Tweede Kamer der Staten-Generaal
2
Zitting 1974-1975
13 100
Rijksbegroting voor het dienstjaar 1975
Hoofdstuk V Buitenlandse Zaken
Nr.26
Brief van de Minister voor Ontwikkelingssamenwerking Aan de Voorzitter der Tweede Kamer der Staten-Generaal 's-Gravenhage, 28 februari 1975 Ingevolge mijn toezegging gedurende de openbare behandeling van de Rijksbegroting voor het dienstjaar 1975, Hoofdstuk V, op 27 februari jl., bied ik u hiernevens de antwoorden aan op de vragen, die ik in eerste termijn wegens tijdgebrek on beantwoord heb moeten laten. De Minister voor Ontwikkelingssamenwerking, J. P. Pronk
Tweede Kamer, zitting 1974-1975,13 100 hoofdstuk V, nr. 26
1
Beantwoording overgebleven vragen gesteld in eerste termijn op 26 februari 1975 met betrekking tot ontwikkelingssamenwerking.
1. Stuwmeer FMO Naar aanleiding van de vragen van de geachte afgevaardigde de heer Aarts deel ik u mede dat het stuwmeer van de FMO per ultimo 1975 f 88,4 min. bedraagt. Dit bedrag is samengesteld uit: f 7,3 min. begrotingsmiddelen f 68,9 min. garanties voor kapitaalmarktmiddelen, en f 12,2 min. deelnemingen in ontwikkelingsbanken. In verband met de hoge rente op de kapitaalmarkt verloopt de uitputting van de post garanties voor kapitaalmarktmiddelen slechts langzaam. Voor 1975 is op de begroting een nieuw bedrag aan buitenslijnse middelen opgenomen om de FMO in staat te stellen projecten waarvoor eerder bijdragen waren toegezegd op grond van binnenslijnse posten te financieren en een aantal nieuwe projecten te kunnen aanvangen. Het stuwmeer van de FMO bedroeg ultimo 1973 f 114 min., zodat geleidelijke daling van het stuwmeer tot stand is gekomen.
2. Ontwikkelingsbanken Naar aanleiding van de vraag van de heer Van Dam (A.R.P.) over de regionale en lokale ontwikkelingsbanken deel ik u het volgende mede. Lokale ontwikkelingsbanken worden door mij als een nuttig hulpverleningskanaal gezien. Deelneming in en financiering van deze banken gebeurt via de FMO. In verband met de stabilisatie van de FMO-activiteiten waar het de ontwikkelingsbanken betreft, dit naar aanleiding van de omvorming van de FMO, is deze post in 1975 zodanig opgezet dat alleen aan financieringsverplichtingen uit reeds bestaande deelnemingen kan worden voldaan. Het Nederlandse beleid ten aanzien van de regionale ontwikkelingsbanken heeft evenmin een verandering ondergaan. De Nederlandse deelneming in de Aziatische Ontwikkelingsbank en de bijdragen aan het Speciale Fonds van deze Bank, alsmede de bijdragen aan het Afrikaanse Ontwikkelingsfonds worden onveranderd gehandhaafd. Een nieuwe Nederlandse deelneming in het kapitaal en bijdrage aan het Speciale Fonds van de lnter-Amerikaanse Ontwikkelingsbank is volgend jaar verwachtbaar.
3. Noodhulpacties Naar aanleiding van de vraag van de heer Jongeling (G.P.V.) deel ik u mede dat er bij noodhulpacties soms behoefte is om behalve materiaal ook mensen in te zetten. Onder meer is dat voor Nederland gedaan in de Soedan waareen Nederlands militair detachement in 1974voedseltransporten heeft verzorgd. Een mobiele rampenbrigade die op korte termijn inzetbaar is zou de beschikking moeten hebben over verschillende specialistische groepen en materiaal. Dit zal niet eenvoudig zijn, omdat elke noodsituatie anders is dan de vorige en moeilijk valt te voorzien. Een Nederlandse bijdrage aan een internationale noodhulpbrigade wordt daarom door ons effectiever geacht dan het creëren van een permanente Nederlandse mobiele rampenbrigade. Voorstellen voor het eerstgenoemde alternatief zijn door ons gedaan tijdens de zomerzitting van de ECOSOC in 1974. Thans vindt internationaal overleg terzake plaats binnen de UNDRO.
Tweede Kamer, zitting 1974-1975, 13 100 hoofdstuk V, nr. 26
2
4. Landbouwcomponent in Nederlandse ontwikkelingshulp De geachte afgevaardigde de heer Coppes heeft gevraagd naar het percerv tage van de Nederlandse hulp die aan de landbouwontwikkeling is besteed, en ook andere leden van de Kamer hebben daarvoor belangstelling getoond. De totale landbouwcomponent in de bilaterale en multilaterale hulp voor 1974 beloopt ca. 20 %. Hierbij is de voedselhulp niet inbegrepen. Deze bedroeg in 1974 ongeveer 10 %. Het spreekt vanzelf dat het moeilijk is een nauwkeurige berekening van het gemiddelde percentage op dit gebied te maken, waarin alle onderdelen van het Nederlandse hulppakket gelijkelijk tot hun recht komen. Bovendien zijn naast de specifieke landbouwprojecten talrijke projecten, die zijdelings de voedselproductie in de ontwikkelingslanden ten goede komen. Bovenstaande cijfers geef ik dan ook met een zeker voorbehoud. Ik ben voornemens in het overleg dat periodiek met de ontwikkelingslanden wordt gevoerd over de besteding van de Nederlandse hulp, speciale aandacht te besteden aan de keuze van agrarische projecten.
5. Hulp aan vakbewegingen Bij de hulp aan lokale vakbewegingen via SOSV en de beide Internationales (Internationaal Verbond Vrije Vakverenigingen en Wereldverbond van de Arbeid) gaat de ondergetekende ervan uit dat de lokale vakbeweging een belangrijke bijdrage kan leveren aan de emancipatie van de allerarmsten in de ontwikkelingslanden en aan maatschappijvorming in het algemeen in die landen. Als zodanig onderscheidt dit uitgangspunt zich niet van het uitgangspunt van de hulp via particuliere organisaties in het algemeen. Deactiviteiten welke uit de betreffende fondsen worden gefinancierd dienen zich dan ook in eerste instantie te richten op de allerarmsten, los van de vraag of deze georganiseerd zijn. Met drie Nederlandse vakcentrales zijn afspraken gemaakt over de besteding van deze ontwikkelingsgelden. Hierbij is overeengekomen dat de vakbeweging verantwoordelijk is voor de keuze van de prioriteiten en voor de concrete activiteiten die door haar ondernomen worden met behulp van de gelden uit de Nederlandse ontwikkelingshulp. De ondergetekende accepteert deze keuze, of hij kan haar afwijzen wanneer zij naar zijn oordeel niet strookt met de vastgestelde uitgangspunten.
6. Rechtstreekse hulp aan de federatie van Campesinos in Latijns Amerika FCL De hulp aan vakbewegingen in ontwikkelingslanden loopt via de Stichting Ontwikkelingssamenwerking van de drie Nederlandse vakcentrales en de daarmee verbonden internationale federaties WVA en IVVV. Deondergetekende gaat ervan uit dat de genoemde organisaties zelf hun prioriteiten optimaal vaststellen. Dit is dan ook vastgelegd in de afspraken tussen ondergetekende en de vakcentrales. De FCL is aangesloten bij een van de beroepssekretariaten van het WVA nl. de Wereldfederatie van agrarische arbeiders. De mate van hulpverlening aan de FCL wordt derhalve bepaald binnen het kader van het WVA en, in de regio Latijns Amerika, van het CLAT, datfunctioneert als de WVA-organisatie voor die regio. De ondergetekende is ervan overtuigd dat langs deze weg gelden uit de begroting 1975 aan de FCLten goede komen.
7. Indonesië Tijdens de behandeling van de begroting Buitenlandse Zaken, inclusief Ontwikkelingssamenwerking 1974, heb ik geconstateerd, dat de Indonesische
Tweede Kamer, zitting 1974-1975,13 100 hoofdstuk V, nr. 26
3
regering, en met name de ministers die verantwoordelijk zijn voor het sociaal-economisch beleid, bewust streven naar een ontwikkeling die ook de armste bevolkingsgroepen ten goede komt. Bovengenoemd streven is ook terug te vinden in het nadien (nl. per 1 april 1974) inwerking getreden tweede Vijfjarenplan van de Indonesische regering en in de tenuitvoerlegging daarvan. Tijdens de genoemde begrotingsbehandeling heb ik uiting gegeven aan enkele twijfels en aarzelingen, doch gesteld dat, verschillende factoren afwegend, voortzetting van de Nederlandse ontwikkelingshulp aan Indonesië zinvol is. Ik koester deze opvatting nog steeds. Het spreekt vanzelf dat ik, evenals in de andere concentratielanden zal trachten er op toe te zien dat de Nederlandse hulp zoveel mogelijk ten goede komt aan de armste bevolkingsgroepen. Dusver heb ik daarbij de medewerking van de Indonesische autoriteiten gekregen. 8. Premiekosten WAO missionarissen en zendelingen Het probleem van de vrijwillige ziekengeld" en arbeidsongeschiktheidsverzekering voor missionarissen en zendelingen is eerder aangesneden door ondermeer mej. Van Leeuwen en de heer Van Dam (10 april 1972) mevrouw Gardeniers-Berendsen en de heren Kleisterlee en Hermsen in 1973 en de heer Imkamp in juni 1974. Op basis van het overleg dat te dezer zake, toen heeft plaatsgevonden met mijn ambtgenoten van CRM en Sociale Zaken heeft laatstgenoemde op 11 september 1974 een antwoord bij de Kamer ingediend, waarbij voor de overwegingen die mijnerzijds daarbij een rol speelden, werd verwezen naar mijn mondelinge beantwoording in deze Kamer op 27 juni 1974 van de vragen van de heer Imkamp. (Zitting Tweede Kamer 1973-1974, blzz. 4394-4397).
9. 'Inverdienregeling' voor missionarissen en zendelingen Ten aanzien van de deskundigen die in het kader van de technische samenwerking worden uitgezonden moet er van uit worden gegaan dat zij reeds over de voor hun uitzending vereiste vakdeskundigheid beschikken. In voorkomende gevallen kunnen de kosten van een aanvullende opleiding, die specifiek is gericht op hun werk, in de kosten van de uitzending worden begrepen. Het zou niet in overeenstemming zijn met het karakter van ontwikkelingssamenwerking wanneer ook de kosten van de (basis)opleiding van Nederlandse deskundigen, al dan niet via een 'inverdienregeling', onder het plafond van de ontwikkelingssamenwerking zouden worden gebracht. Het is mij uiteraard niet goed mogelijk op deze algemene regel een uitzondering te maken voor missionarissen en zendelingen.
10. Mozambique Voor de door Nederland aangeboden hulp ad $ 1 min. heeft Frelimo in november 1974 verzocht om levering van 10 Scania- of Mercedesvrachtwagens alsmede voor beschikbaarstelling van medicijnen. In dezelfde maand is door ondergetekende geantwoord hiermede akkoord te gaan en desgewenst een vakdeskundige op zeer korte termijn ter beschikking te stellen voor assistentie bij de specificatie van dit voorstel. Eind december gaf Frelimo te kennen van de vrachtwagens af te willen zien en het gehele bedrag aan medicijnen te willen besteden. De betreffende medicijnenlijsten zijn met spoed voor bestelling gereed gemaakt. In maart a.s. zal circa 90 % van de bestelling kunnen worden geleverd. Voor 1975 is een bedrag van f 15 min. als gift aan de voorlopige regering van Mozambique aangeboden. De voorlopige regering is uitgenodigd over
Tweede Kamer, zitting 1974-1975,13 100 hoofdstuk V, nr. 26
4
de besteding hiervan overleg te voeren. Een delegatie werd in januari verwacht. Getracht wordt thans een definitieve datum voor een zo spoedig mogelijk bezoek vast te stellen.
11. Bagamoyo(Tanzania): Frelimo-school De aanvraag voor de school te Bagamoyo (Tanzania) is in het kader van het medefinancieringsprogramma ingediend bij Novib. Zij dateert van vóór de ontwikkelingen die hebben geleid tot de onafhankelijkwording van Mozambique. De aanvraag betreft een bedrag van f 3,5 min. Na de genoemde ontwikkelingen is aan Frelimo (Dar es Salaam) verzocht mede te delen of Frelimo de bouw van de school alsnog buiten Mozambique wenste te laten doorgaan. Enerzijds omdat de bouw in eigen land (Mozambique) nu mogelijk was en anderzijds gezien het relatief grote bedrag dat voor één school bestemd zou worden. In Mozambique zou het eventueel mogelijk zijn meerdere kleinere scholen te bouwen voor hetzelfde bedrag. De ondergetekende was voornemens deze prioriteitsstelling met een Frelimo-missiete bespreken in januari. Tot dusverre heeft deze bespreking niet plaatsgevonden.
12. Angola Daar geen Angolese instantie onbetwist bevoegd was tot het doen van bestedingsvoorstellen voor de steun aan Angola is door ondergetekende aan het Liberation Committee van de OAE gevraagd op welke wijze het voor 1974 beschikbare bedrag ad $ 1 min. het best zou kunnen worden aangewend. Op dezerzijdse suggestie, de Nederlandse hulp gedeeltelijk te richten op het via andere kanalen ontvangen voorstel van de MPLAtot oprichting en exploitatie van sociale centra te Luanda, antwoordde het Liberation Committee dat het gehele bedrag voor deze centra zal kunnen worden besteed. Na ontvangst van het antwoord van het Liberation Committee heeft ondergetekende besloten dat het gehele bedrag voor de sociale centra kon worden aangewend.
13. Guinee Bissao In september 1974 deed de PAIGC het verzoek een deskundige beschikbaar te stellen voor bestudering van de mogelijkheden tot uitvoering van een wegverbinding in het achterland van Guinee Bissao. Daar op dat moment een UNDP-missie doende was een algemene identificatie van de prioriteiten op te stellen leek het doelmatiger het resultaat van deze missie af te wachten. Enig uitstel had bovendien het voordeel dat gelijk over besteding van het hulpaanbod voor 1975 gesproken zou kunnen worden. Inmiddels is de Nederlandse bestedingsmissie naar Guinee Bissao uitgegaan en is verslag uitgebracht. De door Guinee Bissao gedane bestedingsvoorstellen betreffen thans de onderwijs-sector nl. de bouw en inrichting van een grote middelbare school te Bissao, de bouw en inrichting van een internaat te Bubaque; alsmede de medische sector nl. de bouw en inrichting van regionale en/of sectorale ziekenhuizen.
14. Rhodesia Voor de bevolking van Zimbabwe is een bedrag van f 2 min. bestemd. Deze hulp zal zowel rechtstreeks als via multiterale instellingen kunnen worden besteed.
Tweede Kamer, zitting 1974-1975, 13 100 hoofdstuk V, nr. 26
5