Tweede Kamer der Staten-Generaal
2
Vergaderjaar 1996–1997
22 777
Vrouwen in politiek en openbaar bestuur
Nr. 8
BRIEF VAN DE MINISTER VAN BINNENLANDSE ZAKEN Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal ’s-Gravenhage, 13 november 1996 1. Inleiding In het Kabinetsstandpunt Vrouwen in Politiek en Openbaar bestuur (VPO) heeft het kabinet in 1992 een aantal maatregelen aangekondigd, als impuls om het aandeel vrouwen in de politiek en het openbaar bestuur te vergroten. Tevens is in het standpunt aangekondigd dat, met het oog op de periode 1996–2000 een evaluatie van de in 1995 bereikte deelnamepercentages van vrouwen en van het effect van de genomen maatregelen zou plaatsvinden. Aan de maatregelen van het kabinetsstandpunt is uitvoering gegeven door middel van een projectgroep binnen het ministerie van Binnenlandse zaken. Het project VPO heeft bijgedragen aan een van de speerpunten van het beleidsprogramma «Met het oog op 1995», nl. de «vergroting van de deelname van vrouwen aan politieke en maatschappelijk besluitvorming». De andere bijdrage aan dit speerpunt werd geleverd door de interdepartementale projectgroep Vergroting van de deelname van Vrouwen aan de Maatschappelijke Besluitvorming (VIB) die zich richtte op de verhoging van de deelname van vrouwen aan besturen van maatschappelijke organisaties. In dat kader vond ook afstemming plaats tussen het project VPO en de projectgroep VIB die recentelijk haar eindadvies «Vrouwen in besluitvorming: de volgende stap» heeft uitgebracht. Inmiddels is het project VPO afgesloten en heeft de evaluatie plaatsgevonden. Een internationaal deskundige, Mw. dr. M. Leyenaar, heeft de in het project ingezette instrumenten expliciet gee¨valueerd en de resultaten in een internationaal kader geplaatst. De Emancipatieraad is gevraagd te adviseren over de vraag of vervolgbeleid noodzakelijk is, in welke vorm en op welke specifieke terreinen. De Raad heeft haar advies «Een impuls voor meer vrouwen in politiek en openbaar bestuur» in november 1995 aan de betrokken bewindslieden aangeboden.
6K3837 ISSN 0921 - 7371 Sdu Uitgevers ’s-Gravenhage 1996
Tweede Kamer, vergaderjaar 1996–1997, 22 777, nr. 8
1
Beide rapporten zijn als bijlage bijgevoegd.1 In dit standpunt reageert het kabinet op deze rapporten. Tevens is bijgevoegd de voortgangsrapportage, die een cijfermatige terugblik geeft op de drie projectjaren.1 Uit de evaluatie van het VPO-beleid blijkt dat het algemene beeld is dat er sprake is van verbetering in de deelname van vrouwen in politiek en openbaar bestuur. Stilstand is omgezet in actie. Onbekendheid en onwetendheid op dit terrein zijn grotendeels verdwenen. Resultaten zijn geboekt; soms grote soms kleine. Het kabinet is van mening dat het op sommige terreinen nog beter kan en moet en dat op andere terreinen het zaak is de behaalde resultaten vast te houden. Om die reden spreekt het kabinet zich uit voor een vervolgbeleid op het terrein van vrouwen in politiek en openbaar bestuur. Een vervolgbeleid dat zich in de visie van het kabinet uitstrekt tot alle functies binnen het openbaar bestuur en zou moeten gelden voor de periode tot en met 2002. Het kabinet heeft zich in de nota «Emancipatie in uitvoering, koersbepaling van het emancipatiebeleid na 1995» (TK 1995/1996, nr. 24 406 4–5), reeds in principe uitgesproken voor continuering van het beleid inzake vrouwen in politiek en openbaar bestuur. In de Beleidsbrief Emancipatiebeleid (TK 1996/97 nr. 25 006 heeft het Kabinet de vergroting van het aandeel vrouwen in de politieke en maatschappelijke besluitvorming als e´e´n van de hoofdaandachtsgebieden van het emancipatiebeleid benoemd. De intenties in dit standpunt sluiten hierbij aan. Het kabinet is van mening dat de voorwaarden in de afgelopen periode zijn geschapen om meer vrouwen bij politiek en openbaar bestuur te betrekken. Het thema is op de agenda geplaatst en betrokken actoren zijn voorzien van instrumenten waarmee zij aan de slag kunnen. In de komende periode zijn vooral andere actoren aan zet. De overheid past een faciliterende rol. Het gaat erom de betrokken actoren te stimuleren hun eigen verantwoordelijkheden op te pakken. Extra aandacht hierbij is nodig voor vrouwen in de lokale politiek en voor allochtone vrouwen. Het kabinet houdt de vinger aan de pols ter onderstreping van het belang dat zij nog steeds hecht aan een evenredige vertegenwoordiging van (allochtone) vrouwen in politiek en openbaar bestuur en om knelpunten te signaleren. Zij zal dit doen door middel van het monitoren van gegevens over aantallen en aandelen (allochtone) vrouwen en door regelmatig contact met betrokken actoren. In dit standpunt worden kort de ingezette beleidsinstrumenten, namelijk streefcijfers en monitoring (2), stimuleren (3), overleg met «verantwoordelijken» (4) en voorwaarden scheppen/subsidie¨ring (5), besproken waarbij aangegeven is of zij voor de toekomst nog bruikbaar zijn. Het standpunt besluit met een samenvatting (6). 2. Streefcijfers en monitoring
1
Ter inzage gelegd bij de afdeling Parlementaire Documentatie.
Het instrument streefcijfers in combinatie met monitoring door een jaarlijkse rapportage heeft in de afgelopen periode effect gehad. De streefcijfers vervulden diverse functies. Enerzijds vormden zij een drukmiddel om partijen te stimuleren een extra inspanning te leveren. Anderzijds brachten zij duidelijk de ondervertegenwoordiging van vrouwen in politiek en openbaar bestuur in beeld. Uit de evaluatie blijkt dat streefcijfers vooral bruikbaar zijn als ze gesteld worden door de actor die de benoeming van vrouwen in de hand heeft. Dat betekent dat op die niveaus waar sprake is van beı¨nvloeding streefcijfers een belangrijk instrument zijn om het ambitieniveau voor het te voeren beleid vast te stellen. De jaarlijkse rapportage over de vorderingen van het kabinetsstandpunt en de streefcijfers heeft zijn nut bewezen omdat de resultaten publiek worden gemaakt, alle betrokken actoren en partijen een spiegel wordt
Tweede Kamer, vergaderjaar 1996–1997, 22 777, nr. 8
2
voorgehouden en vergelijkingen kunnen worden getrokken. In de jaarlijkse gesprekken met de voorzitters van de politieke partijen hebben deze al aan de minister van Binnenlandse Zaken kenbaar gemaakt een continuering van een dergelijke rapportage op prijs te stellen. Het kabinet wil voor de periode tot en met 2002 de volgende streefcijfers van harte aanbevelen aan betrokken actoren en partijen. De minister van Binnenlandse Zaken zal als coo¨rdinerend bewindspersoon de streefcijfers onder hun aandacht brengen en bevorderen dat deze door hen, daar waar ze in hun invloedssfeer liggen, worden overgenomen. Het kabinet hecht eraan te benadrukken dat de streefcijfers zijn bedoeld als een indicatie van het minimaal haalbare. Daarnaast ziet het kabinet het ook als haar taak om als collectief daar waar het in haar invloedssfeer ligt een bijdrage te leveren als ook individueel als politicus en als lid van een politieke partij. De streefcijfers die het kabinet realistisch en haalbaar acht, zijn: – gekozen vertegenwoordigende organen: • Tweede Kamer, Provinciale 35% na de eerstvolgende verkiezinStaten en Europees Parlement gen (en na elke verkiezing verhoogd met 5% totdat evenredigheid is bereikt) • Eerste Kamer, Gemeenteraden 30% na de eerstvolgende verkiezingen (en na elke verkiezing verhoogd met 5% totdat evenredigheid is bereikt) – burgemeesters 20% eind 2002 – Commissarissen van de Koningin 25% eind 2002 – Waterschapsbesturen 10% eind 2002 Het kabinet neemt grotendeels de door de Emancipatieraad genoemde streefcijfers over. De streefcijfers die de Emancipatieraad echter noemt voor burgemeesters en Waterschapbesturen vindt het kabinet te ambitieus. Het kabinet is van mening dat bij het stellen van streefcijfers serieus gekeken moet worden naar het aandeel vrouwen in het reservoir waaruit wordt geput, zulks in overeenstemming met haar standpunt naar aanleiding van het zgn. Kalanke-arrest (kamerstuk 24 564). Voor burgemeestersbenoemingen vormen vooral de wethouders het reservoir. Eind 1995 bedroeg het percentage vrouwelijke wethouders 17,7% eind 1995. De groei in de projectperiode was ongeveer 1%-punt per jaar. Daarom lijkt het kabinet een streefcijfers van 20% realistischer dan de door de Emancipatieraad genoemde 25%. Eenzelfde redenering gaat op voor de waterschapsbesturen. Uit de voortgangsrapportage (tabel 29) blijkt dat eind 1995 6,3% vrouwen lid zijn van de dagelijkse besturen van de waterschappen. Het kabinet vindt op dit front een inspanning zeer zeker noodzakelijk maar acht een streefcijfer van 10% realistischer dan de 30% die de Emancipatieraad adviseert. Ook hiervoor heeft het kabinet, op basis van ervaringen met streefcijfers in het positieve actiebeleid van de rijksoverheid, een groei van ongeveer van 1%-punt per jaar aangehouden. Hoewel het kabinet in zijn algemeenheid vasthoudt aan terughoudendheid in de toepassing van wet- en regelgeving op het terrein van vrouwen in politiek en openbaar bestuur, is met instemming van de Tweede Kamer in de Kaderwet Adviescolleges een aparte bepaling opgenomen ten behoeve van een evenwichtige samenstelling. Bepaling 12, 3e lid van de Kaderwet luidt: «Bij de benoeming van de voorzitters en bij de benoeming van de andere leden van adviescolleges wordt gestreefd naar evenredige deelneming aan adviescolleges van vrouwen en personen behorende tot etnische of culturele minderheidsgroepen.»
Tweede Kamer, vergaderjaar 1996–1997, 22 777, nr. 8
3
Het aandeel vrouwen in interdepartementale commissies is sterk afhankelijk van het aandeel vrouwen in hogere functies (vanaf schaal 10) bij de overheid. Immers bij de interdepartementale commissies gaat het meestal om qualitate-qua-benoemingen. Het Kabinet acht in dit opzicht een streefcijfer voor deze commissies minder zinvol. Een beleid per departement om het aandeel vrouwen in hogere functies bij de overheid te verhogen wordt effectiever geacht. Het advies van de Emancipatieraad om ook voor het aandeel zwarte en migranten-vrouwen in adviesraden en in interdepartementale commissies streefcijfers in te stellen, acht het kabinet op dit moment eveneens weinig zinvol. Het gaat daarbij om te geringe aantallen. 3. Stimuleren Het beleid van stimuleren en overtuigen van actoren die hun eigen verantwoordelijkheid voor het thema meer vrouwen in de besluitvorming hebben, was expliciet onderdeel van het beleid. De overheid had hierin een duidelijke aanjaagfunctie. Naast overleg met derden (zie onder 4.), vond stimulering plaats door middel van de organisatie van conferenties (o.a. voor vertegenwoordigers van politieke partijen rond het thema allochtone vrouwen in de politiek), workshops (voor CdK’s rond het thema werving en selectie) en andere bijeenkomsten (informatiebijeenkomsten met vertegenwoordigers van ministeries). Ook de in 1994 gehouden (kunst)tentoonstelling «Een Stemming» ter viering van 75 jaar vrouwenkiesrecht, en de uitgave van diverse (voorlichtings)brochures konden hiertoe worden gerekend (zie bijlage). De effecten van dit beleid zijn niet altijd meetbaar, maar het lijkt een positief klimaat gecree¨erd te hebben voor de selectie en benoeming van vrouwen. Anderen zullen het estafette-stokje op het eigen deelterrein moeten overnemen. Dat geldt bijvoorbeeld ook voor het thema allochtone vrouwen in de politiek. Dit thema is dankzij het VPO-project op de politieke agenda geplaatst en zal een vast onderdeel uitmaken van de gesprekken van de minister van Binnenlandse Zaken met de politieke partijen. Omdat het aandeel vrouwen in de lokale politiek achterblijft vergeleken bij andere vertegenwoordigende organen, acht het kabinet een extra stimulans wenselijk. Daartoe wordt een conferentie georganiseerd op 8 maart 1997 onder verantwoordelijkheid van de ministers van Binnenlandse Zaken en Sociale Zaken en Werkgelegenheid. Bovendien wordt onderzocht of een publiekscampagne het beleid kan ondersteunen. Daarnaast wordt bezien of verdere acties noodzakelijk zijn. Het kabinet is van mening dat het stimuleren van anderen nooit op zichzelf moet staan, maar altijd zal moeten worden geı¨ntegreerd in het deelbeleid van de ministeries, medeoverheden en andere actoren. Het aanjagen is immers per definitie van beperkte duur. 4. Overleg met «verantwoordelijken» Het kabinet is van mening dat op gezette tijden overleg met verantwoordelijken in aanvulling op andere beleidsinstrumenten heeft gewerkt. Het overleg biedt een kans om mensen enthousiast te maken, onbekendheid weg te nemen en het onderstreept het belang dat aan het realiseren van het kabinetsstandpunt wordt gehecht. Overleg met verantwoordelijkheden heeft niet altijd geleid tot concrete resultaten, maar wel tot omzetting van een «achteroverleunen-houding» in een «mouwen-opstropen-houding». En dat is een eerste vereiste om tot resultaten te komen.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1996–1997, 22 777, nr. 8
4
Het kabinet stelt dan ook voor om dit te blijven doen. Dit houdt in dat daar waar mogelijk en noodzakelijk de minister van Binnenlandse Zaken zelf initiatieven zal nemen tot een (jaarlijks) overleg met de verschillende actoren. Met de voorzitters van de politieke partijen is reeds de afspraak gemaakt dat het jaarlijks overleg naar aanleiding van de voortgangsrapportage over Vrouwen in politiek en openbaar bestuur zal worden voortgezet. 5. Voorwaarden scheppen/subsidie¨ring Het gaat hierbij om het nemen van maatregelen of het cree¨ren van voorzieningen waardoor de kansen voor vrouwen om een functie te bekleden in de politiek of het openbaar bestuur toenemen. Ook het verstrekken van subsidies kan in die zin voorwaardenscheppend zijn. Een van de belangrijke maatregelen in dit kader was het voornemen de vervanging bij zwangerschap en bevalling van leden van vertegenwoordigende organen te regelen. Een dergelijk regeling vereist een wijziging van de Grondwet waarvoor een tweederde meerderheid van beide Kamers nodig is. In eerste lezing werd het voorstel door beide Kamers aanvaard. Het haalde echter in tweede lezing in de Eerste Kamer niet de benodigde tweederde meerderheid. Een ander voorbeeld betreft de medesubsidie¨ring van de databank deskundige vrouwen: Toplink. Toplink wordt door vier ministeries (BiZa, SZW, VWS en inmiddels ook EZ) gesubsidieerd. De databank is een nadere uitwerking van het uitgangspunt van het kabinetsstandpunt dat vrouwen die geschikt zijn voor functies in de politiek en openbaar bestuur er wel zijn, maar dat ze niet altijd te vinden zijn. Toplink krijgt tot en met 1997 subsidie (totaal ruim 12 ton). Daarna zal worden bezien of en hoe deze voorziening zal worden voortgezet. Een belangrijk criterium bij de beoordeling is het aantal en de kwaliteit van de bemiddelingen. Ter ondersteuning van de maatregelen van het kabinetsstandpunt zijn daarnaast nog diverse andere activiteiten gesubsidieerd. Het beleid van het kabinet is nog steeds om terughoudendheid te betrachten bij de inzet van het instrument van de subsidies. Het criterium om projecten te subsidie¨ren was dat ze het VPO-(deel)-beleid ondersteunden. Op die manier werden grotere groepen bereikt dan via de projectorganisatie mogelijk was. Een voorbeeld daarvan was het project «Vrouwen kiezen in de politiek». Dit project werd door de ministeries van BiZa, SZW en VWS gesubsidieerd en had het tweeledige doel vrouwen te stimuleren zich kandidaat te stellen voor e´e´n van de drie verkiezingen in het jaar 1994 en mannen en vrouwen te stimuleren op een vrouw te stemmen. Wat betreft de subsidie¨ring van politieke partijen heeft het kabinet zich terughoudend opgesteld en zal dat ook blijven doen. Het behoort tot de verantwoordelijkheid van de politieke partijen zelf om de brede doeluitkering eventueel in te zetten voor speciale doelgroepen. Het effect van dit voorwaardenscheppend beleid is moeilijk te meten. Vanzelfsprekend zal ook in de toekomst het mogelijk moeten blijven om projecten financieel te ondersteunen. Het gaat dan vooral om vernieuwende projecten met een duidelijk aanjaageffect. De te subsidie¨ren projecten zullen evenwel ingebed moeten worden in het (deel)beleid van het verantwoordelijke ministerie. 6. Samenvatting In de periode 1993–1995 is mede door toedoen van het kabinetsstandpunt inzake vrouwen in politiek en openbaar bestuur (VPO) verbetering opgetreden in de positie van vrouwen op dit terrein. Onderdeel van het kabinetsstandpunt VPO was, met het oog op de
Tweede Kamer, vergaderjaar 1996–1997, 22 777, nr. 8
5
periode 1996–2002 een evaluatie van de bereikte deelnamepercentages van vrouwen en van het effect van de genomen maatregelen. De Emancipatieraad is advies gevraagd over of vervolgbeleid noodzakelijk is en een extern (internationaal) deskundige, Mw. dr. M. Leyenaar, is gevraagd de ingezette instrumenten te evalueren. Uit de evaluatie blijkt dat stilstand is omgezet in actie. Onbekendheid en onwetendheid op dit terrein zijn grotendeels verdwenen. Resultaten zijn geboekt; soms grote soms kleine. Het kabinet is van mening het op sommige terreinen nog beter kan en moet en dat op andere terreinen het zaak is de behaalde resultaten vast te houden. Om die reden staat het kabinet positief tegenover een vervolgbeleid op het terrein van vrouwen in politiek en openbaar bestuur. Een vervolgbeleid dat zich in de visie van het kabinet uitstrekt tot alle functies binnen de politiek en het openbaar bestuur en zou moeten gelden voor de periode tot en met het jaar 2002.
6.1 Streefcijfers Het kabinet wil voor de periode 1996–2002 de volgende streefcijfers van harte aanbevelen aan betrokken actoren en partijen. – gekozen vertegenwoordigende organen: • Tweede Kamer, Provinciale 35% na de eerstvolgende verkiezinStaten en Europees Parlement gen (en na elke verkiezing verhoogd met 5% totdat evenredigheid is bereikt) • Eerste Kamer, Gemeenteraden 30% na de eerstvolgende verkiezingen (en na elke verkiezing verhoogd met 5% totdat evenredigheid is bereikt) – burgemeesters 20% eind 2002 – Commissarissen van de Koningin 25% eind 2002 – Waterschapsbesturen 10% eind 2002
6.2 Maatregelen Ter ondersteuning van deze cijfers neemt het kabinet zich de volgende maatregelen voor: 1. Het ministerie van Binnenlandse Zaken zet de jaarlijkse publikatie over de voortgang van het beleid op het terrein van vrouwen in politiek en openbaar bestuur voort. Daarin zullen ook de relevante cijfers met betrekking tot aantallen en aandelen vrouwen worden opgenomen. De publikatie zal aan de Tweede Kamer en alle andere betrokkenen worden toegezonden. 2. De minister van Binnenlandse Zaken blijft namens het kabinet jaarlijks gesprekken met de voorzitters van de politieke partijen houden over hun bijdrage aan de realisering van de door het kabinet voorgestane doelstellingen. 3. De minister van Binnenlandse Zaken zal bevorderen dat streefcijfers door betrokken actoren, daar waar ze in hun invloedssfeer liggen, worden overgenomen. Een van de acties in dit kader is een conferentie op 8 maart 1997 (een jaar voor de verkiezingen in 1998) over Vrouwen in Politiek en Openbaar Bestuur die de minister van Binnenlandse Zaken in samenwerking met de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid zal organiseren.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1996–1997, 22 777, nr. 8
6
4. Het kabinet zal zich inspannen om projecten die een vernieuwend dan wel aanjagende functie op dit terrein vervullen, financieel te ondersteunen. 5. Eind 2002 zal een evaluatie plaats vinden van de dan bereikte deelnamepercentages van vrouwen en van het effect van de getroffen maatregelen. De Minister van Binnenlandse Zaken, H. F. Dijkstal
Tweede Kamer, vergaderjaar 1996–1997, 22 777, nr. 8
7
BIJLAGE
VPO-PUBLIKATIES EN ANDERE VPO-BELEID-ONDERSTEUNENDE PUBLIKATIES* 1. Allochtone vrouwen in de politiek: de volgende stap....de partijen aan zet, 1996 2. Aspecten van het burgemeestersambt, januari 1996. Uitgave van afdeling Kabinetszaken van het ministerie van Binnenlandse Zaken 3. Voortgangsrapportage Vrouwen in Politiek en Openbaar Bestuur 1996 4. Voortgangsrapportage Vrouwen in Politiek en Openbaar Bestuur 1995 (ook in Engels) 5. Voortgangsrapportage Vrouwen in Politiek en Openbaar Bestuur 1994 (ook in Engels) 6. Voortgangsrapportage Vrouwen in Politiek en Openbaar Bestuur 1993 (ook in Engels, Frans en Duits) 7. Pioniers in de Politiek: zwarte en migranten vrouwen: strategisch te werk, 1994 8. Pioneers in Politics: Black and immigrant women: strategies at work, 1994 9. Pioniers in de Politiek: trainingsprogramma, 1994 10. Vrouwen in Waterschapsbesturen, uitgave van de Unie van Waterschappen 11. Folder Vrouwen in adviesorganen, maart 1994 12. Adviesraden in balans: handleiding om het aantal vrouwen in raden te vergroten, Uitgave van de VWS Emancipatie stuurgroep, oktober 1994 13. Een stemming, catalogus behorend bij de gelijknamige (kunst)tentoonstelling gehouden in 1994 ter viering van 75 jaar vrouwenkiesrecht 14. Kabinetsstandpunt Vrouwen in Politiek en Openbaar Bestuur. Augustus 1992 (ook in Engels) 15. Feiten over Vrouwen in Politiek en Openbaar Bestuur: met macht getooid. September 1992. Uitgave van SZW en BiZa. 16. De rechtspositiebesluiten wethouders en raads- en commissieleden toegelicht. Uitgave van de VNG,1995.
* De VPO-publikaties zijn verkrijgbaar bij het Servicepunt van het ministerie van Binnenlandse Zaken, tel. 070–302 6827. Dit geldt niet voor de publikaties met de nummers 2, 10, 12, 15 en 16.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1996–1997, 22 777, nr. 8
8