Tweede Kamer der Staten-Generaal
2
Vergaderjaar 2007–2008
31 398
Werkbezoek van een delegatie uit de vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport aan Denemarken en Zweden
Nr. 1
VERSLAG VAN EEN WERKBEZOEK Vastgesteld 27 maart 2008 Een delegatie uit de vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport heeft van 6 tot en met 11 januari 2008 een werkbezoek gebracht aan Denemarken en Zweden om zich te oriënteren op de wet- en regelgeving en praktische inrichting van langdurige zorg aan ouderen en (lichamelijk en verstandelijk) gehandicapten in deze landen. Het bezoek is vooral ingegeven tegen de achtergrond van de op 1 januari 2007 ingevoerde Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) en de discussie over de toekomst van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ). De delegatie bestond uit de leden Smeets (PvdA, voorzitter van de commissie en delegatieleider), Jan de Vries (CDA), Willemse-van der Ploeg (CDA), Wolbert (PvdA), Van Miltenburg (VVD) en Kos¸er Kaya (D66). De delegatie werd begeleid door de adjunct-griffier van de commissie, Clemens. Het programma is in overleg met de Nederlandse ambassades in Kopenhagen en Stockholm opgesteld. De delegatie spreekt haar erkentelijkheid uit aan het adres van H.M. Ambassadeur te Kopenhagen, de heer drs. G.J.H.C. Kramer en zijn staf, in het bijzonder de heer S. Lester, attaché Economische Aangelegenheden, voor de geleverde inspanningen voor en tijdens het werkbezoek. Daarnaast spreekt de delegatie haar erkentelijkheid uit aan het adres van de Chargé d’Affairs in Stockholm, de heer P. Ramaer en de ambassadestaf, in het bijzonder de heer F. Schipper, medewerker Publieksvoorlichting en Cultuur. De delegatie werd in beide landen zeer hartelijk ontvangen en werd in staat gesteld gesprekken te voeren met vertegenwoordigers van departementen, uitvoeringsorganisaties, belangenorganisaties, (gemeentelijke) zorginstellingen, wetenschappers, en met patiënten/cliënten in zowel de ouderenzorg als in de gehandicaptensector. De delegatie dankt alle gesprekspartners die aan het welslagen van het werkbezoek hebben bijgedragen. Het hierna volgende verslag bevat een weergave van indrukken die tijdens de gesprekken en de bezoeken op locatie zijn opgedaan.
KST116823 0708tkkst31398-1 ISSN 0921 - 7371 Sdu Uitgevers ’s-Gravenhage 2008
Tweede Kamer, vergaderjaar 2007–2008, 31 398, nr. 1
1
Het programma van het werkbezoek is als bijlage bij het verslag opgenomen. De voorzitter van de delegatie, Smeets De griffier van de delegatie, Clemens
Tweede Kamer, vergaderjaar 2007–2008, 31 398, nr. 1
2
INHOUDSOPGAVE 1. 2.
Algemeen Het programma
blz. 4 5
DENEMARKEN Maandag 7 januari 2008 2.1 2.2 2.3
Het regionaal zorgcentrum Virumgaard van de gemeente Lyngby Taarbæk Het ministerie van Welzijn Danske Handicaporganisationer – DH
5 7 11
Dinsdag 8 januari 2008 2.4 2.5 2.6
Kommunernes Landsforening (KL) – Local Government Denmark Het dagcentrum Idrætshuset voor personen met psychiatrischeziekten Het gemeentelijke centrum voor thuiszorg en verpleegzorg Kopenhagen-West/Vanløse
13 16 17
ZWEDEN Woensdag 9 januari 2008 2.7 2.8 2.9 2.10
Gesprek met de heer Kent Ericsson Gesprek met de heer Karl Grunewald Het geriatrisch ziekenhuis Danderydsgeriatriken Het verzorgingshuis Stocksundsgärden in Djursholm
18 20 23 24
Donderdag 10 januari 2008 2.11 2.12 2.13 2.14
De Zweedse Associatie van Lokale Autoriteiten en Regio’s (SALAR) De Försäkringskassan (Sociale Verzekeringsbank) Het activiteitencentrum «Abrahamsbergs daglig verkersamhet» in Bromma Een «bostadsgrupp», group home voor verstandelijk gehandicapten in Bromma
25 27 29 30
Vrijdag 11 januari 2008 2.15
Het ministerie van Gezondheidszorg en Sociale Zaken
31
–
Bijlage: programma werkbezoek aan Denemarken en Zweden
35
Tweede Kamer, vergaderjaar 2007–2008, 31 398, nr. 1
3
1. Algemeen In de afgelopen jaren hebben diverse organisaties rapporten uitgebracht over de AWBZ. Recent heeft ook de Raad voor de Volksgezondheid en Zorg (RVZ) een advies gepubliceerd. Zeer binnenkort zal ook het advies van de Sociaal-Economische Raad (SER) over de toekomst van de AWBZ verschijnen. De analyses demonstreren dat de huidige AWBZ fundamentele tekortkomingen kent en daardoor onvoldoende toekomstbestendig zal zijn. Aangedragen oplossingen variëren van het aanbrengen van verbeteringen binnen de bestaande uitvoeringspraktijk tot het geheel afschaffen van de AWBZ en het overhevelen van de langdurige zorg naar de zorgverzekeraars (Zorgverzekeringswet) en de gemeenten (Wmo). Van verschillende kanten wordt aangedrongen op een omslag naar een modern transparant systeem voor langdurige zorg dat mensen in staat stelt op verantwoorde wijze keuzen te maken. Mogelijkheden voor cliëntgebonden financiering zullen in dat kader duidelijk in beeld worden gebracht. Hierbij valt te denken aan het persoonsgebonden budget (pgb), waarbij de verzekerde op basis van de indicatie op eigen rekening vooraf een budget ontvangt om de benodigde zorg in te kopen. Ook restitutie, waarbij de verzekerde achteraf de rekening voor de verleende zorg vergoed krijgt, is daarbij aan de orde. In beide gevallen regelt en betaalt de verzekerde zelf de zorgverlening. Daarnaast kan ook worden gedacht aan persoonsvolgende financiering, waarbij de cliënt een gecontracteerde zorgaanbieder kiest voor het geven van de geïndiceerde zorg. In dit model betaalt de verzekeraar daarna de overeengekomen prijs rechtstreeks aan de zorgaanbieder. Op 1 januari 2007 is de Wmo in werking getreden. Deze wet wil er toe bijdragen dat alle burgers, ook met een handicap, kunnen participeren in de samenleving. Met de invoering van de Wmo kregen gemeenten een belangrijke nieuwe taak. De huishoudelijke verzorging werd vanuit de AWBZ overgeheveld naar het gemeentelijk domein. Op deze wijze werden gemeenten verantwoordelijk voor het bieden van oplossingen aan burgers met beperkingen voor voorzieningen die deze mensen in staat stellen een huishouden te voeren. Gemeenten bepalen daarbij welke diensten moeten worden aangeboden en door wie deze diensten moeten worden geleverd. Vanuit de vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport is het idee ontstaan en verder gegroeid om de wetgeving en praktische vormgeving van langdurige zorg aan ouderen en (lichamelijk en verstandelijk) gehandicapten in het buitenland te bestuderen, o.a. ter voorbereiding op de politieke discussies over de toekomst van de AWBZ. Gekozen is voor Denemarken en Zweden, mede gelet op de ervaringen van gemeenten met deze beleidssectoren. Bovendien hebben in het bijzonder in Zweden de laatste 30 jaar interessante ontwikkelingen plaatsgevonden op het terrein van de zorg voor en ondersteuning van mensen met een verstandelijke beperking. Vanuit de optiek van pgb’s is er ook veel interesse voor het Zweedse systeem van persoonlijke assistentie. Denemarken heeft een bevolking van circa 5,45 miljoen mensen (2006). Het land is een constitutionele monarchie. In 1953 werd het Hogerhuis, de Landsting, afgeschaft en werd de wetgevende macht toebedeeld aan het parlement, de Folketing. Het parlement wordt eens in de vier jaar gekozen en bestaat uit 179 leden. De centrumrechtse regering van premier Anders Fogh Rasmussen is bij de op 13 november 2007 gehouden parlementsverkiezingen herkozen. De twee coalitiepartijen plus de twee partijen die de regering steunen haalden samen 95 van de 179 parlementszetels. Het land als zodanig, maar ook de (gezondheids)zorg kent drie politieke en administratieve lagen. Na de bestuurlijke hervormingoperatie bij de lagere overheden die per 1 januari 2007 in werking is getreden zijn dat de staat,
Tweede Kamer, vergaderjaar 2007–2008, 31 398, nr. 1
4
de vijf regio’s en de 98 gemeenten. De verantwoordelijkheid voor de zorg is op het laagst mogelijke niveau neergelegd, zo dicht mogelijk bij de gebruikers. De staat is verantwoordelijk voor het formuleren van doelstellingen voor een nationaal gezondheidszorgbeleid. Het ministerie van Gezondheidszorg en Ziektepreventie (voor de laatste parlementsverkiezingen was dat het ministerie van Binnenlandse Zaken en Gezondheidszorg) is als belangrijkste autoriteit op het terrein van de gezondheidszorg verantwoordelijk voor wetgeving en ziet toe op de taakvervulling van regio’s en gemeenten. De gezondheidszorg is grofweg te verdelen in twee sectoren: de eerstelijnsgezondheidszorg en de ziekenhuissector. De regio’s zijn verantwoordelijk voor de uitvoering van de ziekenhuiszorg, psychiatrie, ziektekostenverzekering, artsen en medisch specialisten. Een groot gedeelte van de regionale gezondheidszorg (80%) wordt gefinancierd door de staat, het andere gedeelte (20%) door gemeenten. Voor een klein deel van de zorg waren de gemeenten voor de bestuurlijke hervorming van 1 januari 2007 al aanspreekbaar. Hierbij gaat het om wijkverpleging, openbare gezondheidszorg, schoolgezondheidszorg en tandheelkundige zorg voor kinderen. Na 1 januari 2007 behoren ook preventie/ gezondheidsbevordering, zorg en revalidatie die niet in het ziekenhuis plaatsvinden, behandeling van drankmisbruik en drugsgebruik, en gespecialiseerde tandheelkundige zorg voor personen met een geestelijke stoornis tot de gemeentelijke verantwoordelijkheid. Voor de langdurige zorg zoals ouderenzorg en de zorg voor mensen met beperkingen is de gemeentelijke overheid verantwoordelijk. Financiering vindt plaats op basis van inkomsten uit gemeentelijke belastingen en voor een klein deel via bijdragen van de staat. Zweden telt 9,11 miljoen inwoners (2006). Deze constitutionele monarchie kent een éénkamerstelsel, de Riksdag met 379 afgevaardigden, gekozen voor een periode van vier jaar. Op 17 september 2006 vonden parlementsverkiezingen plaats die door de rechtse alliantie bestaande uit conservatieven, liberalen, christen-democraten en de centrumpartij nipt werd gewonnen. Ook Zweden kent drie politieke en administratieve lagen; de staat, 18 county councils en twee regio’s (samen in het vervolg «provincies» genoemd) en 290 gemeenten. Op centraal niveau is de staat en meer in het bijzonder het ministerie van Gezondheidszorg en Sociale Zaken verantwoordelijk voor doelstellingen van nationaal beleid, wetgeving en onderhandelingen met provincies en gemeenten over de organisatie van de zorg. Veel werkzaamheden worden overigens uitgeoefend door onafhankelijke agentschappen. In grote lijnen zijn de provincies verantwoordelijk voor de medische en gezondheidszorg, waaronder de zorg verleend door ziekenhuizen, gezondheidscentra en andere (ook private) instellingen. Ouderenzorg, de zorg voor mensen met beperkingen en de dienstverlening aan chronische GGZ-patiënten vallen binnen het gemeentelijk domein. Lokale en provinciale belastinggelden dekken verreweg het grootste deel van de kosten. Voor de financiering worden ook (beperkte) bijdragen van de staat ontvangen, evenals (gelimiteerde) eigen bijdragen van gebruikers voor bepaalde voorzieningen. 2. Het programma DENEMARKEN Maandag 7 januari 2008
2.1 Het regionaal zorgcentrum Virumgaard van de gemeente Lyngby Taarbæk De delegatie werd ontvangen door mevrouw Vibeke Bang, plaatsvervan-
Tweede Kamer, vergaderjaar 2007–2008, 31 398, nr. 1
5
gend hoofd van het centrum, die een uiteenzetting gaf over de zorgverlening aan ouderen in en door het centrum. De gemeente Lyngby Taarbæk (52 000 inwoners), gelegen ten noorden van Kopenhagen, is onderverdeeld in vijf verzorgingsgebieden, waarvan Virumgaard er een is. Virumgaard is een combinatie van een verpleeghuis, voorzieningen voor beschermd wonen en een revalidatie/ ondersteuningscentrum voor ouderen die thuis wonen. In het verpleeghuis wonen 120 patiënten, waarvan 44 patiënten dementie hebben. Aan 250 mensen wordt thuiszorg verleend. In en voor het centrum zijn 220 personen werkzaam. Het budget bedraagt ca. € 7 800 000 (op basis van 1 euro is 13 Deense kronen). Jaarlijkse onderhoudskosten bedragen ca. € 429 000. Op het terrein van het centrum zijn o.a. een tandarts en een kapper gevestigd. Er zijn weinig vrijwilligers, alleen voor activiteiten in het weekend. Na de introductie van het verzorgingscentrum gaf mevrouw Bang een schets van de procedure voor het verlenen van thuiszorg. In eerste instantie wordt contact gezocht met de huisarts. Vervolgens stelt een indicatieteam (de gemeente heeft daarvoor totaal acht à tien onafhankelijke verpleegkundigen ter beschikking) de indicatie op. Daarna kan de zorg door het centrum Virumgaard worden verleend. Op vragen vanuit de delegatie naar de waardering van de zorgverlening antwoordde mevrouw Bang dat de cliënten in het algemeen tevreden zijn. Door een tekort aan personeel en de toenemende vergrijzing zijn er echter wel moeilijkheden om het geïndiceerde aantal uren zorg daadwerkelijk te verlenen. Het komt geregeld voor dat een aantal uren huishoudelijke hulp moet worden geannuleerd. Overigens kan de staf van het centrum het indicatieteam altijd benaderen indien in de praktijk blijkt dat er meer c.q. minder zorg moet worden verleend. De lichtste vorm van thuiszorg is een uur huishoudelijke hulp per twee weken; de zwaarste vorm is 55 uur huishoudelijke hulp en persoonlijke verzorging per week. Er zijn aparte teams voor huishoudelijke hulp en persoonlijke verzorging. Zowel verpleegkundigen als thuiszorghulpen en thuiszorgassistenten zijn in deze sector werkzaam. Door een tekort aan gekwalificeerd personeel is er een tendens dat steeds meer verpleegkundige taken worden uitgevoerd door thuiszorghulpen. In de gemeente Lyngby Taarbæk wordt een specifiek dementiebeleid gevoerd. In elk van de vijf verzorgingsgebieden is een dementiecoördinator werkzaam. Deze coördinator kan zowel door het verzorgingscentrum worden ingeschakeld als door de (familie van de) dementiepatiënten die thuis wonen. De coördinator rapporteert zijn of haar bevindingen vervolgens aan de gemeente. Twee weken na de vaststelling van het zorgplan wordt er contact opgenomen met de familie over wat men van elkaar mag verwachten. Op het terrein van Virumgaard wonen in een gebouw alleen dementiepatiënten, in een ander gebouw wonen zij samen met andere ouderen. Aangezien in Denemarken de persoonlijke vrijheid een groot goed is worden patiënten niet gefixeerd. In Virumgaard zijn zij langs elektronische weg (sensoren in gebouwen, op matrassen, in schoenen) te traceren. Sinds enkele jaren zijn er zelfs 10 à 15 thuiswonende dementiepatiënten via een GPS-systeem te volgen. In antwoord op een vraag vanuit de delegatie deelde mevrouw Bang mee dat de gemeente de enige zorgaanbieder is, er zijn geen private aanbieders. De gemeente betaalt de zorg die mensen thuis ontvangen. De gemeente beslist ook over het aantal ouderenhuizen. De ouderen huren de appartementen op het terrein van het verzorgingscentrum (scheiding van wonen en zorg). Voor opname in een verpleeghuis bestaat er thans een wachtlijst van twee à drie maanden in de gemeente Lyngby Taarbæk. Regelmatig vinden er inspecties plaats naar de kwaliteit van de zorg.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2007–2008, 31 398, nr. 1
6
2.2 Het ministerie van Welzijn Vervolgens bracht de delegatie een bezoek aan het ministerie van Welzijn, waar gesproken werd met de heer Jesper Brask Fischer, hoofd van de afdeling internationale zaken, de heer Finn Hansen van de afdeling gehandicaptenzorg en mevrouw Kirsten Munk van de afdeling ouderenzorg. Ook mevrouw Svetla Jakobsen van de afdeling internationale zaken woonde de bijeenkomst bij. De heer Fischer gaf een korte inleiding waarbij hij uiteenzette dat er regelmatig uitwisselingen zijn geweest met Nederland, o.a. over het pgb-systeem waarvan men in Denemarken veel heeft geleerd. Na de parlementsverkiezingen op 13 november jl. heeft een grootscheepse reorganisatie van de ministeries plaatsgevonden. Naast de beleidsterreinen die behoorden tot het voormalige ministerie van Sociale Zaken zijn ook onderdelen van de voormalige ministeries van Binnenlandse Zaken en Gezondheidszorg, van Familie- en Consumentenzaken, en van Economische Zaken overgeheveld naar het nieuwe ministerie van Welzijn. Het ministerie van Welzijn is verantwoordelijk voor de sociale zekerheid en het systeem van uitkeringen. Pensioenregelingen en arbeidsmarktgerelateerde zaken zijn ondergebracht in het ministerie van Werkgelegenheid. Sinds 2001 is er veel veranderd op het gebied van de sociale voorzieningen. Daarnaast is vooral de bestuurlijke herindeling bij de lagere overheden die op 1 januari 2007 in werking is getreden van groot belang. Tot slot wees de heer Fischer erop dat de komende weken in het parlement een discussie plaatsvindt over een algehele hervorming ter verbetering van de openbare dienstverlening, waaronder de sociale voorzieningen, zoals het recht op keuzevrijheid. In Denemarken is keuzevrijheid een groot goed. Iedereen die zorg ontvangt heeft het recht om de aangeboden zorg te vervangen door zorg die men zelf wenst. De heer Hansen van de afdeling gehandicaptenzorg startte met een uiteenzetting van de ideologische principes van het Deense gehandecaptenbeleid. Het systeem is gebaseerd op gelijke mogelijkheden voor allen, sectorverantwoordelijkheid, compensatie van de handicap (via diensten en hulp) en solidariteit. Er is geen algemene definitie van het begrip handicap, dit is afhankelijk van de omgeving. Enkele voorbeelden van de uitwerking van deze principes in de praktijk zijn: – integratie van gehandicapten in het «normale» leven (school, werk, etc.); – toegankelijk maken van de omgeving (gebouwen moeten aan bepaalde eisen voldoen); – overgang van het wonen in instellingen naar individueel wonen. De meeste gehandicapten wonen thans in huizen, maar er zijn nog enkele grote instellingen, met name in Jutland; – scheiding van wonen en zorg; – aanpassing van de woning aan de behoeften van de gehandicapte; – technische basishulp is gratis; – gesubsidieerd werk (via het ministerie van Werkgelegenheid); – beschermde werkgelegenheid, met de mogelijkheid vanuit de beschermde werkplaatsen te komen tot werk in reguliere bedrijven. Het ministerie van Welzijn coördineert het gehandicaptenbeleid, maar volgens het principe van sectorverantwoordelijkheid zijn ook de ministeries van Onderwijs, Werkgelegenheid, Volksgezondheid, Transport en Cultuur verantwoordelijk voor hun beleidskader. Na de bestuurlijke hervormingsoperatie, in werking getreden op 1 januari 2007, zijn op regionaal en lokaal niveau 98 gemeenten en vijf regio’s
Tweede Kamer, vergaderjaar 2007–2008, 31 398, nr. 1
7
actief. De gemeenten dragen verantwoordelijkheid voor advisering, sociale dienstverlening, lager onderwijs, (beschermde) werkgelegenheid, eerstelijnsgezondheidszorg en het aangeven van het niveau van dienstverlening. In antwoord op een vraag vanuit de delegatie stelde de heer Hansen dat er voor de dienstverlening geen minimumeisen zijn, maar wel kaders. Wanneer men niet tevreden is kan men overigens in discussie gaan met de gemeente om te trachten het lokale debat te forceren. De regio’s zijn verantwoordelijk voor ziekenhuiszorg, de vervoersmaatschappijen voor gehandicapten en het beheer van instellingen voor ernstig gehandicapten. Ingevolge de Consolidation Act on Social Services wordt persoonlijke hulp en praktische ondersteuning aan huis geboden. Er is een systeem van dienstverlening door de aanstelling van persoonlijke hulpverleners. De administratie daarvan staat nu ter discussie. Eventueel kan de administratie worden overgenomen door private organisaties. Vanuit de delegatie werd erop gewezen dat in Nederland 5% van het budget wordt uitgetrokken voor uitbesteding van de administratie aan een private organisatie. Het Deense ministerie wil verder gaan maar de Kommunernes Landsforening, de koepelorganisatie van gemeenten, is daar terughoudend in. Ook bestaat er een «attendance service», een soort ondersteunende begeleiding voor gehandicapten voor 15 uur per maand. Voor doofblinden kan een contactpersoon worden aangesteld. Onder de wet vallen ook het aanbieden van beschermde werkgelegenheid, centra voor dagbesteding, huisvesting, praktische hulpmiddelen en vervoersubsidies. Vervoermiddelen, voor bijvoorbeeld naar het werk, worden aangeboden ter compensatie, zij kunnen echter niet worden geclaimd. In Denemarken houdt de VISO, de nationale organisatie voor kennis en specialistisch advies, zich in 11 informatie- en adviescentra bezig met autisme, lichamelijke beperkingen, doof-blinden, epilepsie, stotteren, slechtziendheid, hersenbeschadigingen en sociale psychiatrie. Het ministerie van Welzijn werkt samen met DH, de koepel van gehandicaptenorganisaties, de Deense gehandicaptenraad (bestaande uit een gelijke vertegenwoordiging van gehandicapten en ambtenaren), het centrum voor gelijke mogelijkheden voor gehandicapten en op gemeentelijk niveau met lokale gehandicaptenraden. Elke gemeente is immers bij wet verplicht een gehandicaptenraad in te stellen en deze in alle relevante gevallen betreffende de gemeentelijke gehandicaptenpolitiek te raadplegen. De gehandicaptenzorg en andere sociale dienstverlening worden gefinancierd uit de inkomstenbelasting en heffingen. Het belastingniveau is hoog in Denemarken. De inkomstenbelasting gaat naar de staat en de gemeenten. De vijf regio’s worden gefinancierd door de gemeenten en de staat. De gemeenten zijn verantwoordelijk voor de sociale dienstverlening, met uitzondering van zeer dure individuele gevallen (boven ca. € 104 000). Naast de opbrengsten uit de lokale belastingen ontvangen de gemeenten voor de financiering van de sociale dienstverlening een bijdrage van de staat. Ook betaalt de staat 50% van de sociale dienstverlening terug aan gezinnen met een zwaar gehandicapt kind, alsmede aan huisvestings- en activiteitencentra voor gehandicapten. Mevrouw Kirsten Munk gaf vervolgens een presentatie over het Deense ouderenbeleid. Het ouderenbeleid is gedecentraliseerd. De kwaliteitseisen en de behoefte aan zorg worden lokaal vastgesteld. De gemeenten financieren de zorg uit lokale belastingen, aangevuld met (beperkte) bijdragen van de centrale overheid. Het pensioensysteem is nationaal geregeld. De gemeenten bepalen hun eigen ouderenbeleid en stellen het budget daar-
Tweede Kamer, vergaderjaar 2007–2008, 31 398, nr. 1
8
voor vast. Het ministerie ziet erop toe dat de gemeenten zich aan de wet houden. Vergrijzing is ook in Denemarken een probleem. Een van de uitgangspunten is dat kinderen niet de zorg voor de ouders op zich behoeven te nemen. Tot voor kort waren de lokale overheden de enige aanbieders van deze zorg. Er is slechts een beperkt aantal private ondernemers op het gebied van ouderenzorg. Ouderen hebben recht op dienstverlening en op het algemene ouderenpensioen onafhankelijk van hun economische omstandigheden. Men heeft recht op zorg wanneer die nodig is, en men krijgt het algemene basispensioen wanneer men 65 (67) jaar wordt. Het totale budget voor ouderenzorg (hulp en huisvesting) bedraagt ongeveer € 3,9 miljard per jaar. Het is eerder uitzondering dan regel dat men betaalt voor verkregen diensten, dit gebeurt soms bij tijdelijke hulp en de betaling is dan gerelateerd aan het inkomen. In juni 2004 heeft de Deense regering besloten tot een structurele hervorming van het systeem van publieke taken en dienstverlening. Gemeenten, regio’s en de staat hebben sindsdien hun eigen taken. De staat stelt het algemene kader vast, de gemeenten zijn verantwoordelijk voor de taken die rechtstreeks met de burgers te maken hebben en zijn het aanspreekpunt voor burgers en bedrijven. De regio’s zijn verantwoordelijk voor de gezondheidszorg en het stimuleren van regionale ontwikkeling. De basisprincipes van de nieuwe wet, de Consolidation Act on Social Services, zijn dat alle beslissingen genomen worden per individu, dat ouderen zorg ontvangen naargelang hun behoefte, en dat het «hulp bij zelfhulp» dient te zijn. Daarnaast kunnen de gemeenten activiteiten aanbieden gericht op het activeren van bepaalde groepen of op het voorkomen van ziekte of handicap. Ouderen worden gezien als een rijkdom. Voorbeelden van activiteiten kunnen zijn een ouderencafé of sport en reïntegratie voor ouderen. Gezien het feit dat ouderen andere behoeften hebben dan anderen moet het publieke aanbod flexibel zijn. In 2005 telde Denemarken circa 700 000 personen ouder dan 65 jaar. Daarvan ontvingen 175 000 mensen thuiszorg, 21 000 woonden in verpleeghuizen en 500 000 personen konden zichzelf redden zonder ondersteuning. De arbeidsvoorwaarden, in het bijzonder het salaris in de ouderenzorg, zijn momenteel een punt van discussie. Er wordt onderscheid gemaakt tussen werk met «warme handen», dat wil zeggen voor de eigenlijke zorg, en met «koude handen», voor technische en administratieve zaken. In de zorg worden de warme handen verreweg het belangrijkst gevonden. In de zorg voor dementiepatiënten wordt getracht een evenwicht te vinden tussen het recht op zelfbeschikking en persoonlijke waardigheid en het bieden van de juiste zorg, waarbij dwang zoveel mogelijk moet worden voorkomen. In dat kader is een goede scholing van het personeel dat met dementerenden werkt heel belangrijk. Voor de thuiszorg geldt als uitgangspunt dat het aan de individuele behoeften moet voldoen, en dat het gratis is. De lokale overheid bepaalt het niveau van de zorg (wie krijgt wat) en de individuele behoeften. Doel van deze zorg is dat mensen langer in hun eigen huis kunnen blijven wonen wanneer zij ondersteuning nodig hebben bij het huishouden of om ’s ochtends uit bed te komen. Ook het voorkómen van verder verlies van geestelijke en lichamelijke gezondheid hoort hierbij. De lokale overheid dient de kwaliteitseisen en prijzen vast te stellen en te publiceren ten behoeve van alle aanbieders van persoonlijke en praktische hulp. De kwaliteitseisen moeten ervoor zorgen dat de burgers hun rechten ten opzichte van de lokale overheid kennen. Deze kwaliteitseisen en de operationele doelstellingen, inclusief de kwaliteitseisen aan de leverancier van de zorg, zijn instrumenten waarmee aansluiting gegarandeerd wordt
Tweede Kamer, vergaderjaar 2007–2008, 31 398, nr. 1
9
tussen de beleidsdoelstellingen, de feitelijke uitoefening van de politieke macht en de aanbieder van de diensten. Volgens de regels moet de gemeenteraad minstens eenmaal per jaar de kwaliteitsnormen en de follow-up inzake de kwaliteit en het beheer van de zorg opstellen. Tot 2001 waren de lokale overheden de enige aanbieders van thuiszorg voor ouderen en was het alleen hun verantwoordelijkheid om residentiële zorg aan te bieden. In 2002 heeft het parlement een wetsvoorstel getiteld Greater choice of provider aangenomen, dat ouderen meer keuzevrijheid biedt ten aanzien van de aangeboden zorg. Op grond van deze op 1 januari 2003 in werking getreden wet moeten lokale overheden gekwalificeerde private bedrijven toestaan (vrije keuze) en kunnen ouderen wisselen van zorg (flexibiliteit). De keuzevrijheid kan ook inhouden dat ouderen naar een andere gemeente verhuizen. Op lokaal niveau wordt gesteld dat een oudere altijd een voorziening in een andere gemeente kan zoeken, wanneer die in de eigen gemeente niet goed genoeg wordt bevonden. Doel van de hervormingen is om het individu belangrijker te maken dan het systeem, om burgers een keuze te bieden in aanbieders, om een flexibel systeem te creëren en om meer private bedrijven te betrekken in de ouderenzorg. De lokale overheden blijven echter onverkort verantwoordelijk voor het betalen van de thuiszorg, het bepalen welke zorg geboden wordt en het garanderen dat de kwaliteit van de zorg adequaat is. Een belangrijk gevolg van de hervormingen is dat daarmee de (bijna) monopoliepositie van de gemeenten is beëindigd. Andere effecten zijn een grotere transparantie en duidelijke scheiding tussen het bestuur en de aanbieder, een groter kostenbewustzijn en een goede follow-up van het serviceniveau. Een nieuw en fundamenteel element is dat de ouderen zelf kunnen bepalen of zij zorg willen van de gemeente of van een private onderneming. Uit een onlangs gehouden evaluatie van de hervormingen onder 3 500 gebruikers van zorg bleek dat 65% van de gebruikers tevreden is over de ruimere keuzemogelijkheden. Slechts 2% is ontevreden. 82% van de gebruikers is op de hoogte van de ruimere keuzevrijheid en 15% heeft een private aanbieder gekozen. De ontvangers van private zorg zijn meer tevreden dan degenen die zorg van een publieke aanbieder ontvangen. In 76% van de gemeenten is er meer dan één aanbieder en hebben de burgers dus meer keuze. Over de residentiële zorg stelde mevrouw Munk dat in 1988 een grootschalige hervorming heeft plaatsgevonden. Tot die tijd woonden ouderen veelal in bejaardenhuizen. Uitgangspunt bij de hervorming was om ouderen zo lang mogelijk in hun eigen huis te laten wonen en om het kwaliteitsniveau in residentiële accommodaties op te schroeven. Thans zijn er verschillende vormen van huisvesting, zowel thuis, in verzorgingshuizen met intensieve zorg, als in private huizen. Van 1987 tot 2006 is het aantal mensen in verzorgingshuizen en beschutte woonvormen sterk afgenomen, terwijl het aantal mensen in ouderenwoningen sterk is toegenomen. Recente politieke initiatieven inzake ouderenzorg betreffen het vergroten van de keuzemogelijkheden tussen private en publieke oplossingen. In 2005 is ca. € 65 miljoen, in 2006 ca. € 39 miljoen gereserveerd voor het aanbieden van betere en meer flexibele thuiszorg in gemeenten. Ook wordt gestreefd naar de garantie dat mensen die dat nodig hebben niet langer dan twee maanden op een plaats in een verpleeghuis behoeven te wachten. De grootste uitdaging voor de komende jaren is de groei van het aantal mensen boven de 65 jaar (toename van meer dan 40% in 2025) in goede banen te leiden, temeer omdat het aantal werkzame personen in 2025 met
Tweede Kamer, vergaderjaar 2007–2008, 31 398, nr. 1
10
5% zal zijn afgenomen. In het pensioensysteem worden geen grote veranderingen verwacht, alleen enkele aanpassingen. De pensioenleeftijd is overigens onlangs verhoogd van 65 naar 67 jaar. Er wordt veel gedaan om de gezondheid van de burgers te verbeteren en aldus de behoefte aan zorg te beperken. Ook zal beter gebruik worden gemaakt van technologie in de praktische zorg, zodat er meer «warme handen» vrijkomen voor de persoonlijke zorg voor ouderen. Op de vraag vanuit de delegatie naar de behartiging van ouderenbelangen antwoordde mevrouw Munk dat zowel op landelijk als op lokaal niveau krachtige ouderenorganisaties opereren.
2.3 Danske Handicaporganisationer – DH In Hvidovre werd een bezoek gebracht aan de Danske Handicaporganisationer (DH), sinds 1934 de koepel van Deense gehandicaptenorganisaties. Onderwerp van bespreking waren de behoeften van gehandicapten. Mevrouw Kirsten Plambech, consultant sociaal beleid en de heer Jeppe Sørensen, consultant gezondheidsbeleid, ontvingen de delegatie. Mevrouw Plambech gaf een overzicht van de principes van het gehandicaptenbeleid in Denemarken: – solidariteit (het systeem wordt gefinancierd door de inkomensafhankelijke belastingen); – compensatie: • toegankelijkheid van de samenleving • individuele compensatie • onafhankelijk van inkomen en kapitaal; – sectorverantwoordelijkheid: • alle sectoren moeten betrokken zijn • gehandicaptenbeleid mag niet beperkt blijven tot sociaal beleid. De DH-koepel omvat 32 organisaties van gehandicapten met tezamen meer dan 320 000 leden, waarmee alle typen handicaps vertegenwoordigd zijn. DH houdt zich bezig met de gehandicaptenpolitiek in alle aspecten van de samenleving. DH geeft geen adviezen aan gehandicapte personen, op dat vlak zijn de onderliggende organisaties deskundiger. Wel wordt soms samengewerkt met ouderenorganisaties, bijvoorbeeld op het gebied van revalidatie. DH kent een nationaal bestuur van 15 personen en een dagelijks bestuur van zeven personen. Er zijn drie gedelegeerden uit elk van de vijf Deense regio’s met tezamen 98 plaatselijke afdelingen. Er zijn commissies op het gebied van welzijnsbeleid, gezondheidsbeleid, toegankelijkheid, arbeidsmarktbeleid en opleidingen. Prioriteiten zijn het creëren van gelijke kansen, het zorgen voor de implementatie van de politieke intenties in de gemeenten, zorgen dat gehandicapten evenredig deelnemen aan de groeiende welvaart in Denemarken, de maatschappij te bewegen te investeren in opleiding en werkgelegenheid voor gehandicapten, het zorgen voor compensatie en het zorgen voor toegankelijkheid van voorzieningen, transport, communicatie, etc. De heer Sørensen sprak vervolgens over de belangrijkste uitdagingen voor mensen met een handicap in het Deense gezondheidszorgsysteem. Het Deense systeem wordt door de regionale overheid uitgevoerd en door de staat en de gemeenten gefinancierd. Dit komt tegemoet aan de algemeen gevoelde noodzaak van gelijke toegangsrechten tot zorg, afhankelijk van de behoefte. Het systeem kent echter enkele blinde vlekken vanuit het perspectief van de gehandicapten: –
wachttijden. In het algemeen wordt een wachttijd van maximaal één maand gegarandeerd, met enkele uitzonderingen: • voor gehoorhulpmiddelen, tot aan een jaar
Tweede Kamer, vergaderjaar 2007–2008, 31 398, nr. 1
11
• •
voor revalidatie, met name na ziekenhuisopname (verschilt per gemeente) voor psychiatrische behandeling, met name voor kinderen (nu al meer dan een jaar).
Tot 1 januari 2007 waren het op het terrein van de gezondheidszorg de provincies die planden en uitvoerden en bij bepaalde taken de provincies die planden waar gemeenten uitvoerden. Na de bestuurlijke hervorming is het onderscheid duidelijker en daarmee ook de werkelijke zorgbehoeften. Er wordt momenteel gelobbyd voor een wachttijdgarantie van maximaal één week. Bij de laatste verkiezingen was de wachttijd echter geen issue. –
gebrek aan vergoedingen: • voor tandheelkundige behandelingen als gevolg van handicap of chronische ziekte geldt een eigen bijdrage van 20% • voor medicijnen – hoe langer men ziek is, hoe lager de eigen bijdrage • voor gehoorapparaten • voor sommige typen fysiotherapie, maar dit systeem wordt nu hervormd.
Andere aandachtspunten zijn de coördinatie in een toenemend gecompliceerd gezondheidszorgstelsel met een toenemende nadruk op vrije keuze, en de fysieke toegankelijkheid tot particuliere gezondheidscentra. De voornaamste uitdagingen op het terrein van het sociale beleid zijn de persoonlijke hulp en ondersteuning. DH pleit voor meer samenhang in deze hulp, meer vrije keuze, de-institutionalisering en hulp onafhankelijk van de huisvesting. Een ander punt zijn de extra kosten veroorzaakt door een handicap: DH pleit voor een vergroting van de mogelijkheden van een vergoeding na pensionering. Mevrouw Plambech zette daarna uiteen dat de bestuurlijke hervorming per 1 januari 2007 weliswaar tot verbeteringen heeft geleid voor de gehandicaptenzorg, maar dat er nog steeds uitdagingen en problemen zijn. De Consolidation Act on Social Services is een goede wet, maar de praktische uitvoering verschilt per gemeente. Modellen van de koepelorganisatie van gemeenten, de Kommunernes Landsforening (KL), ontbreken. Bovendien zijn er veelal onvoldoende middelen. De Consolidation Act on Social Services is een raamwet, waarbinnen gemeenten binnen ruime grenzen naar eigen goeddunken kunnen opereren. Er zijn voorbeelden van gemeenten die een goed beleid voor gehandicapten opstellen en uitvoeren. Ook het klachtsysteem is belangrijk. Op de vraag vanuit de delegatie of het klachtsysteem echt werkt werd bevestigend geantwoord. Nadeel is wel dat als de klacht van een gehandicapte wordt afgewezen en de gemeente in het gelijk wordt gesteld er geen beroep op de rechter mogelijk is. Ten slotte werd door mevrouw Plambech verteld dat het bureau van DH bestaat uit een directeur, 15 consultants en 20 administratieve/overige krachten. DH is vertegenwoordigd in verschillende organen zoals de gehandicaptenraad, de nationale klachtenraad voor sociale zaken en voor medische behandelingen, diverse andere raden en commissies en het Europees Gehandicapten Forum. Ook op lokaal niveau benoemt men vertegenwoordigers in diverse gemeentelijke raden. Elk lid van een Deense gehandicaptenorganisatie is automatisch lid van een lokale afdeling. In elke gemeente zijn die lokale afdelingen weer verbonden met de lokale afdeling van DH. Deze lokale afdelingen omvatten gehandicapten en hun ouders die allen betrokken worden bij de lokale activiteiten. Uit hun midden worden vertegenwoordigers benoemd
Tweede Kamer, vergaderjaar 2007–2008, 31 398, nr. 1
12
in diverse raden, besturen en commissies. DH tracht invloed uit te oefenen op de wetgeving betreffende ouderdomspensioenen en gehandicaptenuitkeringen en de hervormingen van 2006–2007. De nadruk ligt op toegankelijkheid, de arbeidsmarkt, hulpcentra en publieke gezondheidszorgdiensten. Onder DH vallen organisaties voor bewegingsgehandicapten (mensen met reuma, ms, ongevalsslachtoffers, etc.), communicatief gehandicapten (doven, blinden, dyslectici, stotteraars, etc.), mentale handicaps (ADHD, leerproblemen, autisten), mensen met hersenletsel en andere groepen zoals mensen met astma, diabetes, psoriasis, longproblemen, nierproblemen, etc. Dinsdag 8 januari 2008
2.4 Kommunernes Landsforening (KL) – Local Government Denmark Bij de koepelorganisatie van de Deense gemeenten, Kommunernes Landsforening (KL), werd de delegatie welkom geheten door de heer Flemming Hansen, consultant ouderenzorg en mevrouw Rigmor Lond, consultant gehandicaptenzorg. Onderwerp van bespreking was de rol van de gemeenten in de langdurige zorg. De heer Hansen begon met een korte introductie van de Kommunernes Landsforening. Deze organisatie is in 1970 opgericht door de toenmalige 273 Deense gemeenten. De KL wordt geleid door een bestuur van 17 politici. In deze organisatie zijn zes commissies actief. De KL telt 350 werkgevers in haar gelederen. Deze zusterorganisatie van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) treedt op als belangenbehartiger van de Deense gemeenten en als werkgeversorganisatie. Daarnaast voorziet zij gemeenten van informatie en advies. Ook worden internationale betrekkingen onderhouden. Vervolgens ging de heer Hansen in op de bestuurlijke hervorming die per 1 januari 2007 in werking is getreden. Het bestuurlijke landschap werd toen drastisch gereorganiseerd, waarbij de taakverdeling tussen staat, regio’s en gemeenten duidelijk werd vastgelegd. Voor die tijd telde Denemarken 13 provincies en 271 gemeenten. Thans zijn er 98 nieuwe gemeenten, waarvan 66 ontstaan zijn door samenvoeging en 32 «oude» gemeenten. Door deze opschaling is sprake van meer krachtige gemeenten. Tot 2007 had 76,8% van de gemeenten een inwonertal tot 20 000, nu slechts 7,1%. Voor de hervorming had 6,3% van de gemeenten meer dan 50 000 inwoners, thans 36,7%. Door deze bestuurlijke operatie is de verantwoordelijkheid van gemeenten aanzienlijk vergroot. De gemeenten dragen verantwoordelijkheid op de navolgende beleidsterreinen: werkgelegenheid, bepaalde gezondheidszorgdiensten, milieu en natuur, planning, sociale dienstverlening, bijzonder onderwijs, wegen en openbaar vervoer. De vijf «nieuwe» regio’s die de plaats hebben ingenomen van de 13 «oude» provincies zijn vooral belast met de ziekenhuiszorg en de openbare gezondheidszorg. Daarnaast hebben zij nog een coördinerende en uitvoerende taak bij bijzondere sociale instellingen, planning, verkeer en industriële ontwikkeling. Op de vraag naar de houding van de KL jegens deze hervorming antwoordde de heer Hansen dat deze volop werd gesteund. Wat betreft de individuele gemeenten was het beeld meer gedifferentieerd. Daarna gaf de heer Hansen een beeld van gemeentelijke taken op het terrein van de gezondheidszorg. Voor de hervorming bestonden deze nog uit thuiszorg verleend door verpleegkundigen, tandheelkundige zorg voor kinderen en ouderen, en preventie voor kinderen en jeugdigen. Na de hervorming kwamen daar de volgende taken bij: preventieve behandelingen, zorg en revalidatie die niet in het ziekenhuis plaatsvinden, behandeling van alcoholmisbruik en drugsgebruik en bijzondere tandheelkun-
Tweede Kamer, vergaderjaar 2007–2008, 31 398, nr. 1
13
dige zorg. Bovendien moeten de gemeenten 20% van de gezondheidszorguitgaven van de regio’s financieren en verplicht met de regio’s overeenkomsten aangaan over de onderlinge afstemming in de uitvoering van de gezondheidszorg. Vanuit de delegatie werd gevraagd in hoeverre er verschillen in belastingheffing tussen gemeenten bestaan. Volgens de heer Hansen zijn die verschillen kleiner dan voorheen. De KL ziet dat overigens niet als een probleem. Preventie gaat een zeer belangrijke taak voor de gemeenten worden. Tot slot benadrukte de heer Hansen dat de nieuwe taken zijn ondergefinancierd en deze geen prioriteit hadden bij de provincies. De politieke verwachtingen zijn echter zeer hooggespannen. Ook ontbreekt documentatie wat in het eerste jaar en de daaropvolgende jaren moet gebeuren. Mevrouw Lond gaf daarna een presentatie over gemeentelijke dienstverlening aan gehandicapten. Het algemene kader bestaat uit nationale regelgeving, gemeentelijke belastingheffing en verantwoordelijkheid van de gemeenten voor de uitvoering. Het totale belastingniveau is bevroren. Tevens zijn er egalisatieregelingen die ervoor moeten zorgen dat het niveau van de dienstverlening tussen gemeenten niet teveel uiteenloopt. De doelgroep bestaat uit personen met lichamelijke of verstandelijke beperkingen (kinderen/jeugdigen en hun familie, volwassenen van 18 tot 65 jaar, 65-plussers) en personen met sociale problemen (drugsgebruikers, dak- en thuislozen). Algemene uitgangspunten voor het gehandicaptenbeleid zijn compensatie, sectorverantwoordelijkheid, solidariteit en gelijke mogelijkheden. Hieruit vloeien voor de gemeenten meerdere algemene taken voort. Hierbij kan gedacht worden aan het voorzien in adviezen, het voorzien in dienstverlening en vervulling van behoeften, het bevorderen van zelfredzaamheid, het bevorderen van persoonlijke verantwoordelijkheid, en het ondersteunen van betrokkenheid en invloed van gebruikers. Op grond daarvan kan de gemeente overgaan tot het verstrekken van sociale uitkeringen. Ouders met gehandicapte kinderen kunnen een vergoeding van inkomensverlies ontvangen, dat soms kan oplopen tot het oorspronkelijke salaris van zowel vader als moeder. Ook kunnen zij gecompenseerd worden voor extra kosten, zoals voor hulpmiddelen, vervoer en kleding. Volwassenen kunnen een sociale uitkering ontvangen in geval van werkloosheid, indien zij aanzienlijke beperkingen hebben en ter compensatie van extra kosten. Wat betreft de vergoeding van extra kosten werd opgemerkt dat dit soms controversieel is, bijvoorbeeld voor een bepaalde soort voeding aan diabetici en voor het herbouwen van woningen voor rolstoelgebruikers. De aanvraag voor vergoeding van deze kosten moet wel goed onderbouwd worden. Voor kinderen bestaat de sociale dienstverlening uit advisering, ondersteuning, hulp en zorg. Er zijn speciale instituten voor dagbehandeling, speciaal onderwijs en speciale scholen, en residentiële voorzieningen. Voor volwassenen kan worden voorzien in advisering en ondersteuning, persoonlijke zorg en praktische assistentie aan huis, persoonlijke assistentie, tijdelijke en langdurige woonvoorzieningen, beschermde en beschutte werkplaatsen, en sociale activiteiten in activiteitencentra. Ook kunnen de gemeenten passende arbeidsmarktmaatregelen treffen, zoals flexibel werken (bijv. 20 uur per week), beschermde werkplekken voor uitkeringstrekkers en ondersteuning bij het werk (voor blinden, verstandelijk gehandicapten, etc.). Concluderend stelde mevrouw Lond dat de gemeenten in 2007 vele nieuwe taken hebben opgepakt, waarvoor onvoldoende financiering is. De politieke verwachtingen zijn echter groot. Nog steeds komen mensen met een handicap vaak ernstige problemen tegen. Gevraagd naar de mate van integratie in de samenleving stelde mevrouw Lond dat dit een lopend proces is. Integratie is nu nog niet bereikt. Het
Tweede Kamer, vergaderjaar 2007–2008, 31 398, nr. 1
14
bouwen van beter toegankelijke gebouwen kan daaraan een bijdrage leveren, maar is niet voldoende. De heer Hansen liet vervolgens zijn licht schijnen over de ouderenzorg. In Denemarken ontvangen 203 000 mensen thuiszorg/gemeenschapszorg. Circa 100 000 mensen zijn fulltime werkzaam in de ouderenzorg. Naar schatting worden 35 000 – 40 000 dagelijkse huisbezoeken afgelegd. In totaal gaat er ieder jaar ca. € 3,9 miljard om in de ouderenzorg. Denemarken telt ongeveer 1 250 verpleeghuizen. De vergrijzing zal de komende jaren explosief stijgen. In 2017 zullen er naar verwachting 15% meer 80-plussers zijn vergeleken met 2007, in 2027 zelfs 77% meer. Het aantal inwoners van 18 tot en met 64 jaar zal in die jaren heel licht afnemen. Voor meer ouderen is dan minder verzorgend personeel beschikbaar. Om deze problematiek te ondervangen zal het werk aantrekkelijker moeten worden gemaakt, ook qua beloning. In de publieke sector speelt zich momenteel overigens een arbeidsconflict af, waarbij o.a. door verpleegkundigen een looneis op tafel is gelegd van bijna € 700 meer per maand. Ook zullen waarschijnlijk arbeidskrachten in het buitenland moeten worden geworven om aan de toenemende zorgvraag te kunnen voldoen. In dit kader werd opgemerkt dat de arbeidsmarktsituatie in Zweden veel gunstiger is. In dat land neemt het aantal 18–64 jarigen tot 2027, mede door de komst van buitenlanders, licht toe, terwijl 25% van de ouderen na pensionering (tijdelijk) naar het buitenland vertrekt, vooral richting ZuidEuropa. Voor de verlening van ouderenzorg geldt in Denemarken het zogenaamde purchaser-provider model. De gemeentelijke autoriteit koopt de zorg in, vaak bij een gemeentelijke zorgaanbieder. Deze afdelingen zijn echter strikt van elkaar gescheiden.Voor de zorgvrager bestaat er overigens keuzevrijheid tussen publieke en private zorgaanbieders. De keuzevrijheid kan ook inhouden dat mensen een plaats in een verzorgingshuis buiten de eigen regio kunnen kiezen. De gemeenten stellen zelf standaarden op voor de kwaliteit van de zorg en de dienstverlening. De kwaliteitseisen verschillen derhalve per gemeente. Op de vraag vanuit de delegatie waarom er geen minimumeisen aan de kwaliteit van de zorg worden gesteld antwoordde de heer Hansen dat daar geen behoefte aan is. Waarom zou een bejaarde bijvoorbeeld minimaal eenmaal per dag in bad moeten als hij of zij dat niet wil? Overigens vindt in elke gemeente wel een debat plaats over wat een goed kwaliteitsniveau is. De vraag of er een nationale gezondheidsinspectie is die de kwaliteit van de verleende zorg regelmatig controleert werd ontkennend beantwoord. Verder vindt er op individuele basis een waardering van de zorg plaats door een case manager. Tot slot wordt de documentatie elektronisch opgeslagen, waarbij uitgegaan wordt van een Deense classificatie die gebaseerd is op de Internationale classificatie van functioneren, handicap en gezondheid (ICF) van de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO). Dat politici het niveau van de dienstverlening bepalen wordt in Denemarken als positief ervaren. Waardering is er ook voor de gemeentelijke uitvoering van de ouderenzorg, het onderscheid tussen de verschillende rollen binnen de gemeentelijke organisatie, het onderling beïnvloeden van enerzijds het niveau van dienstverlening en anderzijds de financiering van de zorg, en het zeker stellen van de rechten van de burger. Daar staat als negatieve ervaring tegenover dat sommige politici zich teveel met details bezighouden. Ook is niet altijd duidelijk tot hoever de zorg reikt. Hoort daar bijvoorbeeld ook het nuttigen van koffie met de patiënt bij? Verder is de focus wellicht teveel gericht op regels en administratieve handelingen en te weinig op de daadwerkelijke zorg. De ontwikkelingen gaan steeds meer in de richting van het individu, waarbij de nadruk ligt op gezondheidsbevorderende programma’s, zelf-
Tweede Kamer, vergaderjaar 2007–2008, 31 398, nr. 1
15
hulp en technologie. Momenteel kenmerkt de ouderenzorg in Denemarken zich door toepassing van het wettelijk neergelegde purchaser – provider model, het elektronisch vastleggen van gezondheidszorggegevens (100%), het gebruik van PDA (50%), experimenten op het terrein van gezondheidsbevordering met speciale aandacht voor diabetes 2, training en fitheid, en het sporadisch uitproberen van nieuwe technologie. Voor de ouderenzorg in de toekomst geldt het credo mijn ziekte – mijn leven – mijn probleem (via zelfmanagement en gezondheidsbevorderingsprogramma’s). Daarnaast zal in deze sector steeds meer nieuwe technologie worden toegepast, gericht op zorgverlening aan hen die dat nodig hebben, het ontwikkelen van de werkplek, en directe elektronische communicatie tussen ziekenhuis, ouderenzorg en huisarts.
2.5 Het dagcentrum Idrætshuset voor personen met psychiatrische ziekten In Idrætshuset, een dagcentrum voor personen met psychiatrische ziekten in Kopenhagen, werd de delegatie ontvangen door de heren Jan Svensson, leider van het centrum, Poul Møller, sportcoördinator, en Jens Bjørn Pedersen, voorzitter van de sportvereniging Kæmperne. De heer Møller gaf een korte uiteenzetting over het centrum. Idrætshuset is een activiteiten- en ontmoetingscentrum voor mensen met een psychiatrisch ziektebeeld. Door cursussen gericht op reïntegratie op de arbeidsmarkt (o.a. koken) en activiteiten (vooral sport en ook muziek) wordt getracht de cliënten meer aandacht voor gezondheidszorg en verandering van leefstijl bij te brengen. Op deze wijze worden zij ondersteund naar een actiever leven met eventuele mogelijkheden op de arbeidsmarkt. In het centrum zijn een internetcafé, een café (bijna geheel ecologisch), een gymnastiek/sportzaal en een fitnessruimte gevestigd. Het centrum is in het weekend gesloten. Het wordt op projectbasis gefinancierd door de gemeente Kopenhagen. In het centrum zijn drie betaalde krachten werkzaam, alsmede een groot aantal vrijwilligers die 2 tot 25 uur per week werkzaamheden verrichten al of niet in combinatie met een sociale uitkering. Een belangrijke plaats binnen het centrum wordt ingenomen door de in 1998 opgerichte sportvereniging Idrætsforeningen Kæmperne af 1998 (IFK 98). Deze vereniging, met thans 200 leden, is aangesloten bij de Deense Sportbond. De vereniging organiseert allerlei sportactiviteiten zowel in het dagcentrum als daarbuiten (o.a. badminton, zwemmen, zaalvoetbal, bowlen, fitness, gymnastiek). Het lidmaatschap van de vereniging bedraagt ca. € 33 per half jaar. De instructeurs zijn gespecialiseerd in sport, maar hebben geen opleiding om met psychiatrische patiënten te werken. Zij doen dit vooral op ideële gronden. Ook buiten de sportvereniging om kan de fitnessruimte op speciale uren overdag worden gebruikt. Voor tien bezoeken is dan ca. € 10 verschuldigd. Vanuit de delegatie werd de vraag gesteld op welke wijze mensen met psychiatrische ziekten worden benaderd. De heer Svenson antwoordde dat mensen uit geheel Kopenhagen en ook uit het nabijgelegen Frederiksberg het centrum bezoeken. Door contacten met psychiatrische instellingen, mond op mondreclame en case managers worden deze mensen geduid op het bestaan van dit centrum. Ook wordt op daarvoor geëigende plaatsen informatiemateriaal neergelegd. De heer Møller wees erop dat door de ledenregistratie van de sportvereniging contacten kunnen worden gelegd met cliënten en hulp kan worden geboden indien dat gewenst wordt. De sportactiviteiten in groepsverband zorgen er in ieder geval voor dat de cliënten meer structuur in hun leven krijgen. Vanuit de vereniging worden zij niet aangesproken op eventuele afwezigheid, maar dat doen de cliënten onderling wel. Derhalve is er enige sociale controle. De leiding van het dagcentrum beschouwt deze vorm van opvang en begeleiding van psychiatrische cliënten als uniek.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2007–2008, 31 398, nr. 1
16
Tijdens de presentatie werd de delegatie rondgeleid in het centrum, waarbij het café, de gymnastiek/sportzaal, de fitnessruimte, de keuken en een vergaderruimte werden bezocht.
2.6 Het gemeentelijke centrum voor thuiszorg en verpleegzorg Kopenhagen-West/VanlOse Ter afsluiting van het Deense programma werd een bezoek gebracht aan een centrum voor thuiszorg/verpleegzorg van de gemeente Kopenhagen, waar de delegatie werd ontvangen door mevrouw Vivian Buse, hoofd van de gemeentelijke thuiszorgdienst in de regio Kopenhagen-West/Vanløse en de heer Brian Andersen, controller. De heer Andersen gaf in het kort een beschrijving van de organisatie. Deze dienst is een van de drie grootste thuiszorgorganisaties in Denemarken. Er zijn 420 medewerkers werkzaam, waarvan 39 administratieve en bestuurskrachten, 60 verpleegkundigen en verpleegassistenten en 321 thuiszorgwerkers. In 2007 bedroeg het budget ca. € 19 miljoen. In 2007 is praktische thuishulp gegeven aan 1 996 burgers (gemiddeld 40 minuten per week), persoonlijke verzorging aan 1 728 personen (gemiddeld 2,75 uur per week) en verpleegzorg aan 1 275 personen, elk gemiddeld 29 minuten per week. In totaal zijn 2 405 mensen geholpen, dit op een bevolking van 74 275 inwoners (stand 2008), waarvan 16 273 ouder zijn dan 60 jaar. De thuiszorgdienst Kopenhagen-West heeft in 2007 20 000 huisbezoeken per week afgelegd, waarvan 25% in de avonduren. De heer Andersen ging daarna in op het zogenaamde Contracting Authority-Provider-Recipient Model (CPR-model) dat de Gezondheids- en Zorgadministratie in Kopenhagen als leidend managementbeginsel toepast voor thuiszorg, en in 2007 ook voor verpleeghuiszorg en revalidatie. Volgens dit model zijn de taken strikt gescheiden tussen de dienst die de indicatiestelling (triage) verzorgt, de te verlenen diensten en het doel van de hulp aan de individuele cliënt beschrijft enerzijds en de dienst die dit doel vertaalt in bijvoorbeeld zorgplannen en de overeengekomen diensten levert anderzijds. Deze laatste dienst kan als gemeentelijke zorgaanbieder door de burger zelf worden gekozen. Ingevolge een politieke beslissing in Kopenhagen mag thuisverpleging echter alleen door de gemeente worden aangeboden. Elke gemeente dient een catalogus met kwaliteitseisen op te stellen. Deze kwaliteitseisen worden jaarlijks door de gemeente opnieuw vastgesteld. In begrotingsonderhandelingen hebben politieke prioriteiten soms gevolgen voor het gekozen niveau van dienstverlening en dus voor de kwaliteitseisen. Met de kwaliteitseisen wordt gestreefd naar transparantie, dat wil zeggen dat burgers kunnen zien waar ze recht op hebben. De catalogus geldt overigens niet voor thuisverpleging omdat die teveel patiëntgebonden is. De informatie over de zorgverlening moet soms extreem gedetailleerd worden weergegeven, hetgeen wel leidt tot een goed inzicht in de kosten maar als zeer bureaucratisch wordt ervaren en een enorme (tijds)druk op de verzorgers legt. Zorgaanbieders zouden dan ook graag komen tot een iets minder gedetailleerd systeem. Vanuit de Nederlandse delegatie werd opgemerkt dat dit in Nederland ook speelt. De thuisverplegers in Kopenhagen hebben een PDA waarmee zij tijd en taken registreren. De patiënten hebben het recht deze gegevens in te zien. Er gelden standaardtijden, waarbinnen wel flexibiliteit mogelijk is wanneer bijvoorbeeld incidenteel meer zorg nodig is. Anders dan in Nederland bepaalt degene die het budget beheert (de gemeente) ook de
Tweede Kamer, vergaderjaar 2007–2008, 31 398, nr. 1
17
indicatiestelling. Het budget wordt bepaald door de opgegeven urenverstrekking, en niet door de geleverde uren. Ten slotte werd door mevrouw Buse opgemerkt dat er uitdagingen liggen op het terrein van de ontbureaucratisering: van gedetailleerde, gestandaardiseerde diensten naar dienstenpakketten (dit is zowel nationaal als lokaal in discussie), en op het terrein van de looneisen. Er wordt een hete lente verwacht, met forse looneisen in de gehele zorgsector, inclusief de ziekenhuizen. Diverse politieke partijen hebben in de aanloop naar de parlementsverkiezingen op dit punt toezeggingen gedaan. Indien er voor 1 mei 2008 geen overeenstemming is bereikt dreigen stakingen. In antwoord op vragen vanuit de delegatie antwoordde de heer Andersen dat er een tekort aan werknemers is in de zorgsector, hoewel minder groot dan in het verleden: het tekort was 15–20% en is nu 5–10%. Het ziekteverzuim onder het personeel van het centrum is al jaren hoog: 8 tot 15 à 20% met een enkele uitschieter van 25%. In 2007 ging het iets beter met 7,5%. ZWEDEN Woensdag 9 januari 2008
2.7 Gesprek met de heer Kent Ericsson Op de Nederlandse ambassade in Stockholm werden de heren Kent Ericsson en Karl Grunewald welkom geheten door de heer Pieter Ramaer, Chargé d’Affairs. Vanwege hun rol in de Zweedse gehandicaptenzorg zijn beide heren voor deze bijeenkomst uitgenodigd. De heer Ericsson is als psycholoog en wetenschappelijk onderzoeker verbonden aan de universiteit van Uppsala. Professor Grunewald was voormalig hoofd van de divisie gehandicapten van de Socialstyrelsen, de Nationale Raad van Volksgezondheid en Welzijn. Onderwerp van bespreking waren de wijzigingen in de gehandicaptenzorg, in het bijzonder op het gebied van leven en wonen. De heer Ericsson gaf een presentatie over de overgang van het leven in instituten naar deelname aan de samenleving. Hij wees erop dat zowel de heer Grunewald als hij nauw betrokken zijn geweest bij deze ingrijpende veranderingen, maar wel in verschillende rollen: de heer Grunewald als divisiehoofd van de Socialstyrelsen en hij meer als wetenschapper. Met twee anderen heeft de heer Grunewald een sleutelrol gespeeld bij de totstandkoming van de wet van 1985, de Act on Special Services for Intellectually Handicapped Persons, waarin impliciet is voorzien in de sluiting van grote residentiële voorzieningen. De samenleving moest open worden gesteld voor mensen met een verstandelijke beperking. Normalisatie en integratie in de samenleving waren daarbij de leidende principes. In de eerste helft van de zeventiger jaren van de vorige eeuw ontstonden in toenemende mate naast de residentiële instituten nieuwe voorzieningen voor verstandelijk gehandicapten. Kinderen konden bij hun ouders blijven wonen, gingen naar «normale» scholen en hadden dagactiviteiten. Volwassenen gingen thuis of in zogenaamde group homes wonen. Voor degenen die niet werkten werden op lokaal niveau dagactiviteiten georganiseerd. Voor de grote instellingen werden deze ontwikkelingen meer en meer een probleem. Ouders van gehandicapte kinderen maar ook de staf in instellingen bekritiseerden het oude systeem met zijn grote gebouwen. Er ontstond behoefte aan nieuwe woonvoorzieningen voor verstandelijk gehandicapten. Uiteindelijk heeft dit in 1977 geleid tot het instellen van een publieke commissie die zich moest buigen over de de-institutionalisering. In het rapport van deze commissie werden de residentiële instituten beschouwd als negatieve bijdragen met detrimentale conse-
Tweede Kamer, vergaderjaar 2007–2008, 31 398, nr. 1
18
quenties voor de persoonlijke ontwikkeling van gehandicapten en als obstakels voor een goed leven. Bovendien werd als juridisch motief voor sluiting van de instituten naar voren gebracht dat het recht op wonen een sociaal recht is dat voor iedereen beschikbaar moest zijn. In de periode 1977–2000 moesten dan ook alle instituten worden afgebouwd. Het rapport van de commissie heeft uiteindelijk geleid tot de wet van 1985, de vierde wet gericht op personen met een verstandelijke beperking. Met deze wetgeving werd de sluiting van instituten, die op basis van lokale activiteiten al begonnen was, impliciet opgelegd. Het bouwen van group homes (voor maximaal vijf personen) met 24 uur ondersteuning per dag werd hierdoor enorm gestimuleerd maar wel voorzien van strenge eisen. Zo heeft iedere cliënt recht op een eigen appartement met slaapkamer, kleine keuken en sanitaire voorzieningen. Zelfs de minimale maten van het appartement (45 tot 50 m2) zijn in de wet- en regelgeving vastgelegd. Het sluiten van residentiële voorzieningen was echter alleen mogelijk als daarnaast ook voorzieningen op regionaal/lokaal niveau werden opengesteld of gecreëerd voor de (ernstig) verstandelijk gehandicapten. Hierbij valt te denken aan ziekenhuizen en gezondheidszorgcentra. De omvang van kleine groepen is ook van belang voor de dagbesteding. Gehandicapten kunnen dan in diverse groepen participeren en met allerlei mensen contacten aanknopen. De dagactiviteiten worden steeds belangrijker en het aantal centra groeit in gemeenten. Door het opzetten van allerlei activiteiten (bijv. een hondenuitlaatdienst, het beheren van een cafetaria in het politiebureau te Uppsala, het spreken over handicaps door verstandelijk gehandicapten op scholen en met politici) nemen gehandicapten steeds meer actief deel aan de samenleving. Vaak ontvangen zij naast een uitkering ook een beloning voor hun werkzaamheden. In 2000 zijn bijna alle residentiële instellingen gesloten. De staf volgde de cliënten naar de group homes. In het algemeen is deze hervorming positief gewaardeerd. De zorg werd in ieder geval veel persoonlijker. Men wil niet meer terug naar de tijd van grootschalige voorzieningen. Toch zijn er ook mensen die problemen hadden met de nieuwe voorzieningen. De heer Ericsson merkte op dat in het gewone straatbeeld group homes niet kunnen worden herkend, maar zij zijn er uiteraard zowel in de stad als op het platteland. Gevraagd naar de reacties van buurtgenoten antwoordde de heer Ericsson dat er in het algemeen geen problemen zijn. Op individueel niveau wordt wel eens geklaagd onder meer over geluidsoverlast. Vanuit de delegatie werd gevraagd naar het niveau van de opleidingen van de zorgverleners in de gehandicaptenzorg. De heer Ericsson stelde dat de educatie volgend op de hervorming in het algemeen goed was. De heer Grunewald vulde aan dat, toen de zorg voor gehandicapten nog een provinciale verantwoordelijkheid was, 95–97% van de zorgverleners een goede opleiding had, na de overgang naar de gemeenten (per 1 januari 1994) heeft 60% een goede opleiding. Het ontbreekt de gemeenten soms aan specifieke kennis. Op provinciaal niveau is er wel een organisatie met experts op het gebied van revalidatie. Bovendien moet worden geconcurreerd met banen waar betere salarissen worden betaald. Op universitair niveau worden managementcursussen voor de gehandicaptenzorg gegeven. Vanuit de delegatie werd opgemerkt dat de gehandicapten in de instituten wellicht minder eenzaam waren dan thans het geval is. In reactie hierop stelde de heer Ericsson dat zowel het wonen als de dagactiviteiten in kleine groepen plaatsvindt. Ook zijn er contacten buiten deze settings. Van een toegenomen eenzaamheid is vooralsnog niet gebleken. Overigens is de Zweedse samenleving in algemene zin nogal op het individu gericht.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2007–2008, 31 398, nr. 1
19
De heer Ericsson wees er vervolgens op dat de wet van 1985 per 1 januari 1994 is vervangen door een nieuwe wet, de Act concerning Support and Services for Persons with Certain Functional Impairments (LSS). Een belangrijke verandering, naast de overgang van de verantwoordelijkheid voor de uitvoering van provincie naar gemeente, betrof de invoering van de mogelijkheid van een persoonlijk assistent voor thuiswonende gehandicapten. Gehandicaptenorganisaties zullen dit instrument waarschijnlijk als de belangrijkste verandering zien. Thans hebben 15 000 gehandicapten, waarvan 5 000 met een verstandelijke handicap, een of meer persoonlijke assistenten. Om voor deze voorziening in aanmerking te komen dienen de gehandicapten hulp nodig te hebben bij elementaire dagelijkse zaken als eten, persoonlijke hygiëne, kleden, communicatie met anderen, etc. Zowel kinderen als volwassenen kunnen een persoonlijk assistent hebben. Wel moet men jonger dan 65 jaar zijn om deze voorziening aan te vragen, maar als men deze hulp eenmaal heeft behoudt men die ook na het bereiken van de 65-jarige leeftijd. De persoonlijke assistenten kunnen worden geworven in de eigen familie- en vriendenkring, maar ook bij de gemeenten of private organisaties. Het aantal uren persoonlijke assistentie is in beginsel onbeperkt. Wat betreft de financiering van de persoonlijke assistentie is een grens van maximaal 20 uur gesteld waarvoor de gemeente verantwoordelijk is. Daarboven betaalt de staat, in casu de Försäkringskassan, op basis van de Assistance Benefit Act (LASS). Gebleken is dat de gemeenten de kosten van deze voorziening nauwelijks of eigenlijk niet kunnen dragen. Dat is ook de belangrijkste reden geweest dat een parlementaire commissie momenteel de effecten van de LSS onderzoekt. In dit kader merkte de heer Grunewald op dat in 1971 500 verstandelijk gehandicapte kinderen tot zeven jaar buiten familieverband in residentiële instituten verbleven. Thans wonen er 17 kinderen tot zeven jaar buiten familieverband in familiehuizen of in kleinschalige residentiële voorzieningen.
2.8 Gesprek met de heer Karl Grunewald De heer Grunewald begon zijn presentatie over implementatie van het nieuwe systeem, statistieken en problemen met het in kaart brengen van de groep verstandelijk gehandicapten in Zweden. Het aantal personen met verstandelijke beperkingen is tussen 1930 en 1990 gedaald van 2,5% naar 0,5% van de bevolking. Bij de groep verstandelijk gehandicapten is waarneembaar dat de dienstverlening aan de jeugdigen sterk stijgt naarmate men ouder wordt met een piek op 19-jarige leeftijd om daarna vervolgens zodanig af te nemen dat 37-jarigen ongeveer evenveel diensten ontvangen als 10-jarigen. Vervolgens zet met het ouder worden een verdere daling in. De groep verstandelijk gehandicapte kinderen en jongeren tot 20 jaar die diensten ontvangen bestaat uit 21 000 personen. Hiervan woont 94% bij hun ouders, 5% in group homes en 1% bij een andere familie. Van de 36 400 verstandelijk gehandicapte volwassenen woont 57% in group homes (inclusief service homes), 23% zelfstandig en 20% bij hun ouders. De group homes bestaan uit aaneengesloten appartementen voor maximaal vier tot zes cliënten met gemeenschappelijke ruimten voor gezamenlijke activiteiten en voor de staf. De staf is in het algemeen de hele dag aanwezig. Daarnaast zijn er zogenaamde service homes voor mensen met een verstandelijke beperking die meer zelfstandig willen wonen. Zij wonen in gescheiden flats in een buurt waar soms ook gemeenschappelijke voorzieningen aanwezig zijn. Hierbij wordt voorzien in zowel individuele als collectieve ondersteuning. De staf kan ook in deze setting 24 uur per dag beschikbaar zijn. Ook zijn er verstandelijk gehandicapten die geheel zelfstandig wonen en gebruik maken van de dienstverlening van
Tweede Kamer, vergaderjaar 2007–2008, 31 398, nr. 1
20
persoonlijke assistenten of de thuiszorg. Desgevraagd stelde de heer Grunewald dat het opzetten van group homes nog is voorbehouden aan de gemeenten, maar dat het beleid van de regering erop is gericht dat ook private organisaties in de toekomst dergelijke voorzieningen kunnen ontwikkelen. Afhankelijk van de aard van de handicaps bestaat de begeleiding uit 7 tot 12 personen. Vanaf het midden van de zestiger jaren wonen mensen met een verstandelijke handicap in toenemende mate in group homes, service homes of geheel zelfstandig. In het begin van de zeventiger jaren wonen ongeveer evenveel verstandelijk gehandicapten in instituten als in group homes, etc. Parallel aan de afbouw van de instituten verloopt de ontwikkeling van het bouwen van group homes en service homes. Vanaf 2000 wonen gehandicapten met een verstandelijke beperking in deze woonvoorzieningen, geheel zelfstandig of bij hun ouders. Vanaf de jaren zeventig daalde het aantal grootschalige residentiële voorzieningen voor verstandelijk gehandicapte kinderen. Op het hoogtepunt, rond 1970, woonden er nog 3 000 kinderen in dergelijke residentiële instellingen. Ook deze voorzieningen werden in 2000 gesloten. Thans wonen deze kinderen vooral bij hun ouders. Als dat niet mogelijk is wonen verstandelijk gehandicapte kinderen vaak in kleinschalige residentiële voorzieningen met speciale dienstverlening (special group homes of pupil homes) zoals flats. De gemiddelde leeftijd van deze kinderen die vijf tot zeven dagen per week in een dergelijke setting van bijvoorbeeld vier kinderen doorbrengen is 13 à 14 jaar. Op de vraag vanuit de delegatie dat niet de ernst van de handicap maar de belastbaarheid van de ouders bepalend is of het kind thuis of elders woont antwoordde de heer Grunewald dat deze kinderen op grond van de LSS woonrecht hebben in pupil homes, evenals dat zij recht hebben op een kort verblijf buitenshuis ter ontlasting van ouders en op relief service thuis waarbij de zorgtaken van ouders op geregelde tijdstippen of in onverwachte situaties tijdelijk worden overgenomen. De laatste jaren opteren ouders steeds meer voor een kort verblijf van hun gehandicapte kind buiten de ouderlijke woning (respijtzorg). Hierbij komt wel het aantal uren langzaam in discussie. Voor volwassenen met verstandelijke beperkingen waren vijf bijzondere ziekenhuizen beschikbaar in de vijftiger en zestiger jaren. Daar verbleven ruim 2 000 cliënten. Rond 1970 nam de behoefte aan deze voorzieningen af en in 1990 werd het laatste ziekenhuis gesloten. In 2000 behandelden forensisch psychiaters vijf nieuwe gevallen van ernstig verstandelijk gehandicapten met gedragsproblemen tegenover ongeveer 50 ten tijde van het bestaan van de bijzondere ziekenhuizen. Het grote verschil met Nederland is wellicht te verklaren doordat in Zweden veel nadruk wordt gelegd op de dagactiviteiten, er twee bijzondere scholen voor verstandelijk gehandicapten met gedragsproblemen zijn en een andere IQ-grens wordt gehanteerd. Ook de criminaliteit is er veel minder. Gevoed door de normalisatie- en integratiegedachte neemt het aantal bewoners van residentiële instituten vanaf het midden van de jaren zeventig sterk af onder gelijktijdige ontwikkeling van de group homes voor maximaal vijf personen. In 1980 werd een politiek besluit tot afbouw van de instellingen genomen. Vervolgens betekende de wet van 1985 impliciet de sluiting van de instituten, die inmiddels op lokaal niveau was ingezet. Een tijdslimiet werd daarbij echter niet aangegeven. Hiermee werd een verdere krachtige impuls gegeven aan het wonen in group homes. Tien jaar later, in 1995, nam het parlement dan het besluit dat alle residentiële voorzieningen in 2000 moeten zijn gesloten. Aanvankelijk bleven er na 2000 nog vier instituten over, maar inmiddels zijn deze ook gesloten. Het aantal bedden in deze instituten is vanaf 1880 opgebouwd en heeft een hoogtepunt beleefd rond 1970 met 15 000 cliënten. Daarna
Tweede Kamer, vergaderjaar 2007–2008, 31 398, nr. 1
21
zijn deze bedden in een tijdsbestek van ruim dertig jaar volledig afgebouwd. Na een arrest van een gerechtshof is het wettelijk vastgelegde maximum aantal personen dat in een group home mag wonen uitgebreid van vijf tot zes. De heer Grunewald concludeerde dat de group homes veiliger zijn voor de bewoners maar dat onaangepast gedrag licht toeneemt. Onderzoek heeft verder uitgewezen dat bij deze woonvorm vooral de ernstig verstandelijk gehandicapten erop vooruitgaan. De staf heeft in deze setting meer invloed en kan meer initiatieven ontplooien. Daar staat echter tegenover dat er minder routine voorhanden is, minder toezicht en minder onderwijs- en trainingsfaciliteiten voor de stafleden. In de wet van 1985 is vastgelegd dat personen die niet werken of cursussen volgen recht hebben op dagbesteding in dagactiviteitencentra. De gemeenten zijn hiervoor verantwoordelijk. In 1970 waren nog 1 100 verstandelijk gehandicapten werkzaam in dergelijke centra, in 1990 ongeveer 14 000 en in 2000 steeg dit aantal tot 19 800. Een belangrijke wijziging is neergelegd in de wet van 1993, op basis waarvan de uitvoering van het gehandicaptenbeleid niet langer door de provincies maar door de gemeenten plaatsvindt. Hiermee komt de verantwoordelijkheid voor dienstverlening aan en ondersteuning van mensen met een handicap bij de bestuurslaag die zo dicht mogelijk bij de (gehandicapte) burger staat. Deze verdere decentralisatie werd door de gehandicaptenorganisaties krachtig ondersteund. De Zweedse Associatie van Lokale Autoriteiten en Regio’s (SALAR) was de enige organisatie die zich ertegen heeft verzet. Financiële motieven lagen hieraan ten grondslag. Het zou gemeenten teveel kosten. De staat subsidieert echter een deel, maar niet geoormerkt. De heer Grunewald concludeerde dat er gemeenten zijn die op dit terrein goed functioneren, maar andere doen het minder. Dit hangt ook samen met het aantal personen met verstandelijke beperkingen die in de gemeente wonen: relatief gezien minder in grote steden en meer op het platteland. De gemeenten verantwoorden jaarlijks hun uitgaven. Op basis daarvan ontvangen gemeenten die veel middelen uittrekken voor de zorg voor gehandicapten een deel van de middelen van gemeenten die weinig betalen. Op de vraag vanuit de delegatie of gemeenten duidelijk zijn over hun gehandicaptenbeleid antwoordde de heer Grunewald dat er steeds meer gewerkt wordt met standaardkwaliteitseisen. Op basis van de LSS hebben de daarin omschreven groepen van personen met beperkingen een gewaarborgd recht op zorg. In de wet is bovendien een kader van tien diensten aangegeven dat hen moet worden geboden. Als zij niet tevreden zijn met de gemeentelijke dienstverlening kunnen zij nakoming van hun rechten inroepen bij de rechter. Hiervan maken mensen met een handicap, veelal ondersteund door een belangenorganisatie, regelmatig gebruik. Gevraagd naar het toezicht stelde de heer Grunewald dat de provincies daarmee zijn belast. Door gebrek aan personeel en tijd laat het toezicht in de praktijk nogal te wensen over. Volgens de heer Grunewald is het grote probleem in vele gemeenten het gebrek aan financiële middelen. Maar belangrijker dan de oplopende kosten is dat er een goede organisatie staat, waar de gehandicapten tevreden over zijn. De kwaliteit van zorg stijgt boven de kostenproblematiek uit. De samenleving wordt steeds meer opengesteld voor mensen met verstandelijke beperkingen. Dit proces is echter nog niet voltooid. Naar het oude systeem met grootschalige residentiële voorzieningen, soms voor 500 tot 600 cliënten, wordt in ieder geval niet meer terug verlangd. Na afloop van deze bijeenkomst overhandigde de delegatieleider aan de heer Grunewald een Engelstalige versie van het door de heer Peter
Tweede Kamer, vergaderjaar 2007–2008, 31 398, nr. 1
22
Siebesma geschreven boekwerk «De droom van Grunewald». Daarin is de ontwikkeling van 20 jaar Zweedse zorg aan mensen met een verstandelijke handicap beschreven. Naast lof over de wijze waarop in Zweden met het recht op zelfbeschikking en privacy van gehandicapten wordt omgegaan, plaatst de heer Siebesma ook kritische kanttekeningen onder meer over de uitvoerende rol van de gemeenten en de verstarrende wet- en regelgeving. Voorafgaand aan het werkbezoek heeft de delegatie een gesprek gehad met de auteur, voormalig bestuurder van De Zijlen, een organisatie voor zorg en ondersteuning aan mensen met verstandelijke beperkingen in de provincie Groningen.
2.9 Het geriatrisch ziekenhuis Danderydsgeriatriken In het geriatrisch ziekenhuis in Danderyd werd de delegatie ontvangen door het hoofd, mevrouw Eva Boëthius, die ook verbonden is aan de provinciale raad van Stockholm. Tevens waren aanwezig de artsen mevrouw Marielouis Butler en mevrouw Kristina Kallin, alsmede de controller, de heer Jan Tinfors. Mevrouw Butler gaf aan de hand van statistische gegevens een introductie over het ziekenhuis. Doelstelling is patiënten op dezelfde wijze te behandelen als ouders behandeld zouden moeten worden als zij oud en ziek worden. Het ziekenhuis onderzoekt en behandelt patiënten van 65 jaar en ouder uit het verzorgingsgebied. De geriatrische patiënt is bejaard, vaak hoogbejaard, met meervoudige, gecompliceerde zorgbehoeften die met zijn specialistische vragen niet goed terecht kan in gewone ziekenhuizen of in de eerstelijnszorg. In de kliniek wordt ook voorzien in palliatieve zorg, onderzoek en diagnostisering van verwardheid en dementie, zorg voor extramurale patiënten met osteoporose en zorg voor mensen met ademhalingsproblemen. Er zijn verpleegafdelingen voor revalidatie bij ernstige longziekten, orthopedische revalidatie, revalidatie na een beroerte en voor algemene geriatrie. Daarnaast is er een afdeling voor extramurale patiënten. Ook wordt intensief samengewerkt met de tot de «Danderydgeriatiken» behorende verpleeghuizen. De staf bestaat uit 30 artsen, 100 verpleegkundigen, 150 assistent-verpleegkundigen, 30 paramedici (o.a. psychotherapie, logopedie, psychologie, diëtiek) en 15 administratieve krachten. Het ziekenhuis telt 110 bedden. In 2006 hebben 9 712 mensen de kliniek bezocht. Gemiddeld worden ongeveer 2 650 personen per jaar opgenomen. Hiervan worden 1 550 personen verwezen door de huisarts of districtsverpleegkundige, 200 personen zijn afkomstig uit verpleeghuizen, 750 uit het Danderyds ziekenhuis (waarvan 570 van de spoedafdeling) en 200 patiënten komen van spoedafdelingen van andere ziekenhuizen. Als regel vindt opname van de patiënt zeer snel plaats (binnen een dag bij verwijzing door huisarts/spoedafdelingen; binnen twee dagen bij verwijzing door verpleeghuis/districtsverpeegkundige en binnen vijf dagen bij verwijzing door gewone afdelingen van het Danderyds ziekenhuis). De gemiddelde opnameduur is 14 dagen. Na behandeling keert 62% van de mensen terug naar huis, 28% gaat naar verpleeghuizen en 5% naar andere ziekenhuizen. Van de opgenomen patiënten komt gemiddeld 5% per jaar te overlijden. In 2006 heeft bij 370 patiënten (waarvan 209 extramuraal en 161 intramuraal) onderzoek naar teruggang in geestelijke vermogens plaatsgevonden. Op de vraag vanuit de delegatie naar behandeling van jongere patiënten, bijvoorbeeld met dementie of na een beroerte, werd geantwoord dat daarvoor afzonderlijke revalidatieziekenhuizen beschikbaar zijn. Desgevraagd kan wel specialistische kennis worden aangeboden. Tot slot gaf mevrouw Butler aan dat het aantal opnamen het afgelopen jaar gestegen is naar 2 950 patiënten. Na deze introductie werd de delegatie vervolgens in het ziekenhuis rondgeleid onder leiding van mevrouw Boëthius. Onder meer werd een bezoek
Tweede Kamer, vergaderjaar 2007–2008, 31 398, nr. 1
23
gebracht aan een therapieruimte voor patiënten getroffen door een beroerte, een zwembad (voor patiënten met bijv. osteoporose), de verpleegafdeling voor mensen getroffen door een beroerte (21 bedden, gemiddelde intramurale revalidatieduur van twee tot vier weken) en de orthopedische verpleegafdeling (gemiddelde verblijfsduur van 10 tot 14 dagen) die overigens ook gebruikt werd voor patiënten met een algemeen geriatrisch ziektebeeld.
2.10 Het verzorgingshuis Stocksundsgärden in Djursholm Mevrouw Margareta Fläckman, hoofd van het verzorgingshuis, heette de delegatie welkom. Zij wees erop dat sinds de zogenoemde Ädel reform van 1992 de gemeenten verantwoordelijk zijn voor de langdurige zorg aan ouderen, waaronder de woonen welzijnsbehoeften. De verantwoordelijkheid voor de medische zorg en gezondheidszorg is in handen van de provincies. Deze zijn verantwoordelijk voor de zorg in ziekenhuizen en in gezondheidscentra. De Social Services Act kent het principe dat iedereen die zorg behoeft in staat moet worden gesteld om deze zo lang mogelijk in de thuissituatie te ontvangen. Gemeenten hebben de plicht thuiszorg te verlenen aan mensen die deze ondersteuning nodig hebben. Pas als dit niet langer mogelijk is komt aangepaste huisvesting aan de orde. Hierbij kan gedacht worden aan verzorgingshuizen, verpleeghuizen, groepswoningen en woningen met servicevoorzieningen. In verzorgingshuizen zoals Stocksundsgärden in Djursholm (gemeente Danderyd) hebben cliënten in het algemeen minder zorg nodig dan in verpleeghuizen. Dit verzorgingshuis, met gebouwen uit 1964 en 1995, is van de gemeente Danderyd. In dit verzorgingshuis wonen 30 ouderen in eigen appartementen. Deze welvarende gemeente telt bijna 30 000 inwoners en ligt direct ten noorden van Stockholm. Overigens zijn er in Zweden ook private aanbieders van ouderenzorg. Deze aanbieders sluiten dan contracten met de gemeente. Aangezien de indicatiecriteria de laatste jaren zijn aangescherpt verblijven wel steeds meer verpleeghuispatiënten en patiënten die palliatieve zorg nodig hebben in het verzorgingshuis. Aan de instelling wordt de verleende zorg vergoed volgens een zorgzwaartesysteem. Daarnaast betalen de bewoners voor het verblijf huur aan de gemeente. Voor het personeel dat zorg verleent heeft de gemeente het afgelopen jaar ca. € 286 000 (op basis van 1 euro is 11 Zweedse kronen) uitgetrokken. Komend jaar zal 1% minder worden uitbetaald. In het Zweedse systeem vallen artsen onder de verantwoordelijkheid van de provincies. Vaak zijn zij alleen tijdens kantooruren en in weekends bereikbaar. Verpleegkundigen vallen onder de verantwoordelijkheid van de gemeenten. Op de vraag vanuit de delegatie naar de bevoegdheid om bijvoorbeeld een catheter te plaatsen antwoordde mevrouw Fläckman dat dergelijke handelingen zijn voorbehouden aan artsen en verpleegkundigen. Zijn deze niet in het verzorgingshuis aanwezig dan resteert een gang naar het ziekenhuis. Bij opname in het verzorgingshuis is er wel contact met de huisarts, meestal schriftelijk. Ondanks de rechten die men na indicatiestelling aan de Social Services Act kan ontlenen moet er voor opname wel plaats zijn. Hoewel de gemeente verantwoordelijk is voor de ouderenzorg wordt er in toenemende mate gebruik gemaakt van de inzet van familieleden, bijvoorbeeld bij vervoer naar het ziekenhuis. Een gebrek aan middelen bij gemeenten voor de sociale dienstverlening bevordert dit proces in belangrijke mate. Veel belang wordt gehecht aan de samenwerkingsrelatie met het geriatrisch ziekenhuis Danderydsgeriatriken. In het ziekenhuis hebben de artsen inzage in de elektronische dossiers van de bewoners. De presentatie van mevrouw Fläckman werd onderbroken voor een korte wandeling door het verzorgingshuis. Hierbij werden enkele apparte-
Tweede Kamer, vergaderjaar 2007–2008, 31 398, nr. 1
24
menten (32 m2) van de bewoners bezocht, alsmede de gemeenschappelijke eetkamer/TV-kamer. Donderdag 10 januari 2008
2.11 De Zweedse Associatie van Lokale Autoriteiten en Regio’s (SALAR) Tijdens de bijeenkomst bij de Zweedse Associatie van Lokale Autoriteiten en Regio’s (SALAR) gaf de heer Per-Olov Nylander van de afdeling ouderenzorg een uiteenzetting over de taken en bevoegdheden van de lagere overheden. Bij dit gesprek was ook mevrouw Ulla Olsson van de afdeling gezondheidszorg aanwezig. SALAR, een zusterorganisatie van de VNG en het IPO, vertegenwoordigt 290 gemeenten en 18 provincies en de regio’s Västra Götaland en Skäne. Op de vraag vanuit de delegatie of er binnen de associatie geen sprake is van tegengestelde belangen antwoordde de heer Nylander dat er tussen gemeenten en provincies geen competitie plaatsvindt. Deze lichamen zijn verantwoordelijk voor uiteenlopende en te onderscheiden beleidsterreinen. De provincies zijn vooral actief op het terrein van de gezondheidszorg. SALAR is een werkgeversorganisatie. Het behartigt de belangen van gemeenten en provincies/regio’s, bijvoorbeeld om het lokaal zelfbestuur te versterken en regionale en lokale democratie verder te ontwikkelen. In de huidige Local Government Act die in 1992 in werking is getreden is de rolverdeling van de onderscheiden overheden vastgelegd. Gemeenten zijn verantwoordelijk voor zaken die de inwoners en hun onmiddellijke omgeving direct aangaan. De belangrijkste taak van de provincies is de gezondheidszorg. Het parlement, de Riksdagen, is het voornaamste politieke orgaan in Zweden. De belangrijkste taken van het 349 leden tellende parlement zijn wetgeving en het benoemen van een premier. Op grond van de artikelen 1 en 7 van de Grondwet zijn gemeenten en provincies gerechtigd belastingen te heffen om hun taken te financieren. Belasting wordt geheven over het inkomen van de inwoners (gemiddeld 30%, waarvan 20% naar gemeenten en 10% naar de provincies). Met de belastingopbrengsten wordt ongeveer tweederde van de uitgaven van deze overheden gedekt. Daarnaast ontvangen zij nog (algemene en geoormerkte) bijdragen van de staat en eigen bijdragen van gebruikers van bepaalde diensten. Het belastingniveau in Zweden is erg hoog. Wel worden gezondheidszorg en onderwijs hieruit bekostigd. Op de vraag of er een maximum is verbonden aan de gemeentelijke belastingheffing stelde de heer Nylander dat er voor gemeenten volledige vrijheid bestaat, maar binnen bepaalde grenzen. Aangezien het gemiddelde inkomen per inwoner per gemeente verschilt en ook de kosten van dienstverlening per gemeente variëren is er een door de staat geleid vereveningssysteem van toepassing waarbij de inkomsten van de gemeenten en provincies worden herverdeeld op grondslag van hun belasting- en uitgavenniveau. Rijkere gemeenten, zoals Stockholm, zijn geen voorstander van dit nivellerende systeem. Overigens zijn alle politieke partijen voorstander van het verlagen van belastingen op alle niveaus (staat, provincie, gemeente). Met de inkomsten financieren gemeenten en provincies de openbare dienstverlening waarvoor zij voor het grootste deel verantwoordelijk zijn. De gemeenten zijn verantwoordelijk voor de sociale dienstverlening, ouderenzorg en de zorg voor lichamelijk en verstandelijk gehandicapten. Ook de kinderopvang/voorschoolse opvang, het basis- en voortgezet onderwijs, gezondheids- en milieubescherming, afvalverzameling en reiniging, spoeddiensten/rampenbestrijding, en watervoorziening/ riolering zijn onderwerpen van gemeentelijke zorg. Door de Ädel reform in
Tweede Kamer, vergaderjaar 2007–2008, 31 398, nr. 1
25
1992 is (langdurige) ouderenzorg en ouderenwelzijn geheel een gemeentelijke verantwoordelijkheid geworden. Daarvoor waren de gemeenten alleen verantwoordelijk voor de sociale dienstverlening. Daar kwam de zorgcomponent bij. Gemeenten moeten nu bijvoorbeeld ook de rekening betalen voor «bedden» in ziekenhuizen die niet langer om medische redenen door hun inwoners worden bezet. Vanuit de delegatie werd verwezen naar het Danderyd ziekenhuis dat eigenaar is van enkele verpleeghuizen. De heer Nylander stelde dat hiervoor verschillende financieringsmogelijkheden bestaan. Ook kan er financiering door private ondernemers zijn, zeker in Stockholm. De inkomsten van gemeenten bestaan voor 69% uit belastingopbrengsten en 14% rijksbijdragen. Daarnaast verwerven zij inkomsten uit eigen bijdragen van de bewoners (7%), verhuur (4%), verkoop van diensten en contracten (1%) en andere inkomsten (5%). Van de gemeentelijke uitgaven gaat 21% naar ouderenzorg, 10% naar gehandicaptenzorg en 4% naar individuele zorg en gezinszorg. Van de gemeenteambtenaren werkt 41% in de sociale zorg. Gevraagd naar actuele onderwerpen stelde de heer Nylander dat in discussie is of de wetgeving wellicht niet te ruim is opgesteld met als gevolg dat de kosten voor gemeenten te hoog oplopen. Vraagtekens worden gezet bij de gelijke bevoegdheden van kleine (soms niet meer dan 2 500 inwoners) en grote gemeenten, zoals Stockholm. Er zijn debatten gaande over wat individuele burgers de gemeenschap mogen kosten, bijvoorbeeld op provinciaal niveau kostbare chirurgie. Tot slot is ook het verminderen van het aantal provincies onderwerp van discussie. Op de vraag of de zorg voor gehandicapten niet meer inhoudt dan sociale en medische zorg antwoordde mevrouw Olsson dat het beleid erop gericht is dat gehandicapten zo zelfstandig mogelijk wonen, zo nodig met woningaanpassingen. De zorgbehoefte van de gehandicapte staat hierbij voorop, terwijl diens inkomenssituatie geen enkele rol speelt. Uiteraard kan dat laatste nadelig uitpakken voor zeer kleine gemeenten. De verantwoordelijkheid van de provincies strekt zich uit over de gezondheidszorg en regionale ontwikkeling. De provincies moeten ervoor zorgen dat iedereen die in Zweden woont verzekerd is van toegang tot een goede gezondheidszorg. Zweden telt meer dan 1 000 lokale medische centra, doktersposten en verpleegposten op districtsniveau. Samen vormen deze de eerstelijnsgezondheidszorg. Preventie is binnen deze sector belangrijk, evenals de zorg voor moeder en kind. Op het niveau van de tweede lijn zijn er meer dan 70 provinciale ziekenhuizen en negen regionale/academische ziekenhuizen. Sinds 1 januari 2003 bestaat er keuzevrijheid in de gezondheidszorg. Patiënten zijn geheel vrij om zorg te ontvangen waar zij dat wensen, ook buiten de provinciegrenzen. Vanaf 1 november 2005 geldt bovendien de gezondheidszorggarantie dat provincies binnen 90 dagen na een daartoe strekkend medisch besluit de medische behandeling moeten aanbieden, desnoods in een andere provincie. De provincies betrekken hun middelen voor 74% uit belastingopbrengsten, 10% uit rijksbijdragen voor farmaceutische doeleinden, 5% uit algemene rijksbijdragen, 3% uit geoormerkte rijksbijdragen, 3% uit eigen bijdragen van de bewoners en 5% uit overige inkomsten. Desgevraagd stelde de heer Nylander dat er een maximum is gesteld aan de eigen bijdragen over een periode van 12 maanden, te weten ca. € 99 voor gezondheidszorg in het algemeen en ca. € 198 voor farmaceutische producten. De provinciale uitgaven gaan voor een groot deel naar de gezondheidszorg: 22% voor de eerstelijnszorg, 46% voor specialistische somatische zorg, 8% voor specialistische psychiatrische zorg, 4% voor tandheelkundige zorg en 8% voor overige gezondheidszorgkosten en medische kosten. Daarnaast gaat 5% naar openbaar vervoer en infrastructuur, 2% naar onderwijs en cultuur, 1% naar politieke activiteiten en 4% naar andere dienstverlening. In 2005 werkten ongeveer 250 000 personen bij de provincies, waarvan 54% in de
Tweede Kamer, vergaderjaar 2007–2008, 31 398, nr. 1
26
gezondheidszorg, 8% in de alternatieve medische zorg, 10% als arts en 5% in de tandheelkundige zorg. De meeste zorg wordt door de lokale autoriteiten verleend. Vanaf 1960 groeit de thuiszorg gestadig. Mensen willen zo lang mogelijk thuis blijven wonen. Steeds minder mensen verblijven in instellingen. Van de bewoners in intramurale ouderenvoorzieningen heeft 60 à 70% een vorm van dementie. Dat is ook verreweg de belangrijkste reden om de eigen woning te verlaten. Gevraagd naar personele bezetting in de (sociale) zorg stelde de heer Nylander dat er sprake is van een groeiend tekort aan menskracht, vooral in de grote steden. Met het oog op de vergrijzing die omstreeks 2020 een hoogtepunt zal bereiken baart dit grote zorgen. In vervolg hierop werd vanuit de delegatie verwezen naar opmerkingen van de Deense counterpart Kommunernes Landsforening (Local Government Denmark) dat het personeelstekort in Zweden veel minder groot is dan in Denemarken omdat veel Zweedse ouderen na hun pensionering emigreren naar landen rond de Middellandse Zee. In reactie daarop stelde de heer Nylander dat deze mensen na verloop van jaren meestal weer terugkeren, zeker als er problemen met de gezondheid dreigen. Bij vestiging kunnen zij hun rechten op zorg meteen weer geldend maken. Gevraagd naar de kosten voor in specifieke ouderenvoorzieningen verblijvende ouderen werd opgemerkt dat zij huur betalen aan de gemeente, en daarnaast uitgaven hebben voor levensonderhoud (voedsel) en extra uitgaven voor levensonderhoud. Van de ouderen die in deze voorzieningen wonen betaalt 40% niets voor de zorg. Overigens is de hoogte van de eigen bijdrage voor thuiszorg gemaximeerd op ca. € 165 voor een periode van 12 maanden. De gemeenten zijn mede op grond van financiële overwegingen voorstander van verdere stijging van thuiszorg ten koste van specifieke ouderenwoonvoorzieningen.
2.12 De Försäkringskassan (Sociale Verzekeringsbank) Bij de Försäkringskassan, het orgaan dat op nationaal niveau over de sociale verzekeringen gaat (vergelijkbaar met de Sociale Verzekeringsbank in Nederland) werd de delegatie verwelkomd door mevrouw Christine Janzon, hoofd van de afdeling gehandicaptenzaken. Later voegde ook Maria Ingvarsson, medewerkster, zich bij dit gesprek. Mevrouw Janzon begon met een algemene inleiding. Zweden telt ruim 9 miljoen inwoners. De gemiddelde levensverwachting voor mannen is 77,9 jaar en voor vrouwen 82,4 jaar. Van de bevolking woont 80% in stedelijke gebieden en langs de kust. 17,4% van de bewoners is 65 jaar of ouder, 5,3% is 80+. De vruchtbaarheidsgraad bedraagt 1,7 kind per vrouw. In het Zweedse welzijnssysteem zijn de gemeenten verantwoordelijk voor de zorg voor kinderen, families en ouderen. Daarnaast zijn de gemeenten belast met sociale assistentie, woningaanpassingen, thuiszorg, vervoersvoorzieningen en organiseren zij dagactiviteiten. De provincies zijn verantwoordelijk voor de gezondheidszorg, revalidatie en technische hulp. De staat is verantwoordelijk voor middelenoverdracht bij de sociale verzekeringen. Op nationaal niveau zijn de regering, in het bijzonder het ministerie van Gezondheidszorg en Sociale Zaken, en het parlement belast met wet- en regelgeving op het terrein van de sociale verzekering. Het uitvoerende orgaan is de Försäkringskassan, het Zweedse sociale verzekeringsagentschap. Dit orgaan beslist over de sociale uitkeringen en voorziet in openbare diensten. Daarnaast is op het terrein van de sociale zekerheid ook nog de Premiepensionsmyndigheten, de pensioenautoriteit, werkzaam. Tegen een besluit van een lokaal sociaal verzekeringskantoor staat een uitgebreide beroepsgang open. Ten eerste zal bij een ingesteld beroep het
Tweede Kamer, vergaderjaar 2007–2008, 31 398, nr. 1
27
lokale kantoor zijn eigen beslissing heroverwegen. Daarna kan in beroep worden gegaan bij de provinciale administratieve rechtbank (23), vervolgens bij het administratieve hof (4) en tot slot bij het Administratieve Hooggerechtshof (1). De Försäkringskassan telt ongeveer 16 000 werknemers, verspreid over 320 lokale kantoren, 21 regionale kantoren en het hoofdkantoor in Stockholm. De jaarlijkse betalingen bedragen bijna € 48 miljard. Dagelijks zijn er meer dan 100 000 contacten met cliënten. Om dit alles in goede banen te houden is momenteel een grote reorganisatie gaande. In de nabije toekomst komt er in iedere gemeente een sociaal verzekeringskantoor. Het Zweedse sociale verzekeringsmodel omvat de gehele bevolking. Het voorziet zowel in basisbescherming als in inkomensgerelateerde uitkeringen. Het vergemakkelijkt ook de overgang van de ene naar de andere werkgever. Het model wordt voornamelijk gefinancierd door werkgeversbijdragen. De sociale zekerheid heeft betrekking op de gehele levenscyclus. In totaal zijn dan ook bijna 50 verschillende uitkeringen en toeslagen te onderscheiden. Hierbij kan onder meer worden gedacht aan de ondersteuning van gezinnen met kinderen, de hulp bij ziekte en revalidatie, de ondersteuning van gehandicapten, de uitkeringen voor gezondheidszorg in het buitenland, de tandheelkundige zorg en de pensioenen. De totale kosten van de sociale verzekering betreft voor 49,5% pensioenen, 30,8% ziekten en handicaps, 14,6% families en kinderen, 2,6% is bestemd voor andere betalingen en 2,4% betreft administratiekosten. Na deze algemene inleiding ging mevrouw Janzon dieper in op het gehandicaptenbeleid. Doelstellingen van het Zweedse gehandicaptenbeleid zijn: een sociale samenleving gebaseerd op verscheidenheid, een maatschappij ontworpen om mensen met beperkingen van welke leeftijd dan ook volop te laten deelnemen aan de samenleving (volwaardig burgerschap), en gelijke mogelijkheden voor meisjes, jongens, vrouwen en mannen met beperkingen. Hierbij gaat speciale aandacht uit naar het identificeren en verwijderen van hindernissen voor het participeren van gehandicapten in de samenleving, en het voorkomen en bestrijden van discriminatie van gehandicapten. Kinderen, jongeren en volwassenen met beperkingen moeten in staat worden gesteld onafhankelijkheid en zelfbeschikking te verkrijgen. Het bestaan van case managers en een gehandicaptenombudsman kan daartoe in belangrijke mate bijdragen. Een belangrijke voorziening voor gehandicapten om aan de doelstellingen van het gehandicaptenbeleid te voldoen is het recht op een vergoeding voor persoonlijke assistentie. Mensen met ernstige en blijvende beperkingen die persoonlijke assistentie in het dagelijks leven nodig hebben kunnen dit recht inroepen. De rechthebbenden zijn te verdelen in drie groepen: mensen met een verstandelijke beperking of autisme (dan wel een daar op lijkende gesteldheid), mensen met een ernstige en chronische verstandelijke beperking als gevolg van hersenletsel opgelopen als volwassene, en mensen die een andere chronische lichamelijke dan wel verstandelijke beperking hebben die niet herleidbaar is tot gewone ouderdomsgebreken. Om voor deze toelage in aanmerking te komen moet meer dan 20 uur persoonlijke assistentie per week nodig zijn. Tot 20 uur is de gemeente immers op basis van de LSS (financieel) verantwoordelijk voor het verlenen van persoonlijke assistentie. De basisbehoeften waarvoor hulp wordt ingeroepen zijn persoonlijke hygiëne, aan- en uitkleden, eten, communicatie met andere personen, en andere ondersteuning die expertise over mensen met een handicap vereist. Na indicatie en onderzoek door de Försäkringskassan wordt het aantal uren vastgesteld waarna recht op vergoeding van persoonlijke assistentie bestaat. Voor 2008 is het vergoedingsbedrag vastgesteld op ca. € 26 per uur. In december 2007 ontvingen 14 500 personen deze toelage. De totale
Tweede Kamer, vergaderjaar 2007–2008, 31 398, nr. 1
28
kosten bedroegen in 2007 ca. € 1,6 miljard. Het gemiddelde aantal uren waarvoor een vergoeding voor persoonlijke assistentie werd verleend bedroeg in 2007 108 uur per week. Het aantal uren per rechthebbende stijgt overigens. Aangezien het stelsel voor het verlenen van een vergoeding voor persoonlijke assistentie nogal kostbaar is wordt in de nabije toekomst een reductie van of binnen het systeem voorzien. De Assistance Benefit Act (LASS) laat overigens open hoe de assistentie door de gehandicapte wordt aangewend. De mogelijkheden zijn divers: zelf als werkgever een of twee assistenten in dienst nemen; assistentie verzoeken via de gemeente; samen met andere gehandicapten een associatie of coöperatie vormen met verschillende assistenten; assistentie via een bedrijf of organisatie inschakelen; gedeeltelijk werkgever zijn voor een persoonlijke assistent en gedeeltelijk assistentie via de gemeente of een ander lichaam. Ook kunnen personen die tot het huishouden van de gehandicapte horen optreden als persoonlijk assistent, maar dan alleen in dienst van de gemeente of een bedrijf/organisatie. De vergoedingstoelage moet voor het bereiken van de 65-jarige leeftijd worden aangevraagd en kan dan ook daarna worden behouden. Na de 65-jarige leeftijd kan de vergoeding niet meer worden aangevraagd. Vanuit de delegatie werd opgemerkt dat een gang naar het Europese Hof vanwege leeftijdsdiscriminatie dan wel open ligt. Naast de toelage voor vergoeding van persoonlijke assistentie bestaat er ook een handicapvergoeding. Deze toelage is bedoeld voor gehandicapten of zieken vanaf 19 jaar die tijdrovende hulp nodig hebben bij dagelijkse taken, werk, studie, of ingeval zij aanzienlijke kosten hebben. In 2007 bedroeg het belastingvrije basisbedrag ca. € 4 433. De toelage bedraagt 36, 53 of 69% van het basisbedrag. Ongeveer 61 000 personen ontvingen deze toelage in 2007. De totale kosten waren dat jaar ongeveer € 121 miljoen. Voor blinden/slechtzienden en doven/slechthorenden is deze uitkering overigens gegarandeerd. Indien een permanent gehandicapte grote moeilijkheden ondervindt bij het eigen of openbaar vervoer kan in bepaalde gevallen overgegaan worden tot het geven van een uitkering als bijdrage voor de aankoop van een motorrijtuig, meestal een auto, of om deze aan te passen. Eenmaal per negen jaar heeft de betreffende gehandicapte dan recht op ca. € 11 000. Bij aanpassingen van motorrijtuigen geldt overigens geen uitgavenplafond. In 2007 ontvingen 2 200 personen een uitkering om een auto aan te schaffen. De totale kosten bedroegen dat jaar ca. € 28 miljoen.
2.13 Het activiteitencentrum «Abrahamsbergs daglig verkersamhet» in Bromma In het dagactiviteitencentrum in Bromma werd de delegatie ontvangen door de heer Kjell Holm, hoofd van de afdeling gehandicaptenvoorzieningen en mevrouw Katarina Dahlin, medewerkster van het centrum. De heer Holm gaf eerst een beschrijving van Bromma; een van de 14 stadsdistricten van Stockholm en met 62 000 inwoners een van de grootste. Voor het sociale welzijn (ouderen, gehandicapten, voorschoolse activiteiten, etc.) is een budget van ca. € 132 miljoen beschikbaar. In Bromma krijgen 350 gehandicapten ondersteuning. Er zijn tien group homes voor gehandicapten, met in totaal 59 bewoners. Vervolgens ging de heer Holm in op de activiteiten voor personen met beperkingen. Het dagactiviteitencentrum in Bromma wordt betaald door de 14 stadsdistricten, en is verdeeld in vier eenheden op verschillende locaties. Naast het «Abrahamsbergs» dagcentrum is er nog het
Tweede Kamer, vergaderjaar 2007–2008, 31 398, nr. 1
29
«Tranebergs» dagcentrum met 11 dove cliënten die verdeeld zijn over twee groepen. Een van de groepen beheert een tweedehandswinkel. In dat centrum zijn vijf personen werkzaam, waarvan vier doven. Daarnaast behoren ook een service-eenheid (met drie werknemers en 11 cliënten) en een cafetaria (met twee werknemers en drie cliënten) tot de dagactiviteitenketen in Bromma. In Abrahamsberg zijn 21 cliënten actief, verdeeld over vier groepen. Er is een computer/communicatiegroep, een groep die zich bezighoudt met het maken van boekjes, posters en blocnotes, een creatieve groep (onder meer het vervaardigen van theedoeken, glazen potten, kettinkjes) en een voedingsgroep (bakken en koken). Eenmaal per jaar worden de spullen verkocht. In dit dagactiviteitencentrum zijn negen personen als begeleider werkzaam. Na beëindiging van de schooltijd, op 20- of 21-jarige leeftijd, komen deze gehandicapten voor het eerst in het centrum. Op desbetreffende vragen vanuit de delegatie werd door de heer Holm geantwoord dat voor iedere cliënt een individueel plan wordt opgesteld en dat eenmaal per jaar een evaluatiegesprek met de cliënt plaatsvindt. Ook kan er van activiteitengroep worden veranderd en kan zelfs van dagactiviteitencentrum worden gewisseld. Er bestaan geen speciale wachtlijsten. Met de cliënten wordt regelmatig naar buiten gegaan. De openingstijd van het centrum is van 8.30 tot 15.30 uur. Tot slot werd opgemerkt dat er weliswaar steeds meer group homes worden gebouwd, maar dat echter niet aan de vraag kan worden voldaan. Met de staf van de group homes bestaat veelal alleen telefonisch contact vanuit het dagactiviteitencentrum. Na de presentatie heeft de delegatie nog een korte rondgang gemaakt langs de in Abrahamsberg actieve groepen. Daarbij werden ook de snoozelruimte en een gymnastiek- annex muziekruimte bezocht. Door de aanwezige cliënten en begeleiders werd dit bijzonder op prijs gesteld.
2.14 Een «bostadsgrupp», group home voor verstandelijk gehandicapten in Bromma Vervolgens bracht de delegatie een bezoek aan een group home voor verstandelijk gehandicapten in Bromma. De delegatie werd welkom geheten door de heer Jörgen Nyberg. De heer Nyberg heeft de leiding over vijf group homes in Bromma en werkt al 20 jaar in de gehandicaptenzorg. Tijdens de bijeenkomst was ook de heer Emil Axelsson, staflid van het huis, aanwezig. Aan de hand van vragen van de delegatie gaf de heer Nyberg een indruk van group homes in het algemeen en het bezochte group home in Bromma in het bijzonder. In het group home in Bromma dat in 1992 is opgezet wonen vijf verstandelijk gehandicapten in afzonderlijke appartementen met een gemeenschappelijke ruimte. Ook wordt zorg verleend aan twee gehandicapten die in appartementen buiten het group home wonen. Deze twee gehandicapten ontvangen van de staf zowel zorg in het group home als (nog meer ook) in de eigen woning. Overdag zijn drie stafleden in het group home aanwezig, ’s nachts een staflid. Het group home in Bromma is een goed voorbeeld voor deze woonvorm. Als groepen worden samengesteld wordt er door de gemeente goed gekeken naar de aard van de handicap. Mocht een gehandicapte zelf niet kunnen besluiten dan doet een mentor dat in diens plaats. Op grond van wet- en regelgeving moeten gemeenten group homes instellen, maar dit proces gaat te langzaam. Speciale opleidingen om als staflid in deze woonvormen te werken zijn er wel, maar in casu ontbreekt een speciaal opleidingsplan. Overigens maken vooral verstandelijk gehandicapten gebruik van deze woonvoorziening. Lichamelijk gehandicapten opteren meer voor een persoonlijk assistent. Beide voorzieningen kunnen niet tegelijkertijd worden aangewend. Wel is er in Bromma een aparte group
Tweede Kamer, vergaderjaar 2007–2008, 31 398, nr. 1
30
home voor lichamelijk gehandicapten en een aparte group home voor autisten. De bewoners hebben een uitkering en betalen zelf de huur en voeding. Ook voor het meubilair moeten zij zelf zorgen. In het huis worden zoveel mogelijk activiteiten gezamenlijk gedaan. Eenmaal in de week wordt er samen gewinkeld. De stafleden ruimen vaak samen met, maar in ieder geval in aanwezigheid van, de gehandicapten de rommel op. Meestal wordt in deze woonvorm ook gezamenlijk gegeten, maar niet in deze group home. Hoewel er geen georganiseerd contact is met de buren en buitenstaanders nauwelijks het group home bezoeken hebben de bewoners geen last van eenzaamheid. Voor de groep in Bromma wordt overigens een nieuw huis gebouwd. In group homes wonen weinig paren samen. Zwangerschappen komen zelden voor. De heer Nyberg bevestigde dat er in toenemende mate sprake is van een tekort aan personeel. Deze problemen zijn urgenter in de grote steden dan op het platteland. Recent is een beleid ingezet om group homes in het gehele land te privatiseren, ook in Bromma. Volgens de heer Nyberg, die een verklaard tegenstander is van deze ontwikkeling, zal outsourcing en privatisering geen oplossing betekenen voor de oplopende kosten en ook niet tot meer efficiëntie leiden. Afgelopen lente heeft een onderzoek plaatsgevonden waaruit bleek dat de bewoners van group homes tevreden zijn. Na deze bijeenkomst heeft de delegatie tijdens een korte rondleiding nog een appartement van een bewoner bezocht. Dit appartement heeft behalve een woon- en een slaapkamer (met bad) ook nog een afgescheiden keuken en terras. Vrijdag 11 januari 2008
2.15 Het ministerie van Gezondheidszorg en Sociale Zaken Op het ministerie van Gezondheidszorg en Sociale Zaken werd de delegatie verwelkomd door mevrouw Karin Hellqvist, plaatsvervangend directeur van de directie Sociale diensten en de heer Kent Löfgren, sectiehoofd bij voornoemde directie. Beiden zijn gespecialiseerd in ouderenzorg. Mevrouw Hellqvist gaf een uiteenzetting over de drie afzonderlijke bestuurs- en administratieve lagen in Zweden. In Zweden ligt de verantwoordelijkheid voor zorg en welzijn van ouderen immers bij drie overheden. Op nationaal niveau is het ministerie van Gezondheidszorg en Sociale Zaken belast met politieke zaken zoals het maken van wetgeving die in het parlement wordt behandeld, en daaruit voortvloeiende regelgeving en administratieve voorschriften. In Scandinavië zijn de ministeries gering van omvang. Agentschappen zijn belast met de invulling en uitvoering van het beleid. De Socialstyrelsen, de Nationale Raad van Volksgezondheid en Welzijn, is bijvoorbeeld het belangrijkste agentschap op het terrein van de zorg. Op regionaal vlak zijn de provincies verantwoordelijk voor gezondheidszorg en medische zorg. Hieronder vallen ziekenhuiszorg, en de zorg verleend door gezondheidscentra en andere (ook private) gezondheidszorginstellingen. Op het lokale niveau zijn de 290 gemeenten verantwoordelijk voor de sociale voorzieningen (langdurige zorg, huisvesting) van ouderen. Hieronder is ook de medische zorg in speciale ouderenvoorzieningen begrepen. Het ministerie van Gezondheidszorg en Sociale Zaken wordt geleid door de heer Göran Hägglund, verantwoordelijk voor gezondheidszorg en sociale zaken. Daarnaast telt het ministerie nog twee ministers: mevrouw Cristina Husmark Pehrsson, belast met sociale zekerheid en samenwerking met de Scandinavische landen en mevrouw Maria Larsson, verantwoordelijk voor ouderenzorg en openbare gezondheidszorg. De directie Sociale diensten behoort tot het domein van laatstgenoemde. Daarnaast zijn ook nog vier staatssecretarissen op het departement werkzaam.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2007–2008, 31 398, nr. 1
31
Na deze bestuurlijke verkenning ging mevrouw Hellqvist in op de ouderenzorg. Het Zweedse parlement onderscheidt vier doelstellingen voor het nationale ouderenbeleid: ouderen moeten in staat zijn een actief leven te leiden en invloed te hebben op de samenleving en op hun eigen dagelijks leven; ouderen moeten in staat zijn om veilig ouder te worden en hun onafhankelijkheid te behouden; ouderen moeten met respect worden behandeld; en ouderen moeten toegang hebben tot goede gezondheidszorgvoorzieningen en sociale voorzieningen. Op het terrein van de ouderenzorg zijn twee wetten van belang. In de eerste plaats de Social Services Act, die in 1982 in werking is getreden en in 2001 is herzien. Deze raamwet legt de nadruk op het recht van het individu om van de gemeenten sociale dienstverlening te ontvangen indien dat nodig is. Deze regelgeving is onder andere ontwikkeld om burgers tegen hoge kosten te beschermen. Een case manager, in dienst van de gemeente, indiceert de behoefte aan zorg. Tegen diens beslissing kan beroep worden ingesteld. Op nationaal niveau is de inschakeling van mantelzorg bij het verlenen van sociale diensten volop in discussie. De Health and Medical Services Act, in werking getreden in 1983, is de andere belangrijke wet. Deze wet regelt de toegankelijkheid van de gezondheidszorg en verzekert een hoge standaard van algemene gezondheid en zorg voor iedereen op dezelfde voorwaarden. De Nationale Raad van Volksgezondheid en Welzijn en de provincies zijn verantwoordelijk voor toezicht, monitoring en evaluatie van gemeentelijke en provinciale zorgvoorzieningen. Volgens de heer Löfgren is een van de grootste problemen bij de ouderenzorg de financiering van revalidatie. Deze zorgvorm bevindt zich op het snijvlak tussen ziekenhuiszorg, waarvoor de provincies verantwoordelijk zijn en thuiszorg, waarvoor gemeenten de verantwoordelijkheid dragen. De ziekenhuiszorg is in het algemeen goed, maar als de patiënt eenmaal thuis is wordt de zorg van een ander niveau. Voor provincies is revalidatie niet belangrijk, terwijl het gemeenten vaak aan deskundigheid ontbreekt voor een optimale begeleiding. Als ziekenhuizen patiënten ontslaan die daarna op revalidatie zijn aangewezen zijn gemeenten nogal eens van oordeel dat zij nog niet goed zijn uitbehandeld. Voor zorgbehoeftige ouderen die in speciale woonvormen verblijven is dan de gemeente altijd aanspreekbaar. Daarbij komt dat de helft van de gemeenten via afgesloten overeenkomsten met provincies verantwoordelijk is voor de zorg van ouderen en ook gehandicapten in de thuissituatie. Een oplossing van deze (financierings)problematiek kan hierin worden gevonden dat gemeenten verantwoordelijk worden voor alle medische zorg in de thuissituatie. De huidige regering wil dit vooralsnog niet. Het is echter van belang dat dit onderwerp verder bespreekbaar wordt gemaakt, temeer omdat mensen veelal niet de revalidatie ontvangen die zij nodig hebben. De heer Löfgren ging vervolgens in op de financiering van uitkeringen (pensioenen) en zorg van ouderen in 2007. Inkomsten worden verkregen via belastingheffing door de staat, provincie en gemeente. Provincies en gemeenten innen 29 tot 34% van de belastingen. In 2007 heeft de staat voor de financiering van de ouderenvoorzieningen 15,5% van de ontvangen belastingen als overheidsbijdrage overgemaakt naar de provincies en gemeenten. Wat de uitgaven betreft ging in 2007 op nationaal niveau ca. € 803 000 naar woonsubsidie. De provincies hebben ca. € 8,9 miljard uitgetrokken voor de gezondheidszorg voor ouderen, inclusief geneesmiddelen. Gemeenten hebben in dat jaar de ouderenzorg voor ca. € 8,8 miljard gefinancierd. Gebruikers van zorgvoorzieningen betaalden de provincies 3% en de gemeenten 4% aan eigen bijdragen. In 2007 bedroeg de laagste uitkering (pensioen) aan ouderen ca. € 543 per maand. Iedere bewoner van speciale woonvormen is huurplichtig. Bij een laag pensioen komt men echter in aanmerking voor woonsubsidie, in 2007 was dat maximaal ca. € 512 per maand. Veel mensen die in aanmer-
Tweede Kamer, vergaderjaar 2007–2008, 31 398, nr. 1
32
king zouden komen voor een woonsubsidie weten niet dat zij rechthebbende zijn. Ook zijn er personen die deze vorm van ondersteuning weigeren. Voordat eigen bijdragen kunnen worden gevraagd moet er genoeg inkomen zijn om de huur en de dagelijkse kosten van levensonderhoud (voor 2007 geschat op ca. € 478) te betalen. Afhankelijk van het inkomen varieerde de eigen bijdrage voor ouderenzorg van niets tot ca. € 177 per maand. In speciale woonvormen is ook een eigen bijdrage verschuldigd voor alle maaltijden. In 2007 liepen deze bijdragen uiteen van ca. € 135 tot € 411 per maand, afhankelijk van de gemeente van vestiging. Daarnaast was in 2007 iedereen nog een eigen bijdrage verschuldigd van maximaal ca. € 99 voor gezondheidszorg en van maximaal ca. € 198 voor geneesmiddelen. Op de vraag vanuit de delegatie hoe gecontroleerd wordt of het maximum van ca. € 198 aan eigen bijdragen voor geneesmiddelen is bereikt werd door de heer Löfgren geantwoord dat dit via de computer wordt bijgehouden. Desgevraagd werd geantwoord dat de hoogte van deze eigen bijdragen geen voorwerp van discussie is. Vanaf 2002 zijn ouderen overigens ook beter beschermd tegen hoge tandartskosten (in 2007 waren behandelingen tot ca. € 847 voor rekening van de oudere patiënt). De Zweedse Associatie van Lokale Autoriteiten en Regio’s is van oordeel dat gemeenten niet verantwoordelijk zouden moeten zijn voor activiteiten als wassen, winkelen, etc. Dat kunnen de mensen zelf ook, zeker gezien de kosten van de komende vergrijzing. Het gaat echter wel om basisvoorzieningen van de sociale zorg. Hierbij zijn verschillende vragen aan de orde. Welke zorgbehoeften zouden gemeenten in de toekomst moeten financieren? Uitsluitend de huidige? Of minder, of juist andere? Hoeveel ruimte is er voor private financiering, buiten de gemeenten om? Overigens kan een ieder sinds 2007 belastingkorting verkrijgen als zelf iets betaald wordt, bijvoorbeeld voor de eigen woning. Deze korting kan oplopen tot 15%. In februari 2008 wordt deze maatregel geëvalueerd. In antwoord op vragen vanuit de delegatie of ook het privatiseren van group homes daadwerkelijk kan bijdragen aan kostenreductie antwoordde de heer Löfgren dat het dan om een gemeentelijke verantwoordelijkheid gaat. Een dergelijke operatie zou wel de kwaliteit van de te verlenen zorg kunnen verbeteren. De staf van group homes staat wel huiverig tegenover privatisering, maar de kwaliteit van de zorg, ook in private woonvormen, zal op dezelfde wijze worden gecontroleerd als thans het geval is. Per gemeente zal moeten worden bekeken of er private zorgaanbieders zijn en in hoeverre deze ingeschakeld zouden moeten worden. Ook de reikwijdte van het recht op keuzevrijheid van cliënten komt dan ter sprake. Zo mogelijk zal in februari een nationaal voorstel rond de cliëntenkeuze worden gepresenteerd. Naast het vraagstuk van de kosten en financiering van de zorgen welzijnsvoorzieningen van ouderen, dat de laatste 15 jaren prominent op de agenda staat, en het groeiende tekort aan voldoende gekwalificeerd personeel voor de zorg worden er ook problemen met betrekking tot de kwaliteit van de zorg geconstateerd. In de wetgeving zelf zijn immers geen kwaliteitseisen verankerd. Zo kunnen bijvoorbeeld demente ouderen wel het recht hebben om te klagen over de verleende zorg, maar dit zal in de praktijk toch zelden gebeuren. De kwaliteit van de zorg is echter in het algemeen van een goed niveau, uitzonderingen daargelaten. De provincies moeten die kwaliteit via inspecties controleren. Op de vraag of ouderen verpleeghuizen mijden vanwege een mindere kwaliteit werd ontkennend geantwoord. In de eerste plaats is het beleid gericht op het zo lang mogelijk thuis blijven wonen van ouderen. De noodzaak van opneming in een verpleeghuis zal dan vaak op medische gronden plaatsvinden en derhalve niet vanwege een eventuele mindere kwaliteit worden tegengehouden. In de tweede plaats mogen regering en parlement problemen
Tweede Kamer, vergaderjaar 2007–2008, 31 398, nr. 1
33
rond de kwaliteit van de zorg in ieder geval niet negeren, maar moeten zij deze juist oplossen. In de begroting voor 2008 is als aanvullende doelstelling van regeringsbeleid opgenomen het bevorderen van de ontwikkeling van een goede kwaliteit van de gezondheidszorg en sociale zorg voor ouderen. In dat kader worden overheidsbijdragen verstrekt aan gemeenten en provincies ter verbetering van de kwaliteit op zeven terreinen: meer artsen, ontwikkeling van zorg voor dementiepatiënten (in februari 2008 start daartoe een Nationaal Centrum voor Dementie, o.a. ter verspreiding van kennis), verbetering van de revalidatiezorg, verbetering van de voeding, meer aandacht voor preventie (o.a. ter voorkoming van valpartijen van ouderen door informatieverschaffing en bezoeken aan huis), verbetering van toezicht op farmaceutische producten, en meer aandacht voor het welzijn van ouderen (tegengaan van «lege» zondagen). Tevens loopt er reeds een door de regering opgezet vijfjarig programma ter bevordering van de bouw van speciale woonvormen voor ouderen. Dit heeft ertoe geleid dat in het eerste jaar 3 000 woningen meer zijn gerealiseerd dan oorspronkelijk gepland. Ook bestaat er een programma inzake research en technologische ontwikkeling. Op grond hiervan moet onder meer de toegang van ouderen tot het gebruik van technische hulpmiddelen worden verbeterd. In reactie op een vraag naar ouderenmishandeling in instellingen stelde de heer Löfgren dat dit meer op angst dan op cijfers gestoeld is. Wel is sprake van toenemend geweld in de relationele sfeer tussen mannen en vrouwen. Vanuit de delegatie werd vervolgens gevraagd naar de grootste problemen door de toenemende vergrijzing. Hierbij wees de heer Löfgren nogmaals op het vraagstuk van de kosten en financiering van de zorg- en welzijnsvoorzieningen en op het groeiende tekort aan voldoende en goed gekwalificeerd personeel. De verdeling van verantwoordelijkheden en taken tussen staat, provincies en gemeenten levert spanningen op. De gemeenten zien zich geplaatst voor oplopende kosten voor langdurige zorg. Nationale wetgeving verhindert dat gemeenten ongelimiteerd eigen bijdragen aan hun bewoners kunnen vragen ter oplossing van de financiële problematiek. In 2002 is namelijk een plafond aangebracht voor wat betreft de hoogte van de op te leggen eigen bijdragen. Van mantelzorg door familie en bekenden waarvoor in Zweden al ruimhartige regelingen bestaan zal dan ook in toenemende mate gebruik moeten worden gemaakt. Bovendien stellen ouderen ook steeds meer eisen aan het kwaliteitsniveau van de zorg. In dat kader is onlangs een rapport van de Nationale Raad van Volksgezondheid en Welzijn verschenen waarbij de sociale zorg van gemeenten onderling is vergeleken. In maart zal deze benchmark digitaal te raadplegen zijn. Ook de gezondheidszorg als zodanig wordt steeds duurder.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2007–2008, 31 398, nr. 1
34
BIJLAGE
PROGRAMMA WERKBEZOEK DENEMARKEN EN ZWEDEN DENEMARKEN (Kopenhagen e.o.)
Zondag 6 januari 2008 18.40
Aankomst op de luchthaven van Kopenhagen, alwaar ontvangst door ambassadeur drs. G.J.H.C. Kramer en de heer S. Lester, attaché Economische Aangelegenheden
19.30
Aankomst in hotel
20.00–22.00
Diner
Maandag 7 januari 2008 09.00–10.30
Bezoek aan het regionaal zorgcentrum Virumgaard in de gemeente Lyngby Taarbæk Gesprek met mevrouw Vibeke Bang, plaatsvervangend hoofd van het centrum
11.00–12.30
Bezoek aan het ministerie van Welzijn Gesprek met de heer Jesper Brask Fischer, hoofd van de afdeling internationale zaken, de heer Finn Hansen van de afdeling gehandicaptenzorg, mevrouw Kirsten Munk van de afdeling ouderenzorg en mevrouw Svetla Jakobsen van de afdeling internationale zaken
12.45–13.40
Lunch
14.00–15.30
Bezoek aan de Danske Handicaporganisationer (DH), de koepel van Deense gehandicaptenorganisaties, in Hvidovre Gesprek met mevrouw Kirsten Plambech, consultant sociaal beleid en de heer Jeppe Sørensen, consultant gezondheidsbeleid Onderwerp: De behoeften van gehandicapten
19.00–21.30
Diner ter residentie, aangeboden door de ambassadeur
Dinsdag 9 januari 2008 09.00–11.00
Bezoek aan de Kommunernes Landsforening (KL) – Local Government Denmark Gesprek met de heer Flemming Hansen, consultant ouderenzorg en mevrouw Rigmor Lond, consultant gehandicaptenbeleid Onderwerp: De rol van de gemeenten in de langdurige zorg
11.30–12.45
Lunch
Tweede Kamer, vergaderjaar 2007–2008, 31 398, nr. 1
35
13.00–14.30
Bezoek aan Idrætshuset, dagcentrum voor personen met psychiatrische ziekten Gesprek met en rondleiding door de heer Jan Svensson, leider van het centrum, de heer Poul Møller, sportcoördinator en de heer Jens Bjørn Pedersen, voorzitter van de sportvereniging Kæmperne
14.45–16.15
Bezoek aan het gemeentelijk centrum voor thuiszorg en verpleegzorg Kopenhagen-West/ Vanløse Gesprek met mevrouw Vivian Buse, hoofd van de gemeentelijke thuiszorgdienst in de regio Kopenhagen-West/Vanløse en de heer Brian Andersen, controller
18.40
Vertrek per vliegtuig naar Stockholm
ZWEDEN (Stockholm e.o.) 19.55
Aankomst op luchthaven Arlanda van Stockholm, alwaar ontvangst door de heer Pieter Ramaer, Chargé d’Affairs
20.45
Aankomst in hotel
Woensdag 9 januari 2008 09.00–13.00
Bijeenkomst op de Nederlandse ambassade
09.15–10.30
Gesprek met de heer Kent Ericsson, psycholoog en wetenschappelijk onderzoeker aan de Universiteit van Uppsala over het gehandicaptenbeleid Onderwerp: Van het leven in instituten naar deelname aan de samenleving
10.30–12.00
Gesprek met de heer Karl Grunewald, voormalig hoogleraar en hoofd van de divisie gehandicapten van de Socialstyrelsen, de Nationale Raad van Volksgezondheid en Welzijn, over het gehandicaptenbeleid Onderwerp: Implementatie, statistieken en problemen
12.15–13.00
Lunch
13.30–15.30
Bezoek aan het geriatrisch ziekenhuis Danderydsgeriatriken Gesprek met het hoofd mevrouw Eva Boëthius, verbonden aan de provinciale raad van Stockholm, en de artsen mevrouw Marielouis Butler en mevrouw Kristina Kallin, alsmede de controller, de heer Jan Tinfors; daarna rondleiding door het ziekenhuis onder leiding van mevrouw Eva Boëthius
Tweede Kamer, vergaderjaar 2007–2008, 31 398, nr. 1
36
15.45–16.30
Bezoek aan het verzorgingshuis Stocksundsgärden in Djursholm Gesprek met en rondleiding door mevrouw Margareta Fläckman
18.30–21.30
Diner aangeboden door de heer Pieter Ramaer
Donderdag 10 januari 2008 09.00–10.45
Bezoek aan de Zweedse Associatie van Lokale Autoriteiten en Regio’s (SALAR) Gesprek met de heer Per-Olov Nylander van de afdeling ouderenzorg en mevrouw Ulla Olsson van de afdeling gezondheidszorg
11.00–12.30
Bezoek aan de Försakringskassan (Sociale Verzekeringsbank) Gesprek met mevrouw Christine Janzon, hoofd van de afdeling gehandicaptenzaken en mevrouw Maria Ingvarsson, medewerkster
12.30–13.15
Lunch
13.30–14.45
Bezoek aan het activiteitencentrum «Abrahamsbergs daglig verkersamhet» in Bromma Gesprek met de heer Kjell Holm, hoofd van de afdeling gehandicaptenvoorzieningen en mevrouw Katarina Dahlin, medewerkster van het centrum; daarna een rondleiding in het centrum
15.00–16.30
Bezoek aan een bostadsgrupp, een group home voor verstandelijk gehandicapten in Bromma Gesprek met de heer Jörgen Nyberg, hoofd van vijf group homes en de heer Emil Axelsson, staflid; daarna een bezoek aan een appartement
19.00–20.30
Bezoek aan de voorstelling van de Bounce Streetdance Company in het Dansens Hus Stora Scen
21.30–23.00
Diner
Vrijdag 11 januari 2008 09.30–11.00
Bezoek aan het ministerie van Gezondheidszorg en Sociale Zaken Gesprek met mevrouw Karin Hellqvist, plaatsvervangend directeur van de afdeling Sociale diensten en de heer Kent Löfgren, sectiehoofd bij deze directie
17.20
Vertrek per vliegtuig naar Amsterdam
Tweede Kamer, vergaderjaar 2007–2008, 31 398, nr. 1
37