Tweede Kamer der Staten-Generaal
2
Vergaderjaar 2000–2001
27 088
Kabel en consument: marktwerking en digitalisering
Nr. 18
BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN ONDERWIJS, CULTUUR EN WETENSCHAPPEN Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Zoetermeer, 13 maart 2001 1. Inleiding In april 2000 heeft het kabinet de notitie «Kabel en consument: marktwerking en digitalisering» gepresenteerd aan de Tweede Kamer (Kamerstuk II 27 088, nr. 2). Deze nota was een vervolg op de nota Kabel, omroep en consument: pluriformiteit, betaalbaarheid en vrije keuze (Kamerstuk 26 602, nr. 1). Beide nota’s bevatten een aantal maatregelen gericht op bevordering van marktwerking, digitalisering van infrastructuren en keuzevrijheid voor consumenten. In deze brief geeft de regering een overzicht van de voortgang die sindsdien is geboekt. Daarmee komt zij tevens tegemoet aan het verzoek uit de motie-Nicolaï (Kamerstuk II 27 088, nr. 5), ingediend tijdens het notaoverleg over de tweede kabelnota. In deze motie wordt gevraagd om een plan van aanpak voor de introductie van digitalisering en individuele keuzevrijheid. De regering heeft hier destijds op geantwoord dat zij het belang van digitalisering en individuele keuzevrijheid onderschrijft en haar beleid met betrekking tot deze onderwerpen heeft neergelegd in de kabelnota «Kabel en consument: marktwerking en digitalisering» (zie Kamerstuk II 27 088, nr. 15, d.d. 9 juni 2000). Belangrijk onderdeel van dit beleid is het bevorderen van concurrentie tussen en op infrastructuren. Rechtstreekse overheidsinvesteringen in digitalisering van infrastructuur of digitale diensten (bijvoorbeeld via een verlaging van het BTW-tarief voor het kabelabonnement) werd – en wordt – noch door de regering noch door de Tweede Kamer wenselijk geacht. Investeringen zouden uit de markt zelf moeten komen. De aangekondigde maatregelen zijn dan ook voor een groot deel gericht op concurrentie en marktwerking. Concurrentie zal dienstenaanbieders, kabelexploitanten en andere infrastructuurbeheerders moeten stimuleren tot verdere investeringen in digitalisering van netwerken en een uitgebreid digitaal dienstenaanbod, wat consumenten uiteindelijk meer keuzevrijheid zal opleveren.
KST51825 ISSN 0921 - 7371 Sdu Uitgevers ’s-Gravenhage 2001
Tweede Kamer, vergaderjaar 2000–2001, 27 088, nr. 18
1
2. Digitalisering Digitalisering heeft een aantal voordelen, waaronder vergroting van de capaciteit, meer mogelijkheden voor nieuwe diensten zoals internet, telefonie en interactieve programmering en meer keuzevrijheid voor consumenten. Op dit terrein wordt geleidelijke vooruitgang geboekt. Verschillende kabelmaatschappijen (Casema, Essent, Mediakabel) bieden inmiddels op beperkte schaal decoders en digitale diensten aan. UPC is begonnen met de marketing van digitale televisiepakketten en een electronische programmagids (EPG). Het bedrijf opende in oktober 2000 het Digitale Media Centrum (DMC) waar televisiezenders uit de hele wereld kunnen worden ontvangen, bewerkt (van ondertiteling voorzien, nagesynchroniseerd, ingekort etc.) en vervolgens geschikt gemaakt voor verdere distributie. Langzamerhand komen meer zenders en pluspakketten via de kabel beschikbaar. Digitalisering moet ertoe leiden dat mensen meer individuele keuzevrijheid krijgen en zelf hun programma-aanbod kunnen samenstellen. Dit is echter een kwestie van lange adem. Individuele keuzevrijheid per zender is economisch vooralsnog niet rendabel. Ook concurrentie van alternatieve infrastructuren zoals DVB-T, satelliet en omroep via het telefoonnetwerk kunnen op termijn voor een grotere keuzevrijheid van consumenten zorgen. De regering heeft besloten om dit jaar vergunningen uit te geven voor het gebruik van etherfrequenties voor digitale televisie (DVB-T) en digitale radio (T-DAB). Satellietmaatschappijen bieden consumenten nu al een digitaal boeket en breedbandige internetverbindingen. Naast audio- en videodiensten bieden verschillende kabelmaatschappijen de mogelijkheid tot telefonie en (breedband)internet via de kabel. Volgens cijfers uit zomer 2000 hebben kabelexploitanten in Nederland ongeveer 150 000–175 000 internetabonnees. Ook bieden enkele kabelmaatschappijen telefoniediensten aan1. Voor wat betreft de ontwikkeling van digitale diensten wordt vooral van de opkomst van (breedband)internet via de kabel een belangrijke impuls verwacht. Op deze markt ondervindt de kabel concurrentie van KPN dat in 2000 onder de naam Mxstream is begonnen met de introductie van ADSL in een aantal grote steden en streeft naar 300 000 aansluitingen eind 2001. KPN biedt andere ISP’s toegang tot ADSL, zodat internetgebruikers keuze hebben uit verschillende ISP’s. Ook bedrijven als Cistron, Demon, Versatel en BabyXL hebben plannen voor een grootschalige roll-out van ADSL diensten. Een andere partij met ambitieuze plannen om huishoudens in op een breedbandig netwerk aan te sluiten is het Zweedse bedrijf Bredbandsbolaget. De ontwikkeling van digitale diensten en content voor de kabel houdt nog geen gelijke tred met de investeringen in infrastructuur. Aanvankelijke plannen van marktpartijen voor een grootschalige introductie van decoders door een deel van het huidige standaardpakket alleen nog digitaal beschikbaar te maken hebben plaatsgemaakt voor een meer geleidelijke strategie. De impuls tot aanschaf (of huur) van een decoder moet nu vooral komen uit extra televisie- en radiopakketten en nieuwe diensten als EPG’s, pay-per-view, telefonie en internet via de kabel.
Convenantbesprekingen
1
Bron: Breedbandmonitor, voorjaar 2000 uitgave van Vecai in samenwerking met KPN en Digitenne.
Ter voorbereiding op de nota «Kabel en consument; digitalisering en marktwerking» is overleg gevoerd met betrokken partijen tijdens twee rondetafelconferenties (15-12-1999 en 21-02-2000). Het overleg tussen kabelbedrijven en programma-aanbieders is na deze conferenties voortgezet met als doel te komen tot een convenant waarin afspraken worden
Tweede Kamer, vergaderjaar 2000–2001, 27 088, nr. 18
2
gemaakt over een fasegewijze overgang van analoge naar digitale doorgifte van programma’s op de kabel en de ontwikkeling van nieuwe digitale diensten. De overheid is toehoorder bij het overleg. Tot nu toe hebben de convenantbesprekingen niet geleid tot concrete afspraken. De deelnemers ervaren de bijeenkomsten niettemin als zeer nuttig.
Switch-off Digitalisering leidt er uiteindelijk toe dat een einde kan komen aan analoge uitzending van televisie- en radiosignalen. Om de markt een duidelijk signaal te geven dat dit op een bepaald moment het geval zal zijn, is in een aantal Europese landen een datum bepaald waarop analoge uitzending beëindigd zal worden. Marktpartijen kunnen hier in hun ondernemingsstrategie rekening mee houden. De landen die een zogenaamde switch-off datum hebben afgekondigd, doen dit allen onder het voorbehoud dat het merendeel van de bevolking op dat moment ook feitelijk in staat moet zijn om televisie en radio digitaal te ontvangen. De regering is van plan om een werkgroep in het leven te roepen met onafhankelijke deskundigen die de verschillende aspecten van dit onderwerp in kaart moet brengen, zowel voor de ether als voor de kabel. Aspecten die daarbij natuurlijk een rol spelen zijn de beschikbaarheid van decoders of digitale toestellen, de mate van penetratie van deze apparaten onder de bevolking, de fasering van de overgang van analoge naar digitale doorgifte en de voor- en nadelen van verschillende opties voor het bepalen van een switch-off datum. 3. Concurrentie tussen infrastructuren Ter bevordering van concurrentie tussen infrastructuren voor toegang tot omroepprogramma’s heeft de regering in de voorgaande kabelnota’s een aantal maatregelen aangekondigd. In deze paragraaf wordt de stand van zaken per infrastructuur vermeld.
Digitale ether De regering heeft besloten vergunningen uit te geven voor het gebruik van etherfrequenties voor het uitzenden van digitale televisie (DVB-T) en digitale radio (T-DAB). Belangrijke doelstelling van de uitgifte van frequenties voor digitale televisie is het creëren van concurrentie met de kabel. Andere doelstellingen zijn een efficiënt ethergebruik (er kunnen vier tot vijf maal zoveel programma’s over hetzelfde kanaal) en het ontwikkelen van nieuwe diensten. Voor DVB-T zijn vijf frequenties beschikbaar, waarvan er één bestemd is voor de publieke omroep. De andere vier frequenties worden in één vergunning toegewezen. Aanvankelijk zouden de frequenties voor DVB-T worden geveild. De Staatssecretaris van Verkeer en Waterstaat heeft in haar brief van 21 november 2000 aan de Tweede Kamer meegedeeld dat de regering afziet van veiling en de frequenties voor digitale televisie in mei of juni middels een vergelijkende toets uit te geven. Bij een vergelijkende toets worden de vergunningaanvragers beoordeeld aan de hand van inhoudelijke criteria omtrent de exploitatie van de frequenties, waaronder het criterium dat de aanvrager de eerste vier jaar ten minste 80% van de capaciteit gebruikt om televisieprogrammas voor algemene omroep uit te zenden. De keuze voor dit instrument betekent dat het Ministerie van OCenW de toets organiseert op basis van de Telecommunicatiewet. Tijdens de voorbereidingen voor de introductie van digitale ethertelevisie is gebleken dat er interferentie kan optreden tussen ethersignalen en de signalen op de kabelnetwerken. Het streven is erop gericht deze interferentieproblematiek te minimaliseren.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2000–2001, 27 088, nr. 18
3
Satelliet – Bouwbesluit Bij de kamerbehandeling van de tweede kabelnota is de motie-Van Walsem/Halsema aangenomen (Kamerstuk II 27 088, nr. 11, 5 juni 2000). Hierin wordt verzocht om in het Bouwbesluit de verplichting op te nemen dat in nieuwbouwwoningen een satellietaansluiting moet worden aangebracht. De regering heeft besloten hierover geen nieuwe eisen op te nemen in het Bouwbesluit. Dit zou in strijd zijn met het eerdere voornemen om juist diverse voorschriften omtrent telefoon-, radio-, en televisieaansluitingen te schrappen uit het Bouwbesluit, en het streven van de regering om te komen tot een drastische vereenvoudiging van de bouwregelgeving. Hiermee wordt weliswaar formeel geen uitvoering gegeven aan de motie, maar wordt wel het beoogde doel gerealiseerd, te weten een gelijke concurrentiepositie voor alle infrastructuren. Door de eisen voor telefoon-, radio-, en televisieaansluitingen uit het Bouwbesluit te schrappen, vervalt immers ook de voorkeurspositie van de kabel hierin. Dit is de Tweede Kamer meegedeeld in een brief van de Staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, d.d. 30 januari 2001 (27 088, nr. 11). – Lokale en regionale omroep via de satelliet Op grond van artikel 64a van de Mediawet is het lokale en regionale omroepen niet toegestaan hun programma’s uit te zenden buiten de grenzen van de gemeente of provincie waarvoor zij bestemd zijn. De facto betekent dit dat satellietmaatschappijen geen lokale en regionale omroepen kunnen aanbieden, omdat deze bij verspreiding via satelliet automatisch buiten het hen toegestane verspreidingsgebied ontvangen zouden kunnen worden. Deze bepaling benadeelt satellietaanbieders in hun concurrentiepositie. De meeste mensen willen immers graag lokale en regionale programma’s kunnen ontvangen. De regering heeft daarom in de tweede kabelnota aangekondigd deze belemmering voor concurrentie weg te nemen. Dit zou kunnen door artikel 64a van de Mediawet (derde lid) aan te vullen met een uitzondering voor programma’s van lokale en regionale omroep, waardoor de verspreiding van deze programmas via de satelliet mogelijk wordt. Een andere optie is om artikel 64a volledig te schrappen. Hiermee wordt tegelijk een tweede probleem wordt opgelost. Verspreid over heel Nederland zijn gemeenten die zich door een gedeeld dialect of een gedeelde geschiedenis verwant voelden met naastliggende gemeenten of regio’s. Zij kunnen echter niet de lokale of regionale omroep uit het aangrenzende gebied ontvangen omdat artikel 64a dit aan de instelling voor lokale of regionale omroep verbiedt. Wanneer artikel 64a geschrapt zou worden, zouden kabelexploitanten ertoe kunnen besluiten in dergelijke gemeenten de lokale of regionale omroep van de verwante gemeente of regio in het pakket op te nemen. De voor- en nadelen van afschaffing respectievelijk wijziging van artikel 64a worden op korte termijn nog nader onderzocht, waarna het wetsvoorstel ingediend kan worden. – Bouwvergunningvereisten en gemeenteverordeningen De vraag in hoeverre gemeenten een verschillend beleid voeren met betrekking tot bouwvergunningvereisten of gemeenteverordeningen in aanvulling op de Woningwet in relatie tot plaatsing van satellietschotels is doorgespeeld naar het Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieu. Van deze zijde heeft men nog geen aanleiding gevonden voor het melden van problemen ter zake.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2000–2001, 27 088, nr. 18
4
4. Digitalisering en nieuwe diensten
Onderzoek Fonds Publieke Diensten Bij de behandeling van de tweede kabelnota in de Tweede Kamer 5 juni 2000 en in antwoord op de motie-Halsema (Kamerstuk II 27 088, nr. 14) heeft de regering toegezegd om onderzoek te doen naar nut en noodzaak van een stimuleringsfonds voor publieke digitale diensten (Kamerstuk II 27 088, nr. 15, d.d. 9 juni 2000). Het onderzoek moet aantonen of er naast het algemene en bestaande specifieke beleid behoefte is aan een stimuleringsfonds voor «publieke diensten» op digitale platforms, en zo ja wat hiervan dan doelstelling, omvang en reikwijdte zou moeten zijn. Het onderzoek zal antwoord geven op de volgende vragen: 1. Welke publieke digitale diensten zijn op dit moment in Nederland beschikbaar? 2. Zijn er aanwijsbare knelpunten of lacunes in het aanbod en de afname van publieke digitale diensten op internet? 3. Kan een instrument als een stimuleringsfonds bijdragen aan het wegnemen van eventuele belemmeringen van publieke functies op internet, en wat zou doelstelling, omvang en reikwijdte van zo’n fonds dan moeten zijn? De resultaten van het onderzoek worden verwacht in mei 2001.
Bedrijfsfonds voor de pers Het Bedrijfsfonds voor de Pers heeft in zijn beleidsessay Vernieuwend persbeleid (1997) gepleit voor verruiming van de werkingssfeer, teneinde financiële steun aan «electronische journalistieke informatieproducten» mogelijk te maken, voor zover die ondernemingsgewijs worden uitgegeven en bestemd zijn voor het algemeen publiek in ons land. Een dergelijk initiatief zou kunnen bijdragen aan stimulering van digitale diensten. Ik heb het Bedrijfsfonds uitgenodigd om dit idee nader uit te werken en ik verwacht daarover binnenkort een meer uitgewerkt advies. Daarop zal ik ingaan in mijn brief aan de Kamer inzake het toekomstig persbeleid.
McKinsey-onderzoek McKinsey heeft in opdracht van NOS, Ministerie van OCenW en STER onderzoek verricht naar de strategie die de publieke omroep zou moeten voeren met betrekking tot de ontwikkeling van internet, digitale televisie en andere nieuwe diensten. De NOS zal de resultaten van het onderzoek gebruiken als bouwsteen voor de uitwerking van haar beleid op het terrein van nieuwe media. Het eindrapport van McKinsey is bij brief van 2 maart 2001 aan de Tweede Kamer aangeboden. 5. Toegang tot de kabel In de nota «Kabel en consument; marktwerking en digitalisering» kondigt de regering aan dat zij een goede toegangsregeling voor omroepprogramma’s zal ontwerpen die wordt vastgelegd in de Telecommunicatiewet.
1
Motie Van Zuijlen, Kamerstuk 27 088, nr. 3; motie Nicolaï en Van Walsem, Kamerstuk 27 088, nr. 6; motie Halsema en Atsma, Kamerstuk 27 088, nr. 12.
Tijdens de behandeling van de nota heeft de Tweede Kamer daarnaast in drie verschillende moties aangedrongen op een toegangsregeling voor Internet Service Providers (ISP’s)1. Dit verzoek werd nog eens herhaald tijdens het Algemeen Overleg Netwerken in de Delta van 18 oktober 2000 (Kamerstukken II 26 643, nr. 6).
Tweede Kamer, vergaderjaar 2000–2001, 27 088, nr. 18
5
De Staatssecretaris van Verkeer en Waterstaat streeft ernaar voor de zomer een wetsvoorstel in te dienen waarin toegang tot de kabel voor programma-aanbieders wordt gecombineerd met de regulering van toegang tot de kabel voor ISP’s. Hiermee wordt vooruitgelopen op de wetswijziging die nodig is wanneer straks de nieuwe Telecomrichtlijnen van de Europese Commissie zijn aangenomen en waarvan toegang tot infrastructuren een onderdeel vormt1. Op dit moment wordt in Brussel nog onderhandeld over de inhoud van de Telecomrichtlijnen. Hoewel de definitieve uitkomst van deze onderhandelingen nog niet vaststaat, tekenen de grote lijnen zich al wel af. Het wetsvoorstel dat de Staatssecretaris van Verkeer en Waterstaat zal indienen, sluit daarom aan bij de in de Europese voorstellen gevolgde systematiek. Belangrijk is dat de Europese voorstellen aansluiting zoeken bij het algemeen mededingingsrecht. Wel blijft het mogelijk om bepaalde partijen ex ante toegangsverplichtingen op te leggen. Dit geldt ook als partijen gezamenlijk een machtspositie hebben. De regering beoogt met het wetsvoorstel meer duidelijkheid te bieden voor marktpartijen en zodoende de ontwikkeling van internet- en omroepdiensten via de kabel te bevorderen. Het wetsvoorstel schrijft voor welke systematiek gevolgd moet worden bij het aanwijzen van partijen met aanmerkelijke marktmacht en geeft aan welke toegangsverplichtingen de toezichthouder vervolgens kan opleggen. Daarbij wordt zowel toegang tot «kale» capaciteit geregeld (zoals bijvoorbeeld voor aanbieders van programmapakketten als Canal+) als toegang tot het standaardpakket. Ook bevat het wetsvoorstel een regeling voor geschillenbeslechting bij toegang tot systemen voor voorwaardelijke toegang. Voor toegang tot de kabel voor ISP’s geldt dezelfde systematiek. Het wetsvoorstel maakt – in lijn met de voorstellen van de Europese Commissie – echter een voorbehoud met betrekking tot beginnende markten Het wetsvoorstel is in februari in het OPT besproken. Tevens is het voor advisering naar de OPTA en NMa gestuurd. Op basis van de reacties zal worden bezien of het wetsvoorstel nog aanpassing behoeft. Vervolgens zal het wetsvoorstel in april in de ministerraad worden behandeld. Daarna wordt het voor advies naar de Raad van State en langs de Europese Commissie gestuurd. De regering streeft ernaar het wetsvoorstel nog voor de zomer van 2001 in te dienen bij de Tweede Kamer.
Onderlinge verhouding toezichthouders De Staatssecretaris van OCenW heeft de Kamer een brief toegezegd waarin de verhouding tussen de toezichthouders wordt verduidelijkt. Dit naar aanleiding van de uitspraak van OPTA inzake toegang tot de kabel voor programma-aanbieder Muzzik en de tariefsverhogingen die hiervan mogelijk het gevolg zijn. De brief over deze kwestie zal binnenkort aan de Tweede Kamer worden gezonden.
Monitoring OPTA/NMa De regering heeft OPTA en NMa de opdracht gegeven om de markt voor toegang tot internet periodiek te monitoren. OPTA en NMa zullen half maart 2001 een consultatiedocument over deze materie publiceren. 6. Standaardisering 1
Op 12 juli 2000 heeft de Europese Commissie vijf voorstellen tot richtlijnen ingediend bij de Raad en het Europees Parlement. Op 12 december 2000 heeft de Nederlandse regering haar standpunt op hoofdlijnen gepubliceerd.
In de nota «Kabel en consument: marktwerking en digitalisering» (Kamerstuk II 27 088, nr. 2) is reeds aangegeven dat het kabinet een enkele standaard voor decoders, digitale televisietoestellen en bijbehorende besturingssystemen en gebruiksinterfaces wenselijk vindt. De overheid
Tweede Kamer, vergaderjaar 2000–2001, 27 088, nr. 18
6
kan echter niet verplicht een standaard opleggen. In de brief van de Staatssecretaris van OCenW aan de Tweede Kamer «Kabel en consument: marktwerking en digitalisering» (Kamerstuk 27 088, nr. 15) heeft de regering toegezegd nader overleg met partijen te voeren, overigens zonder daaraan een resultaatsverplichting te koppelen. Dat overleg vindt op korte termijn plaats. 7. Auteursrechten In de tweede kabelnota is gewezen op de mogelijke auteursrechtelijke consequenties van digitale verspreiding van programma’s via de decoder. Rechthebbenden zijn van mening dat de digitale televisieuitzending een afzonderlijke openbaarmaking is in de zin van artikel 12 van de Auteurswet 1912, waarvoor opnieuw toestemming moet worden gevraagd en een vergoeding voor moet worden betaald. Inmiddels heeft de VECAI het standpunt ingenomen dat er geen sprake is van een (nieuwe) openbaarmaking bij gelijktijdige uitzending van programma’s in analoge en digitale vorm. Ook de NOS stelt zich ten aanzien van de digitale etherverspreiding op ditzelfde standpunt. Op initiatief van de betrokken ministeries (OC&W, Justitie en EZ) is overleg gestart met betrokken partijen. De inzet van de overheid is dat partijen tot overeenstemming komen. De belangen van rechthebbenden moet in evenwicht worden gebracht met het belang van de ontwikkeling van nieuwe media. Ook op de Europese agenda staat auteursrecht en nieuwe media, dit in het kader van de implementatie van de Europese Auteursrechtrichtlijn. Doelstelling van deze richtlijn is de wetgeving betreffende het auteursrecht en de naburige rechten aan te passen aan de technologische ontwikkelingen, zodat de wetgeving ook van toepassing is in de digitale omgeving. Het Europees Parlement heeft op 14 februari jl. een advies vastgesteld in tweede lezing. Auteursrecht en nieuwe media vormen een complexe materie. Het vergt dan ook de nodige tijd en inspanning alvorens tot een juist evenwicht kan worden gekomen tussen de belangen van rechthebbenden en de ontwikkeling van nieuwe media. Voor de zomer zal de Kamer nader geïnformeerd worden over de auteursrechtelijke problematiek bij digitalisering van de uitzending van programmas via de kabel en ether en over de uitkomsten van het gevoerde overleg met betrokken partijen. 8. Piraterij van smart cards Piraterijproblematiek inzake smart cards en decoders heeft de aandacht van zowel de Europese Unie als de Raad van Europa. Het Europees Parlement heeft in zijn resolutie van 13 mei 1997 over het Groenboek «Rechtsbescherming van geëncrypteerde diensten op de interne markt» de Europese Commissie verzocht een voorstel voor een richtlijn in te dienen met betrekking tot diensten, waaronder omroepdiensten, die gecodeerd zijn om de betaling van een vergoeding te waarborgen. In 1998 is deze richtlijn betreffende de rechtsbescherming van diensten gebaseerd op of bestaande uit voorwaardelijke toegang door het Europees Parlement en de Raad aangenomen. De richtlijn verplicht lidstaten om voor 28 mei 2000 illegale uitrustingen (zoals gepirateerde smart cards) te verbieden die ontworpen zijn om vanuit commerciële overwegingen ongeoorloofde toegang te verschaffen tot beschermde diensten (zoals betaaltelevisie), en passende sancties mogelijk te maken om de inbreuk op dit verbod tegen te gaan. De richtlijn laat het echter met het oog op het subsidiariteitsbeginsel aan de lidstaten zelf over om te kiezen om op de onder deze richtlijn vallende illegale activiteiten strafrechtelijke of civielrechtelijke sancties te stellen.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2000–2001, 27 088, nr. 18
7
De Nederlandse regering heeft deze richtlijn reeds geïmplementeerd in bestaande straf- en civielrechtelijke wetgeving, te weten art. 326c van het Wetboek van Strafrecht (illegaal gebruik maken van diensten) en het onrechtmatige-daadsrecht in het Burgerlijk Wetboek. Evenals andere vormen van piraterij kan de piraterij van smart cards nadelige economische effecten hebben, zoals op de ontwikkeling van de digitalisering van de ether en de kabel, daar digitale televisie vooralsnog alleen te ontvangen zal zijn via decoders en smart cards. Het kabinet meent dat deze vorm van piraterij adequaat aangepakt kan worden met behulp van het beschikbare wettelijke instrumentarium. Het kabinet zal de ontwikkelingen op dit domein nauwgezet blijven volgen. 9. Lokale omroepen
Doorgifteplicht lokale omroepen In enkele grote steden vullen lokale omroepen meerdere kanalen met programma’s. In deze gevallen vervult de lokale zendgemachtigde haar taak door een kanaal te bestemmen voor een professionele lokale omroep (zoals bijvoorbeeld AT5 en MTV in Amsterdam) en daarnaast één of meer radio- en/of televisiekanalen in te richten als open kanaal. De open kanalen bieden zendtijd aan omroepen voor en door etnische minderheden en multiculturele omroepen, maar ook buurtomroepen, jongeren, kunstenaars en andere initiatieven vanuit de lokale bevolking vullen de zendtijd. In de nota «Kabel en consument: digitalisering en marktwerking» is aangekondigd de Mediawet, met behoud van het nieuwe regime van hoofd- en neventaken, op verzoek van de Tweede Kamer in die zin aan te passen dat voor deze programma’s ook een doorgifteplicht zal gelden. De inhoud van deze aanpassing is bekend gemaakt in een brief over de voortgang in media en minderhedenbeleid (Kamerstuk II 26 597, nr. 6) die de Staatssecretaris van OCenW 10 november 2000 naar de Tweede Kamer zond. De aanpassing komt er, kort gezegd, op neer dat in de Mediawet de open kanalen van de lokale omroep in hun geheel worden gerekend tot de hoofdtaak. Daarmee vallen ze automatisch onder de doorgifteplicht. Voorwaarde is wel dat de deze kanalen een aanzienlijke bijdrage ontvangen uit publieke middelen. Met deze voorwaarde wordt bovendien een ongelimiteerde uitbreiding van het aantal kanalen waarvoor de doorgifteplicht geldt, voorkomen. Een uitbreiding van het voorkeursrecht op frequentieruimte acht de regering niet gewenst en praktisch ook moeilijk uitvoerbaar. In het kader van zero-base zijn frequenties gereserveerd voor lokale publieke zendgemachtigden in de vier grote steden ten behoeve van minderheden- of multiculturele programmering.
Kosten doorgifte lokale omroepen In de kabelnota van april 2000 is melding gemaakt van de extra kosten waarmee lokale omroepen zich volgens de OLON geconfronteerd zien rond aanlevering van hun signalen en die het gevolg zijn van modernisering en schaalvergroting van kabelnetten. Het is op dit moment nog niet duidelijk wat de omvang van dit probleem is en of er in overleg tussen de betrokken partijen oplossingen kunnen worden gevonden. Over dit onderwerp zal nader worden overlegd met OLON, de Vecai en het Commissariaat voor de Media.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2000–2001, 27 088, nr. 18
8
10. Programmaraden Gedurende de overgangsfase naar marktwerking en keuzevrijheid zijn programmaraden nodig om invloed van consumenten op het programmaaanbod via de kabel te waarborgen. De regering heeft in beide kabelnota’s toegezegd maatregelen te nemen die het functioneren van programmaraden moeten verbeteren. In januari 2001 heeft het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen een conferentie over dit onderwerp georganiseerd1. De belangrijkste conclusies luiden als volgt: – Programmaraden die op basis van contractuele afspraken tussen gemeenten en kabelexploitant over gehele programmapakket adviseren functioneren over het algemeen goed. – In gevallen waar programmaraden over basispakket van 15 zenders adviseren is de adviesruimte beperkt. Programmaraden bepleiten daarom uitbreiding van de (wettelijke) adviesruimte. – Veel programmaraden hebben te weinig (financiële) middelen en zijn te eenzijdig afhankelijk van financiering door kabelexploitanten. – Er bestaat grote behoefte aan een vorm van landelijke, professionele ondersteuning. Deze zou moeten voorzien in bundeling van kennis en expertise. Andere mogelijke functies zijn het optreden als gesprekspartner voor overheid en kabelexploitanten en vergroting van de herkenbaarheid van programmaraden onder de bevolking. – Veel programmaraden functioneren op regionaal niveau, waarbij verschillende gemeenten tot de oprichting van een gezamenlijke programmaraad komen.
Reikwijdte advies De regering wil de adviesbevoegdheid van programmaraden op het huidige niveau handhaven. Dit advies heeft betrekking op ten minste 15 televisiezenders en 25 radiozenders. In sommige gemeenten adviseren programmaraden op basis van contractuele afspraken tussen gemeente en kabelexploitant over het gehele standaardpakket. Het staat ook andere kabelexploitanten vrij om programmaraden over meer dan 15 televisie- en 25 radiozenders advies te vragen.
Financiering programmaraden De regering heeft toegezegd in het kader van verbetering van het functioneren van programmaraden ook naar de financiering van programmaraden te kijken. De VNG is van mening dat de rijksoverheid gemeenten zou moeten compenseren voor de verplichting die de Mediawet hen oplegt om een programmaraad in te stellen via een bijdrage in het gemeentefonds. Uit een recent onderzoek door KPMG in opdracht van het Commissariaat voor de Media blijkt echter dat de financiering van programmaraden in de praktijk grotendeels door kabelexploitanten wordt gedragen2. Dit geldt in 55% van de gevallen, in 27% van de gevallen betaalt de gemeente de programmaraad, in 18% een combinatie van gemeente en kabelexploitant.
1
Conferentie programmaraden, 19-01-2001, Utrecht. Programmaraden een weeskindje? Evaluatie en aanbevelingen inzake het functioneren van de programmaraden. Amstelveen: KPMG Vitality, 28 april 2000.
2
In theorie zou financiering door de kabelexploitant de onafhankelijkheid van programmaraden kunnen aantasten. Hierop is ook gewezen in beide kabelnota’s. Tijdens de conferentie over programmaraden bleek dat programmaraden dit in de praktijk echter niet altijd zo ervaren. Wel vinden zij het onwenselijk eenzijdig financieel afhankelijk te zijn van kabelexploitanten.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2000–2001, 27 088, nr. 18
9
De conclusie van de regering is dat de financiële ondersteuning van programmaraden zowel centraal als decentraal een gemeenschappelijke verantwoordelijkheid is van OCenW, gemeenten en kabelexploitanten. OCenW is bereid tot een financiële bijdrage aan verbetering van het functioneren van programmaraden. OCenW zal daarom laten onderzoeken hoe centrale ondersteuning voor programmaraden het best georganiseerd kan worden. Hieraan wordt inmiddels gewerkt. Naar de financiering van afzonderlijke programmaraden moet serieus worden gekeken. Over dit onderwerp wordt nog overlegd met de VNG.
Modelreglement Tot slot zal in de Mediawet worden vastgelegd dat programmaraden moeten beschikken over een door het Commissariaat voor de Media goedgekeurd reglement. Het Commissariaat heeft hiertoe een modelreglement opgesteld. Dit bevat onder andere artikelen die een representatieve samenstelling van de programmaraad en van het advies beogen te waarborgen. Tevens bevat het bepalingen voor uniforme en meer transparante adviesprocedures, zowel voor programma-aanbieders als voor de bevolking namens wie de programmaraad advies uitbrengt. Na een ronde van mondeling en schriftelijk commentaar zal het Commissariaat voor de Media het modelreglement definitief vaststellen. De Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen, mede namens de Minister van Economische Zaken en de Staatssecretaris van Verkeer en Waterstaat, F. van der Ploeg
Tweede Kamer, vergaderjaar 2000–2001, 27 088, nr. 18
10