Tweede Kamer der Staten-Generaal
2
Vergaderjaar 1991-1992
22 506
Aanpassing van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek aan de richtlijn betreffende pakketreizen, met inbegrip van vakantiepakketten en rondreispakketten
Nr. 3
MEMORIE VAN TOELICHTING Algemeen 1. Op 13 juni 1990 is in Brussel tot standgekomen een richtlijn van de Raad van Europese Gemeenschappen betreffende pakketreizen, met inbegrip van vakantiepakketten en rondreispakketten (PbEG 23.6.1990, nr L158/59). Het doel van de thans vastgestelde richtlijn is om door harmonisatie van de wetgevingen binnen de EG concurrentievervalsing en aantasting van het vrije dienstenverkeer tegen te gaan alsmede de consumentenbescherming op een meer gelijk niveau te brengen. De richtlijn bewerkstelligt niet een volledige harmonisatie. Krachtens artikel 8 van de richtlijn behouden de lidstaten de mogelijkheid ter bescherming van de consument strengere bepalingen vast te stellen. Van deze mogelijkheid wordt in dit wetsvoorstel in beperkte mate gebruik gemaakt. De richtlijn moet binnen een termijn van twee-en-half jaar in de wetge– vingen van de Lidstaten worden opgenomen. Ingevolge artikel 9 van de richtlijn eindigt deze termijn op 31 december 1992. 2. Reeds in het kader van de vaststelling van Boek 8 van het Burgerlijk Wetboek is bij de Tweede Kamer aanhangig een wetsvoorstel inzake de reisovereenkomst (Kamerstukken II 1981/82, 17 493, nrs 1-7). In dit ontwerp werd beoogd een regeling te treffen van de rechten en verplich– tingen van reisbureaus, waaronder zowel de reisorganisator als de boekingskantoren werden verstaan. Als activiteit die hun gemeen is, werd beschouwd het aangaan van de verplichting tot het sluiten van overeenkomsten tot het doen vervoeren van en het verstrekken van verblijf aan reizigers. Voor zover zulk een reisbureau - in het bijzonder een reisorganisator - zelf vervoer of verblijf verschaft - zgn. Selbsteintritt - zou dat tot bijzondere regels aanleiding geven. Als onderdeel van Boek 8 was de regeling in belangrijke mate op het vervoerrecht afgestemd en vertoonde grote overeenkomst met de regeling van de expediteur in afdeling 3 van titel 2 van Boek 8. Op dit ontwerp is veel kritiek geuit zowel door de Tweede Kamer als door de praktijk (vgl. VV II 1983-1984, 17 493 nr 5 en o.a. B. J. Engelen, D. Gidaly en L. C. Maters, NJB 1983, p. 301 v.). Men drong er vooral op aan de reisorganisator centraal te stellen.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1991-1992, 22 506, nr. 3
3. Hoewel in de regeling van de reisovereenkomst verband met het vervoerrecht nog wel aanwezig is, konden specifiek vervoerrechtelijke regels achterwege blijven. Dit heeft ertoe geleid, dat de regeling niet goed past in Boek 8. De reisovereenkomst wordt daarom thans als een van de bijzondere overeenkomsten in Boek 7 geregeld. Wetsvoorstel 17 493 zal worden ingetrokken. 4. Het toepassingsgebied van de richtlijn strekt zich uit tot het verkopen dan wel ten verkoop aanbieden van pakketreizen. Onder een pakketreis verstaat artikel 2 van de richtlijn een van te voren georgani– seerde combinatie van tenminste twee van de volgende diensten: vervoer, verblijf of andere, niet met vervoer of verblijf verband houdende toeristische diensten die een significant deel van het pakket uitmaken In verband met het verkopen dan wel ten verkoop aanbieden van dergelijke pakketten schrijft de richtlijn een regeling voor. De richtlijn verplicht de Lid-staten de bepalingen van deze regeling toe te passen op de organi– sator of op de doorverkoper, dan wel op beiden; zie de aanhef van de artikelen 3, 4, 5, 6 en 7. Onder organisator wordt verstaan de persoon die niet-incidenteel pakketten samenstelt en deze rechtstreeks of via een doorverkoper verkoopt of ten verkoop aanbiedt (art. 2 lid 2 van de richtlijn). De doorverkoper is de persoon die het door de organisator samengestelde pakket verkoopt of ten verkoop aanbiedt (art. 2 lid 3 van de richtlijn). Niet geheel duidelijk is of onder doorverkoper alleen wordt verstaan degene die niet op eigen naam door anderen samengestelde reizen aanbiedt, het zg. boekingskantoor, of ook de figuur die op eigen naam door anderen samengestelde reizen aanbiedt. In ieder geval gaat de onderhavige regeling ervan uit dat eerstgenoemde niet onder de regeling behoort te vallen, maar de laatstgenoemde wel. Deze laatste wordt volgens artikel 1 lid 2 van het onderhavige voorstel als reisorgani– sator beschouwd. Doordat het onderhavige wetsvoorstel zich beperkt tot de positie van de reisorganisator en de doorverkoper in de zin van boekingskantoor buiten de regeiing laat, kan de regeling eenvoudiger en overzichtelijker worden opgezet dan een regeling, die ook de boekingskantoren, die slechts een bemiddelende functie hebben, betreft. De afzonderlijke regeling van de aansprakelijkheid van deze boekingskantoren, zoals die voorkwam in wetsvoorstel 17 493, is niet overgenomen. Naast de regeling van de opdracht in titel 7 van Boek 7 (Kamerstukken II 1989/90, 17 779, nr 5) en de onderhavige regeling van de aansprakelijkheid van de reisorganisator is aan een dergelijke verzwaarde aansprakelijkheid van het boekingskantoor geen behoefte meer. Het boekingskantoor treedt op hetzij als vertegenwoordiger van de reiziger op basis van lastgeving (afd. 7.7.2) of bemiddeling (afd. 7.7.4), hetzij als vertegenwoordiger van de reisorganisator of de dienstverlener op basis van een agentuurovereen– komst (afd. 7.7.5). 5. Artikel 2 van de richtlijn, de definities, is neergelegd in artikel 1 van het voorstel. In de richtlijn is een gedetailleerde regeling opgenomen met betrekking tot de gegevens, die in de reisgidsen moeten worden opgenomen (art. 3) en de gegevens die de reisorganisator aan de reiziger vóór het sluiten van de overeenkomst en vóór de aanvang van de reis moet verstrekken (art. 4). Een dergelijke uitgebreide regeling leent zich echter minder goed voor vastleggen in Boek 7 zelf. Daarom zullen deze regels nader bij algemene maatregel van bestuur worden vastgesteld. De artikelen 2 en 3 van het voorstel regelen deze materie en bevatten de delegatiebepaling. Het voorontwerp van de amvb is als bijlage bij deze toelichting opgenomen. Voorts bevat lid 3 van artikel 4 van de richtlijn de mogelijkheid van indeplaatsstelling, waarbij de oorspronkelijke reiziger zijn pakket overdraagt aan een ander. Deze bepaling is terug te vinden in artikel 7 van het voorstel.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1991-1992, 22 506, nr. 3
De leden 4, 5 en 6 van artikel 4 van de richtlijn regelen de mogelijkheid voor de reisorganisator en de reiziger om de reisovereen– komst op te zeggen en te wijzigen. Een en ander is opgenomen in resp. de artikelen 4, 5 en 6 van het voorstel. De bijzondere bepaling van lid 4 onder a en b is geregeld in lid 2 van artikel 6 van het voorstel. De verplichting van de organisator om in geval van wijziging of opzegging aan de reiziger een alternatieve reis aan te bieden, neergelegd in lid 6 onder a van artikel 4, wordt in het voorstel geregeld in artikel 5 lid 2 en artikel 6 lid 3. Lid 7 van artikel 4 van de richtlijn voorziet in het geval dat de reisorga– nisator de reis niet volgens plan kan uitvoeren, deze bepaling is in lid 1 van artikel 6 en lid 2 van artikel 8 van het voorstel neergelegd. Artikel 5 van de richtlijn bevat de kernbepaling. De verplichtingen van de reisorganisator en zijn aansprakelijkheid zijn hier geregeld. Artikel 8 regelt de verplichtingen van de reisorganisator conform artikel 5 lid 2, eerste en tweede alinea, van de richtlijn. De artikelen 9 en 10 van het voorstel bevatten een nadere uitwerking van de aansprakelijkheid op de voet van artikel 5 lid 2, derde en vierde alinea. Overeenkomstig lid 3 van artikel 5 van de richtlijn is de regeling krachtens artikel 14 van het voorstel van dwingend recht. In het beginsel van de bepaling van lid 4 van artikel 5 van de richtlijn wordt voor een deel reeds voorzien door artikel 89 van Boek 6. Artikel 1 onderdeel evan de amvb ter uitvoering van de artikelen 2 en 3 van het voorstel werkt deze bepaling verder uit. De reisorganisator moet voor het sluiten van de reisovereenkomst de reiziger informeren over de termijn waarbinnen de reiziger de reisorganisator ervan in kennis moet stellen dat de reis niet overeenkomstig zijn verwachtingen verloopt. Doet hij dat niet dan vervallen alle hem toekomende bevoegdheden. De richtlijn schrijft bovendien voor dat de reiziger tevens de dienstverlener op de hoogte moet brengen. Dit voorschrift is niet overgenomen, omdat bij gebreke van een dergelijke kennisgeving verval van alle bevoegdheden een te ver strekkende maatregel wordt bevonden. Overigens moet hierbij worden aangetekend, dat wanneer de reiziger een tekortkoming ontdekt en hij nalaat de dienstverlener hiervan op de hoogte te brengen, waardoor de schade wordt vergroot, artikel 101 van Boek 6 van toepassing is. Indien de reiziger niet zelf of de dienstverlener in staat stelt schadebeperkende maatregelen te nemen, komt deze verhoging voor rekening van de reiziger. Artikel 6 van de richtlijn ziet op het geval dat de reisorganisator met voortvarendheid de reiziger moet bijstaan, wanneer deze klachten heeft. Deze bepaling vertoont veel overeenstemming met artikel 4 lid 6 onder a en lid 7 en met de tweede alinea van lid 2 van artikel 5 van de richtlijn. Deze materie is terug te vinden in artikel 5 lid 2, artikel 6 lid 3 en artikel 8 lid 2 van het voorstel. 6. In overeenstemming met de brief van de eerste ondergetekende en de Staatssecretaris van Buitenlandse Zaken inzake de implementatie van EG-regelgeving in de nationale rechtsorde (Kamerstuk II 1990-1991, 21 109, nr. 43) is in het onderhavige voorstel grotendeels de tekst van de richtlijn op de voet gevolgd. Waar mogelijk is evenwel getracht de regeling zo goed mogelijk in te passen in het systeem van het nieuwe B.W. In een enkel geval is van de gelegenheid gebruik gemaakt de reiziger een betere bescherming te bieden dan de richtlijn, waartoe de richtlijn in artikel 8 de mogelijkheid biedt. Dit is telkens uitdrukkelijk bij het desbe– treffende artikel aangegeven. De nationale regeling moet summier van opzet zijn en zich beperken tot een goede regeling van de aansprakelijkheid van de reisorganisator conform de richtlijn ter bescherming van de reiziger. Voor het overige behoort de rechtsverhouding door partij-afspraken te worden beheerst
Tweede Kamer, vergaderjaar 1991-1992, 22 506, nr. 3
die zijn onderworpen aan de regels van het algemene vermogensrecht, zoals de regels aangaande de totstandkoming van de overeenkomst, de algemene voorwaarden, wanprestatie, overmacht en schadevergoeding. Overigens zal in een later stadium nog wel worden bezien of de onder– havige regeling niet ook zou moeten gelden voor overeenkomsten die niet onder de definitie van de richtlijn zijn begrepen, maar daar wel nauw mee verwant zijn. Gedacht kan daarbij worden aan autovakanties waarbij alleen sprake is van het verschaffen van accomodatie. 7. Zoals hierboven onder 6 reeds is aangegeven sluit de ontwerpre– geling zoveel mogelijk aan bij de richtlijn. Met het oog op de deregu– lering is ten aanzien van die onderwerpen waarover de richtlijn niet geheel duidelijk is, getracht een regeling voor te stellen die enerzijds aansluit bij de Nederlandse praktijk van zelfregulering en anderzijds de werkdruk van de rechterlijke macht beperkt.
TOELICHTING OP DE ARTIKELEN Artikel 1
1. De onderhavige bepaling bevat de definities. De reisorganisator en de reisovereenkomst worden overeenkomstig artikel 2 van de richtlijn gedefinieerd. De reisovereenkomst wordt omschreven als een overeen– komst, die de reisorganisator verplicht tot het verschaffen van een van te voren georganiseerde reis. Onverschillig is daarbij of de reisorganisator de reis of delen daarvan zelf verzorgt, dan wel daarvoor anderen als hulppersonen inschakelt; zie daarover artikel 8 van het voorstel. 2. De reisorganisator is degene die van het organiseren van reizen zijn bedrijf maakt en zich daartoe met reisfolders en andere publicaties, zoals telediensten, t.v.-reclame, krantenadvertenties, etc. tot het publiek wendt. De omschrijving bestaat uit drie elementen: het bedrijfsmatig handelen, het organiseren van reizen en het publiekelijk aanbieden. Vereist is derhalve dat de reisorganisator in de uitoefening van zijn bedrijf georganiseerde reizen op eigen naam aan het publiek of aan een groep van personen aanbiedt. Het is niet vereist, dat de reisorganisator de reis ook zelf heeft samengesteld. Voldoende is dat hij de reis op eigen naam aanbiedt. Onder deze omschrijving kan bijvoorbeeld ook het dag– of weekblad vallen dat voor zijn lezers excursies organiseert, ook al is de feitelijke uitvoering aan een reisorganisator uitbesteed. Een boekings– kantoor daarentegen valt niet onder de regeling; deze biedt weliswaar een door een ander georganiseerde reis aan, maar doet dat niet op eigen naam (verg. onder Algemeen, onder 4). 3. Door het gebruik van het begrip «incidenteel» in de richtlijn wordt beoogd de schoolmeester die voor zijn klas een reisje organiseert, buiten het bereik van de richtlijn te laten. Dat doel had men ook kunnen bereiken door de term «bedrijfsmatig» te gebruiken, maar dat stuitte bij sommige Lidstaten op het bezwaar, dat dan ook organisaties zonder winstoogmerk buiten het bereik van de richtlijn zouden blijven. Een bezwaar dat volgens het Nederlandse recht niet geldt, waar voor de vraag of er sprake is van een bedrijf het winstoogmerk of het behalen van voordeel niet beslissend is (Parl. Gesch. Boek 3, Inv. 3, 5 en 6, p.1003). Onder de regeling valt derhalve niet de onderneming die zijn werknemers op een uitje tracteert: hij doet dit immers niet bedrijfsmatig, nu hij niet van dit soort uitjes zijn bedrijf maakt. Een vereniging van kunstliefhebbers die jaarlijks reizen organiseert en aan haar leden aanbiedt, valt wel onder de regeling –zij handelt bedrijfsmatig–; niet evenwel meneer x die voor zichzelf en zijn vrienden, het kunstliefheb– bersclubje, een reis naar het Metropolitan Museum in New York organi– seert. Dit laatste geldt evenzeer voor de onderwijzer die voor zijn klas
Tweede Kamer, vergaderjaar 1991-1992, 22 506, nr. 3
een schoolreisje regelt, in beide laatste gevallen is immers geen sprake van bedrijfsmatig handelen. 4. Artikel 2 lid 2 van de richtlijn ziet op degene, die niet-incidenteel reizen samenstelt en te koop aanbiedt. Hoewel de tekst van de richtlijn hier niet geheel duidelijk is, moet deze definitie aldus worden begrepen, dat het hierbij gaat om het organiseren van een reis, die de organisator vervolgens aan het publiek aanbiedt. Derhalve ziet de regeling niet op een reis die de organisator in opdracht en op aanwijzingen van de reiziger regelt. In dat geval is de titel opdracht in Boek 7 van toepassing. Een bezwaar levert dit niet op, omdat de consument zich in dit geval bewust is van het feit, dat hij met een tussenpersoon heeft te maken. Dit geval moet niet worden verward met het aanbod van een van tevoren georganiseerde reis, waarbij aan de reiziger de keuze wordt gelaten uit verschillende reisdiensten. Het gaat hierbij immers om diverse samen– stellingen van reizen, die door de reisorganisator worden aangeboden, maar het is wel een van te voren georganiseerde reis in de zin van lid 1 onder b van artikel 1 van het voorstel. 5. Artikel 2 lid 1 van de richtlijn bepaalt dat de reis uit twee diensten moet bestaan en in ieder geval vervoer of verblijf moet omvatten. Wat die andere toeristische diensten, niet zijnde vervoer of verblijf, betreft bepaalt de richtlijn dat zij een significant deel van de overeenkomst moeten uitmaken. Voorts schrijft de richtlijn voor dat de reis hetzij een overnachting hetzij een periode van meer dan vierentwintig uur moet omvatten. Laatstgenoemd voorschrift is opgenomen teneinde dagtripjes die door veel reisorganisatoren worden aangeboden en die doorgaans bestaan uit een bus– of treinkaartje met daarnaast nog een toegangs– bewijs voor een of andere attractie, buiten het toepassingsgebied van de richtlijn te laten. De voorschriften waaraan de reisovereenkomst en de reisgidsen overeenkomstig de artikelen 3 en 4 van de richtlijn moeten voldoen, werden te zwaar bevonden voor dergelijke reisjes. Overeenkomstig artikel 2 lid 1 van de richtlijn wordt in artikel 1 lid 1 onder b onder een reis verstaan de regeling van tenminste twee of meer diensten en de reis moet in ieder geval vervoer of verblijf omvatten. In overeenstemming met de richtlijn schrijft het voorstel voor dat de overige diensten die deel uitmaken van de reis, niet met vervoer of verblijf verband houden. Dit betekent dat niet als reis wordt beschouwd de combinatie van diensten die als onderdeel van vervoer of verblijf moeten worden gezien. Een overtocht per veerpont met maaltijden en een slaaphut is geen reis. Een vlucht met het vliegtuig naar Parijs is ook geen reis. Er moet van worden uitgegaan dat een verblijf in een hotel met zwembad evenmin een reis is. Hetzelfde geldt, als een verblijf met vol pension wordt aangeboden Er is pas sprake van een reis als de andere dienst los staat van het vervoer of verblijf, m.a.w. excursies, skiliften, berggidsen, diepzeeduiken, potten bakken etc. etc.. In overeenstemming met de richtlijn schrijft de onderhavige bepaling voor, dat de andere diensten een significant deel van de reis moeten uitmaken. Hoewel niet precies duidelijk is wat onder «significant» moet worden verstaan, is het begrip toch overgenomen in de onderhavige bepaling. Er wordt in beginsel vanuit gegaan dat de richtlijn beoogt aan te geven dat het om een zelfstandige dienst moet gaan. Voldoende is dat de reisorganisator een zelfstandige dienst toezegt die niet verband houdt met vervoer of verblijf. Op dit moment moet er dan ook van worden uitgegaan dat één excursie gedurende een veertiendaags verblijf in Rome een significant deel van de reis vormt. Het laatste woord over de uitleg is echter aan het Hof in Luxemburg. Overigens moge nog worden opgemerkt, dat de van te voren georgani– seerde reis niet tevens omvat diensten, die ter plaatse op het vakantie-adres worden aangeboden. De richtlijn schrijft voor dat het om toeristische diensten moet gaan.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1991-1992, 22 506, nr. 3
Derhalve is een van te voren georganiseerde reis bestaande uit vervoer met een compleet medisch team aan boord geen reis in de zin van lid 4. Evenmin valt een zakenreis onder de regeling, tenzij natuurlijk de zakenman een reisovereenkomst sluit, die voldoet aan de definitie van lid 1 van artikel 1 van het voorstel. Voorts is overeenkomstig de richtlijn voorgeschreven dat het bij een reis in ieder geval om vervoer of verblijf moet gaan en dat in geval de reis uit vervoer en een andere toeristische dienst, niet zijnde verblijf, bestaat de reis langer dan een etmaal moet duren. De richtlijn schrijft voor dat de reisdiensten voor een gezamenlijke prijs worden aangeboden. Daaraan wordt toegevoegd dat afzonderlijke factu– rering van diverse onderdelen van eenzelfde pakket de reisorganisator niet van de verplichtingen van de richtlijn ontslaat. Het bepaalde verschaft geen nadere duidelijkheid aan het begrip «reis», zodat de zinsnede zonder bezwaar achterwege kan blijven. 6. De richtlijn definieert in artikel 2 lid 4 de consument. In het onder– havige artikel wordt deze de reiziger genoemd. De reiziger wordt in onderdeel c van lid 1 gedefinieerd enerzijds als de wederpartij van de reisorganisator bij de reisovereenkomst, de opdrachtgever, - ook indien hij zelf niet aan de reis deelneemt –, anderzijds als degene te wiens behoeve een derdenbeding ten aanzien van de reis is gesloten. Deze laatste geldt vanaf de aanvaarding als partij bij de overeenkomst (artikel 254 van Boek 6). In overeenstemming met de richtlijn is uitdrukkelijk bepaald, dat onder reiziger ook wordt verstaan degene aan wie een reis is overgedragen krachtens artikel 7 van het voorstel. Alle rechten en verplichtingen die de onderhavige regeling op de reiziger legt, rusten al naar gelang de feitelijke situatie op een of meer van deze personen. 7. De onderhavige regeling beperkt zich tot de reisorganisator als de aanbieder van van te voren geregelde reizen overeenkomstig lid 1. Het reisbureau dat alleen bemiddelt, valt in beginsel onder de regeling van de opdracht in titel 7.7. De onderhavige bepaling bevat een regeling ter bescherming van de reisconsument die via een tussenpersoon, in de regel een boekingskantoor, in contact treedt met een buitenlandse reisorganisator. Tegenover deze laatste staat de reiziger even machteloos als tegenover een buitenlandse relatie van de reisorganisator. Hiervan zou gemakkelijk misbruik kunnen worden gemaakt, wanneer de buiten– landse reisorganisator regelmatig op de Nederlandse reismarkt opereert, maar zich praktisch aan aansprakelijkheid onttrekt door zich achter een Nederlandse stroman te verschuilen die zelf geen partij is de rechtsver– houding tussen de Nederlandse reiziger en de buitenlandse reisorgani– sator. Aan deze extra bescherming bestaat geen behoefte, indien het boekingskantoor reizen aanbiedt van in Nederland gevestigde reisorgani– satoren, die immers eenvoudig te vinden zijn. Artikelen 2 en 3 Algemeen 1. De artikelen 3 lid 2 en 4 lid 1 onder a en 2 onder a en b van de richtlijn bevatten zeer gedetailleerde voorschriften waaraan reisgidsen en dergelijke moeten voldoen en welke gegevens de reiziger vóór het sluiten van de reisovereenkomst moeten worden verstrekt. Nauwkeurige verge– lijking van de opsommingen geeft te zien, dat ze nagenoeg dezelfde inhoud hebben. Er is derhalve de voorkeur aan gegeven met éèn opsomming te volstaan. Deze opsomming is neergelegd in een algemene maatregel van bestuur. De basis voor deze amvb wordt gelegd in de artikelen 2 en 3 van het voorstel. Voorts geeft artikel 4 lid 1 onder övan de richtlijn nog nauwkeurig aan welke gegevens aan de reiziger moeten worden verstrekt vóór het vertrek. Ook deze gegevens zijn in eerdergenoemde amvb opgenomen
Tweede Kamer, vergaderjaar 1991-1992, 22 506, nr. 3
ter uitvoering van lid 2 van artikel 3 van het voorstel. De amvb is als bijlage bij de toelichting gevoegd. Door de gegevens in een amvb op te nemen is de wetgever in staat sneller op veranderingen in de reisbranche in te gaan. De gegevens mogen volgens artikel 3 lid 1 van de richtlijn niet misleidend zijn en behoeven alleen te worden verschaft voorzover ze van toepassing zijn op de reis. Er behoeven bijvoorbeeld geen gegevens te worden verschaft over paspoorten, als het om een reis naar Texel gaat; evenmin zal een routebeschrijving worden gegeven, als het om een vliegreis Amsterdam-New York gaat, enz.. Slechts de reissom moet altijd worden medegedeeld. Overigens kan nog worden opgemerkt, dat het geven van misleidende informatie wellicht aanleiding kan geven tot een actie uit onrechtmatige daad op grond van afdeling 4 van titel 3 van Boek 6. Een afzonderlijke bepaling conform lid 1 van artikel 3 van de richtlijn is in het onderhavige voorstel derhalve niet nodig. 3. De artikelen 3 en 4 van de richtlijn strekken ertoe aan de consument optimale voorlichting over de reis te verschaffen. Bevat de prospectus of andere publicatie onredelijk bezwarende bedingen dan is, voorzover de onderhavige regeling daarvan niet afwijkt, de regeling van de algemene voorwaarden van Boek 6 van toepassing en kan de reiziger een dergelijk beding vernietigen. 4. De richtlijn verbindt geen sancties aan het niet voldoen aan de artikelen 3 en 4, bijvoorbeeld in de vorm van schadevergoeding; het onderhavige ontwerp doet dat evenmin, maar laat dat over aan de aansprakelijkheidsregeling neergelegd in artikel 8 van het voorstel. De sanctie ligt als het ware besloten in het artikel zelf; onvoldoende of onjuiste informatie wekt - te - hoge verwachtingen, en volgens die verwachtingen, mits ze redelijk zijn, wordt de prestatie van de reisorgani– sator beoordeeld. Voldoet hij niet aan deze verwachtingen, dan is hij krachtens artikel 8 van het voorstel aansprakelijk. Verzuimt de organi– sator aan te geven dat het hotel tot de laagste categorie behoort, dan bestaat het gevaar dat de reisorganisator bij de reiziger verwachtingen wekt waaraan het hotel niet blijkt te voldoen. In dat geval is de organi– sator aansprakelijk, tenzij hem een beroep op overmacht toekomt. Hij moet immers een reis verschaffen die aan de overeenkomst beant– woordt. Nu de overeenkomst geen gegevens bevatte over de categorie van het hotel mocht de reiziger verwachten wat normaal is in dergelijke gevallen en wel een middenklasse hotel. M.a.w. zwijgt de reisorganisator, dan is de kans groot dat de verwachtingen van de reiziger te hoog gespannen zullen zijn. Hetzelfde kan worden opgemerkt, indien het voorlichtingsmateriaal onjuistheden bevat. Maakt de reisorganisator in zijn reisgids melding van een zwembad bij het hotel, dat in werkelijkheid ontbreekt, dan is de reisorganisator aansprakelijk en moet de schade vergoeden. Artikel 2
1. Artikel 3 lid 2 van de richtlijn schrijft voor welke gegevens in een brochure e.d. moet staan. Lid 1 geeft in een amvb aan welke gegevens in de reisprospectus en andere vergelijkbare publicaties moeten staan, voor zover van belang voor de reis. In de amvb is ter wille van de duidelijkheid en leesbaarheid onderscheid gemaakt tussen de gegevens die altijd moeten worden vermeld (art. 1 van de amvb) en de gegevens waarvan vermelding afhan– kelijk is van de inhoud van de reisovereenkomst (art. 2 van de amvb). Het slot van lid 2 van artikel 3 van de richtlijn bepaalt, dat de brochure de organisator bindt. Aan de bepaling voegt de richtlijn toe, dat de brochure de reisorganisator niet bindt, indien wijzigingen in de brochure vóór het sluiten van de overeenkomst aan de reiziger ter kennis zijn
Tweede Kamer, vergaderjaar 1991-1992, 22 506, nr. 3
gebracht en de brochure uitdrukkelijk daarvan melding maakt, dan wel indien de wijzigingen tussen partijen zijn afgesproken. Een uitdrukkelijke bepaling in de aangegeven trant in de onderhavige titel is niet nodig, nu een en ander reeds volgt uit de bepalingen betreffende de totstand– koming van overeenkomsten (artt. 217 e.v. van Boek 6) en die betref– fende de algemene voorwaarden (artt. 231 e.v. van Boek 6). 2. De gegevens moeten volgens de richtlijn (art. 4 lid 1 onder a en lid 2 onder ó) vóór het sluiten van de overeenkomst schriftelijk of in een andere begrijpelijke en toegankelijke vorm worden verstrekt. Er is vanaf gezien voor te schrijven, dat de gegevens altijd schriftelijk zouden moeten worden verstrekt vóór het sluiten van de overeenkomst. In de praktijk worden immers veelvuldig telefonisch reisovereenkomsten gesloten, deze mogelijkheid moet niet worden beperkt. In lid 2 van de onderhavige bepaling is dit voorschrift opgenomen. Daarbij wordt ervan uitgegaan, dat het de praktijk zal zijn dat een reisorganisator zich met een prospectus of een andere pubiicatie tot het publiek zal wenden. Mocht dit niet het geval zijn dan moet hij de gegevens die hij volgens de amvb in een dergelijk geschrift had moeten opnemen, alsnog schriftelijk of op een andere begrijpelijke en toegankelijke wijze meedelen. 3. Het derde lid bepaalt, dat de regeling niet van toepassing is op de zg.«last minute»-reizen. Als «last minute»-reizen worden aangemerkt reizen die in een periode van minder dan 72 uur vóór het vertrek worden geboekt. De richtlijn biedt hiertoe in artikel 4 lid 2 onder cde mogelijkheid. Het gaat hier om reizen die reizigers kort vóór het vertrek boeken. In dergelijke gevallen kan het voor de reisorganisator onmogelijk zijn alle in artikel 2 lid 2 voorgeschreven gegevens aan de reiziger te verschaffen vóór het sluiten van de reisovereenkomst. Vasthouden aan die bepaling zou betekenen, dat dergelijke reizen niet meer kunnen worden aangeboden. En de bescherming van de reiziger moet niet zover gaan, dat een produkt van de rnarkt verdwijnt, waarover thans in de praktijk geen problemen blijken te bestaan. De praktijk werkt als volgt: een reiziger boekt een dergelijke reis, hem worden dan mondeling de relevante gegevens verstrekt, voor zover bekend. Bij het vertrek worden de gegevens op schrift verstrekt met betrekking tot de bestemming, reisdatum, vertrektijd, vertrekplaats, terugkomst, prijs, extra's, verzeke– ringen en reistijd. De nodige documenten worden dan aan de reiziger gegeven, zoals vervoerbiljetten en plaatsreserveringen in hotels. Het is niet nodig hier een afzonderlijke regeling op te nemen, aangezien de aansprakelijkheidsregeling van artikel 8 hier voldoende bescherming biedt. Ook hier geldt namelijk weer hetgeen hierboven reeds is opgemerkt over tekortschieten van de reisorganisator in het verstrekken van deze gegevens. De reisorganisator is aansprakelijk, indien de reis niet beantwoord aan de verwachtingen die de reiziger op grond van de overeenkomst mocht hebben. Artikel 3 1. Ter bescherming van de reiziger bepaalt het eerste lid van artikel 3 overeenkomstig artikel 4 lid 2 onder b dat de reiziger een afschrift ontvangt van alle voorwaarden van de overeenkomst. Daarmee wordt gedoeld op zowel de algemene voorwaarden in de zin van artikel 231 onder a van Boek 6, als op de individuele afspraken tussen partijen. De algemene voorwaarden staan krachtens artikel 231 van Boek 6 altijd op schrift. Wat de algemene voorwaarden betreft voldoet artikel 234 van Boek 6 reeds aan de richtlijn; het is immers niet goed denkbaar dat zich bij de in de reiswereld gebruikelijke algemene voorwaarden de situatie van het derde lid van artikel 234 van Boek 6 zich kan voordoen. De gegevens bedoeld in de artikelen 1 en 2 van de amvb zullen in beginsel ook op schrift staan. Daarbij kan nog gewezen worden op artikel 2
Tweede Kamer, vergaderjaar 1991-1992, 22 506, nr. 3
8
onderdeel c van de algemene maatregel van bestuur ter uitvoering van artikel 2 van het voorstel, dat tot resultaat heeft dat ook nadere afspraken tussen partijen doorgaans reeds op schrift staan. Denkbaar is echter dat deze voorwaarden in een andere weliswaar passende, maar geen schriftelijke, vorm aan de reiziger zijn verstrekt. Bovendien maken de reiziger en de reisorganisator ter aanvulling van het aanbod in de reisgids vaak extra afspraken; de reiziger heeft bijv. bepaalde wensen in verband met het eten. Teneinde de positie van de reiziger te verbeteren in verband met het leveren van bewijs is daarom bepaald dat de reiziger een afschrift krijgt van alle voorwaarden van de overeenkomst. De richtlijn ziet op een afschrift van de overeenkomst. Het gaat derhalve niet om een constitutief vereiste voor de totstandkoming van de overeenkomst. Laat de reisorganisator na de reiziger een afschrift te geven, dan verbindt de richtlijn daaraan geen sanctie. In beginsel is die ook niet nodig en wenselijk; hoe zou de reiziger gebaat zijn bij bijv. vernietiging van de overeenkomst, omdat de afspraak niet op schrift staat? Bovendien ontstaan de problemen ook pas, als de reiziger het verkeerde eten krijgt voorgeschoteld. In dat geval is artikel 8 e.v. van het onderhavige voorstel van toepassing; een afschrift van de bedingen van de overeenkomst vereenvoudigt de bewijspositie van de reiziger in dat geval echter wel. Aan het bepaalde in de richtlijn is toegevoegd, dat de organisator voor het verschaffen van het afschrift onverwijld zorg draagt teneinde te verhinderen dat het afschrift bij het vertrek of daarna wordt verstrekt. In dat geval zou het immers heel moeilijk voor de reiziger zijn eventuele onduidelijkheden recht te zetten; de organisator heeft bijvoorbeeld verzuimd de afspraak op te nemen, dat een kamer met balcon wordt gereserveerd. De term «onverwijld» geeft aan de betrokkene meer respijt dan de onmiddellijke reactie die met de term «terstond» van hem wordt geëist, en minder dan met de woorden «met bekwame spoed» of andere woorden van gelijke strekking (zie Parl. Gesch. Boek 3, p. 162). 2. Gegevens die op het allerlaatste moment bekend zijn of moeilijk vanwege hun uitgebreidheid vóór het sluiten van de overeenkomst kunnen worden verschaft, behoeven krachtens lid 2 pas vóór het begin van de reis te worden verschaft. De richtlijn biedt hiertoe in artikel 4 lid 1 onder b de mogelijkheid. Het gaat hierbij in de richtlijn om gegevens met betrekking tot de door de reiziger in te nemen plaats in het vervoer– middel, met betrekking tot de contactpersoon bij reizen van minderja– rigen, met betrekking tot naam, adres en telefoonnummer van de plaat– selijke vertegenwoordiger of van plaatselijke instanties die de consument bij moeilijkheden kunnen helpen, en informatie over verzekeringen (verg. de artikelen 3 en 4 van de amvb). Wat laatstgenoemde categorie betreft is ten aanzien van de annuleringsverzekering een uitzondering gemaakt; gegevens daarover moeten vóór het sluiten van de overeenkomst worden verschaft (verg. artikel 1 onderdeel d). Artikelen 4, 5 en 6
De richtlijn geeft voor een beperkt aantal gevallen een regeling voor de opzegging door een der partijen. In geval vóór het vertrek de reisorgani– sator zich genoodzaakt ziet de overeenkomst op een wezenlijk punt, zoals de prijs, ingrijpend te wijzigen, kan de reiziger de overeenkomst opzeggen zonder toepassing van eventuele boetebedingen (verg. de richtlijn art. 4 lid 5). De reisorganisator komt de bevoegdheid onder alle omstandigheden toe. Daaraan zijn wel een aantal gevolgen verbonden. In de eerste plaats is de reisorganisator verplicht een andere gelijkwaardige of kwalitatief betere reis aan te bieden, dan wel alle aan hem op grond van de reisovereenkomst verrichte betalingen terug te geven, indien de organisator opzegt wegens een niet aan de reiziger te wijten oorzaak.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1991-1992, 22 506, nr. 3
Bovendien is hij schadevergoeding verschuldigd, tenzij er sprake is van overmacht of van onvoldoende deelname aan de reis (verg. de richtlijn art. 4 lid 6). De artikelen 4, 5 en 6 geven enige summiere regels omtrent resp. opzegging en wijziging van de eenmaal gesloten reisovereenkomst. De voorgestelde regels hebben evenwel met het oog op de bescherming van de reiziger soms een ruimere strekking dan de richtlijn. Aansluiting is gezocht bij de regeling van de opdracht in afdeling 7.7.1 (Kamerstuk II 1989/90, 17 779, nr 5). Dit brengt mee, dat de opzet van de regeling hier en daar afwijkt van de regeling in de richtlijn zonder dat daarmee een materiële afwijking is beoogd. Artikel 4 De onderhavige bepaling regelt de opzegging door de reiziger. Lid 1 geeft de reiziger de bevoegdheid te allen tijde de reisovereenkomst op te zeggen, zowel vóór als tijdens de reis (verg. art. 7.7.1.10). In de leden 2 en 3 zijn de gevolgen geregeld van de opzegging. In deze leden is de regeling van artikel 4 lid 5 van de richtlijn in een enigszins afwijkende vorm opgenomen. De richtlijn schrijft hier voor, dat de reisor– ganisator, indien hij de reisovereenkomst ingrijpend wil wijzigen, de reiziger moet waarschuwen en dat de reiziger de overeenkomst zonder toepassing van het boetebeding mag opzeggen. De reiziger heeft dan volgens lid 6 van artikel 4 van de richtlijn recht op een andere reis of terugbetaling van de reeds vooruitbetaalde bedragen. Het is niet duidelijk, of lid 5 en de woorden «Indien de consument de overeenkomst opzegt overeenkomstig lid 5» in de aanhef van lid 6 alleen zien op omstandigheden voor rekening van de reisorganisator, of ook op omstan– digheden voor rekening van derden die niet bij de uitvoering van de reis zijn betrokken. In het voorstel is van dit laatste uitgegaan, nu dat het meest strookt met een van de doelstellingen van de richtlijn: consumen– tenbescherming. Doorgaans zal de omstandigheid voor rekening van de organisator komen. Dit hoeft echter niet altijd het geval te zijn, ook een derde die niet bij de uitvoering van of deelneming aan de reis betrokken is, kan de oorzaak van de opzegging zijn. Nu de onderhavige regeling de mogelijkheid tot opzegging zonder beperking aan de reiziger toekent, moest een andere constructie worden gekozen dan de richtlijn. De bepaling bevat in lid 2 een uitdrukkelijke regel, dat de opzeggende reiziger gehouden is de schade te vergoeden, die de reisorganisator lijdt in verband met het niet kunnen uitvoeren van de reis overeenkomstig de overeenkomst, indien de reden tot opzegging voor rekening van de reiziger komt; een en ander is in overeenstemming met de regeling in afdeling 6.1.9 van Boek 6 van het nieuwe B.W.. Daarbij kan gedacht worden aan het geval dat de reiziger wegens ziekte of familie-omstandig– heden verhinderd is aan de reis deel te nemen. De reiziger heeft ter vermijding van dit risico de mogelijkheid een annuleringsverzekering te sluiten. Bovendien voorziet artikel 7 in de mogelijkheid dat de reiziger in zijn plaats een ander aan de reis laat deelnemen. De inhoud en de omvang van de verplichting tot schadevergoeding wordt geregeld in afdeling 6.1.10. De hoogte van de schadevergoeding kan ook vooraf worden gefixeerd. Is in de algemene voorwaarden een percentage van de reissom als verschuldigde schadevergoeding bij opzegging overeengekomen (afhankelijk van het tijdstip van opzegging), dan is daarmee tevoren de schade gefixeerd en komt men niet meer toe aan vaststelling van de schade in concreto overeenkomstig afdeling 6.1.10. Een en ander natuurlijk met in achtneming van afdeling 6.5.3 betreffende de algemene voorwaarden.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1991-1992, 22 506, nr. 3
10
De schadevergoeding is beperkt tot een bedrag ten belope van eenmaal de reissom. De reiziger die opzegt wegens een omstandigheid die niet aan hem is toe te rekenen, is krachtens lid 3 geen schadevergoeding verschuldigd en bovendien heeft hij recht op teruggave van reeds betaalde bedragen of kwijtschelding van de verplichting daartoe. Heeft de reiziger reeds een deel van de reis genoten, dan worden met betrekking tot de niet verleende diensten de reeds vooruitbetaalde bedragen terugbetaald danwel de in verband daarmee nog verschuldigde bedragen kwijtge– scholden. Boetebedingen kunnen niet aan de reiziger worden tegengeworpen, voorzover de omstandigheid die tot de opzegging leidde, niet voor zijn rekening komt. Een en ander volgt uit het feit dat in dat geval geen schadevergoeding verschuldigd is en het bij bedoelde boetebedingen gaat om een fixatie bij voorbaat van de verschuldigde bij tekortschieten door de reiziger. Artikel 5
Voor de reisorganisator is de bevoegdheid tot opzegging beperkt tot gewichtige omstandigheden en de in artikel 6 geregelde gevallen (verg. artikel 7.7.1.10). Een opzeggingsbevoegdheid onder alle omstandig– heden is niet passend voor reisorganisatoren, die zich in de uitoefening van hun bedrijf hebben verbonden tot het verschaffen van een reis. Als gewichtige omstandigheden komen bijvoorbeeld in aanmerking onvol– doende deelname aan de reis, mits de gegevens hieromtrent vóór het aangaan van de reisovereenkomst aan de reiziger zijn verstrekt. Een en ander blijkt uit onderdeel dvan artikel 2 van de amvb. Een andere gewichtige reden kan het gedrag van de reiziger zijn; is een reiziger de reisgroep tot last dan is de organisator zelfs verplicht de overeenkomst op te zeggen, wil hij niet aansprakelijk zijn tegenover de overige reizigers. De leden 2 en 3 regelen de gevolgen in geval de reisorgani– sator opzegt. Hij moet dan de reiziger een andere gelijkwaardige of kwalitatief betere reis aanbieden, tenzij de reis werd opgezegd wegens een aan de reiziger toe te rekenen omstandigheid. De reiziger is niet verplicht dit aanbod te aanvaarden. Aanvaardt de reiziger het aanbod dan laat dit de toepasselijkheid van de artikelen 8-12 onverlet. Aanvaardt de reiziger het aanbod niet, dan krijgt hij de reissom terug dan wel, indien hij al een deel van de reis heeft genoten een deel daarvan. Bovendien is de reisorganisator schadevergoeding verschuldigd, tenzij hem een beroep toekomt op de omstandigheden genoemd in artikel 4 lid 6 onder i) en ii) van de richtlijn. Deze bepaling is overgenomen in het derde lid. Dit betekent onder meer dat wanneer er te weinig aanmel– dingen voor een reis zijn, de organisator de overeenkomst kan opzeggen mits hij dat heeft bedongen, zonder dat hij schadevergoeding verschuldigd is. Een en ander onverkort de in lid 2 neergelegde verplichting van de organisator de reeds betaalde reissom terug te betalen dan wel de betaling daarvan kwijt te schelden, voor zover de reis nog niet genoten is. Zegt de organisator op omdat het hotel geen kamer beschikbaar heeft, omdat deze door de hotelier meerdere keren is gereserveerd, dan is de organisator onverminderd zijn verplichting in lid 2 schadevergoeding verschuldigd. De schadevergoeding kan behalve vermogensschade ook de vergoeding van gederfd reisgenot betreffen (zie voor een toelichting het hieronder bij de artikelen 11 en 12 opgemerkte). De opzeggingsbevoegdheid ontneemt partijen niet de mogelijkheid wegens niet-nakoming de reisovereenkomst, zodra daartoe gronden aanwezig zijn, te ontbinden met de daaraan verbonden gevolgen van de artikelen 265 v. van Boek 6.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1991-1992, 22 506, nr. 3
11
Artikel 6 Deze bepaling geeft aan in welke gevallen de reisovereenkomst gewijzigd kan worden. Voorop gesteld moet worden dat de organisator de overeenkomst alleen wegens gewichtige de reiziger onverwijld medegedeelde omstandigheden mag wijzigen; de organisator ziet zich als het ware gedwongen de overeenkomst te wijzigen. Aan een voorbehoud van wijziging bestaat in de praktijk van het reiswezen behoefte. De reisorganisator is voor de nakoming van zijn verplichtingen van talloze omstandigheden afhankelijk. Voor een aantal daarvan - zoals de gedragingen van de door hem ingeschakelde hulppersonen, verg. artikel 8 van het voorstel - is hij aansprakelijk, maar dat betekent nog niet dat hij ze in zijn macht heeft. Dreigen dergelijke omstandigheden de uitvoering van de reis te verhinderen, dan verdient het de voorkeur dat een vindingrijke reisorganisator naar een zoveel mogelijk gelijkwaardig alternatief zoekt, en daarvoor dient de overeenkomst hem de ruimte te bieden (verg. ook art. 4 lid 7 van de richtlijn). In het onderhavige voorstel wordt een onderscheid gemaakt tussen wijzigingen op een wezenlijk punt en wijzigingen van ondergeschikt belang. In overeenstemming met artikel 4 !id 5 van de richtlijn kan de reisorganisator bedingen dat hij de reisovereenkomst op een wezenlijk punt ingrijpend mag wijzigen wegens gewichtige de reiziger onverwijld medegedeelde omstandigheden. Het hierboven in de toelichting bij artikel 5 reeds genoemde voorbeeld van overboeking kan de organisator er toe dwingen de overeenkomst ingrijpend te wijzigen door de reiziger in een ander, weliswaar gelijkwaardig of zelfs beter, hotel onder te brengen. Een dergelijke wijziging moet als ingrijpend worden beschouwd en mag de reiziger zonder meer afwijzen. In dat geval kan de organisator opzeggen met de gevolgen die daaraan verbonden zijn krachtens artikel 5, derhalve teruggave van de reissom en schadevergoeding. Als ingrij– pende wijziging kan bijv. ook worden beschouwd dat de reis een of twee dagen later begint. In dat geval kan een reiziger bijv. vakantiedagen verliezen. Zou de rechter tot de conclusie komen dat het hier om een wijziging van ondergeschikt belang, dan biedt lid 2 nog altijd uitkomst. En dat geldt overigens voor alle twijfelgevallen. Het kan voorkomen dat de organisator gedwongen is de overeenkomst op een ondergeschikt punt te wijzigen. Het vliegtuig vertrekt een uur later. De reisorganisator moet de mogelijkheid hebben dergelijke wijzi– gingen aan te brengen. De reiziger mag dan de wijziging slechts afwijzen, indien die wijziging hem tot nadeel van meer dan geringe betekenis strekt. Niet elke afwijzing van een ondergeschikte wijziging van het reisplan zal echter op haar plaats zijn; zij moet om redelijk te zijn, worden gemotiveerd door nadeel van althans enige betekenis dat de reiziger ondergaat, al behoeft dit nadeel niet van financiële aard te zijn. De reisorganisator verschuift de vertrektijd met bijv. twee uur, een dergelijke wijziging kan de reiziger niet zonder meer afwijzen. Anders kan het liggen bij een reis met het doel diverse musea te bezoeken. Er staan bezoeken aan 20 musea op het programma, waarvan één bezoek uitvalt. Hier kan men spreken van wijziging van ondergeschikt belang, niettemin kan afwijzing door de reiziger geoorloofd zijn, omdat het uitgevallen museumbezoek voor deze reiziger nu juist de reden was om deze reis te boeken. De reiziger mag de wijziging afwijzen, omdat de wijziging uiterst nadelig is voor hem. Wanneer de reiziger de wijziging afwijst, kan de reisorganisator de overeenkomst opzeggen met de in artikel 5 geregelde gevolgen. Stemt de reiziger met een wijziging in, dan laat dit overigens de toepasselijkheid van de artikelen 8-12 van het voorstel onverlet.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1991-1992, 22 506, nr. 3
12
De regeling kan worden gezien als een toepassing van artikel 237 onder cvan Boek 6. Overeenkomstig artikel 4 lid 4 onder a van de richtlijn kan de reissom krachtens lid 2 alleen gewijzigd worden in verband met wijzigingen in de vervoerkosten, de voor bepaalde diensten verschuldigde heffingen en belastingen en de wisselkoersen. Aan wijziging van de reissom kan behoefte bestaan, als zich ernstige wijzigingen in de valutakoersen voordoen of als de vervoerstarieven binnen een korte termijn sterk oplopen. Tot twintig dagen voor de aanvang van de reis kunnen deze wijzigingen worden doorberekend (art. 4 lid 4 onder óvan de richtlijn). Niet alleen prijsverhogingen kunnen op deze manier hun invloed uitoe– fenen, ook prijsverlagingen. Voorts bepaalt de richtlijn, dat de organisator de reiziger onverwijld op de hoogte brengt van de wijziging. Deze bepaling is terug te vinden in lid 1. De richtlijn bepaalt voorts dat de consument de organisator zo spoedig mogelijk in kennis stelt van zijn reactie op de voorgenomen wijziging: opzegging van de overeenkomst of aanvaarding van de wijziging. In het systeem van de richtlijn is een dergelijke bepaling nodig, anders zou de reiziger met opzeggen kunnen wachten tot vlak voor de aanvang van de reis. De andere opzet van het onderhavige voorstel heeft evenwel tot gevolg dat de reiziger in beginsel aan de wijziging gebonden is, tenzij hij die afwijst. Een uitdrukkelijke bepaling als in de richtlijn is hier derhalve niet nodig. Artikel 7
Artikel 4 lid 3 van de richtlijn regelt de zg. indeplaatsstelling. In de onderhavige bepaling wordt deze mogelijkheid in het algemeen aan de reiziger toegekend. Het kan voorkomen dat de reiziger bij nader inzien niet meer op reis kan zonder overigens absoluut verhinderd te zijn. De mogelijkheid bestaat dan in beginsel, dat een ander in zijn plaats mee gaat. De richtlijn schrijft voor dat de «reiziger niet kan deelnemen aan de reis». Dit betekent dat hij zou moeten aantonen verhinderd te zijn. Dit werkt het verzinnen van uitvluchten door de reiziger in de hand en bovendien is het voor de reisorganisator meestal niet goed mogelijk de waarheid te achterhalen. Daarom is deze beperking niet overgenomen. Dit betekent echter niet dat de reiziger lichtvaardig met zijn bevoegdheid zal omgaan. De onkosten die de vervanging meebrengen, zijn immers voor rekening van de reiziger en zijn vervanger, die hoofdelijk verbonden zijn. Vooral het overzetten van vliegtickets, als dat al mogelijk is, blijkt in de praktijk vaak zulke hoge kosten met zich te brengen, dat een reiziger zal afzien van de indeplaatsstelling. In het geval echter dat de indeplaats– stelling mogelijk is en de reiziger de kosten daarvan voor zijn rekening neemt, bestaat er geen bezwaar tegen, als de reiziger ook van deze mogelijkheid gebruik maakt, omdat hij niet meer op reis wil. De reiziger draagt al zijn rechten en verplichtingen tegenover de reisor– ganisator over aan een derde. Het gaat hierbij niet om een driepartijen– overeenkomst, omdat de medewerking van de reisorganisator niet is voorgeschreven. De enkele mededeling aan de reisorganisator doet de rechten en verplichtingen op de derde overgaan. Uitdrukkelijk is bepaald, dat de derde aan alle voorwaarden van de reisovereenkomst moet voldoen. Een jongere, die een jongerenreis heeft geboekt, kan zijn reis niet overdragen aan zijn grootvader. De oorspronkelijke reiziger en de derde zijn hoofdelijk verbonden voor de betaling van de reissom. Aan de indeplaatsstelling is een tijdslimiet van zeven dagen verbonden. De richtlijn spreekt van tijdig. Het zal duidelijk zijn dat de reisorganisator enige tijd nodig heeft om bijvoorbeeld het vervoerbiljet of de hotelreser– vering op een andere naam te zetten. De praktijk leert dat zeven dagen voldoende zijn. Na die 7 dagen blijft het ook nog mogelijk dat een ander
Tweede Kamer, vergaderjaar 1991-1992, 22 506, nr. 3
13
in de plaats van de reiziger mee gaat. Artikel 159 van Boek 6 betreffende de contractsoverneming is dan van toepassing, zodat de medewerking van de organisator vereist is. Maar anders dan uit de voorgestelde bepaling volgt uit artikel 159 niet, dat de reiziger en de derde hoofdelijk zijn verbonden. Voor alle duidelijkheid kan nog worden opgemerkt dat de reiziger, of hij nu degene is die de reisovereenkomst zelf heeft gesloten dan wel degene te wiens behoeve de reis is bedongen, dan wel degene aan wie de reis is overgedragen, bevoegd is tot indeplaatsstelling. Allen zijn immers volgens artikel 1 reiziger en wederpartij van de reisorganisator. Artikel 8 1. Artikel 5 van de richtlijn regelt de aansprakelijkheid van de reisorga– nisator. De organisator is verplicht tot een goede uitvoering van de door hem toegezegde diensten. Het is daarbij onverschillig of hij de diensten zelf verleent of dat hij derden daarmee belast. Schiet hij hierin tekort, dan is hij aansprakelijk, tenzij er sprake is van overmacht; daaronder is overboeking niet begrepen. Overigens laat de regeling in de onderhavige bepaling onverlet, dat de reiziger krachtens de artikelen 265 v. van Boek 6 de reisovereenkomst ontbindt, als de reisorganisator zijn verplichtingen niet nakomt. 2. In de onderhavige bepaling is in lid 1 de hoofdverplichting van de reisorganisator neergelegd: het verschaffen van de door hem aange– boden reis. Doorgaans zal het tekortschieten van de reisorganisator daarin bestaan, dat de in de publicaties van de organisator gewekte verwachtingen niet uitkomen. Het hotel ligt niet vlak aan zee, zoals de prospectus voorspiegelde; verzuimt was aan te geven, dat naast het hotel inmiddels een uitzicht belemmerende torenflat is verrezen, enz.. Ook zullen veel klachten van reizigers voortkomen uit onbekendheid met plaatselijke gewoonten en gebruiken. De hygiënische omstandigheden zijn nu eenmaal niet overal in de wereld gelijk aan die in Nederland. Hetzelfde kan gezegd worden van het voedsel. Het is daarom van belang dat de reisorganisator duidelijkheid schept in zijn brochures teneinde de reiziger zoveel mogelijk zekerheid te verschaffen over hetgeen hij verwachten mag. Voor een deel voorzien de artikelen 2 en 3 in deze behoefte, maar overigens is de reisorganisator ook in andere gevallen gehouden de reiziger goed te informeren. Voldoet hij daaraan niet dan loopt hij de kans dat de verwachtingen van de reiziger te hoog gespannen zullen zijn. 3. Voldoet hij niet aan zijn verplichting de aangeboden reis te verschaffen en is hem dat toe te rekenen, dan pleegt hij wanprestatie. De reisorganisator is in geval van wanprestatie schadevergoeding veschuldigd. De richtlijn geeft op dit punt een zeer gedetailleerde regeling, zodat niet kan worden volstaan met de toepasselijkheid van de regeling in de artikelen 74 v. van Boek 6. Deze regeling is in lid 2 van de onderhavige bepaling neergelegd. De organisator is voor de tekort– koming in de uitvoering van de reisovereenkomst niet aansprakelijk, indien de tekortkoming niet aan hem is toe te rekenen noch aan een persoon van wiens hulp hij bij de uitvoering van de reisovereenkomst gebruik maakt. In de richtlijn is vervolgens uitdrukkelijk aangegeven, wanneer deze gevallen zich voordoen. De organisator is niet aansprakelijk als de tekortkoming is toe te rekenen aan de reiziger. Nu de richtlijn zich in dit verband niet uitlaat over de reikwijdte van het begrip «toeschrijven» is aansluiting gezocht bij de formulering van artikel 74 van Boek 6. Dit betekent dat de reisorgani– sator niet aansprakelijk is, indien de tekortkoming in de risicosfeer van de reiziger ligt; deze mist bijv. de boot, omdat hij op weg naar het
Tweede Kamer, vergaderjaar 1991-1992, 22 506, nr. 3
14
vertrekpunt van de reis door de schuld van een derde in een ongeluk verwikkeld raakt. Voorts is de organisator niet aansprakelijk als de tekortkoming is toe te rekenen aan een derde die niet bij de uitvoering van de reisovereenkomst is betrokken, en dan nog alleen, indien de tekortkomingen niet te voorzien waren of de gevolgen daarvan niet konden worden opgeheven. Deze bepaling is van het allergrootste belang bij de aansprakelijkheid voor de uitvoering van de reisovereenkomst. Zij brengt immers mee dat de organisator aansprakelijk is voor personen die hij voor de uitvoering van de reisovereenkomst gebruikt, d.w.z. de reisdienstverleners, in het nieuwe B.W. aangeduid als de hulppersonen. Tevens maakt deze bepaling duidelijk dat de reisorganisator voor zijn hulppersonen aanspra– kelijk is, tenzij aan dezen een beroep op overmacht, zoals in de richtlijn omschreven, toekomt. Daarmee is één aansprakelijkheidsregime gelegd op de reisorganisator of hij nu zelf de diensten verricht of een derde daarmee belast. Deze regeling heeft tot gevolg dat de aansprakelijkheid van de reisorganisator voor zijn hulppersonen jegens de reiziger kan verschillen van de aansprakelijkheid van de hulppersoon zelf. Een onder– scheid waartoe de richtlijn dwingt en waarvan niet kan worden afgeweken, omdat soms gelijkschakeling in het nadeel van de reiziger kan zijn. Het risico dat de reisorganisator krachtens de richtlijn aanspra– kelijk is, maar de dienstverlener volgens het toepasselijke nationale recht niet, is voor de reisorganisator. Overigens kan zich ook het geval voordoen dat de aansprakelijkheid van de dienstverlener volgens het toepasselijke recht verder gaat dan de aansprakelijkheid van reisorgani– sator volgens de richtlijn. Dit verandert aan de aansprakelijkheid van de laatste niets, maar het staat de reiziger natuurlijk vrij de reisdienstver– lener direct aan te spreken. De reisorganisator is niet aansprakelijk voor gedragingen van derden die niet bij de uitvoering van de reisovereenkomst zijn betrokken. Het gaat hierbij bijv. om een garagemonteur die bij het nazien van de toerbus een fout heeft gemaakt. De reisorganisator is dan niet aansprakelijk, tenzij deze fout was te voorzien of kon worden opgeheven. 4. Vaak is de reiziger, indien zich moeilijkheden voordoen, nog meer gebaat met praktische hulp en bijstand dan met schadevergoeding. Daarom is in lid 3 op de reisorganisator naast een schadevergoedings– verplichting een algemene inspanningsverplichting gelegd om in begmsel onder alle omstandigheden de reiziger hulp en bijstand verlenen (verg. ook art. 4 lid 7, 5 lid 2, tweede alinea, en 6 van de richtlijn). Het gaat hierbij om feitelijke steun van de reisorganisator door middel van zijn ondergeschikten of andere hulppersonen. De behoefte aan hulp en bijstand kan door verschillende omstandigheden ontstaan en ook verschillende vormen aannemen, zoals opvang gedurende de tijd dat het vervoer is vertraagd, verzorging van passend verblijf in geval van gemis van genot van het overeengekomene, regeling van de terugreis bij voortijdig afbreken van de reis, hulp bij de herkrijging van zoekgeraakte bagage enz.. Naar gelang van de omstandigheden moet de reisorgani– sator helpen. Het kan gebeuren dat de reisorganisator niet in staat is onmiddelijk voor bijv. de terugreis te zorgen of dat de baggage op een vliegveld is zoekgeraakt waar de reisorganisator niet over een plaatselijke vertegenwoordiger beschikt. Voor het ontstaan van de verplichting is in beginsel niet van belang of de behoefte van de reiziger is voortgekomen uit een oorzaak die voor rekening van de reisorganisator komt, dan wel door een omstandigheid waarvoor hij niet aansprakelijk is, of een omstandigheid die voor rekening van de reiziger zelf komt. Indien de oorzaak van de omstandigheid voor rekening van de reiziger komt, dan is de reisorganisator evenwel slechts verplicht hulp en bijstand te verlenen voor zover dat redelijkerwijs van hem gevergd kan worden. Denkbaar is dat de reiziger in verband met familie-omstandigheden onmiddellijk naar huis moet terugkeren. Het is
Tweede Kamer, vergaderjaar 1991-1992, 22 506, nr. 3
15
niet onredelijk als in dit geval de reisorganisator de reiziger helpt, indien dit naar gelang van de omstandigheden mogelijk is. De reisorganisator zou de reiziger die door eigen onvoorzichtig gedrag in moeilijkheden is geraakt, ook moeten helpen. Hier zou men echter kunnen oordelen dat dit niet in redelijkheid van de reisorganisator kan worden gevergd, indien het onvoorzichtige gedrag veroorzaakt is door bijv. dronkenschap. In de onderhavige bepaling wordt aan de reiziger een verdergaande bescherming gegeven dan waartoe de richtlijn verplicht. Artikel 5 lid 2, tweede zin, bepaalt dat de organisator verplicht is zijn best te doen om de in moeilijkheden verkerende reiziger te helpen, tenzij de tekortko– mingen in de uitvoering van de reis zijn toe te schrijven aan de reiziger. De in het voorstel gekozen oplossing past echter beter bij een van de doelstellingen van de richtlijn, consumentenbescherming, en bij het bepaalde in artikel 4 lid 7 van de richtlijn. Beslissend is of de reiziger, veelal in een vreemd land waarvan hij de taal niet beheerst, hulp nodig heeft. Het gaat immers niet aan een reiziger die wegens familie-omstan– digheden terug moet keren, in de kou te laten staan. De richtlijn laat zich er niet over uit voor wiens rekening de kosten van hulp en bijstand komen. Voor de beantwoording van deze vraag is beslissend voor wiens rekening de omstandigheden komen die aanleiding waren tot de behoefte aan hulp en bijstand. De partij voor wiens rekening de omstandigheden komen, moet de kosten dragen. De reiziger die wegens familie-omstandigheden zijn reis moet afbreken, heeft zonder meer recht op hulp, maar hij moet de kosten daarvan zelf dragen. Komt de door de reisorganisator gehuurde bus niet op het afgesproken tijdstip de reizigers ophalen voor de terugreis zonder dat er sprake is van overmacht in de zin van artikel 8 van het voorstel en moeten de reizigers daardoor in een hotel worden opgevangen, dan zijn de kosten voor de reisorganisator. Kunnen de omstandigheden noch aan de reiziger noch aan de reisorganisator worden toegerekend, dan staat het partijen vrij hierover afspraken te maken wie daarmee belast wordt. Deze laatste kan zich dan tegen dit risico verzekeren. Verg. ook de paragrafen 651 c lid 2 en 651 e lid 4 Bürgerliches Gesetzbuch (BGB). Artikelen 9 en 10 Indien de reisorganisator aansprakelijk is overeenkomstig artikel 8 lid 2, dan is hij in beginsel onbeperkt aansprakelijk. De richtlijn voorziet met betrekking tot enerzijds personenschade en anderzijds zaakschade in twee gevallen in de mogelijkheid de schade te beperken overeenkomstig artikel 5 lid 2, derde en vierde zin. Deze regeling is opgenomen in resp. artikel 9 en artikel 10 van het voorstel. Artikel 9 In beginsel is de reisorganisator onbeperkt aansprakelijk voor schade door dood of letsel. Slechts in het geval dat een reisdienst door een verdrag wordt beheerst, komt de reisorganisator een beroep toe op de beperking van de aansprakelijkheid krachtens het toepasselijke verdrag (art. 5 lid 2 derde zin). Deze regel geldt ongeacht de reisorganisator de reisdienst zelf verleent dan wel een derde daarmee heeft belast. De overwegingen van de richtlijn noemen als voorbeeld vier verdragen: het Verdrag van Warschau van 1929 inzake het internationale lucht– vervoer, het Verdrag van Bern van 1961 betreffende het internationale vervoer per spoorweg, het Verdrag van Athene van 1974 inzake het vervoer per schip over zee en het Verdrag van Parijs van 1962 nopens de aansprakelijkheid van hotelhouders. Deze verdragen zijn in werking getreden, echter - met uitzondering van het Verdrag van Warschau - niet
Tweede Kamer, vergaderjaar 1991-1992, 22 506, nr. 3
16
in alle E.G.-Staten. Nederland is bijvoorbeeld alleen partij bij het Verdrag van Warschau en het Verdrag van Bern van 1980. Andere verdragen zoals het Verdrag van 1973 van Génève inzake het internationale vervoer over de weg en het Verdrag van 1976 van Généve inzake het interna– tionale vervoer over de binnenwateren zijn niet in werking getreden. Voorts zien de vervoerverdragen met uitzondering van het Verdrag van Athene alleen op internationaal vervoer. Indien de reizigers met bussen in Nederland worden vervoerd, is op het vervoer Boek 8 B.W. van toepassing en kan de vervoerder zijn aansprakelijkheid krachtens het Besluit ter uitvoering van artikel 1157 van dat boek tot een bedrag van 300 000 gulden beperken. De reisorga– nisator komt een beroep op Boek 8 niet toe en het Verdrag van 1973 van Génève werkt niet. Praktisch betekent het voorgaande dat de reisorgani– sator voor de schade veroorzaakt door dood of letsel bijna altijd onbeperkt aansprakelijk is. Een reisdienst wordt immers zelden met uitzondering van het luchtvervoer, waarop het Verdrag van Warschau van toepassing is, en het internationale spoorvervoer, waarop het Verdrag van Bern van 1980, beheerst door een verdrag. Artikel 10 Voor andere schade dan die veroorzaakt door dood of letsel staat de richtlijn de Lid-staten toe de partijen vrij te laten bij de beperking van de schadevergoeding, mits de beperking niet onredelijk is. Vooropgesteld wordt in lid 1 in navolging van de praktijk bij vervoer– verdragen dat in geval van opzet of grove schuld de organisator op generlei wijze bevoegd is zijn aansprakelijkheid te beperken of uit te sluiten (verg. de artt. 111, 519 en 984 van Boek 8). Doet zich het in lid 1 omschreven geval niet voor dan is de reisorgani– sator bevoegd zijn aansprakelijkheid te beperken. Het onderhavige artikel verbindt in lid 2 de vergoeding van genoemde schade aan een maximum, dat aan de reissom is gerelateerd. Koppeling aan de reissom vindt men ook wel in de jurisprudentie van de Geschillen-commissie Reizen en, als algemene beperking, in paragraaf 651/7 lid 1 BGB. Redelijk is de vergoeding van de schade in navolging van het Duitse recht te beperken tot driemaal de reissom. De in het onderhavige artikel geboden mogelijkheid tot beperking maakt het wel noodzakelijk uitdrukkelijk te bepalen, dat de reisorganisator geen beroep op de beperking toekomt, indien hij zelf de reisdienst, bijv. vervoer of verblijf, verschaft. De zelf uitvoerende reisorganisator moet zich immers niet kunnen onttrekken aan een aansprakelijkheid die krachtens wet of verdrag dwingend op hem rust, evenals op zijn beroepsgenoten die niet daarnaast reisorgani– sator zijn. Artikel 11 Behalve vergoeding van vermogensschade moet de reisorganisator in geval van wanprestatie ook de derving van het reisgenot, die daardoor is veroorzaakt, vergoeden. De richtlijn laat zich niet uitdrukkelijk uit over immateriële schade. Artikel 106 van Boek 6 beperkt het recht op vergoeding van immate– riële schade tot enkele gevallen; het heeft bij de reisovereenkomst vooral praktische betekenis voor het reisongeval, waarbij de reiziger lichamelijk letsel heeft opgelopen en dat de reisorganisator kan worden toege– rekend. Allerlei ongerief - lawaai, stank, een alternatief onderkomen, enz. - waarmee de reiziger redelijkerwijs niet behoeft rekening te houden, kan het reisgenot ernstig bederven. Het is op zijn minst twijfelachtig of dit zou zijn te brengen onder «aantasting van de persoon» als bedoeld in artikel 106 lid 1 onder b. Het is evenwel billijk en het wordt in de praktijk
Tweede Kamer, vergaderjaar 1991-1992, 22 506, nr. 3
17
ook als zodanig ervaren, dat zulke immateriële schade aan de reiziger wordt vergoed, indien zij aan de reisorganisator moet worden toege– rekend, bijv. omdat hij bij het sluiten van de reisovereenkomst verzuimd heeft de reiziger op de hoogte te brengen. De eerste zin van de onderhavige bepaling bevat hiervoor een regel. Overigens moge hier nog worden opgemerkt, dat de reiziger zijn recht op deze vergoeding niet reeds daardoor verliest, doordat hij met een wijziging van de reisovereenkomst instemt: blijkt deze wijziging een verslechtering ten opzichte van hetgeen de oorspronkelijke overeen– komst deed verwachten, dan kan hij alsnog vergoeding vorderen. Zie ook de toelichting hierboven bij de artikelen 5 en 6. Artikel 12 Vergoeding van de immateriële schade wegens derving van het reisgenot komt in het ontwerp tweemaal voor: in artikel 5 lid 3 (opzegging) en in artikel 11 (niet-nakoming). Evenals artikel 10 verbindt het onderhavige artikel de vergoeding van deze schade aan een maximum, dat aan de reissom is gerelateerd. Een beperking tot eenmaal de reissom lijkt in dit opzicht een billijke vergoeding te zijn. Artikel 106 lid 2 van Boek 6 is ook op de onderhavige immateriële schade van toepassing. Artikel 13 Artikel 7 van de richtlijn bepaalt dat organisatoren en/of doorverkopers die partij zijn bij de overeenkomst, dienen aan te tonen over voldoende garanties te beschikken om in geval van insolvabiliteit of faillissement te zorgen voor terugbetaling van de reeds voldane bedragen en voor repatriëring van de consument. In Nederland functioneert een privaatrechtelijk garantiefonds, de Stichting Garantiefonds Reisgelden, waarbij verreweg de meeste reisor– ganisatoren en reisbureaus zijn aangesloten. Algemeen wordt de deelname aan deze stichting gezien als voldoende garantie tegen de risico's van faillissement en insolvabiliteit. In de weinige gevallen waarin op het fonds een beroep moest worden gedaan, heeft het garantiefonds ook naar verwachting gefunctioneerd. Maar ook andere vormen van garantiestelling zijn denkbaar. Het belangrijkste is, dat er een garantie bestaat en dat consumenten en consumentenorganisaties kunnen nagaan wat die garantie inhoudt, zodat de garantiestelling mede kan worden betrokken bij de keuze voor een reisorganisator. Het is onwenselijk en ook niet nodig om een stelsel in het leven te roepen waarbij een bestuurlijk oordeel wordt gegeven over de geboden garantie. Niet alleen zou zo'n stelsel in strijd zijn met de ontwikkeling naar meer verantwoordelijkheid voor de markt en hantering van het privaatrecht, maar ook noopt de situatie in Nederland, waar verreweg de meeste reisorganisatoren zijn aangesloten bij de goed functionerende SGR, geenszins tot overheidsbemoeienis. Het zou bovendien uiterst lastig zijn te beoordelen in hoeverre een bepaalde garantie voldoende moet worden geacht. Door een positief oordeel zou de overheid daaren– boven medeverantwoordelijkheid voor de garantiestelling gaan dragen, wat onwenselijk is. Het eerste lid van het onderhavige artikel legt vast dat reisorganisa– toren verplicht zijn de nodige maatregelen te nemen om, voor het geval zij wegens financieel onvermogen hun verplichtingen niet meer kunnen nakomen, te verzekeren dat de verplichtingen door anderen worden overgenomen of de betaalde reissommen worden terugbetaald. Indien de reisovereenkomst mede vervoer omvat en de reiziger reeds op de plaats van bestemming is, moet in ieder geval worden zorggedragen voor de terugreis van de reiziger. Het met die terugreis gemoeide bedrag kan vanzelfsprekend in mindering worden gebracht op het terug te betalen deel van de reissom.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1991-1992, 22 506, nr. 3
18
De richtlijn spreekt slechts over terugbetaling en repatriëring. Veelal is de reiziger echter veel meer gebaat bij uitvoering van de overeenkomst. Ook de Stichting Garantiefonds Reisgelden streeft daarnaar. Daarom laat het artikel ook de mogelijkheid open dat de verplichtingen door een ander worden overgenomen. In het tweede lid wordt vastgelegd dat de maatregelen algemeen openbaar worden gemaakt in de brochure of op andere in aanmerking komende wijze. Op deze wijze zijn de voorwaarden geschapen voor een voldoende adequate bescherming van de reiziger. Onjuiste informatie over de (al of niet) genomen maatregelen kan aanleiding zijn tot instelling van een actie uit onrechtmatige daad, specifiek gegrond op afdeling 4 («Misleidende reclarne») van titel 3 van Boek 6. Deze actie kan krachtens artikel 196 van Boek 6 mede worden ingesteld door consu– mentenorganisaties die rechtspersoonlijkheid bezitten. Daarvoor is nodig dat er een mededeling «openbaar gemaakt» is, die in een of meer opzichten misleidend is. Met het oog daarop schrijft het onderhavige artikel voor dat de reisorganisatie zijn maatregelen openbaar moet maken, hetzij door vermelding in zijn prospectus, hetzij op andere begrij– pelijke en toegankelijke wijze. Niet alleen civielrechtelijk, ook strafrechtelijk zal kunnen worden opgetreden. Onder omstandigheden zal sprake kunnen zijn van valsheid in geschrifte (artikel 225 Wetboek van Strafrecht), van oneerlijke mededinging (artikel 328bis) en/of van oplichting (artikel 326). De consumenten en de consumentenorganisaties vervullen uiteraard een belangrijke rol bij de handhaving van de garantieverplichting. Artikel 14 In de voorafgaande bepalingen ligt een gedetaüleerde regeling van de aansprakelijkheid van de reisorganisator besloten. De regels strekken in de eerste plaats tot bescherming van de reiziger. Het staat de Lid-staten niet vrij van de richtlijn af te wijken in die zin dat de aansprakelijkheid van de reisorganisator wordt verminderd. Overigens zijn de Lid-staten bevoegd strengere maatregelen te nemen overeenkomstig artikel 8. Van deze mogelijkheid is in een enkel geval gebruik gemaakt. Een en ander dient ter bescherming van de reiziger. Daarnaast wordt de aansprake– lijkheid van de reisorganisator in een aantal opzichten beperkt of wordt aan de reisorganisator de mogelijkheid daartoe geboden. Hoewel de bescherming van de reiziger slechts in een enkel geval verder gaat dan de richtlijn voorschrijft, is het wenselijk de onderhavige regeling in haar geheel met inbegrip van de algemene regels van Boek 6, voor zover van toepassing, tot dwingend recht te maken ten einde de beoogde bescherming niet illusoir te maken. De in de wet neergelegde aansprake– lijkheid van de reisorganisator kan niet op andere wijze worden beperkt of uitgesloten. Blijkens artikel 40 van Boek 3 leidt afwijking tot nietigheid, tenzij de bepaling waarvan wordt afgeweken uitsluitend strekt ter bescherming van een der partijen bij de overeenkomst, in welk geval het afwijkend beding vernietigbaar is. De onderhavige regeling strekt ter bescherming van de reiziger. Daarom is uitdrukkelijk bepaald, dat ieder beding waarbij ten nadele van de reiziger van de regeling wordt afgeweken vernietigbaar is. De artikelen 40 e.v. van Boek 3 zijn van toepassing. De vernietiging kan alleen worden bewerkstelligd door de reiziger zelf, de reisorganisator komt geen beroep op de vernietigingsgrond toe. De Minister van Justitie, E. M. H. Hirsch Ballin De Staatssecretaris van Economische Zaken, Y. C. M. T. van Rooy
Tweede Kamer, vergaderjaar 1991-1992, 22 506, nr. 3
19
BIJLAGE MVT
BESLUIT TOT UITVOERING VAN DE ARTIKELEN 2 EN 3 VAN TITEL 7A VAN BOEK 7 VAN HET BURGERLIJK WETBOEK Artikel 1 De reisorganisator vermeldt in de algemeen verkrijgbare prospectus of andere publikatie, bedoeld in artikel 2 van de wet: a. zijn naam, adres en telefoonnummer, b. het bedrag of het percentage van de reissom dat als voorschot moet worden betaald, en de termijn waarbinnen het saldo moet worden voldaan; c. de benodigde informatie over de vereiste reisdocumenten; d. informatie over de mogelijkheid vari een annuleringsverzekering; e. de termijn waarbinnen de reiziger de reisorganisatie ervan in kennis moet stellen dat de reis niet aan zijn verwachtingen voldoet. Artikel 2 Voor zover van toepassing vermeldt de reisorganisator in de algemeen verkrijgbare prospectus of andere publikatie tevens: a. ten aanzien van het vervoer: 1°. een aanduiding van de te gebruiken vervoermiddelen, de kenmerken en eventueel de categorie daarvan; 2°. een aanduiding van de plaatsen van vertrek en aankomst en een zo nauwkeurig mogelijke tijdsaanduiding daarvan; b. ten aanzien van het verblijf: 1°. een aanduiding van de plaats of plaatsen van verblijf, zo nodig voorzien van een beschrijving van de route daarheen; 2°. een aanduiding van de accommodatie, de kenmerken en eventueel de categorie daarvan; 3°. de verblijfsperiode; 4°. een vermelding van het aantal en de soort van de inbegrepen maaltijden; c. de andere toeristische diensten die een significant deel van de reis uitmaken; d. dat er een minimaal aantal personen voor de reis vereist is en dat het aantal daarvan in de overeenkomst zal worden opgenomen, evenals de uiterste datum waarop de reiziger in kennis wordt gesteld van de annulering van de reis wegens ontbreken van dat aantal. Artikel 3 Voor de aanvang van de reis verstrekt de reisorganisator de reiziger: a. de naam, het adres en het telefoonnummer van de plaatselijke vertegenwoordiger van de reisorganisator of, bij ontbreken daarvan, van de plaatselijke instantie die de reiziger kan helpen, b. informatie over de mogelijkheid van een reisverzekering. Artikel 4 Voor zover van toepassing verstrekt de reisorganisator voor de aanvang van de reis tevens informatie over: a. de dienstregelingen van het vervoer, de tussenstops en de aanslui– tende verbindingen; b. de door de reiziger in het vervoermiddel in te nemen plaats, bij voorbeeld hut of slaapplaats op een schip of couchette of slaapwagen in een trein; c. de wijze waarop rechtstreeks contact kan worden gezocht met een alleenreizende minderjarige reiziger in het buitenland of met de persoon die ter plaatse voor diens verblijf verantwoordelijk is.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1991-1992, 22 506, nr. 3
20