het belang van de structurele aanpak, te komen tot een intensief meetprogramma voor VOS zodat beter inzicht ontstaat in de (huidige en toekomstige) belasting? Ja. Het RIVM zal in opdracht van de Directie Lucht van het Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer een syste– matisch meetprogramma uitvoeren van de concentratie van (zeer) vluchtige organische verbindingen in de buitenlucht, met name in verband met de controle van het KWS 2000 programma en ter onder– bouwing van prognostische modellen voor zomersmog.
24 Verdient het geen hogere prioriteit om met de Beneluxlanden en Duitsland - gevolgd door de EG - afspraken te maken over structurele maatregelen op het gebied van emissiebeperking van NOX, VOS en SOi dan om de smogregelingen te harmoniseren? Wat gebeurt konkreet op dit terrein? Wil de minister zich hiervoor inzetten? Internationale afspraken over een meer structurele emissiebeperking van NOX, VOS en SO^, zijn voor het voorkomen van smogsituaties zeker noodzakelijk. Aan dat soort afspraken wordt dan ook de nodige aandacht gegeven. Op het gebied van emissiebeperking speelt in de EG de regel– geving op het gebied van emissies door motorvoertuigen en stookinstal– laties en van het zwavelgehalte van gasolie, een voorname rol. In de
Tweede Kamer, vergaderjaar 1991-1992, 21 234, nr. 10
11
Economische Commissie voor Europa van de VN zijn met het oog op de beperking van grensoverschrijdende luchtverontreiniging, protocollen vastgesteld voor SCh en NOX. De partijen, waaronder Duitsland en de Benelux, dienen SCh met tenminste 30% in 1993 te hebben verminderd. Met inbegrip van de voornemens uit de Verklaring van Sofia, is voor die landen voor NOX ook een reductie van 30% (1998) vastgelegd. Deze maand zal een VOS-protocol, met eveneens 30% reductie, worden ondertekend. Over aanscherping van het SÜ2- en N0x-protocol vindt momenteel overleg in de ECE plaats. Overigens zijn, net als in Nederland, de reducties die in het nationaal beleid van België en Duitsland voor SO? en NOX zijn vastgesteld, hoger dan volgens deze internationale verplich– tingen is vereist (zie onderstaande tabel). Tabel. Emissiereducties van NOX en SO? in België en Duitsland rorid het jaar 2000 (t.o.v. 1980)
België Duitsland incl. ex-DDR excl. ex-DDR
NOX
SO2
44%
48%
50% 33%
88% 73%
Ook voor VOS liggen de reducties in die landen boven de 30%. Het is evenwel niet aannemelijk dat op afzienbare termijn deze algemene reducties zullen kunnen worden vastgesteld op een zodanig niveau dat ook piekconcentraties voldoende worden verlaagd. Afspraken voor smogepisoden blijven daarom noodzakelijk.
25 Wat zijn de oorzaken van het met ca. 1% perjaar toenemen van de concentraties van Cht (methaan) en CO? Menselijke activiteiten als rijstbouw, het houden van rundvee, verbranding van biomassa (met name in de tropen), steenkoolwinning en het afblazen van Ch^ (methaan) bij winning en transport van aardgas zijn belangrijke bronnen van Chu. De exacte omvang van de bronnen van Cfu is onbekend, maar bovenvermelde activiteiten, samen met een vermin– derde afbraak door een toename van andere verontreinigende stoffen als CO, worden wel verantwoordelijk geacht voor de stijging van Chu, concentraties op mondiale schaal met ongeveer 1% per jaar. De concentratie van CO op het noordelijk halfrond stijgt met ongeveer 1% per jaar. Voor het zuidelijk halfrond is een stijging nog onzeker. Belangrijke emissies van CO worden veroorzaakt door onvolledige verbranding van fossiele brandstoffen, verbranding van biomassa en veranderingen in oxidatieprocessen van Chu in de atmosfeer. Deze laatste veranderingen worden veroorzaakt door veranderingen in chemische processen in de atmosfeer door een scala van luchtverontrei– nigende emissies.
26 Wat is de zin van een voorlichtingscampagne die zich richt op situaties die zich eventueel een of twee maal in de drie of vijftien jaar in bepaalde delen van het land kunnen voordoen (wintersmogfase 2)? Wordt daarmee niet nodeloos onrust en verwarring veroorzaakt? Wat zijn de kosten van de campagne? Het doel van de voorlichting is de bevolking (en vooral de risico– groepen) het gehele jaar in staat te stellen zich te informeren over de heersende smogsituatie in Nederland, de mogelijke gezondheidseffecten
Tweede Kamer, vergaderjaar 1991-1992, 21 234, nr. 10
12
van smog, en hoe men deze effecten kan vermijden of beperken. Dit is in overeenstemming met het advies van de Gezondheidsraad over smog (december 1990) waarin gesteld wordt dat de bevolking regelmatig duidelijk en evenwichtig over smog voorgelicht dient te worden. De voorlichting richt zich dus niet uitsluitend op zeer ernstige winter– smogsituaties, maar ook op minder ernstige smogsituaties die regelmatig (vooral in de zomer) voorkomen. Voor met name risicogroepen is het belangrijk om van de heersende smogsituatie op de hoogte te zijn, omdat al bij matige smog gezondheidseffecten op kunnen treden. Het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieuhygiëne (RIVM) zal daarom in navolging van het Gezondheidsadvies vanaf 1 januari 1992 een dagelijks smogbericht verzorgen. Dit bericht wordt doorgegeven aan het ANP. Daarnaast wordt op Teletekstpagina 715 informatie gegeven over de actuele niveaus van de relevante smogcomponenten (zomers ozon en 's winters SO^) alsmede informatie over risicogroepen, mogelijke gezondheidseffecten en hoe men deze effecten kan beperken of vermijden. Op deze manier wordt getracht nodeloze onrust en verwarring te voorkomen. Uitgebreide informatie over risicogroepen, de gezondheidseffecten van smog en wat men zelf kan doen om deze effecten te vermijden of te beperken, alsmede achtergrondinformatie over smog en het smogbeleid zal beschikbaar zijn in een, voor het brede publiek bestemde, brochure. De brochure is vanaf 1 -1 -1992 bij het Ministerie van VROM aan te vragen. De brochure zal bovendien, voor zover mogelijk, actief onder de aandacht gebracht worden van de risicogroepen. De kosten van het dagelijks smogbericht en het aanpassen van Teletekstpagina 715 bedragen f 100.000,-. De kosten van de overige voorlichting bedragen ongeveer f 60.000,- (f. 50.000,- voor een smogbrochure (A5-formaat, 16 pagina's in een oplage van 20.000) en f 10.000,- voor een artikel voor huis-aan-huis bladen).
27 Kan de minister een reactie geven op de brief van de Stichting Natuur & Milieu aan de Vaste Commissie voor Milieubeheer? (Brief van 13 september 1991, ref. JF/IR/910842.) Ja. In het onderstaande zal ik op de hoofdlijnen van de brief een reactie geven: * Natuur en milieu: de notitie smogregeling 1991 is inconsistent, aangezien daar gesteld wordt, dat ingrijpende tijdelijke maatregelen niet leiden tot een betekenende afname van de gezondheidseffecten maar ingrijpende structurele maatregelen wel. * Reactie: ingnjpende tijdelijke maatregelen zullen niet alle emissies van NOX en vluchtige organische stoffen in Europa in voldoende mate kunnen reduceren om aanmerkelijke reducties van ozon te kunnen reali– seren. Vooral bij vluchtige organische stoffen zijn er zeer kleine, nauwe– lijks met tijdelijke maatregelen te beïnvloeden bronnen, zoals het gebruik van verf en oplosmiddelen door huishoudens en industrieën. De benodigde emissiereducties (80 a 90% in Europa) zijn alleen door struc– turele maatregelen (ander patroon van consumptie en produktie) te bereiken. De smogregeling 1991 is dan ook niet inconsistent. * Natuur en milieu: de notitie smogregeling 1991 komt tot onjuiste conclusies door foutief gebruik van wetenschappelijke gegevens en raadsadviezen (de ernst van de effecten van zomersmog op de gezondheid wordt door de overheid gebagatelliseerd en de Gezond– heidsraad en de overheid houden geen rekening met een situatie met zeer ernstige smog en maatregelen in nagenoeg geheel Nederland en in «bovenwindse» landen, waarbij de effectiviteit van maatregelen meer dan 10% kan zijn).
Tweede Kamer, vergaderjaar 1991-1992, 21 234, nr. 10
13
- Reactie: de regering is van mening, dat ozon tijdens zomersmogepi– soden tot ernstige gezondheidseffecten kan leiden bij mensen die tijdens zo'n episode langdurig lichamelijk actief zijn in de buitenlucht. Dit is nadrukkelijk in de notitie «tijdelijke maatregelen bij smog» van 15 mei 1990 aangegeven. De vraag is echter niet of de effecten ernstig zijn (dat is namelijk zo), maar of tijdelijke bestrijdingsmaatregelen effectief zijn om die effecten te beperken. Tijdelijke bestrijdingsmaatregelen bij zomersmog zijn weinig effectief, omdat daarmee niet de uitworp van alle bronnen in voldoende mate gereduceerd kan worden. Zeer ingrijpende maatregelen bij ernstige zomersmog (verkeersverbod in Nederland en het deels stilleggen van de industrie, leidend tot 50% emissiereductie in Nederland en 25% emissie– reductie in «bovenwindse» landen) kunnen leiden tot een reductie van de ozonconcentraties van 0 tot 30%. De vermindering van de gezondheids– effecten hierbij kan niet goed worden aangegeven, aangezien de Gezondheidsraad er in haar advies op heeft gewezen, dat dergelijke tijdelijke maatregelen kunnen leiden tot een ander gedragspatroon (meer lichamelijke inspanning), waardoor het netto positieve effect van tijde– lijke maatregelen bij zomersmog zeer onzeker wordt. - Natuur en milieu: de notitie smogregeling 1991 is ethisch onaan– vaardbaar (impliciet wordt iedereen geadviseerd de auto te nemen bij zomersmog in verband met de gezondheid). Reactie: de notitie smogregeling 1991 roept niet op tot het gebruik van de auto bij zomersmog, maar geeft aan, dat het tijdelijk laten staan van de auto bij zomersmog weinig effect op de ozonconcentraties heeft en kan leiden tot meer gezondheidseffecten, als het gedragspatroon van de mensen hierdoor tijdelijk verandert (meer beweging, meer inhalatie van ozon). Vermindering van het autogebruik wordt door de regering nagestreefd als onderdeel van een totaal pakket van maatregelen (zie NMP en NMP-plus), waardoor de uitworp van alle bronnen in Nederland en in Europa in voldoende mate (80 a 90%) wordt gereduceerd. - Natuur en milieu: de Nederlandse regering zal, veel meer dan tot nog toe, werk moeten maken van een voortvarende aanpak van de VOS en N0x-emissies in de gehele EG. - Reactie: de activiteiten van de Nederlandse regering ten aanzien van emissiereductie van VOS en NOX in de EG-landen zijn reeds zeer groot: - Nederland heeft een voortrekkersrol gespeeld bij de totstandkoming van het ECE-VOS-protocol dat deze maand ondertekend zal worden (30% reductie in 2000). Overigens gaan Duitsland, Zwitserland, Nederland en de Noordse landen verder dan de 30% reductie van het ECE-VOS-protocol (50 a 60% reductie), terwijl de Europese Commissie een richtlijn voorbereidt omtrent oplosmiddelen; waarmee eveneens een emissiereductie in Europa bereikt kan worden. - Nederland heeft het initiatief genomen om in maart 1991 in Maastricht het eerste nationale VOS-congres te organiseren, speciaal bedoeld ter stimulering van de deelnemers aan het VOSprotocol. - Nederland (mijn ministerie en de industrie) onderneemt specifieke missies naar Europese landen om via presentaties de KWS 2000-strategie toe te lichten; Denemarken en Zwitserland zullen een emissiereductiestrategie, vergelijkbaar met KWS 2000 toepassen. - Nederland geeft een internationale nieuwsbrief uit met informatie over demonstratieprojecten voor koolwaterstoffen-bestrijdingstech– nieken. - In de Economische Commissie voor Europa van de VN zijn met het oog op de beperking van grensoverschrijdende luchtverontreiniging, protocollen vastgesteld voor 802 en NOX, Over aanscherping van het SÜ2- en N0x-protocol vindt momenteel overleg in de ECE plaats. Deze aanscherping zal hoogst waarschijnlijk gebaseerd zijn op het bereiken van de critical loads (belasting waarbeneden geen schadelijke effecten
Tweede Kamer, vergaderjaar 1991-1992, 21 234, nr. 10
14
op ecosystemen zijn te verwachten). Het bereiken van de critical loads zal naar het zich laat aanzien, vergaande reducties met zich meebrengen. Nederland heeft bij de critical loads aanpak een voortrekkersrol op zich genomen. Deze bestaat uit het instellen van het Coördinatie Centrum voor Effecten (CCE) op het RIVM en het voorzitterschap van de Task Force on Integrated Assessment Modelling (TFIAM). Het CCE maakt, samen met de deelnemende landen, critical loads kaarten voor Europa. Deze critical loads kaarten worden tezaam met gegevens over bronnen, depositie en economische gegevens van landen gebruikt door de TFIAM om reductiepercentages voor de landen te berekenen op een zo kosten– effectief mogelijke manier. Alle landen van de EG, zo ook de EG zelf, zijn partij bij de aanscherping van de reeds genoemde protocollen. Binnen de EG worden, mede ter bereiking van de ECE reductiepercentages, richt– lijnen geproduceerd op het gebied van emissies van stationaire bronnen en mobiele bronnen. Zoals bekend is ook hier de Nederlandse inbreng bij het totstandkomen van deze richtlijnen gericht op het zo ver mogelijk terug brengen van de emissies en dus zo streng mogelijke emissie-eisen. * Natuur en milieu: een modeldraaiboek, waarmee het verkeer in heel Nederland bij ernstige zomersmog en in steden bij ernstige wintersmog kan worden stilgelegd, moet de regering hebben klaarliggen. Reactie: het stilleggen van het verkeer bij zomersmog leidt niet tot een aanmerkelijke beperking van de gezondheidseffecten; een model– draaiboek is in die situatie dan ook niet zinvol. Bij wintersmog is de beperking van de gezondheidseffecten van een verkeersverbod nog onduidelijk. Gezondheidskundig onderzoek, dat 3 tot 5 jaar vergt, zal hierin duidelijkheid moeten verschaffen. Het vooruitlopend daarop opstellen van een modeldraaaiboek, wordt gezien de zeer grote inspanning die een modeldraaiboek met vergaande maatschappelijke gevolgen zal vergen, niet zinvol geacht.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1991-1992, 21 234, nr. 10
15