Tweede Kamer der Staten-Generaal Vergaderjaar 1987-1988
19790
Sectorvorming en vernieuwing in het middelbare beroepsonderwijs
Nr. 24
BRIEF V A N DE STAATSSECRETARIS V A N O N D E R W I J S EN WETENSCHAPPEN Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Zoetermeer, 7 december 1987 Hierbij ontvangt u overeenkomstig mijn toezegging in het overleg met de vaste Commissie voor Onderwijs en Wetenschappen op 23 maart jl. de SVM-uitwerkingsnotitie «Oriënterende en schakelende programma's in het Middelbaar Beroepsonderwijs Nieuwe Stijl». Het overleg in het 0 0 V 0 over deze notitie heeft plaats gevonden op 11 november jl. Het overleg is daarmee afgerond. De Staatssecretaris van Onderwijs en Wetenschappen, N. J. Ginjaar-Maas
Tweede Kamer, vergaderjaar 1987-1988, 19 790, nr. 24
1
Inhoudsopgave 1. Inleiding
3
2. De beperking van de cursusduur van de Intasopleiding
3
3. De reactie op het advies van de APVO-2
3
4. De eindtermen van de oriënterende en schakelende programma's.
4
5. Het ontwikkelingskader
5
Tweede Kamer, vergaderjaar 1987-1988, 19 790, nr. 24
2
1. Inleiding Deze notitie omvat het beleidsstandpunt naar aanleiding van het advies van de «Adviesgroep Projekten in de Tweede fase van het Voortgezet Onderwijs» (APVO-2) d.d. augustus 1987 getiteld: «Oriëntatie en schakelen in het mdgo ontwikkeld vanuit Intas en kmbo-0 en S». In dit advies stelt de APVO-2 de problematiek van oriëntatie en schakeling centraal voor de sector dienstverlening en gezondheidszorg en legt van daaruit de relatie naar de Intas-opleiding. In de onderhavige notitie worden de oriënterende en schakelende programma's in een breder perspectief geplaatst, nl. voor alle vier sectoren van het mbo. Daarbij wordt een nadere uitwerking gegeven aan de beleidsvoornemens voor deze programma's in de Hoofdlijnen-notitie en de notitie «De Inrichting van het Middelbaar Beroepsonderwijs nieuwe stijl» en «De kenmerken en verworvenheden van het kort-middelbaar beroepsonderwijs (Kort-mbo) en de inbreng daarvan bij de sectorvorming en vernieuwing van het mbo». In de eerder genoemde uitwerkingsnotities is ook gesteld dat de huidige Intas-opleiding naast een schakelende functie ook beroepsvoorbereidende elementen omvat. Het A.P.V.0.-2 advies laat ook zien dat circa 30% van de leerlingen de Intas-opleiding ziet als een goede voorbereiding op het beroep. Gelet op de aard van het huidige Intas-programma moet hier gedacht worden aan een korte opleiding. Met betrekking tot kortere opleidingen in de sector dienstverlening en gezondheidszorg is een advies opgenomen in het adviesprogramma voor 1988 van de Adviesraad Voortgezet Onderwijs (A.R.V.O.) Ik zal daarom nu niet op dit aspect ingaan maar daarop terug komen bij de reactie op dat advies. 2. De beperking van de cursusduur van de Intas-opleiding De cursusduur van de Intas-opleiding wordt met ingang van 1 augustus 1988 beperkt tot 1 jaar. Deze maatregel is aangekondigd in de Hoofdlijnen-notitie en is opgenomen in de begroting van het departement van Onderwijs en Wetenschappen voor het dienstjaar 1988. Als zodanig staat deze maatregel derhalve niet ter discussie in het kader van deze notitie. De argumenten voor deze maatregel zijn: a. door de verlaging van de toelatingsleeftijd van de in service-opleidingen in de gezondheidszorg is een cursusduur langer dan een jaar niet langer nodig; b. het examenprogramma voor het Intas-opleidingsprogramma, dat langer dan een jaar duurt is gelijk aan dat van het eenjarige opleidingsprogramma; de onderwijskundige noodzaak voor langere programma's is derhalve niet aanwezig. De maatregel maakt voorts deel uit van het bezuinigingspakket van de S.V.M, operatie. Om de bovenbedoelde beperking van de cursusduur te realiseren zal het Besluit mhno worden gewijzigd in die zin dat ingaande 1 augustus 1988 nog uitsluitend het eenjarige Intas-programma kan worden aangeboden. De leerlingen die op 1 augustus 1988 nog het 2-jarige programma volgen zullen dit af kunnen maken. De gebruikelijke bezemklas-regeling zal worden getroffen. Tegelijk met deze besluitwijziging zal de basis lessentabel uit het besluit verdwijnen. Daarmee zal aan de scholen de gelegenheid worden geboden te anticiperen op de toekomstige situatie. 3. De reactie op het advies van de APVO-2 Met de vergelijkende analyse van de Intas-programma's en de O en S-programma's in het APVO-2-advies kan worden ingestemd evenals met
Tweede Kamer, vergaderjaar 1987-1988, 19 790, nr. 24
3
de daaraan verbonden conclusie, dat de O en S-programma's uit het kort-mbo vooral de functie van oriëntatie en schakeling naar de korte beroepsopleidingen vervullen en de Intas-opleidingen vooral een schakelende functie naar het mdgo. Wat dit laatste betreft dient er op te worden gewezen, dat de Intas destijds vooral vanuit de doelstelling van het vormen van een brug naar de in-service-opleidingen in de gezondheidsen welzijnszorg is ontstaan. De opvatting van de APVO-2, dat de opleiding oriëntatie en schakeling in de tweede fase van het voortgezet onderwijs slechts een complementaire functie vervult ten aanzien van de oriëntatie en schakeling in de eerste fase en dat de omvang en breedte van het 0 en S aanbod in de toekomst kan worden gereduceerd naarmate deze functie in de eerste fase meer gestalte heeft gekregen, stemt overeen met wat in eerdergenoemde SVM-uitwerkingsnotities te dien aanzien wordt opgemerkt. Eveneens kan worden onderschreven hetgeen de APVO-2 opmerkt over de te onderscheiden afzonderlijke programma-typen binnen de oriënterende en schakelende programma's, alsmede de daartoe behorende elementen. Ook haar opmerkingen over individualisering, tot uiting komend in een centrale plaats voor leerlingbegeleiding en modulaire programma-opbouw, verdient adhesie. Dit heeft wel consequenties voor de schoolorganisatie (tussentijdse instroom, examinering op meerdere tijdstippen, e.d.). In het APVO-2-advies zijn de mogelijkheden voor multisectorale oriëntatie en schakeling wat onderbelicht. Het advies richt overeenkomstig de adviesaanvrage zich vooral op de dgo-sector. Bij nader inzien, gelet op de Hoofdlijnennotitie en de uitwerkingsnotities, lijkt het mij echter beter als de problematiek wordt verbreed tot alle sectoren. Het gaat daarbij om de ontwikkeling van brede oriënterende programma's die sectoroverstijgende elementen dienen te bevatten en brede (multi-)-sectoraal gerichte schakelende programma's. 4. De eindtermen van de oriënterende en schakelende programma's In de discussie in het Overleg Orgaan Voortgezet Onderwijs over de notitie «De inrichting van het middelbaar beroepsonderwijs nieuwe stijl» is naar voren gebracht dat het voornemen om voor de oriënterende en schakelende programma's geen eindtermen vast te stellen niet strookte met eerdere beleidsvoornemens terzake. Toegezegd is dat nader zou worden overwogen of en zo ja op welke wijze dergelijke eindtermen zouden kunnen worden vastgesteld. Deze nadere overweging heeft het volgende opgeleverd. Voor de oriënterende en schakelende programma's in het kort-mbo zijn geen eindtermen of examenprogramma's vastgesteld al is het voornemen hiertoe wel geuit in de beleidsnotitie over toetsing en afsluiting. Daarbij is gesteld dat het hier om een ander soort examen - en dus ook om een ander soort examenprogramma - zou gaan dan voor de beroepsopleidingen. Dit is tot op heden niet ingevuld. Voor de Intas-opleiding is een examenprogramma vastgesteld en wordt er centraal geëxamineerd. Daar staat tegenover dat niet goed valt in te zien welke eindtermen voor de oriënterende programma's centraal kunnen worden vastgesteld. Eindtermen zijn onderwijsleerdoelen van de opleiding. Voor deze soort programma's zijn deze hoofdzakelijk op het niveau van de leerling te formuleren. In feite zijn er evenveel «opleidingen» als er leerlingen zijn en iedere «opleiding» heeft zijn eigen eindtermen. Deze eindtermen zouden weliswaar ontleend kunnen worden aan brede categorieën van algemene leerdoelen en deze zouden in een document kunnen worden vastgelegd.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1987-1988, 19 790, nr. 24
4
Maar de leerdoelen zijn noodzakelijkerwijs zo breed en algemeen geformuleerd dat zij als eindtermen in de normale zin moeilijk te hanteren zullen zijn. Voor de schakelende programma's geldt het bovenstaande in dezelfde mate, zij het dat hier de eindtermen van de «individuele opleidingen» concreet geformuleerd kunnen worden. Deze eindtermen zullen ontleend zijn aan de met de ontvangende instellingen afgesproken instroomniveaus voor de desbetreffende leerlingen, die naar een korte of lange opleiding worden geschakeld. Als toetsingsdoel zijn deze eindtermen zeker niet geschikt. Onderwijsinstellingen die oriënterende en schakelende programma's verzorgen zijn daarom veeleer gebaat bij raamplannen waarin te gebruiken thema's en methoden worden uitgewerkt en ten voorbeeld gesteld. Als deze raamplannen centraal worden ontwikkeld, geregeld worden vernieuwd en worden voorzien van goede nascholingsmogelijkheden kunnen zij een betere kwaliteitsgarantie vormen dan zeer algemeen geformuleerde eindtermen. Dit alles overziende korn ik tot de volgende conclusie: a. de eindtermen voor de oriënterende en schakelende programma's worden vastgesteld door het bevoegd gezag; voor zover de schakelende programma's zijn gericht op doorstroming naar opleidingen in een andere instelling doet het bevoegd gezag zulks in overleg met het bevoegd gezag van die instelling; b. voor de oriënterende en schakelende programma's wordt een raamplan opgesteld dat een voorbeeldmatige uitwerking omvat van deze programma's; dit raamplan wordt iedere drie jaar vernieuwd; c. instellingen die in het kader van de O en S programma's hun leerlingen willen opleiden voor het oude Intas-examen kunnen dat vanzelfsprekend blijven doen, zij het dat het examenprogramma niet langer door de minister wordt vastgesteld en de exameninering niet langer centraal wordt geregeld. 5. Het ontwikkelingskader Het gestelde in het advies van de APVO-2 in hoofdstuk III «Voorstellen voor het ontwikkelingskader» wordt door mij in het algemeen onderschreven, met dien verstande dat zij gericht zullen zijn op brede multisectorale oriëntatie en schakeling. Hierbij zal moeten worden bedacht dat de 0- en S-programma's in beginsel weliswaar multisectoraal zijn, maar dat tevens rekening moet worden gehouden met de mogelijkheden van de afzonderlijke instellingen om dit te realiseren. In dit verband kan samenwerking met andere mbo-scholen in de regio noodzakelijk zijn. Overeenkomstig het APVO-2-advies zal een werkgroep worden ingesteld, bestaande uit 2 vertegenwoordigers van Intas, 2 vertegenwoordigers van de O en S kort-mbo, aan te wijzen door resp. het Landelijk Overleg Intas-opleidingen (LOIO), de Landelijke Organisatie Vormingswerk voor Jeugdigen (LOVWJ) en de Landelijke Organisatie Christelijk Vormingswerk (LOCV), met ondersteuning vanuit SLO/LOVWJ/LOCV. Aan de werkgroep zullen opdrachten worden meegegeven als genoemd in paragraaf III, onder 1 a t/m d, van het APVO-2-advies. Ten aanzien van de omvang, de inhoud, de vormgeving, de uitvoering en het sectoroverstijgende deel, van de te ontwikkelen programma's zullen aan de werkgroep geen richtlijnen in strikte zin worden meegegeven. Dit in het kader van de grotere mate van inrichtingsvrijheid die de overheid voorstaat. Wel vormen de onderdelen a t/m e van paragraaf 2 van hoofdstuk II van het advies een goede handreiking voor de invulling. De werkgroep zal voor 1 augustus 1988 een eerste versie van het door haar ontwikkelde programma gereed moeten hebben, zodat scholen, die dat wensen, dit nieuwe programma kunnen invoeren, in plaats van het
Tweede Kamer, vergaderjaar 1987-1988, 19 790, nr. 24
5
bestaande een-jarige programma van de Intas. De bovenbedoelde eerste versie zal - in samenspraak met het werkveld - onderworpen worden aan een door de werkgroep te organiseren legitimatie- en bijstellingsprocedure, die zal duren tot 1990. Aan de 4 leden van de werkgroep zullen elk 3 verlofeenheden op jaarbasis worden toegekend, dus in totaal 12 verlofeenheden. De ondersteuning van 0,4 formatieplaats zal binnen de reguliere formatie van de betreffende ondersteuningsinstelling, t.w. SLO/LOVWJ/LOCV, moeten worden gevonden.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1987-1988, 19 790, nr. 24
6