Tweede Kamer der Staten-Generaal
2
Vergaderjaar 1991-1992
22307
Meerjarenplan Stadsvernieuwing 1992-1996
Nr. 2
MEERJARENPLAN INHOUDSOPGAVE 1. Inleiding 2. Stand van de stadsvernieuwing 2.1. Bestuurlijke vormgeving 2.2. Stand van de stadsvernieuwmg 2.3. Geraamde behoefte 3. Ontwikkelingen in de stadsvernieuwing 3.1. Wonen 3.1.1 Verbetermg van huurwomngen 3.1.2 Verbetering van eigen woningen 3.1.3 Nieuwbouw in bestaand stedelijk gebied (BSG) 3.2. Sociale Vernieuwing 3.3. Stadsvernieuwing en bedrijvigheid 3.4. Milieubeheer 3.5. Openbare ruimte, groen, verkeer en vervoer 3.6. Monumenten 3.7. Regionale knelpunten
Blz 5 6 6 8 10 13 13 13 15 16 18 19 20 22 24 25
4. Rijksbudget voor de stadsvernieuwing
27
Bijlage 1: Investeringen per gemeentecategorie
31
Bijlage 2: Relatieve verdeling van de uitgaven over de 9 hoofdgroepen
32
Bijlage 3 De provinciale verslagen in het kader van de WSDV
34
Bijlage4: Indeling gemeente-categorieën 1989 Bijlage 5: Advies van de Coördinatiecommissie Stadsvernieuwing over het ontwerp Meerjarenplan Stadsvernieuwing 1992-1996
Tweede Kamer, vergaderjaar 1991-1992, 22307, nrs. 1-2
38 39
1. INLEIDING In 1981 gaf de regering in de «Nota over 63 stads– en dorpsver– nieuwing» een visie op het stadsvernieuwingsbeleid en een definitie van het betreffende begrip. Sinds die jaren is de stadsvernieuwing met voortvarendheid aangepakt. Het regeringsbeleid wordt thans in het project «Beleid voor de Stadsver– nieuwing in de Toekomst» (Belstato) geëvalueerd en herijkt. In november 1990 is de «Evaluatienota Stadsvernieuwing in de jaren '80»' verschenen. In deze nota is de voortgang van de stadsvernieuwing over een lange tijdsperiode uitvoerig beschreven. In de Evaluatienota is geconstateerd dat globaal gesproken in de stadsvernieuwing over de gehele linie in de jaren tachtig volgens plan is gewerkt aan de gestelde taak. Gemiddeld ligt de stadsvernieuwing ruim op schema. Eind 1991 verschijnt het regeringsvoornemen voor het toekomstige beleid voor de stadsvernieuwing. Deze concept-Beleidsnota zal in de tweede helft van 1991 om advies worden voorgelegd aan de adviescol– leges. Bij het opstellen van deze nota za! gebruik worden gemaakt van de evaluatienota, van de reacties daarop, van de resultaten van onderzoek en van de inzichten in de meest wenselijke ontwikkelingen in de toekomst. Het in de Nota «Volkshuisvesting in de jaren negentig»2 gemaakte voorbehoud ten aanzien van de meerjarenramingen voor de periode na 1992 is daarom, evenals dat vorig jaar het geval was, ook voor dit meerjarenplan van kracht. Met het oog op deze voor de stadsvernieuwing belangrijke nota's is het Meerjarenplan Stadsvernieuwing 1992-1996 beperkt van opzet. Zowel in de beleidsnota als in de evaluatienota worden voor de stadsver– nieuwing relevante onderzoeksresultaten beschreven. Een uitgebreide beschrijving van de ontwikkelingert in de stadsvernieuwing is dan ook in dit meerjarenplan achterwege gelaten en wordt slechts spaarzaam het resultaat van onderzoekingen vermeld. Het accent komt daarmee te liggen op de beschrijving van de stand van de stadsvernieuwing, zoals die uit de gemeentelijke en provinciale verslagen naar voren komt. Daarnaast is gebruik gemaakt van de kennis die aanwezig is bij de Directies van de Volkshuisvesting in de provincies.3
1 Tweede Kamer, vergaderjaar 1990-1991, 21 894, nrs. 1-2 2 Tweede Kamer, vergaderjaar 1988-1989, 20691, nrs. 2-3. 3 WSDV Zomerrapportage 1991 (interne VROM-DGVH nota).
Tweede Kamer, vergaderjaar 1991-1992, 22307, nrs. 1-2
2. STAND VAN DE STADSVERNIEUWING 2.1. Bestuurlijke vormgeving Sancties en accountantsverklaringen Per 1 januari 1991 zijn de invoering van het protocol voor de goedkeu– rende accountantsverklaring en de sanctiebepalingen, zoals deze bij wijziging van de wet en het besluit Stads– en dorpsvernieuwing, van kracht geworden. Het protocol geeft richtlijnen voor de opstelling van een goedkeurende accountantsverklaring. Het protocol en de sanctiebepalingen zijn voor de eerste keer van toepassmg op de in 1991 in te dienen bestedingsverslagen over het jaar 1990. Met het oog op de komende invoering van deze maatregelen is in de volgende paragraaf nagegaan welke gevolgen die zouden hebben als ze reeds dit jaar van kracht zouden zijn geweest. De indiening van de verslaglegging Wet Stads– en dorpsvernieuwing (WSDV) In 1990 zijn er 664 bestedingsverslagen over het jaar 1989 ontvangen. Het bijbehorend sleutelaandeel bedraagt bijna 97% . Het sleutelaandeel is gebaseerd op de rijksverdeelsleutel voor 1989. Voigens deze verdeling en de Wet op de Stads– en dorpsvernieuwing, zouden in 1989 van de in totaal 702 gemeenten 698 gemeenten een bestedingsverslag moeten hebben ingediend. Wordt gekeken naar het wettelijk vastgestelde tijdstip, waarop de provincies de gemeentelijke verslaglegging van 1989 in hun bezit moeten hebben (1 september 1990), dan blijkt dat ongeveer 30% van het totaal aantal gemeenten het bestedingsverslag niet op tijd heeft ingediend. Als de nieuwe sanctiemaatregel ten aanzien van de indieningsplicht al in 1990 in werking was getreden, zouden zowel de rechtstreekse gemeenten via het rijk, als de niet-rechtstreekse gemeenten via de betreffende provincie, conform de sancties, in 1991 20% minder aan stadsvernieuwingsgelden hebben ontvangen. 80% van de gemeenten die het bestedingsverslag niet voor 1 september 1990 heeft ingediend, heeft alsnog het verslag voor 1 april 1991 ingediend. Deze gemeenten zouden in augustus 1991 alsnog de gekorte bijdragen hebben ontvangen. Tenslotte blijven er 46 gemeenten over die ook voor 1 april 1991 geen bestedingsverslag hebben ingediend. Het gekorte geld van de recht– streekse gemeenten wordt door het rijk verdeeld over de rechtstreekse gemeenten die wel een bestedingsverslag hebben ingediend. Dit geldt ook voor de niet-rechtstreekse gemeenten, alleen wordt daar de maatregel uitgevoerd door de betreffende provincie. Een aantal provincies spreekt in haar verslag de hoop uit dat door de sanctiebepalingen meer gemeenten hun bestedingsverslagen binnen de gestelde termijn indienen. Provinciaal toezicht op gemeenten Conform art. 42 van de WSDV dienen de provincies jaarlijks verslag te doen over het beheer van het provinciaal stadsvernieuwingsfonds én hun bevindingen inzake het toezicht op de gemeentebesturen. Mede door het toenemende belang van de financiële verantwoording, heeft het rijk dit jaar voor de eerste keer richting provincies gereageerd op de verslag– legging van 1989.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1991-1992, 22 307, nrs. 1-2
Deze (financiële) reactie gaat in het algemeen in op de volgende punten: - geconstateerde onjuistheden bij de inkomsten en uitgaven van gemeenten; - het invullen van andere bedragen onder «recapitulatie» dan die welke bij de detailposten van het verslagleggingsformulier zijn ingevuld. Bijna alle provincies is verzocht aanvullende informatie te verstrekken over bovengenoemde punten. Beheer provinciale stadsvernieuwingsfondsen De inkomsten van het provinciaal stadsvernieuwingsfonds zijn verder toegenomen (zie figuur 1.). Tot de inkomsten worden gerekend de WSDV-bijdrage van het rijk, eventuele rente-inkomsten en een mogelijke provinciale bijdrage. Het grootste deel van de inkomsten is door de provincies uitgekeerd aan de niet-rechtstreekse gemeenten. Het eindsaldo (beginsaldo + inkomsten - uitkeringen) is eveneens gestegen. Doordat het grootste gedeelte van dit bedrag, net als voorgaande jaren, is gereserveerd voor reeds aangegane verplichtingen, blijft het vrij besteedbare restbedrag laag. Figuur 1: Ontwikkeling geaggregeerde provinciale stadsvernieuwings f ondsen (niet-rachtstreekse gemeenten) 200180160-
i
1401201008060-
4020Q
"
d i rj EB
£
H
|
f|ï
II
-9O
1985
1986
1987
1988
Tweede Kamer, vergaderjaar 1991-1992, 22307, nrs. 1-2
1989
De manier waarop het provinciaal stadsvernieuwingsfonds doorbetaald wordt aan niet-rechtstreekse gemeenten verschilt per provincie (zie tabel 1). Het merendeel kiest voor gedeeltelijke doorbetaling volgens de rijks– verdeelsleutel. Het percentage dat resteert, wordt bij deze provincies meestal aangewend voor knelpunten. Groningen, Utrecht en Noord-Holland passen de rijksverdeelsleutel niet toe. Een aantal provincies levert volgens het verslagleggingsformulier een financiële bijdrage aan stadsvernieuwingsactiviteiten. Deze bijdrage betreft zowel het provinciaal stimuleringsfonds als bijdragen voor speci– fieke projecten, bijvoorbeeld ten behoeve van de rioleringsproblematiek. Voor meer informatie over de bestedingen wordt verwezen naar bijlage 2. Tabel 1: Rijksbijdrage prov. sv-fonds, versleuteling, inzet WSOV-instrumentarium en bijdrage provincie, per provincie in 1989. Provincie
Rijksbijdrage x f1000
Groningen Friesland Drenthe Overijssel Gelderland Utrecht N-Holland Z-Holland Zeeland N-Brabant Limburg Flevoland
14245 11 930 8405 16382 29084 10021 20971 28562 8926 27572 15767 219
% versleuteld
Bijdrage prov.") + vermeld - niet vermeld +
90
70 87,5 67,5 _ _ 80 80
+ _ _ + +
50 75
100
+
* hieronder vallen zowel de extra bijdragen van de provincie aan niet-rechtstreekse als aan rechtstreekse gemeenten.
2.2. Stand van de stadsvernieuwing In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de investeringen in de stadsver– nieuwing. Allereerst zal de voortgang en behoefte worden behandeld. Vervolgens wordt gekeken naar het uitgavenpatroon per hoofdgroep van het MPS. Voortgang Tabel 2 geeft een samenvattend overzicht van de investeringen in de stadsvernieuwing op landelijk niveau. Voor de investeringen per gemeente-categorie wordt verwezen naar bijlage 1.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1991-1992, 22 307, nrs. 1-2
8
Tabel 2: üitgaven, inkomsten, eigen bijdragen en saldi (x f 1 mln)' 1986
1987
1988'
1989 507
265
429
406
1 589 (337) 1 463
1 582 (320) 1 624
1 663 (311) 1 621
inkomsten min uitgaven
126
-42
42
-16
eindsaldo
391
387
448
491
beginsaldo inkomsten waarvan eigen gem. bijdrage uitgaven
1 790 (418) 1 806
': Niet alle gemeenten hebben een bestedingsverslag ingediend. Per jaar zijn de aantallen en de daarbij behorende sleutelaandelen als volgt: 1986: 498 gemeenten en 88,0% sleutelaandeel 1987: 493 gemeenten en 82,9% 1988: 664 gemeenten en 98,1% 1989: 664 gemeenten en 96,8% De sleutelaandelen zijn gebaseerd op het aandeel per gemeente in het totale budget volgens de stadsvernieuwingssleutel. Met weging van de onderscheiden groepen van gemeenten zijn de gegevens tot 100% opgehoogd. ! : Door nazending van een aantal bestedingsverslagen zijn de gegevens voor 1988 aangepast (in MPS 1991-1995: 655 gemeenten en 93% sleutelaandeel). Deze actualisatie doet geen afbreuk aan de in het MPS 1991-1995 weergegeven tendensen. Dit geldt ook voor tabel 5 en bijlage 1. NB: In principe is het eindsaldo van een bepaald jaar gelijk aan het beginsaldo van het daarop volgende jaar. Omdat de gegevens niet ieder jaar van precies dezelfde groep gemeenten zijn verkregen, verschillen de begin– en eindsaldi.
Zowel de inkomsten (rijksbijdrage, rente, eigen gemeentelijke bijdragen en provinciale bijdragen) als de uitgaven zijn ten opzichte van voorgaande jaren toegenomen. De rijksbijdrage voor de vulling van de provinciale en gemeentelijke stadsvernieuwingsfondsen bedroeg in 1989 if 1 042,8 mln. Daarmee lag de rijksbijdrage in 1989 iets hoger dan de bijdrage van f 1 019,9 mln. in 1988. Opvallend is dat de inkomsten en uitgaven per jaar vrij dicht bij elkaar liggen. Door de inzet van eigen middelen houden de gemeenten het verschil tussen deze twee posten vrij klein. Het begin– en eindsaldo zijn eveneens gestegen. Volgens de verslag– legging is het grootste deel van deze bedragen gereserveerd voor reeds aangegane verplichtingen. De eigen bijdrage van de gemeenten is absoluut gezien behoorüjk toegenomen. In verhouding tot de totale inkomsten is het aandeel van de eigen bijdragen licht gestegen. In 1989 is bij 93% van het totaal ontvangen verslagen de eigen gemeentelijke bijdrage ingevuld. In 1988 was dit bij 85% van de 644 ontvangen verslagen het geval. Hoewel dus in 1989 meer gemeenten de inzet van eigen middelen hebben vermeld, is evenals in voorgaande jaren niet duidelijk in hoeverre de weergegeven bedragen overeenkomen met de werkelijke eigen bijdragen. Dit komt doordat gemeenten niet altijd de volledige eigen bijdragen in de verslaglegging opnemen. De inzet van eigen middelen kan daarom op een hoger niveau liggen. De inzet van eigen middelen van de niet-rechtstreekse gemeenten bedraagt bijna de helft van de totale landelijke eigen bijdrage. Wordt echter gekeken naar de eigen bijdrage per inwoner, dan valt op dat deze in de 4 grote steden veel hoger ligt dan in de andere gemeente-catego– rieën (zie tabel 3).
Tweede Kamer, vergaderjaar 1991-1992, 22307, nrs. 1-2
9
Tabel 3: Eigen bijdrage in totalen en per inwoner in 1988 en 1989 Totale eigen bijdrage (xflmln.)
Gemiddelde eigen bijdrage per mwoner
1988
1989
1988
1989
4 grote steden Overige MPS-gemeenten Overige rechtst. gem. Niet rechtst gem.
97 3 55 156
136 38 45 199
f50 f 1.40 f 18 f22
f71 f 17.50 f 15 f27,50
Totaal
311
418
Slechts 2 overige MPS-gemeenten hebben in de verslaglegging van 1988 de eigen bijdrage vermeld. De werkelijk eigen bijdrage van de overige MPS-gemeenten zal daarom in 1988 waarschijnlijk op een hoger niveau liggen
2.3. Geraamde behoefte In tabel 4 is de geraamde behoefte op landelijk niveau vermeld Evenals in voorgaande meerjarenplannen is er ook dit jaar weer sprake van een «boeggolf»; activiteiten die niet in het programmajaar kunnen worden uitgevoerd, worden doorgeschoven naar het volgende program– majaar. Hierdoor liggen de geraamde uitgaven in de programmajaren op een hoger niveau dan de feitelijke uitgaven in voorgaande jaren en ramingen voor verder weg gelegen jaren. Tabel 4: De programmajaren 1990 en 1991 en da behoefteramingen 1991—1994 en 1992—1995 (in mln. geëxtrapoleerd)2 1990
beginsaldo
1991
91-94'
92-95'
84
73
397
307
inkomsten waarvan eigen gem. bijdrage uitgaven
1 980 (528) 2738
2340 (514) 2929
1 790 (326) 2280
1 926 (329) 2343
inkomsten min uitgaven
-758
-589
-490
-417
geraamd eindsaldo
-361
-282
-406
-344
': het betreft gemiddelden per jaar. 2 De basis voor extrapolatie is als volgt: aantal gemeenten programmajaren:
sleutelaandeel
90,3%
1990
637
1991
626
98,5
ramingsjaren: 1991-1994 1992-1995
637 626
90,3 98,5
Uit de behoefteramingen op landelijk niveau blijkt dat de gemeenten een toename van de uitgaven verwachten. Volgens de ramingen zullen de inkomsten minder sterk stijgen. Een negatief eindsaldo is hiervan het gevolg. In bijlage 1 zijn de behoefteramingen per gemeentecategorie weerge– geven. Bestedingen per hoofdgroep van het MPS In tabel 5 zijn de landelijke uitgaven per hoofdgroep weergegeven. Dat is ook gedaan voor de programma's 1990 en 1991 en de behoeftera– mingen 1992-1995.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1991-1992, 22307, nrs. 1-2
10
Tabel 5: De absolute en relatieve verdeling van de totale uitgaven o.b.v. de verslaglegging WSDV over de negen hoofdgroepen voor de bestedingsjaren 1986, 1987, 1988 en 1989, de programmajaren 1990 en 1991 rn de behoefteramingen 1992-1995 (bedragen x 1 mln.)
1987
1986
%
ƒ Verwerv etc. wonen verkeer proc.kost. woonomgev monum.zorg bedrijven milieu welzijn totaal
Behoefte rammgen 1992-1995
Programma's
Bestedingen
%
ƒ
1989
1988
%
ƒ
1990
%
ƒ
1991
%
ƒ
%
ƒ
%
ƒ
566 162 91 116 229 51 48 120 53
39 11 6 8 16 4 3 8 4
581 207 86 120 273 87 75 138 57
36 13 5 7 17 5 5 9 3
524 197 99 115 272 108 98 135 73
32 12 6 7 17 7 6 8 5
546 262 105 145 319 94 99 163 74
30 15 6 8 18 5 5 9 4
615 475 243 175 496 165 129 336 104
23 17 9 6 18 6 5 12 4
728 572 269 174 496 170 106 300 115
25 19 9 6 17 6 4 10 4
557 486 167 148 438 143 92 246 68
24 21 7 6 19 6 4 10 3
1 436
100
1 624
100
1 621
100
1 807
100
2738
100
2930
100
2345
100
In het vorige MPS werd al opgemerkt dat de onderlinge verhouding tussen de negen hoofdgroepen een stabiele trend vertoont (zie voor de samenstelling van de negen hoofdgroepen en de bestedingen per groep gemeenten bijlage 2). Hoewel deze stabilisatie ook in 1989 stand houdt, blijft het uitgavenpatroon bij enkele hoofdgroepen in ontwikkeling. De uitgaven voor «verwerving, sloop en grondwerk» nemen absoluut toe. Hoewel in verhouding tot de totaie uitgaven de bestedingen verder dalen, blijft deze hoofdgroep in 1989 de belangrijkste uitgavenpost. Verwacht wordt echter dat het aandeel van deze hoofdgroep in de totale uitgaven de komende jaren verder zal dalen. De relatieve daling in 1989 wordt veroorzaakt door een afname van de uitgaven voor het verwerven van woningen voor verbetering en overig, en voor grondwerk. De bestedingen voor verwerving van woningen voor sloop zijn iets toegenomen. Per gemeente-categorie zijn bij de niet-rechtstreekse en overige MPS-gemeenten de totale uitgaven voor deze hoofdgroep gestegen. Deze stijging is een gevolg van de toegenomen bestedingen voor verplaatsing, sloop en opheffing van bedrijven. De andere gemeenten kennen een daling van de uitgaven. De uitgaven voor «wonen» zijn zowel absoluut als relatief gezien het sterkst gestegen. Volgens de behoefteramingen blijven de uitgaven ook de komende jaren toenemen. De uitgaven voor deze categorie nemen met name toe bij de 4 grote steden. Ten opzichte van 1988 zijn hier de absolute uitgaven verdubbeld In de andere gemeente liggen de uitgaven voor «wonen» op hetzelfde niveau als in 1988. Voor meer gedetailleerde informatie wordt verwezen naar hoofdstuk 3 (wonen). De bestedingen in de hoofdgroep «monumentenzorg» zijn na een stijging in voorgaande jaren eveneens afgenomen. «Monumentenzorg» is de enige hoofdgroep waar de uitgaven ook absoluut zijn gedaald. De lichte stijging van uitgaven binnen de hoofdgroep «milieu» is een gevolg van een toename van de bestedingen voor bodemsanering en geluidbeperkende maatregelen. De 4 grote steden zijn iets meer gaan investeren in geluidbeperkende en/of geluidwerende maatregelen. Bij de overige MPS-gemeenten en rechtstreekse gemeenten zijn de uitgaven voor bodemsanering toegenomen. In de niet-rechtstreekse gemeenten zijn de uitgaven op hetzelfde peil gebleven als in 1988.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1991-1992, 22 307, nrs. 1-2
11
In vergelijking tot het voorgaande MPS, zijn er bij de hoofdgroepen verkeer, proceskosten, woonomgeving, bedrijven en welzijn in 1989 geen noemenswaardige ontwikkelingen in het uitgavenpatroon opgetreden. Wordt gekeken naar de programma's en behoefteramingen dan nemen de uitgaven voor de hoofdgroepen verkeer en woonomgeving relatief gezien iets toe. De uitgaven voor proceskosten, bedrijven en welzijn vertonen een lichte daling. De overige rechtstreekse gemeenten hebben in 1989 minder besteed aan stadsvernieuwing dan in voorgaande jaren. Bij de andere gemeente categorieën zijn de investeringen toegenomen (zie bijlage 1). Evenals in voorgaande jaren liggen de feitelijke bestedingen in 1989 op een veel lager niveau dan geraamd. Dit is niet het geval voor de hoofdgroep wonen. De voorziene uitgaven komen in deze hoofdgroep vrij dicht in de buurt van de feitelijke uitgaven, omdat in de ramingen met vastgestelde woningverbeteringsprogramma's wordt gewerkt.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1991-1992, 22307, nrs. 1-2
12
3. ONTWIKKELINGEN IN DE STADSVERNIEUWING 3.1. Wonen 3.1.1. Verbetering van huurwoningen Reahsatie 1990 Het programma voor ingrijpende voorzieningen aan vooroorlogse woningen is slechts voor twee derde beschikt: bijna f391 miljoen tegen een programma van f 6 1 8 miljoen. (zie tabel 6 'jaarlijkse bijdragen). Mede door de omzetting van de subsidie uitbetaling van bijdrage-ineens naar jaarlijkse bijdragen, is vooral de particuliere woningverbetering sterk achtergebleven. Bij de categorieën met subsidie in bijdragen-ineens zijn, evenals in het voorgaande jaar, minder vooroorlogse woningen beschikt dan het programma, tegen eveneens lagere gemiddelde subsidie per woning. Dit ten gunste van de categorie na-oorlogse woningen, met name de woningen van «na 1968». Het beschikbare budget voor verbetering van studenteneenheden is vrijwel geheel beschikt, zij het dat het aantal hoger en het gemiddelde subsidiebedrag lager is uitgevallen. In de tabel 6 is de volledige uitputting opgenomen. Tabel 6: Realisatie programma van voorzieningen aan woningan 1990 programma aantal gem.streef– subs.
realisatie aantal gem.subs.
jaarlijkse bijdragen:
12000
51 500
6789
57568
bijdrage-ineens: - tot 1 946 - 1946-1968 - na 1968
18735 42700 3900
34500 12500 4100
12877 48695 10228
26264 12796 4667
65335
51 100
71 800
43727
20500
2802
17565
studenteneenheden:
2400
Besluit Woninggebonden Subsidies In 1992 zal het Besluit Woninggebonden Subsidies (BWS) in werking treden. Dit heeft zowel gevolgen voor de regelgeving als voor de programmering. Met het BWS wordt invulling gegeven aan het streven naar verder– gaande decentralisatie bij het verlenen van geldelijke steun aan woningen. Het biedt gemeenten de mogelijkheid een volkshuisvestings– beleid te voeren dat beter is afgestemd op de plaatselijke omstandig– heden. Met het BWS wordt eveneens het aantal regelingen drastisch beperkt. De budgetbeherende gemeenten (>30000 inwoners per 1 januari 1990) zullen de beschikking krijgen over de volgende vier budgetten: - budget jaarlijkse bijdragen voor nieuwbouw sociale huur en –koop en ingrijpende voorzieningen; - budget toeslagen voor plaatselijk verschillende omstandigheden (voorheen kopkostenfonds); - budget toeslagen voor huurverlaging (voorheen stadsvernieuwings– toeslag); - budget voor nieuwbouw van huurwoningen van beleggers en premiewoningen.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1991-1992, 22307, nrs. 1-2
13
Voor de kleinere gemeenten ( <30 000 inwoners per 1 januari 1990) blijft het budgetbeheer vooralsnog bij de HID. De budgethouder kan zelf bepalen, aan de hand van de plaatselijke behoefte en eigen beleid, of het budget jaarlijkse bijdragen aangewend wordt voor nieuwbouw in de sociale huur– en koopsector, danwel voor het aanbrengen van ingrijpende voorzieningen. Het tweede en derde genoemde budget hebben direct betrekking op de stadsvernieuwing en worden daarom hieronder toegelicht. Budget voor toeslagen ten behoeve van plaatselijk verschillende omstan– digheden Bij het bouwen van woningen kunnen als gevolg van plaatselijk verschillende omstandigheden extra kosten ontstaan. Om zoveel mogelijk deze verschillen weg te nemen kunnen, zoals opgenomen in het BWS, subsidies worden verstrekt voor ondermeer excessieve bouwplaats– kosten. Bouwplaatskopkostensubsidies worden met name beschikbaar gesteld ter stimulering van de nieuwbouw in stadsvernieuwingsgebieden. Ter onderbouwing van de landelijk hiervoor benodigde budgetten wordt voor de periode 1991 t/m 1995 uitgegaan van de in tabel 7 weerge– geven aantallen woningen met bouwplaatskopkosten. Tabel 7: Aantal woningen met bouwplaatskopkosten 1991 t/m 1995 Categorie
1992
1993
1994
1995
1996
Nieuwbouw - sociale huur - overig Ingrijpende voorzieningen
15800
15300
14800
14300
13800
12000
12000
11700
11200
10800
Totaal
27 800
27 300
26 500
25 500
24 600
Budget voor toeslagen ten behoeve van huurverlaging Dit budget is bestemd voor het verlagen van de aanvangshuur van woningen die gebouwd of verbeterd worden voor stadsvernieuwingsur– genten. Het totale landelijke aantal is gebaseerd op het aandeel van de sociale huursector in de vervangingsbehoefte en het aantal ingrijpende voorzieningen aan vooroorlogse woningen. Het bedrag per woning voor het bepalen van het budget bedraagt voor de vier grote steden f 1120 en voor de overige steden f 695 . De Dudgethouders zijn vrij in de besteding van het budget en bepalen zelf de toeslag per woning. De omvang van het verplichtingenbudget zal jaarlijks dalen, doordat de bijdrage voor het bepalen van het budget ieder jaar met 10% van het huidige bedrag zal worden verlaagd. In 2002 zal het buo'get zijn afgebouwd tot nul. Tabel 8: Aantal woningan met huurverlaging Categorie
1992
1993
1994
1995
1996
Nieuwbouw sociale huur Hoogniveau renovatie
5800 12000
5800 12000
5800 11 700
5800 11 200
5800 10800
Totaal
17800
17800
17500
17000
16600
Programmering Met ingang van 1992 worden alleen nog voor ingrijpende voorzie– ningen aan vooroorlogse woningen subsidies verstrekt. In tabel 9 zijn de
Tweede Kamer, vergaderjaar 1991-1992, 22 307, nrs. 1-2
14
te verwachten ingrijpende voorzieningen vermeld. Het programma maakt deel uit van het totale sociale programma (inclusief nieuwbouw, sociale huur en sociale koop). Tabel 9: Programma ingrijpende voorzieningen vooroorlogse woningen
Aantal
1992
1993
1994
1995
1996
12000
12000
11700
11200
10800
Voor niet-ingrijpende voorzieningen en voor ingrijpende na-oorlogse voorzieningen, waarvoor subsidies in bijdragen-ineens golden, worden in 1992 geen subsidies meer verstrekt. Door de extra inkomsten als gevolg van de hogere huurtrend vanaf 1991 (5,5% in plaats van 3%), worden verhuurders in staat geacht om de financiële middelen, benodigd voor het aanbrengen van voorzieningen die voorheen door subsidies werden afgedekt, zelf op te brengen. Ten behoeve van niet-ingrijpende voorzieningen aan particuliere vooroorlogse huurwoningen en aangekocht bezit wordt met ingang van 1992 f 75 mln. overgeheveld naar het stadsvernieuwingsfonds. Uit analyse is gebleken dat bezitskenmerken als een lage huur, een groot aandeel vooroorlogse woningen en een grote verbeterbehoefte leiden tot onvoldoende extra huurinkomsten om de afgeschafte verbeter– subsidies te vervangen. De oplossing van de specifieke en gedifferenti– eerde problematiek op lokaal niveau m.b.t. particuliere huurwoningen kan het beste worden gestuurd vanuit de lokale overheid, mede bezien in relatie tot het integraal aanpakken van zowel particuliere huurwoningen en woningen van eigenaar-bewoners. In verband met kortere termijn budgettaire problematiek zijn de gereserveerde budgetten van f 20 mln. voor specifieke voorzieningen ouderenhuisvesting beperkt tot f 4 mln in 1992 en f 2 mln. in 1993. Vanaf 1994 blijft f 20 mln. per jaar gereserveerd. 3.1.2. Verbetering van eigen woningeri De landelijke uitgaven voor de verbetering van eigen woningen (onderdeel van de hoofdgroep wonen) zijn absoluut toegenomen. In verhouding tot de totale uitgaven liggen de bestedingen in deze categorie op ongeveer hetzelfde niveau als in 1987 en 1988 (zie tabel 10). Wordt gekeken naar de bestedingen per gemeente-categorie, dan blijkt dat de absolute uitgaven van de MPS-gemeenten (incl. grote steden) zijn gestegen. De uitgaven van de overige rechtstreekse en de niet-rechtstreekse gemeenten zijn gestabiliseerd. Tabel 10: Bestedingen en behoefteramingen voor de verbetering van eigen woningen bestedingen
programma's
1986
1987
1988
1989
1990
1991
behoefte ramingen 1992/1995
abs.
abs.
abs.
abs
abs
abs.
abs.
92,3
111,7
112,9
127,8
184,6
269,8
242,9
Trends in de bestedingen en inzicht in de behoefte • wsDVZomerrapportage 1991 (interne VROM-DGVH nota)
Een groot aantal gemeenten verwacht in de toekomst een (verdere) stabilisatie van de uitgaven voor particuliere woningverbetering. Dit wil niet zeggen dat er evenwicht is c.q. ontstaat tussen vraag en aanbod.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1991-1992, 22307, nrs. 1-2
15
Reden voor stabiiisatie is dat gemeenten, gegeven het beschikbare budget, aan de andere stadsvernieuwingsactiviteiten prioriteit moeten geven. Inzicht in de particuliere verbeterbehoefte op basis van kwalitatief onderzoek ontbreekt bij een groot aantal overige rechtstreekse gemeenten en niet-rechtstreekse gemeenten. Het merendeel van de MPS-gemeenten heeft (gedeeltelijk) zicht op de behoefte aan particuliere woningverbetering. Dit inzicht is gebaseerd op onderzoek naar de kwaliteit van de woningvoorraad in aangewezen stadsvernieuwingsgebieden. Wijze van aanpak en soort ingrepen Met name in de rechtstreekse gemeenten richt het beleid zich vooral op de complexgewijze aanpak in aangewezen stadsvernieuwingsge– bieden. Bij de verbetering van eigen woningen wordt het marktstimu– lerend beleid (hierbij heeft de gemeente de voortrekkersrol) meestal in combinatie met een marktvolgend beleid (op basis van individuele subsidie-aanvragen/-verstrekkingen) gevoerd. De niet-rechtstreekse gemeenten voeren in het algemeen een markt– volgend beleid. In deze gemeenten ligt de nadruk op de combinatie van bouw– en woontechnische verbeteringen. De trend lijkt hier de richting uit te gaan van integraal bouwkundig herstel ten koste van woontech– nische ingrepen. In 1989 is een omslag te zien in de aard van de gesubsidieerde beste– dingen: in plaats van woontechnische verbeteringen wordt steeds meer of alleen nog maar (4 grote steden) subsidie verstrekt voor bouwtech– nische verbeteringen. Ook in de gemeentelijke subsidieverordeningen wordt meer de nadruk gelegd op bouwtechnische ingrepen, terwijl de subsidiemogelijkheden voor woontechnische ingrepen worden ingeperkt. Knelpunten Een groot aantal gemeenten ziet de druk op de beschikbare financiële middelen als voornaamste knelpunt. Vooral de niet-rechtstreekse gemeenten ervaren de verschillende aspecten van de particuliere deelname (huiseigenaren laten meewerken, hoogte eigen bijdrage) als een probleem. Er zijn ook verscheidene gemeenten die aangeven geen knelpunten te hebben. In paragraaf 3.7. «Regionale knelpunten» wordt uitvoeriger ingegaan op de knelpunten bij het verbeteren van eigen woningen. 3.1.3. Nieuwbouw in bestaand stedelijk gebied (BSGf Het stadsvernieuwingsfonds biedt een belangrijk financieel instrument voor de realisering van (vervangende) nieuwbouw in bestaand stedelijk gebied (bebouwde kom van voor 1971). In het vorige MPS werd gecon– stateerd dat voor het eerst sinds jaren in 1989 het aandeel van de nieuwbouw, gerealiseerd in bestaand stedelijk gebied, flink is gedaald. Aan de gemeenten en provincies is gevraagd in hoeverre deze trend zich ook in hun gemeente/provincie heeft voorgedaan. Trend
" WSDV Zomerrapportage 1991 (interne VROM-DGVH nota)
In het algemeen is bij de MPS-gemeenten (incl. grote steden) en de niet-rechtstreekse gemeenten sprake van een dalende tendens van nieuwbouw in BSG. De volgende factoren, die overigens ook door de betreffende gemeenten als knelpunten worden ervaren, worden als belangrijkste oorzaken voor de dalende tendens genoemd:
Tweede Kamer, vergaderjaar 1991-1992, 22307, nrs. 1-2
16
- Thans zijn de moeilijker (rest-)locaties aan bod om te worden aangepakt. Hoge verwervingskosten, moeizame bedrijfsverplaat– singen, bodemverontreiniging, geluidhinder en planologische proce– dures spelen hier een rol. - Nu de woningbouwcontingenten teruglopen wordt de afhankelijkheid van de markt groter; de afwachtende houding van beleggers wordt in dit verband als een knelpunt ervaren. - De niet-rechtstreekse gemeenten kampen met hoge verwervings– kosten, die bedrijfsverplaatsingen met zich meebrengen. In een groot aantal overige rechtstreekse gemeenten is sprake van een stijging van nieuwbouw in bestaand stedelijk gebied, maar verwacht wordt dat dit in de komende jaren zal verminderen. Ook hier verloopt het proces van nieuwbouw in BSG moeilijker, doordat nu de moeilijker (rest–) locaties aan bod komen. Financieringscategorieën in bestaand stedelijk gebied De gemeenten richten zich bij de financiering van nieuwbouw in bestaand stedelijk gebied in toenemende mate op de marktsector. De rechtstreekse gemeenten stellen zich hierbij stimulerend op. De niet-rechtstreekse gemeenten voeren over het algemeen een markt– volgend beleid. In het merendeel der MPS-gemeenten (incl. grote steden), de overige rechtstreekse gemeenten met name die in de randstad, en de niet-rechtstreekse gemeenten is een relatieve verschuiving van de sociale huursector naar de marktsector opgetreden. De wijziging van het woningbouwprogramma wordt als voornaamste oorzaak gezien. In de overige rechtstreekse gemeenten kan niet van een duidelijke verschuiving worden gesproken, maar ook hier wordt verwacht dat door de teruglopende sociale contingenten de nieuwbouw in toenemende mate in de marktsector zal worden gerealiseerd. Bouwgrondcapaciteit in bestaand stedelijk gebied Gemeenten stelien elk jaar een planningslijst op, waarin de bouwgrondcapaciteit binnen en buiten bestaand stedelijk gebied wordt aangegeven. Tabel 11 geeft hiervan een overzicht. Ten opzichte van vorig jaar is de totale bouwgrondcapaciteit afgenomen. Dit is het gevolg van de afname van de capaciteit buiten bestaand stedelijk gebied. De capaciteit binnen bestaand stedelijk gebied is landelijk zowel absoluut als relatief gezien, aanmerkelijk toegenomen (41% van de totale bouwcapaciteit, terwijl dit vorig jaar bijna 30% was). Deze stijging komt voor rekening van de overige rechtstreekse gemeenten en de niet-recht– streekse gemeenten. Meer dan de helft van de totale bouwgrondcapa– citeit binnen bestaand stedelijk gebied ligt binnen deze gemeenten. De toename van de bouwgrondcapaciteit in bestaand stedelijk gebied wil niet betekenen dat de woningbouw in deze gebieden direct kan worden gerealiseerd. In het onderdeel 'regionale knelpunten' (3.7.) wordt ingegaan op de problemen, die de gemeenten tegenkomen bij het in gebruik nemen van bouwgrond in bestaand stedelijk gebied.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1991-1992, 22 307, nrs. 1-2
17
Tabel 11: Bouwgrondcapaciteit binnen en buiten bestaand stedelijk gebied (aantal woningen o.b.v. gemeentelijke planningslijsten) Raming vorig jaar (Capaciteit 1990-1994) binnen b.s.g. aantal %' 4 grote steden overige MPS-gemeenten overige gemeenten Totaal
73 000 32 000 73 000 178 000
buiten b.s.g. aantal %z
totaal aantal
82 42 15
16000 44000 397 000
18 58 85
89000
14
76 000 470 000
12 74
28"'
457 000
72'
635 000
100
buiten b.s g. aantal %'
totaal aantal
%2
14000 38000 307 000
17 54 71
84000 70000 434 000
14 12 74
359000
61"
588000
100
Actuele raming (Capaciteit 1991-1995) binnen b.s.g. aantal 4 grote stcden overige MPS-gemeenten overige gemeenten
70000 32000 127000
*' 83 46 29
Totaal
229 000
39"
1
Dit percentage geeft per gemeentecategorie het aandeel weer van de totale capaciteit (binnen en buiten b.s.g). 2 Dit percentage geeft het aandeel weer van de totale capaciteit (binnen en buiten b.s.g.). " Percentage van het totaal
3.2. Sociale vernieuwing De regering heeft medio 1990 met 37 startgemeenten convenanten sociale vernieuwing gesloten. Met deze gemeenten zijn zogenaamde maatwerkconvenanten gesloten. Dit betekent dat aan het modelcon– venant bepalingen zijn toegevoegd, die met de gemeenten afzonderlijk zijn overeengekomen. Een voorbeeld van deze bepalingen betreft de mogelijkheid, die in een beperkt aantal gemeenten aan woningbouwcor– poraties wordt geboden, om huismeesters aan te stellen ten laste van de Algemene Bedrijfsreserve, indien dit niet uit de normale huurop– brengsten kan worden gerealiseerd. Een ander voorbeeld betreft het treffen van inbraak preventieve maatregelen. Deze beide voorbeelden zijn van belang voor het beheer en de kwaliteit van de leefomgeving en zijn bedoeld als proef voor de aanpak op dit terrein. Eind 1990 hebben nog eens 313 gemeenten het model-convenant, zonder maatwerkbepalingen, ondertekend. De begrotingsposten Achterstandsgebieden beleid, Onderwijs– voorrangsbeleid en Basiseducatie, C-posten voor de stadsvernieuwing, zijn in 1991 opgenomen in de doeluitkering Sociale Vernieuwing. De doeluitkering heeft de gemeenten in staat gesteld een integraal beleid op het terrein van de sociale vernieuwing te ontwikkelen. Eén van de aandachtsgebieden daarbij is het beheer. Een goed beheer van de woonomgeving is één van de voorwaarden om een toekomstige stads– vernieuwingsopgave te voorkomen of te beperken. De relatie tussen sociale vernieuwing en stadsvernieuwing zal het kabinet in de beleidsnota over de toekomst van de stadsvernieuwing nader aangeven. Gelijktijdig met dit MPS zal de tweede voortgangsrapportage sociale vernieuwing verschijnen. In deze rapportage zal een overzicht worden gegeven van de belangrijkste beleidsontwikkelingen op het terrein van de sociale vernieuwing.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1991-1992, 22307, nrs. 1-2
18
3.3. Stadsvernieuwing en bedrijvigheid Herstructurering van buurtwinkelcentra Zoals in het vorige Meerjarenplan vermeld, is het Ministerie van Econo– mische Zaken in de gemeenten Utrecht en Eindhoven betrokken bij proefprojecten rond herstructurering van buurtwinkelcentra. In de gemeente Utrecht betreft het de herstructurering van winkelvoorzie– ningen in het stadsdeel Overvecht. Het eindrapport is in voorbereiding. In Eindhoven is de herstructurering van de winkelvoorzieningen in het stadsdeel Gestel onderwerp van een proefproject. Naar verwachting wordt het eindrapport binnenkort opgeleverd. Onlangs heeft het Ministerie van Economische Zaken besloten hieraan een proefproject toe te voegen in de gemeente Arnhem. De winkelvoor– zieningen in Arnhem-Noord (Klarendaal en Spijkerkwartier) en Zuid (Malburgen) worden samenhangend geherstructureerd. Het Ministerie subsidieert niet in de kosten van de fysieke herstructu– rering, maar geeft een bijdrage in de ontwikkelingskosten met de bedoeling de overdracht van de in de proefprojecten opgedane kennis te bevorderen. Centrummanagement Begin 1991 is in opdracht van het Ministerie van Economische Zaken een onderzoek verricht naar slaag– en faalfactoren van centrummana– gement. Hieronder wordt verstaan het met permanente publiek-private samenwerking ontwikkelen en beheren van binnenstadscentra met als doel een succesvoi stadscentrum te realiseren. De bedoeling is dat de resultaten van het onderzoek worden verwerkt in een brochure die een handreiking moet bieden aan gemeentelijke overheden, de vastgoed sector, ondernemersorganisaties en andere betrokkenen. Werkgelegenheidseffect in de stadsvernieuwing De gevolgen voor de (bouw)werkgelegenheid van de in dit MPS genoemde maatregelen zijn onderzocht (zie Tabel 12) en er is een, overigens tentatieve prognose gemaakt voor de komende vijf jaren. De effecten zijn daarbij uitgesplitst naar de sectoren Wonen (nieuwbouw, woningverbetering inclusief woonhuismonumenten), Bedrijvigheid, Welzijn, Infrastructuur en Milieu. Voor wat betreft de werkgelegenheid in de woningbouw is veronder– steld dat het wegvallen van gesubsidieerde programma's volledig zal worden gecompenseerd door verbeteringen die worden bekostigd door de hogere huuropbrengst van huiseigenaren. Tabel 12: Werkgelegenheidseffect van bouw-activiteiten in de stadsvernieuwing 1991-1996 1991 1992 x 1000 arbeidsjaren
1993
1994
1995
1996
Wonen Bedrijven Infrastr. Milieu' Welzijn
35.1
35.5
35.1
34.0
32.9
32.5
1.5 1.8 2.3 3.6
16 1.6 2.3 3.4
1.7 1.7 2.3 3.7
1.9 1.7 2.3 3.8
1.9 1.8 23 3.9
2 1.9 2.3 3.9
Totaal
44.3
44.4
44.5
43.7
42.8
42.6
Totaal incl uitstraling
642
64.4
64.5
63.4
62.1
61.8
1
In het vorige Meerjarenplan Stadsvernieuwing maakte de post Milieu in deze tabel deel uit van de post Infrastructuur
Tweede Kamer, vergaderjaar 1991-1992, 22307, nrs. 1-2
19
3.4. Milieubeheer Algemeen De relatie tussen milieu en stadsvernieuwing wordt steeds sterker. Met name voor het bereiken van de milieu-doelstellingen met betrekking tot de bouw, is de betekenis van ingrepen (onderhoud, verbetering, sloop en vervangende nieuwbouw) in de bestaande woningvooraad groot. Dit geldt zowel voor de puur bouwkundige ingrepen als voor de lokatiespeci– fieke ingrepen. In het onderstaande wordt de stand van zaken rond enkele voor de stadsvernieuwing relevante onderwerpen belicht. Project Duurzaam Bouwen In november 1990 is de rapportage over het project Duurzaam Bouwen door de Tweede Kamer besproken en aanvaard. Afgesproken is dat over de voortgang van het beleid ten aanzien van duurzaam bouwen gerapporteerd zal worden in het Milieuprogramma. Voor meer informatie wordt daarom verwezen naar dat programma. Het project Duurzaam Bouwen wordt verder uitgewerkt door ondermeer het Milieuberaad Bouw (MBB), een overlegorgaan waarin overheid en bedrijfsleven zijn verte– genwoordigd. Bodemsanering De commissie 'Bodemsanering op in gebruik zijnde bedrijfsterreinen' heeft in juni 1991 haar eindrapport aan de Minister van VROM aange– boden. De commissie is tot de conclusie gekomen dat de problematiek van de bodemsanering van de in gebruik zijnde bedrijfsterreinen door het bedrijfsleven zelf kan worden opgelost. Na functiewijziging van bedrijfs– terreinen kan zo worden voorkomen dat bodemverontreinigingspoblemen onopgelost blijven. In de tweede helft van 1991 worden de volgende notities aan de Tweede Kamer gezonden: - een notitie over locatie-specifieke criteria. In deze notitie worden de zogenaamde locatie-specifieke criteria uitgewerkt, op basis waarvan bij bodemsanering kan worden afgeweken van het uitgangspunt van herstel van de multifunctionaliteit van de bodem; - een voorstel voor een vervreemdingsregeling van onroerend goed bij bodemsanering. De invoering van een dergelijke regeling zou bodemsanering moeten verzekeren, hetzij op het vervreemdings– tijdstip hetzij in het algemeen. Hiermee kan worden voorkomen dat de bodemverontreinigingsproblematiek wordt afgewenteld op de samenleving, en dus ook op de stadsvernieuwing. Momenteel maken de provincies een inventarisatie op van voorko– mende bodemverontreiniging in bestaand stedelijk gebied en daarbuiten in de zogenaamde VINEX-locaties. Deze inventarisatie zal het inzicht in het voorkomen van bodemverontreiniging vergroten. Verwacht wordt dat de inventarisatie eind 1991 gereed zal zijn. Budget bodemsanering Bovenop de reeds in het vorige MPS aangekondigde f 350 mln. extra voor de periode 1991-1994 is door de motie Van Rijn/Vellekoop voor 1990 f 2 5 mln. extra uitgetrokken voor bodemsanering. De regering heeft besloten om de opbrengsten uit kostenverhaalacties bij bodemsanering voor 100% toe te voegen aan het bodemsanerings– budget.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1991-1992, 22 307, nrs. 1-2
20
Tabel 13: Inzet van rijksmiddelen voor bodemsanering 1990-1995 (x 1 mln.) Realisatie 1990
Begroting 1991
1992
Meerjarenramingen 1993 1994
1995
196,1
226,2
251
280
307
295
N.B. In deze cijfers zitten ramingen van opbrengsten van kostenverhaalprocedures verwerkt
Rioleringen Bij de behandeling van het regeringsstandpunt toekomstig riolerings– beheer is de Tweede Kamer toegezegd dat er een afrondende notitie over riolering zal komen. Deze notitie zal nog in 1991 worden uitge– bracht. Binnenmilieu In de tweede helft van 1991 verschijnt het Actieprogramma Gebouwen en Binnenmilieu, zoals aangekondigd in de rapportage Duurzaam Bouwen. Hierin wordt, als vervolg op de notitie Binnenmilieu uit 1986, o.a. het binnenmilieubeleid verder uitgewerkt in concrete acties. Daarnaast wordt een overzicht geboden van recente onderzoeksresul– taten en internationale ontwikkelingen op het gebied van het binnen– milieu. De uitvoering van het actieprogramma zal plaatsvinden in samen– werking met de doelgroep bouw. Geluidhinder Als vervolg op de Evaluatie van het Besluit geluidwering gebouwen (Bgg) (op 15 november 1990 door de Tweede Kamer aanvaard) wordt momenteel in overleg tussen VROM en de VNG een Handreiking aan gemeenten opgesteld. Doel van deze Handreiking is het leveren van een bijdrage aan de verbetering van het gemeentelijk toezicht op de naleving van het Bgg. Daarnaast zal in 1991 een Handboek geluidwering woningen en woongebouwen verschijnen, gericht op alle betrokkenen in de bouw. Thermische isolatie bij woningverbetering In 1991 en volgende jaren zal het programma van het aantal woningen dat met rijkssubsidie wordt verbeterd, aanzienlijk worden ingekrompen. Hierdoor zal het aantal woningen dalen, waarbij de isolatie van R-1,3 voor gevel en dak, behoudens vrijstellingen, als subsidievoorwaarde geldt. Verwacht wordt dat opdrachtgevers door de extra huurverhoging toch de energie bespanngsdoelstellingen kunnen realiseren. Hoe als gevolg hiervan de feitelijke aantallen isolaties van gevel, dak en andere onderdelen zich zullen ontwikkelen, zal worden geëvalueerd. Overige milieu-aspecten Asbest Het asbest-verwijderingsbesluit, zoals gepubliceerd in juli 1991 in de Staatscourant, treedt in 1992 in werking. Het besluit is gericht op het bieden van bescherming aan de woonomgeving tegen de emissies, die ontstaan bij het verwijderen van asbest uit woningen. Het besluit is gebaseerd op de gewijzigde Woningwet en de Wet milieugevaarlijke stoffen. In combinatie met de wijziging van het asbestbesluit op grond
Tweede Kamer, vergaderjaar 1991-1992, 22307, nrs. 1-2
21
van de Arbeidsomstandighedenwetgeving, vergt het besluit tamelijk hoge kosten. In 1991 is een voorlopig beleidsstandpunt over asbest uitgebracht. Straling/radon In 1991 is het project straling ten aanzien van de gebouwde omgeving (Stratego) van start gegaan. Dit project is gericht op het aanleveren van kennis ter ondersteuning van het stralingshygiënisch beleid voor de bouw. Stratego betreft zowel de nieuwbouw als de bestaande bouw. Binnenkort zal het basisdocument radon van de RIVM worden gepubli– ceerd. 3.5. Openbare ruimte, groen, verkeer en vervoer Openbare ruimte en groen Het mede op instigatie van de rijksoverheid geïntroduceerde compac– testadbeleid heeft in de jaren tachtig algemeen ingang gevonden. In de compacte stadsfilosofie lijkt er binnen de bebouwde kom geen plaats meer voor (grootschalige) groenvoorzieningen. Dit tast de meervoudige functie van het groen in de stad, waaronder de ruimte voor openluchtrecreatie, aan. Twee plaatsen resteren dan waar groenvoorzie– ningen van grotere omvang nog gerealiseerd kunnen worden, te weten de stadsrand en het aansluitend buitengebied. Overwogen wordt onderzoek te laten plaatsvinden naar de ontwik– keling van het groen binnen en buiten de bebouwde kom, de mogelijke relatie in de ontwikkeling van beide, en de mate waarin de bewoners/gebruikers hun (recreatie)gedrag daarop afgestemd hebben. Wanneer dit inzicht bestaat kan gekomen worden tot het geven van kwantitatieve en kwalitatieve normen en indicaties voor de planning, het beheer en het gebruik van het groen binnen en buiten de bebouwde kom. Het uitgangspunt moet zijn dat deze uitgedrukt worden per INWONER (en niet per woning, zoals tot heden gebruikelijk is). Vervoersregio's De formule van de vervoerregio's heeft weerklank gevonden. Inmiddels zijn reeds een twintigtal vervoerregio's in verschillende stadia van oprichting. De regionale verkeers– en vervoerplannen (RWP's), die door de vervoerregio voor dat gebied worden opgesteld, zullen een integrale visie op het verkeers– en vervoerbeieid inclusief flankerend beleid bevatten. Ook voor het stadsvernieuwingsproces zal deze integrale afweging van belang zijn: subsidieaanvragen voor infrastructuur zullen dan mede op basis van deze RWP's beoordeeld worden. Binnen de Bijdrageregeling Wegverkeersvoorzieningen is vanaf 1 mei 1990 een drietal nieuwe onderdelen ingebracht. Het betreft hier de mogelijke subsidieverschaffing van maximaal 50 % aan gemeenten, provincies en waterschappen voor verkeersveilige fietsvoorzieningen, de aanpak van verkeersongevallen concentraties (VOC's) en de herinrichting tot 30 km/uur zones in stedelijke gebieden. Naast het terugdringen van de verkeersonveiligheid, zoals ingebed in het Meerjarenplan personenvervoer wordt bij het onderdeel fietsvoorzie– ningen, voortkomend uit het Structuurschema Verkeer en Vervoer II deel d, gestreefd naar het terugdringen van de automobiliteit ten gunste van het fietsgebruik op relatief korte afstanden tot ca. 12 km.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1991-1992, 22 307, nrs. 1-2
22
Verkeersveiligheid en herinrichting stedelijke gebieden In het kader van de Aanpak van VerkeersOngevallen Concentraties (AVOC) komt in november 1991 het handboek Gevaarlijke Situaties beschikbaar, waarin naast de aanpak van VOC's ook wordt aangegeven hoe (gevaarlijke) routes en gebieden kunnen worden aangepakt. In 1991 en 1992 wordt deze gebiedsgewijze aanpak getoetst. Het beleid ten aanzien van de 30 km zones zal worden aangescherpt. Uit evaluatie onderzoek is gebleken, dat er goede resultaten worden geboekt voor de verkeersveiligheid. Naast verdere stimulering wordt het beleid gericht op vergroting van de verblijfsgebieden. Het Ministerie van Verkeer en Waterstaat zal in 1992 een proef uitvoeren met het opnemen van buurt– en wijkontsluitingsstraten in het verblijfsgebied, waarin speciale aandacht wordt besteed aan de doorstroming van het openbaar vervoer. Milieuaspecten van verkeer en vervoer Enige jaren geleden is het instrument verkeersmilieukaarten (VMK) ontwikkeld. Naar verwachting zal meer dan 90% van de gemeenten groter dan 40 000 inwoners straks over een verkeersmilieukaart beschikken. Daarmee hebben deze gemeenten de beschikking over een verkeers– en milieumodel, waarmee de milieu-effecten van het verkeer inzichtelijk gemaakt kunnen worden. Uit een recente evaluatie is gebleken dat het model goed geschikt is voor onderzoek van varianten in de verkeerscirculatie, maar nog niet is toegesneden op de voorbereiding van een automobiliteitsbeperkend beleid. De mogelijkheden voor verbe– tering van het instrument zijn momenteel in onderzoek. Tevens bleek dat het voor veel gemeenten een moeilijke opgave is om te komen tot een uitvoerbare milieuvariant. Met een aantal vervolgactivi– teiten worden in het kader van de NMP-aktie A-80 gemeenten gestimu– leerd het verkeers– en milieubeleid verder te ontwikkelen. Uitgangspunt daarbij is de evaluatie van de VMK-projecten en het overleg dat daarover met de gemeenten gevoerd zal gaan worden. In een tiental gemeenten zullen proefprojecten worden gestart in nauwe samenwerking met de regionale Rijkswaterstaatsdiensten. De proefprojecten worden in 1993 afgesloten met een evaluatierapport.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1991-1992, 22 307, nrs. 1-2
23
Tabel 14: Inzet van rijksmiddelen voor de bestrijding van wegverkeerslawaai 1990—1996 x f 1 mln. Begrotingspost
Overgangssituaties Sanering door - Verkeersmaatregelen - Schermen/Wallen - Gevelmaatregelen idem via DGVH regelmg - Verkeersmilieukaarten Totaal wegverkeerslawaai
Realisatie
Begroting
1990
1991
1.5
Meerjarenramingen 1992
1993
1994
1995
1996
12.0 24.3
12.0 11.7 26.5
12.0 11.7 26.5
20
2.0
522
52.2
0
5.0
7.5
9.0
10.0
21.0 23.7
12.7
20.6 24.5
234
2.0 4.0
2.0 3.0
60.1
62.4
6.5 20
240 2.0 3.0
59.7
49.2
24.0
265 2.0
64.8
Tabel 14a: Inzet van rijksmiddelen voor de bestrijding van spoorweglawaai 1990-1996 x f 1 mln. Begrotingspost
Realisatie
Begroting
1990
1991
0.4
Meerjarenramingen 1992
1993
1994
1995
1996
0.5
Overgangssituaties Sanering door: - Schermen/Wallen - Gevelmaatregelen idem via DGVH regeling
1.0 2.3 1.2
4.0 2.5 1.2
4.5 3.4 0.9
4.6 3.5 1.0
4.6 3.5 1.0
4.6 3.5 1.0
4.6 3.5 1.0
Totaal spoorweglawaai
4.9
8.2
88
9.1
9.1
9.1
9.1
3.6. Monumenten Op grond van de «Evaluatienota Stadsvernieuwing in de jaren '80» kan geconstateerd worden dat de achterstanden, voor wat betreft de woonhuizen met waarde als monument op grond van de monumen– tenwet beschermde stads-en dorpsgezichten, grotendeels lijken te zijn ingehaald. Het betreft hier beschermde nederzettingen met een stich– tingsdatum van voor 1850. Naar historische waardevolle situaties na genoemde datum is een inventariserend onderzoek gaande. Dit betreft het zogenaamde Monumenten Inventarisatie Project, af te ronden in 1992. Er zijn derhalve met betrekking tot de fysieke instandhouding en sociale ontwikkeling van de «traditionele» stads– en dorpsgezichten positieve resultaten geboekt, met name ten aanzien van het denken over monumenten als onderdeel van de totale gebouwde omgeving en (gebouwde) cultuurbeheer als onderdeel van een integraal gemeentelijk ontwikkelingsbeleid. Daarmee is een van de doelstellingen van de WVC bijdrage aan het stadsvernieuwingsfonds gerealiseerd. De financiële problematiek met betrekking tot het cultuurbeheer neemt echter, ingevolge de taakstelling die voortkomt uit de Tussenbalans, op drastische wijze toe. Het dwingt tot financiële prioriteitsstelling. Gezien de positieve resul– taten voor wat betreft de Historische Factor in de afgelopen tien jaren, overwegende de noodzaak tot bezuinigingen (en nadere prioriteits– stelling) op het gebied van het cultuurbeheer, zal de WVC-bijdrage aan het Stadsvernieuwingsfonds vanaf 1992 worden ingetrokken. In het kader van het beleid voor de stadsvernieuwing voor de jaren negentig wordt door de Rijksdienst voor de Monumentenzorg onderzocht of er met betrekking tot achterstanden in stadsvernieuwingsgebieden, daterend uit de periode van na 1850 (en voor 1940) cultuurhistorische waarden in het geding zijn en zo ja, of voor de instandhouding ervan in het kader van het gemeentelijk beleid, alsnog een extra financiële inspanning vereist is.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1991-1992, 22307, nrs. 1-2
24
3.7. Regionale knelpunten' Tijdens bespreking van de Evaluatienota stadsvernieuwing jaren '80 in de vaste Commissie voor Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening op 20 februari 1991 (TK, 21 894, nr 3), is onder andere als omissie genoemd het ontbreken van regionale knelpunten. Om deze reden is bezien wat de belangrijkste knelpunten ten aanzien van de stads –en dorpsvernieuwing in de provincies zijn. Hieronder worden de drie meest genoemde regionale knelpunten beschreven. Milieuhinderlijke bedrijven De problematiek samenhangend met het treffen van maatregelen ten aanzien van milieuhinderïijke bedrijven, bijvoorbeeld het verwerven en verplaatsen van deze bedrijven, is een belangrijk knelpunt in de meeste provincies. De kosten voor het treffen van deze maatregelen zijn in verhouding tot de beschikbare financiële middelen erg hoog. Hierdoor wordt door gemeenten dikwijls een passief beleid gevoerd. Dit heeft tot gevolg dat de problematiek langdung blijft bestaan en/of niet expliciet kenbaar wordt gemaakt in de gemeentelijke verslaglegging in het kader van de WSDV. De indruk bestaat dat met name de kleinere gemeenten met dit probleem te kampen hebben. Een consequentie van bovengenoemd knelpunt is dat enkele provincies een stijging van het aantal milieuhinderlijke bedrijven waarnemen, waarvoor maatregelen dienen te worden getroffen (Friesland en Noord– Brabant). In Zeeland wordt met name ten aanzien van de industriege– bieden rond Borsele/Nieuwdorp en de kanaalzone Gent-Terneuzen een toenemende frictie gesignaleerd tussen woonmilieu en bedrijvigheid, waarvan zelfs aanzienlijke leegstand het gevolg is. Bodemsanering De bodemsaneringsproblematiek vormt een belangrijk knelpunt in bijna alle provincies. De problemen zijn vergelijkbaar met de gesignaleerde problemen bij de milieuhinderlijke bedrijven. De uitvoering wordt bemoeilijkt, doordat de kosten van bodemsanering in relatie tot de beperkte beschikbare financiële middelen (met inbegrip van IBS-middelen) erg hoog zijn. Ook deze problematiek komt in de verslagleggingsformulieren onvol– doende tot uitdrukking, doordat gemeenten de knelpunten niet of onvol– doende in hun meerjarenramingen opnemen. De bodemsaneringsproblematiek heeft in sommige gevallen geleid tot stagnatie van belangrijke nieuwbouwprojecten in bestaand stedelijk gebied. Niet onbelangrijk hierbij is het feit dat veel grotere gemeenten de grotere lokaties in bestaand stedelijk gebied in de afgelopen jaren reeds hebben benut voor nieuwbouw. Thans dienen ze zich te beroepen op de kleinere, meer complexe, lokaties. Naast de stedebouwkundige problemen speelt op deze locaties vaak ook bodemsanering een belang– rijke rol. Particuliere woningverbetering
• WSDV Zomerrapportage 1991 (inteme VROM–DGVH nota)
In een groot aantal provincies wordt de particuliere woningverbetering als een van de meest belangrijke knelpunten ten aanzien van de stads– en dorpsvernieuwing beschouwd. Naast het gebrek aan financiële middelen, worden nog enkele uiteenlo– pende oorzaken genoemd. Zo is het gebrek aan inzicht in de verbeterbe–
Tweede Kamer, vergaderjaar 1991-1992, 22 307, nrs. 1-2
25
hoefte op gemeentelijk niveau één van de oorzaken voor het feit dat landelijk en/of provinciaal gemeten achterstanden in de particuliere eigen woningsector niet (voldoende) kunnen worden ingelopen. Hiermee samenhangend is het onduidelijk welke inspanning binnen welke termijn geleverd dient te worden om deze achterstanden wel te kunnen wegwerken. Een van de consequenties van dit gebrek aan inzicht is dat met name de kleinere gemeenten een vast bedrag per jaar reserveren voor particuliere woningverbetering en dit budget op afroep (markt– volgend) uitputten. Hierdoor ontstaat niet alleen een ruimtelijke, maar ook een verbeter– technische versnippering van financiële middelen. In enkele grotere gemeenten vormt vooral de afstemming met andere verbeterregelingen, bijvoorbeeld met die voor de verbetering van particu– liere huurwoningen, een beiangrijk knelpunt in de voortgang van de parti– culiere woningverbetering.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1991-1992, 22307, nrs. 1-2
26
4. RIJKSBUDGET VOOR DE STADSVERNIEUWING
Wijzigingen budget 1991 De in het vorige MPS aangekondigde korting op de VROM-bijdrage aan het stadsvernieuwingsfonds voor 1991 (–f 30 mln.) is bij Nota van Wijziging gedeeltelijk teruggedraaid (1991: + f 19 mln., 1992: + f 11 mln.). De aangekondigde korting van de WVC-bijdrage voor 1991 (– f 13 mln.) is, eveneens bij Nota van Wijziging, in zijn geheel teruggedraaid. In verband met tegenvallers in de Volkshuisvestingsbegroting is de VROM-bijdrage aan het stadsvernieuwingsfonds voor 1991 met f 125 mln. verlaagd onder gelijktijdige verhoging van de kasmiddelen met hetzelfde bedrag in 1995. Als compensatie voor kosten van uitstel van werkzaamheden is de bijdrage voor 1996 met f 50 mln. verhoogd. De uitbetaling van de verhoging in 1995 en in 1996 zal plaatsvinden conform de verdeelsleutel in 1991. Omvang van het budget 1992 In het meerjarenplan stadsvernieuwing 1991-1995 was voor het in 1992 te verdelen WSDV-budget een bedrag gereserveerd van f 1153,5 mln. De volgende omstandigheden hebben ertoe geleid dat dit bedrag is gewijzigd: - doordat de korting op het WSDV-budget 1991, die in het kader van de algemene bezuiniging op rijkssubsidies aanvankelijk werd voorge– steld, is ingetrokken, komt in 1992 f 11 mln. beschikbaar; - het budget voor de niet-ingrijpende woningverbetering wordt toege– voegd aan het WSDV-budget. Het bedrag dat aanvankelijk gereser– veerd was, zijnde f 150 mln. op verplichtingenbasis, kan mede gezien de extra huurinkomsten, worden beperkt tot f 75 mln. per jaar op verplichtingenbasis. Voor 1992 komt op kasgeldbasis f 7,5 mln. beschikbaar; - in het kader van de integratie van het woonwageninstrumentarium in de volkshuisvestingsregelgeving worden de gelden voor de verhuis– en herinrichtingskosten krotwoonwagens en die voor de opheffing van kleine woonwagencentra, te zamen f 0,4 mln., toegevoegd aan de stadsvernieuwingsfondsen. - in het kader van de tussenbalans is het WVC-aandeel van f 14,9 mln. vervallen; - vanaf 1992 wordt jaarlijks f 40 mln. van het WSDV-budget gereser– veerd voor het opvangen van eventuele tegenvallers in de volkshuis– vestingsbegroting. Het totaal beschikbare WSDV-budget voor 1992 komt daarmee op f 1 117,5 mln.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1991-1992, 22307, nrs. 1-2
27
In tabel 15 is een overzicht gegeven van de samenstelling van de stadsvernieuwingsmiddelen voor de jaren 1990 t/m 1996. Vooruitlopend op de beleidsbeslissing, die in het kader van de begro– tingsvoorbereiding voor 1993 over Belstato moet worden genomen, is er in de meerjarenramingen voor 1993 en volgende jaren rekening mee gehouden dat de rijksbijdrage aan de stadsvernieuwingsfondsen f 150 mln. lager kan worden gesteld. Tabel 15: Samenstelling stadsvernieuwingsmiüdelen (bedragen x 1 mln.)
1990 t/m 1996
Realisatie 1990
1991
1992
I
Kasbetalingen op verplichtingen/ gunnmgen vanaf 1992
A
SV-fondsen
A
Huurgewenning
1.6
B
Subsidies nieuwbouw in SV-gebieden
1
A
Subsidies verb.huurw.
1993
1994
1995
1996
1 036.6 1 040.8 1 052.0 1 059.5 106
-
-
167
200
238
39
78
117
2.6 1 142.6 1 246.8 1 330.0 1 414.5
Subtotaal I II
Kasbetallngen op verplichtingen voorgaande jaren
A
SV-fondsen
A
Huurgewenning
B
Subsidies nieuwbouw in SV gebieden Subsidies ver. in SV
1 560
1 644
1 632
1 689
1 644
1 679
1 642
2262
2121
2251
1417
925
701
647
Subtotaal II
4815.1 4927.4 5042
3107
2569.1 2505
2339
Totaal VROM
4815
4250
3816
3754
A
978.4' 1 153.51 1 165.0 14.7
8.9
4927
1.9
5045
125.0 0.9
0.1
-
3830
50.0 -
Incl. WVC-aandeel ad f 26.1 mln.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1991-1992, 22 307, nrs. 1-2
28
Tabel 16: Samenvattend overzicht van het budgettair kader van het MPS 1992-1996, C-posten, begrotingsbedragen x f 1 mln.
Begrotingspost
Soort
Dep.
1990 geh.
I i (D ^. –i —» CO
-
s IsJ isi
I 1
1992
1991 2
1994
1993 2
2
sv
geh.
1.3
15,0 75,0
38,5 75,0
52,5 75,0
87,5 75,0
97,2 75,0 0,0 0,0
sv
geh.
sv
geh.
sv
geh.
C C
EZ EZ
75,0
C C
EZ EZ
42,7 19,8
23,7
15,0
15,0
10,0
10,0
-
9,0
9,0
0,0
0,0
Totaal EZ
C
EZ
137,5
25,0
114,0
-
137,5
137,5
172,5
VROM VROM VROM
56,5 193,0
_
26,4
65,0 226,2
-
63,8 250,0
63,8 280,5
63,9 299,2
2,9
-
3,0
252,4
26,4
294,2
-
316,8
-
347,3
474,5 107,7 43,7 23,0
_ 5,4
562,3 271,9 24,4 45,5
-
695,5 262,6 30,7 92,8
-
-
-
712,3 336,4 52,4 74,1 12,0
Geluidhinder Bodemsanering Hinderwet schadev.
C C C
Totaal VROM
C
Infrastr. NS« Infrastr. sted.op.verv Infrastr sted.autoverk Infrastructuur Randstads
C C C C
VW VW VW VW
Bijdrageregeling wegverkeersvoorz. (art 3)6 - 30 km/uur - fiets' - AVOC8 Aktie - 25%9
C
VW
C C C C
VW
vw vw vw
Bouw/verb basisonderw.
C
ow
Totaal OW Bijzondere regionale projecten Totaal
C
szw
7,8 -
3,0
sv
geh.
-
172,2
-
63,9 315,3
2
geh.
sv2
-
109,7 75,0
-
0,0 0,0
-
-
1 84,7
-
-
63,9 315,3
sv
3,0
3,0
3,0
_ -
-
366,1
382,2
382,2
-
-
701,2 297,3 59,2 43,9 25,0
870,4 341,3 46,9 72,1
_ -
-
3,0
-
698,3 315,5 51,9 37,6 19,0
-
8,0
6,5
9,2
8,6
9,2
9,1
50,0
60,0
40,2
44,2
42,7
6,5 9,5
9,2 9,5
8,6 9,5
9.2
9,1
9,5
15,2
15,2
_ -
980,9
. 1154,1
900,0
1 110,8
- 1 013,4
900,0
1 110,8
- 1 013,4
-
_
-
-
-
_
_
- 2621,8
- 2605,6
- 2603,8
- 2664,1
- 2926,8
-
7,5
15,0 7,5 7,9
686,8
Totaal VW
19,3
-
1996
1995 2
1
Bedrijfsomgeving Integraal structuurplan Noorden des Lands3 Perspectievennota Limb. Regioprogramma's
-
(0
Meerjarenramingen
Begroting
Realisatie
51,3
2 028.0
4,0 7,5 3,0 -
47,0
51,3
10,3 46,7 10,3
51,3
149,7 2551,2
-
1275,1
-
1193,5
845,7
-
871,7
845,7
-
871,7
-
-
1200,1
-
1414,8
-
909,3
-
945,1
-
909,3
-
945,1
-
Noten bij tabel 16 1 De realisatiecijfers van het sv-deel zijn in 1990 noodgedwongen zeer grove ramingen. Sv-deel is pas achteraf vast te stellen 3 Incl. f 10 mln voor herinrichting veenkoloniên in Oost-Groningen, Groningen en Drenthe. 4 Samengesteld uit de posten regulier/Mobiliteitsfonds. 5 Betreft onderliggend wegennet in kader van Bereikbaarheidsplan voor de Randstad. De eerstgenoemde gelden zijn afkomstig uit het Mobiliteitsfonds; de overige gelden komen uit het Rijkswegenfonds. 6 Respectievelijk lid 1 b, lid 1c en lid 2 van art. 3 van de Rijksbijdrageregeling 7 Waarvan in 1990 f 9 mln. via het gemeentefonds 8 Conform het M.I.T. 8 SVVII project 108. 10 Vanaf 1991 is dit een begrotmgspost van het Centraal Bureau voor de Arbeidsvoorzienmg 1
De begrotingsposten Achterstandsgebiedenbeleid, onderwijs voorrangsbeleid en Basiseducatie, C-posten voor de stadsvernieuwing, zijn in 1991 opgenomen in de doeluitkering sociale vernieuwing. De genoemde posten zijn om die reden niet meer opgenomen in deze tabel.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1991-1992, 22 307, nrs. 1-2
30
Bijlage 1
Investeringen per gemeente-categorie (in mln. geëxtrapoleerd) Vier grote stedan 1987
1986
beginsaldo inkomsten (waarvan gem. bijdrage) uitgaven 1986
96
1989
1988 147
143
100
610
660
704
781
( 64) 559
(102) 706
( 97) 692
(136) 792
1988
^H beginsaldo
inkomsten
[
eindsaldo
I uitgaven
inkomsten
51
-46
12
-11
eindsaldo
147
101
112
132
Overige MPS-gemeensten 1987
1986
beginsaldo inkomsten (waarvan gem. bijdrage) uitgaven 1986
1987
1988
beginsaldo
uitgaven
inkomsten
emdsaldo
300
91
152
331
304
( 44) 279
( 18) 320
inkomsten min uitgaven eindslado
1988
1989 136
(
139
301
338
3) 287
( 38) 360
52
-16
14
-22
143
136
150
117
Ov. rechtstr. gemeenten 1987
1986
beginsaldo inkomsten (waarvan gem. bijdrage) uitgaven 1987
1989 98
79
141
273
255
271
241
( 53) 245
( 53) 250
( 55) 265
( 45) 236
1988
Hi beginsaldo
inkomsten
I
eindsaldo
! uitgaven
49
1988
inkomsten mm uitgaven
28
5
6
5
eindsaldo
77
84
104
146
Niet-rechtstr. gerneenten 1987
1986
begmsaldo inkomsten (waarvan gem. bijdrage) uitgaven beginsaldo
mkomsten
uitgaven
eindsaldo
29
1988 51
1989 72
86
375
363
387
430
(176) 354
(148) 348
(156) 377
(199) 418
inkomsten min uitgaven
21
15
10
12
emdsaldo
50
66
82
96
Tweede Kamer, vergaderjaar 1991-1992, 22 307, nrs. 1-2
31
fl) le o ISl
Tabel 1: Relatieve verdeling van de uitgaven over de 9 hoof dgroepen %
a. Landelijk
1 2 3 4 5 6 7. 8 9
bestedingen 39 36 32 11 13 12 6 5 6 8 7 7 16 17 17 4 5 7 3 5 6 18 9 8 4 3 5
86 Q. CO
3 tt> 05
(0
0) Q.
VWS WON VKR PRK WOV MON BED MIL WEL
CD
87
c. Ovenge MPS gemeenten
b. 4 grote steden
88
89
30 15 6 8 18 5 5 9 4
90
91 92-95
progr. beh.r. 23 25 24 17 19 21 9 9 7 6 6 6 18 17 19 6 6 6 5 4 4 12 10 10 4 4 3
100 100 100 100 100 100 100
86
87
88
bestedingen 59 51 45 7 9 8 0 0 1 10 7 8 12 17 17 1 2 4 6 7 9 3 5 6 2 2 2
89
39 14 0 9 18 3 8 8 2
90
91 92-95
progr beh.r. 31 33 31 23 24 23 1 1 1 7 6 6 15 16 17 4 4 4 8 7 8 9 7 8 2 2 2
100 100 100 100 100 100 100
86
87
88
bestedingen 31 26 25 19 15 17 3 4 3 10 10 10 26 18 15 5 10 10 4 5 8 4 9 9 2 2 2
89
28 17 3 11 17 7 5 8 4
90
e. Niet-rechtstr gem
d. Overige rechtst gem
91 92-95
progr. beh.r. 19 25 24 21 22 23 4 8 5 8 10 10 18 15 16 7 6 7 3 3 3 16 9 10 4 2 2
100 100 100 100 100 100 100
86
87
88
bestedingen 29 30 28 15 14 15 15 10 13 6 7 8 14 16 14 5 7 9 1 1 1 12 10 7 3 5 5
89
20 15 14 8 15 10 2 9 7
90
91
92-95
progr. beh.r. 21 24 26 14 15 16 13 12 9 9 8 6 17 17 18 8 9 10 1 1 12 15 12 11 2 2 2
100 100 100 100 100 100 100
86
87
88
bestedingen 21 19 18 13 15 14 13 14 14 5 6 4 17 19 20 5 6 7 1 1 2 17 14 13 9 8 11
89
90
22 14 14 4 19 5 3 13 7
progr 16 10 19 4 22 7 2 13 7
91 92-95
19 16 16 3 18 6 2 13 7
beh.r. 14 19 16 3 23 6 1 13 5
100 100 100 100 100 100 100
"ÖJ'
0)
CO UD
Tabel 2: Absolute verdeling van de uitgaven over de 9 hoofdgroepen ' 1 mln.
86 87 bestedmgen
CD CD 10
ro w o
a. Landelijk
1. 2 3 4 5 6 7 8 9
VWS WON VKR PRK WOV MON BED MIL WEL
Totaal
c Overige MPS-gemeenten
b 4 grote steden 88
89
90 progr.
91
92-95 beh r
566 162 91 116 229 51 48 120 53
581 207 86 120 273 87 75 138 57
524 197 99 115 272 108 98 135 73
546 262 105 145 319 94 99 163 74
615 475 243 175 496 165 129 336 104
728 572 269 174 496 170 106 300 115
557 486 167 148 438 143 92 246 68
1 436
1 624
1 621
1 807
2738
2930
2345
86 87 88 bestedingen
89
90 91 92-95 progr. beh.r.
332 359 314 307 294 298 263 39 65 54 110 221 223 199 3 3 2 5 4 4 55 48 51 69 71 53 54 67 117 118 144 139 152 141 8 1 7 29 22 34 36 36 34 51 65 64 79 64 66 16 35 43 60 83 64 67 8 11 13 15 20 20 19
559 706 692 793 946 914 849
86 87 88 bestedingen
87 42 8 29 73 13 11 12 4
83 55 11 32 57 32 16 29 5
89
90 91 92-95 progr beh.r.
71 102 102 126 101 51 60 111 115 96 11 10 21 40 21 27 41 44 50 42 43 62 98 77 68 28 27 34 32 29 23 18 18 17 11 25 28 86 45 43 6 13 21 10 8
279 320 287 361 535 512 419
De samenstelling van de hoofdgroepen van aktiviteiten volgens de verslaglegging is weergegeven op de volgende bladzijde.
00
BED — bedrijven
VWS = verwerving, sloop en grondwerk
PRK = proceskosten
WON = wonen
WOV = woonomgevingsverbetering
MIL = milieu
VKR = verkeer
MON = monumentenzorg
WEL = welzijn
d.
Overige rechtst gem
86 87 88 bestedingen 71 37 37 14 33
13 4
29 7
76 35 25 19 39 17 3 24 12
73 40 33 22 38 24 3 19 13
89
46 36 33 19 36 25 5 20 16
e Niet rechtstr gem.
90 91 92-95 progr beh.r. 82 107 56 68 49 54 25 38 65 76 37 37 8 6 59 55 6 7
94 60 33 29 67 33 5 41 6
245 250 265 236 387 448 368
86 87 88 bestedingen
89
90 progr
91 57 60 16 77 21 12 54 30
140 87 168 34 194 60 20 109 57
91 92-95 beh r 200 1G6 170 34 191 64 20 136 78
1OO 131 109 22 163 44 9 94 35
345 354 377 418 869 1 059
707
77 45 45 18 56 17 2 60 34
64 51 48 21 60 21 4 50 29
66 52 52 13 73 27 7 48 40
Samenstelling van de negen hoofdgroepen De negen hoofdgroepen van activiteiten zijn als volgt samengesteld: 1. Verwerving, sloop en grondwerk: verwervingskosten woningen, sloopkosten woningen, verwervingskosten bedrijven c.a., sloopkosten bedrijven c.a., grondwerk en overige infrastructuur. 2. Woningverbetering en verbouw: verbetering eigen woningen en woonschepen, verbetering/verbouwing panden tot woonruimten, overige woningen. 3. Verkeer: verkeersgebieden. 4. Proceskosten en overig: voorbereiding en planontwikkeiing, inspraak en begeleiding, overig van overig. 5. Woonomgeving en groenvoorziening: woonomgeving en groenvoorzieningen. 6. Monumentenzorg: restauratie van rijksmonumenten en restauratie van overige panden en werken. 7. Bedrijven: bijdragen aan ondernemers bij verplaatsing/opheffing en bij voortzetting ter plaatse, (ver)bouw bedrijfshuisvesting en overig (bedrijven). Op de som van deze activiteiten is in mindering gebracht: a. het deel van de bijdragen aan ondernemers bij verplaatsing/opheffing om milieuhygiënische redenen, en b. het deel van de bijdragen aan ondernemers om milieuhygiënische redenen bij voortzetting ter plaatse. 8. Milieu: aftrekposten bij Bedrijven (zie 7), bodemsanering, vervanging van riolering en geluidwerende voorzieningen. 9. Welzijn: welzijnsaccommodaties, (ver)bouw basisonderwijs en overige welzijnsactiviteiten in het kader van de stadsvernieuwing.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1991-1992, 22307, nrs. 1-2
33
Bijlage 3
De provinciale verslagen in het kader van de WSDV Aan de hand van de Provinciale verslaglegging zijn per provincie de volgende onderwerpen toegelicht: - het bestedingspatroon; - (eventuele) provinciale bijdrage voor stadsvernieuwingsactiviteiten; - beheer provinciaal stadsvernieuwingsfonds indien de rijksverdeel– sleutel niet wordt toegepast. Groningen De uitgaven voor stadsvernieuwing zijn in 1989 weer toegenomen. De eigen bijdragen van de niet-rechtstreekse gemeenten zijn eveneens gestegen. Voor de provincie als geheel geeft de hoofdgroep Verwerving, Sloop, Grondwerk een sterke stijging te zien ten opzichte van 1988. Deze stijging is voor een belangrijk deel toe te schrijven aan de verwervmg en sloop van bedrijven. Om kleinere gemeenten ervaring te laten opdoen met beheersplanning is in 1989 f 150000 door de provincie beschikbaar gesteld. De provincie heeft een éénmalige extra bijdrage van f 200 000 beschikbaar gesteld voor een experiment gericht op de collectieve aanpak van een relatief groot aantal te verbeteren woningen van particu– liere eigenaren. Door deze collectieve aanpak is een besparing van zo'n 10% gerealiseerd op de uitvoeringskosten. Net zoals in het verleden zijn ook dit jaar geen middelen «versleuteld». De particuliere woningverbetering geniet hoge prioriteit. Een kwart van het budget is hiervoor ingezet en rechtstreeks doorgesleuteld naar de gemeenten. Voor knelpunten is f 1,7 mln. gereserveerd en voor restau– raties aan monumenten en beeldbepalende panden is f 0,5 mln. ingezet. Het restant budget van f 5 mln. aangevuld met een bedrag van f 1,3 mln. (t.l.v. 1990), is verdeeld op basis van gemeentelijke inventarisatielijsten. Friesland De stijgende lijn van uitgaven is in 1989 niet doorgezet. Er is zelfs sprake van een lichte daling. Als mogelijke oorzaak wordt genoemd een grotere terughoudendheid inzake de hoofdgroep Verwerving. De bestedingen in de hoofdgroep Woonomgeving zijn in 1989 aanzienlijk gestegen. Drenthe Na een daling van de bestedingen in 1987 en 1988 zijn de uitgaven in 1989 weer toegenomen. Deze stijging komt geheel voor rekening van de niet-rechtstreekse gemeenten. De eigen bijdragen zijn gestegen van 18.2% in 1988 naar 30,7% van de totale uitgaven in 1989. Opvallend is verder de voortgaande daling van uitgaven in de hoofd– groep Verwerving, Sloop en Grondwerk en de stijging in de hoofdgroep Woonomgeving. De grotere aandacht van de gemeenten voor het milieu c.q. milieuhinderlijke bedrijven blijkt uit de toename van de uitgaven in de hoofdgroepen Milieu en Bednjven Uit het met eigen provinciale middelen gevoede Stimuleringsfonds voor de stads-en dorpsvernieuwing is een bedrag toegekend van f 270 000. Hiermee wil de provincie het opstellen van de volgende plannen stimuleren: - stads– en dorpsvernieuwingsplannen, waarbij structurele elementen dan wel specifiek Drentse kenmerken en/of waarden van bovenlokale betekenis een rol spelen; - integrale basisplannen.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1991-1992, 22307, nrs. 1-2
34
Overijssel In 1989 zijn de bestedingen opnieuw toegenomen. Evenals in Drenthe komt de toename geheel voor rekening van de niet-rechtstreekse gemeenten. Opvallend bij de niet-rechtstreekse gemeenten is de toename van uitgaven in de hoofdgroep Bedrijven (van nog geen f900000 in 1987 naar bijna f 6 mln. in 1989). Vooral de verwervingskosten van bedrijven zijn hier debet aan. Bij de rechtstreekse gemeenten zijn na een terugval in 1988 de bestedingen in de hoofdgroep Bedrijven eveneens opmer– kelijk toegenomen (70%). Provincie en gemeenten vinden beiden dat de met deze uitgaven samenhangende saneringsproblematiek met kracht moet worden voortgezet. Gelderland De uitgaven zijn ten opzichte van 1988 gestegen. Bij de niet-rechtstreekse gemeenten blijken de uitgaven in 1989 meer evenwichtig verspreid te zijn over de verschillende hoofdgroepen. Daarnaast zijn de eigen gemeentelijke bijdrage van de niet rechtstreekse gemeenten verder toegenomen. Bij de rechtstreekse gemeenten is er sprake van een accentver– schuiving van particuliere woningverbetering en verbetering woonom– geving naar Verwerving, Sloop en Grondwerk. De totale uitgaven zijn bij de rechtstreekse gemeenten in vergelijking met zowel de bestedingen in 1988 als de inkomsten in het stadsvernieuwingsfonds beduidend gedaald. Utrecht Het totaal aan uitgaven van zowel de niet-rechtstreekse gemeenten als de rechtstreekse gemeenten, exclusief de gemeente Utrecht, is verder toegenomen (15% in vergelijking tot 1988). De rechtstreekse gemeenten hanteren een «bredere» interpretatie van stadsvernieuwing dan de niet-rechstreekse gemeenten. Hierdoor liggen in de rechtstreekse gemeenten niet alleen de uitgaven en de eigen gemeentelijke bijdrage hoger, maar ook de opbrengsten. Bij de niet-rechtstreekse gemeenten zijn de uitgaven in de hoofd– groepen Verkeer en Woonomgeving zowel absoluut als relatief toege– nomen. Opvallend bij de rechtstreekse gemeenten is de toename van de beste– dingen in de hoofdgroep Milieu. Evenals in 1988 is het gehele provinciale stadsvernieuwingsfonds besteed aan projectfinanciering. De volgende projecten vormen het hoofdaandeel in de bestedingen (meer dan 75%): - reconstructie en sanering met inbegrip van sanering milieuhinderlijke bedrijven; - verbetering van de woonomgeving. De provincie ziet dit als een gunstig teken, omdat met name deze projecten een actief stads– en dorpsvernieuwingsbeleid op gang brengen. Noord-Holland De bestedingen laten nog steeds een stijgende lijn zien. De provincie verwacht dat ook in de komende jaren nog grote investeringen ten behoeve van de stadsvernieuwing nodig zijn. De eigen bijdrage van niet-rechtstreekse gemeenten neemt in verhouding tot de rechtstreekse gemeenten behoorlijk toe; in 1988 was dit 3 keer zoveel, in 1989 is dit 5 keer zoveel geworden.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1991-1992, 22307, nrs. 1-2
35
De belangrijkste uitgavenpost is Verwerving, Sloop en Grondwerk (32% van de totale uitgaven). Alle provinciale WSDV-middelen zijn aangewend als doeluitkeringen. Een groot deel van de uitgaven is besteed aan particuliere woningverbe– tering. Met diverse gemeenten zijn meerjaren-afspraken gemaakt. De provincie constateert dat deze werkwijze een belangrijke vooruitgang betekent voor het door de gemeenten te voeren meerjarenbeleid op het vlak van de stadsvernieuwing. Zuid-Holland De uitgaven liggen in 1989 hoger dan in 1988. Deze groei is vooral het gevolg van de toegenomen bestedingen van de rechtstreekse gemeenten. De uitgaven van de niet-rechtstreekse gemeenten liggen op hetzelfde niveau als die in 1988. Verwerving, sloop en grondwerk is de belangrijkste uitgavenpost. Bij de 2 grote steden vormt deze post 41% van de totale uitgaven. Dit percentage ligt bij de niet-rechtstreekse gemeenten weliswaar lager, maar is sterk stijgende. Bij de overige rechtstreekse gemeenten nemen de uitgaven in deze hoofdgroep af ten gunste van welzijn en woonom– geving/groenvoorziening. De provincie heeft in het kader van het provinciaal stimuleringsfonds f 592 246 beschikbaar gesteld . In 1990 is door de provinciale staten een nieuwe evenwichtiger verdeelverordening aangenomen. Daarbij is het basisprincipe «80% versleutelen, 20% voor specifieke bijdragen» ongemoeid gelaten. Zeeland Ondanks een daling van de uitgaven van de niet-rechtstreekse gemeenten, zijn de totaie bestedingen in vergelijking tot 1988 met 12,5% toegenomen. De hoofdgroep Verwerving, Sioop en Grondwerk vormt bij de rechtstreekse gemeenten de grootste uitgavenpost. Bij de niet-rechtstreekse gemeenten zijn de bestedingen in de hoofd– groep Milieu behoorlijk toegenomen. Het betreft hier vooral vervanging van rioleringen. Ter stimulering van stads– en dorpsvernieuwingsmaatregelen heeft de provincie in 1989 f 500 000 beschikbaar gesteld. Daarnaast is nog eens f465 000 ter beschikking gesteld voor de rioleringsproblematiek. Noord-Brabant De totale uitgaven vertonen nog steeds een stijgende lijn. Ook de eigen gemeentelijke bijdrage is in 1989 toegenomen. De provincie constateert dat activiteiten die verband houden met twee voormalige regelingen (80%-regeling en woningverbetering) nog steeds grote aandacht krijgen. De bestedingen in de hoofdgroep Verwerving, Sloop en Grondwerk zijn bij de rechtstreekse gemeenten niet alleen het grootst, maar vertonen ook nog steeds een stijgende lijn. Ook bij de niet-rechtstreekse gemeenten nemen de bestedingen in deze hoofdgroep tce. De provincie heeft 50% van de WSDV-middelen «versleuteld» over de niet-rechtstreekse gemeenten. Het overige geld is gereserveerd voor bijzondere bijdragen, die alleen worden toegekend als de aanvragen voldoen aan de criteria zoals in de verordening opgenomen. De provincie heeft een «leidraad» opgesteld, zodat aanvragen op de juiste wijze kunnen worden ingediend.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1991-1992, 22307, nrs. 1-2
36
Limburg De uitgaven vertonen ook in 1989 een stijgende lijn. De bestedingen richten zich steeds meer op de verbetering van de woonomgeving en de verwerving en sanering van bedrijven in de woonomgeving. Daarnaast is er een behoefte te constateren om stads– en dorpscentra aan te passen aan de huidige eisen. In de hoofdgroep Milieu valt op dat de uitgaven voor riolering langzaam afnemen. Oorzaak hiervan is dat gemeenten steeds meer de uitgaven uit eigen middelen bekostigen. Flevoland De provinciale WSDV-middelen zijn verdeeld over twee niet-rechstreekse gemeenten. Verbetering van particuliere woningen en herinrichting van de woonomgeving zijn de belangrijkste aandachtsge– bieden. De provincie heeft f 250 000 uit eigen middelen gereserveerd voor toekomstige bestedingen in het kader van de stadsvernieuwing.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1991-1992, 22 307, nrs. 1-2
37
Bijlage 4 Indeling gemeente categorieën 1989 MPS-gemeenten (22) 4 grote steden Overige 18 MPS-gemeenten (aandeel in (aandeel in sv-fonds sv-fonds = 217,25 promille) = 463,68 promille) Amsterdam Rotterdam 's-Gravenhage Utrecht
Apeldoorn Arnhem Breda Delft Dordrecht Eindhoven
Enschede Groningen Haarlem Heerlen Hilversum Leeuwarden
Leiden Maastricht Nijmegen Schiedam Tilburg Zaanstad
Overige rechtstreekse gemeenten (61) (aandeel in sv-fonds = 140,99 promille) Zwolle Amersfoort Deventer 's-Hertogenbosch Alkmaar Hengelo Gouda Almelo Emmen Middelburg Kerkrade
Helmond Zutphen Zeist Roermond Bergen op Zoom Vüssingen Velsen Roosendaal Beverwijk Heereveen Assen
Den Helder Vlaardingen Venlo Kampen
Sittard Hoorn Dongeradeel Bussum
Ede
Voorburg Soest
HoogezandSap– pemeer Tietjerksteradeel
Veendam Sneek Stadskanaal Enkhuizen Brunssum
Terneuzen Opsterland Winterswijk Winschoten Slochteren
Franekeradeel Goes Gorinchem Rheden Smallingerland Haarlem– mermeer Tholen Rijswijk Harlingen Weststel– lingwerf Doetinchem
Alphen a/d Rijn Vlagtwedde Landgraaf Meppel Tiel
Niet-rechtstreekse gemeenten (619) Deze gemeenten worden niet apart genoemd. Per provincie wordt alleen het aandeel in het sv-fonds gegeven. Provincie Groningen Friesland Drenthe Overijssel Gelderland Utrecht Noord-Hollana Zuid-Holland Zeeland Noord-Brabant Limburg Flevoland Totaal
Aandeel in sv-fonds in promillen 11.53 13.43 8.08 15.41 29.40 10.02 18.69 24.13 7.78 24.73 14.62
0.26 178.08
Tweede Kamer, vergaderjaar 1991-1992, 22 307, nrs. 1-2
38
Bijlage 5
Coördinatiecommissie Stadsvernieuwing Aan de Staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer 's-Gravenhage, 12 augustus 1991 In haar vergadering van 21 maart jl. heeft onze commissie uw advies– aanvrage d.d. 13 maart 1991 behandeld. In die adviesaanvrage maakte u uw voornemen kenbaar dit jaar geen Meerjarenplan Stadsvernieuwing uit te brengen. Onze commissie kwam tot de conclusie dat het uitbrengen van een summier MPS 1992-1996, gebaseerd op de wettelijke verplichte rapportage conform de Wet Stads– en dorpsvernieuwing ook in dit jaar gewenst is, gezien de noodzaak van continuïteit in de programmering. Onze commissie heeft begrip voor de situatie dat u in afwachting van de beleidsnota over de toekomst van de stadsvernieuwing, waarin het te voeren stadsvernieuwingsbeleid voor de periode na 1992 zal worden verwoord, een voorbehoud moet maken voor het overgrote deel van de planperiode van het MPS 1992-1996. Onze commissie spreekt dan ook haar waardering uit voor uw besluit alsnog een summier Meerjarenplan Stadsvernieuwing 1992-1996 uit te brengen. In de vergadering van 18juli 1991 heeft de commissie uw adviesaan– vragevan4juli 1991 over het concept MPS 1992-1996 behandeld. In algemene zin spreekt de commissie haar zorg uit over de verbreding van de stadsvernieuwingsopgave enerzijds en de vermindering van de totale financiële middelen anderzijds. De gemeentelijke vertegenwoor– digers noemen in dat verband het voorbeeld van de hogere kosten die gemoeid zijn met de verdichtingsprojecten in de steden. Voor de finan– ciering van deze projecten worden ook stadsvernieuwingsmiddelen ingezet. De gemeentelijke vertegenwoordigers wijzen erop dat voor de uitvoering van de VINEX met de vier grote steden afspraken gemaakt zijn voor de realisatie van het woningbouwprogramma waarbij voor de finan– ciering ook een beroep gedaan zal worden op de stadsvernieuwings– fondsen. Ook de gemeentelijke behoefteramingen (Afhaken of Afmaken en Zorg om Achterstand) geven aan dat er een aanmerkelijk grotere behoefte aan stadsvernieuwingsmiddelen is dan er voor de komende periode beschikbaar zijn. De behoefteramingen die ten behoeve van het MPS opgesteld worden geven in die zin een vertekend beeld dat deze voor de middellange termijn gelden en aansluiten bij de verwachte middelen. Deze ramingen geven dus aan hoe de beschikbare middelen zullen worden verdeeld en minder wat de werkelijke behoefte is. Als algemene aanbeveling adviseert de commissie de teksten neutraler te formuleren of nader te onderbouwen, zodat suggesties voorkomen worden. Onze commissie acht het onderdeel «Provinciaal toezicht op gemeenten» te summier verwoord en pleit voor de toevoeging van een nadere toelichting op hoofdlijnen en algemene conclusies. Naar aanleiding van de tabel 5 over de absolute en relatieve verdeling van de totale uitgaven op basis van de verslaglegging WSDV over de negen hoofdgroepen voor de bestedingsjaren 1986, 1987, 1988 en 1989, de programmajaren 1990 en 1991 en de behoefteramingen 1992-1995, verzoekt de commissie om na te gaan of uitsplitsing naar gemeente-categorieën mogelijk is, zij acht in ieder geval voor 1989 een uitsplitsing gewenst. Tweede Kamer, vergaderjaar 1991-1992, 22 307, nrs. 1-2
39
Een nadere toelichting bij de tabellen acht de commissie op zijn plaats, verduidelijking van de conclusies is noodzakelijk. De commissie bepleit een zodanige redactie van het onderdeel «Voorzieningen aan huurwoningen» van de paragraaf 3.1. «wonen», dat duideliik wordt dat de noodzaak van ingrijpende voorzieningen aan vooroorlogse woningen niet is afgenomen. Met de conclusies van het onderdeel «Trends in de bestedingen en inzicht in de behoefte» met betrekking tot de verbetering van eigen woningen gaat de commissie accoord met als reden voor stabilisatie de vermelding dat gemeenten aan andere stadsvernieuwingsactiviteiten noodgedwongen prioriteit moeten geven. Een toelichting bij dit onderdeel acht de commissie op zijn plaats. Onze commissie is van mening dat de conclusie in het paragraafon– derdeel «Nieuwbouw in bestaand stedelijk gebied» te voorbarig en te suggestief is en stelt voor de eerste zin te schrappen. Onze commissie stelt voor aan paragraaf 3.2 «Sociale vernieuwing» toe te voegen een verwijzing naar de voortgangsrapportage sociale vernieuwing en de relatie tussen stadsvernieuwing en sociale vernieuwing aan te geven. Voor een goede afstemming op lokaal niveau van sociale vernieuwing en stadsvernieuwing, het bevorderen van goed beheer en een goed sociaal klimaat acht de commissie een vereenvoudiging van de regel– geving noodzakelijk. In dit kader adviseert de commissie de C-posten kritisch te beoordelen op de relatie met de stadsvernieuwing. Onze commissie constateert dat in paragraaf 3.5 «openbare ruimte, groen, verkeer en vervoer» niets vermeld wordt over openbare ruimte en groen en stelt voor deze paragraaf alsnog aan te vullen. In paragraaf 3.6 «Monumenten» wordt met name op grond van de «Evaluatienota Stadsvernieuwing in de jaren '80» geconcludeerd dat de bereikte positieve resultaten intrekking van de WVC bijdrage aan het stadsvernieuwingsfonds rechtvaardigen. De gemeentelijke vertegenwoor– digers stellen dat de conclusie in tegenspraak is met de constatering in de nota «Stadsvernieuwing in Cijfers». Deze nota constateert dat de verbetering van monumenten achter is gebleven bij de ramingen van de NSDV uit 1981 (p.10 en 57). Sinds de invoering van de WSDV in 1985 is de rijksbijdrage t.b.v. monumenten steeds verder teruggelopen (p.57). Onze commissie acht de argumentatie te mager en verzoekt om verduidelijking van dit onderdeel. Onze commissie spreekt haar zorg uit over intrekking van de WVC-bijdrage aan het stadsvernieuwingsfonds, aangezien duidelijk is dat de monumenten uit de periode 1850-1940 nog niet zijn aangepakt. Verwacht wordt dat in die categorie monumenten zich nog grote problemen zullen aandienen. De commissie acht het van belang dat de tekorten scherper in beeld gebracht worden. Ter vergadering zijn nog verschillende opmerkingen van meer redac– tionele aard gemaakt. Uw vertegenwoordigers in de commissie hebben toegezegd die te zullen verwerken. Namens de Coördinatiecommissie Stadsvernieuwing, de voorzitter, de secretaris.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1991-1992, 22307, nrs. 1-2
40