Tweede Kamer der Staten-Generaal
2
Vergaderjaar 2005–2006
29 282
Arbeidsmarktbeleid en opleidingen zorgsector
Nr. 33
BRIEF VAN DE MINISTER VAN VOLKSGEZONDHEID, WELZIJN EN SPORT Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Den Haag, 4 juli 2006 Inleiding In het Algemeen Overleg (AO) Arbeidsmarktbeleid van 1 juni 2006 (kamerstuk 29 282, nr. 31) zijn verschillende onderwerpen besproken. Ik heb u in dat overleg toegezegd om nog deze maand in te gaan op een aantal van deze onderwerpen. In deze brief ga ik achtereenvolgens in op de stageplaatsen voor leerlingen, de afdrachtvermindering loonbelasting voor stageplaatsen, BTW-tarieven in de zorgsector en de samenwerking tussen artsen en apothekers. Op de overige onderwerpen zal ik dit najaar terugkomen. Daarnaast wil ik van de gelegenheid gebruik maken om u het jaarlijkse onderzoek van Prismant naar de toekomstige vraag en aanbod van verplegend en verzorgend personeel (Regiomarge 2006) aan te bieden.1 Stageplaatsen
1
Het beeld met betrekking tot de stageproblematiek is gevarieerd. Zowel over de aard en omvang van de problematiek als over de oplossingsrichtingen bestaan bij de betrokken partijen verschillende beelden. Uiteraard kan het niet zo zijn dat, als gevolg van een tekort aan stageplaatsen, er voor bepaalde beroepen in de zorg waar grote behoefte aan is te weinig leerlingen worden opgeleid.
Ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer. 2 Onderzoek verricht naar de beschikbaarheid van beroepspraktijkvormingsplaatsen (BPVplaatsen) in de Gezondheidszorg-, Dienstverlenings-, en Welzijnssector (GDW-sector). Dit onderzoek is uitgevoerd door Prismant in opdracht van de Bve-raad (de brancheorganisatie voor middelbaar beroepsonderwijs en volwassenen educatie) en de OVDB (Opleiding Verzorgende en Dienstverlenende Beroepen, kenniscentrum voor leren in de praktijk voor de sectoren Gezondheidszorg, Welzijn, Sport en Dienstverlening).
Het onderzoek van de Socialistische Partij, dat mij tijdens het AO is aangeboden door het lid Kant van de SP-fractie, laat zien dat verschillende ROC’s moeite hebben om voldoende stageplaatsen te vinden. Voor een beperkt aantal leerlingen lukt het zelfs in het geheel niet. Ook de BPV-monitor 20052 laat zien dat een aantal ROC’s niet voor alle leerlingen geschikte stageplaatsen kan vinden. Zo geeft de monitor aan dat voor 0,8 procent van de leerling-verzorgenden en 3,4 procent van de leerlingverpleegkundigen geen geschikte stageplaats gevonden is. De BPV-monitor is ook in eerdere jaren (2001, 2003) uitgevoerd door
KST99439 0506tkkst29282-33 ISSN 0921 - 7371 Sdu Uitgevers ’s-Gravenhage 2006
Tweede Kamer, vergaderjaar 2005–2006, 29 282, nr. 33
1
Prismant. Ook toen is geconcludeerd dat ROC’s niet voor alle leerlingen geschikte stageplaatsen konden vinden. Vanwege een andere vraagstelling in 2005 zijn de uitkomsten niet geheel vergelijkbaar. Wel blijkt uit de cijfers dat de problemen bij de opleidingen voor verplegenden en verzorgenden zijn afgenomen, terwijl het aantal benodigde stageplaatsen juist gegroeid is de afgelopen jaren. De initiatieven die betrokken partijen hebben genomen, zoals het intensiveren van het werven en erkennen van leerbedrijven, het stimuleren van het opzetten van leerafdelingen en het bevorderen van regionale samenwerking, werpen blijkbaar hun vruchten af. Wat verder opvalt, is dat er duidelijke regionale verschillen zijn. Dat blijkt zowel uit het onderzoek van de SP als uit de BPV-monitor, evenals uit de gesprekken die ik gevoerd heb met verschillende ROC’s en regionale vertegenwoordigers. De problemen met het vinden van stageplaatsen variëren dus niet alleen naar soort opleiding en branche, maar ook naar regio. In de genoemde onderzoeken (van de SP en de BPV-monitor) worden door de ROC’s diverse oorzaken aangedragen voor het tekort aan stageplaatsen. Genoemd worden onder andere de stagevergoeding, de groei van het aantal deelnemers, het personeelsgebrek in leerbedrijven, bezuinigingen, instellingen hebben eigen opleidingstrajecten, slechte afstemming tussen vraag en aanbod. Ook dit geeft dus een erg gevarieerd beeld. Van belang is dat beide onderzoeken de materie alleen benaderen vanuit de vraag naar stageplaatsen door ROC’s. Een benadering vanuit het aanbod van stageplaatsen door zorginstellingen acht ik echter ook relevant. Pas uit de confrontatie tussen vraag en aanbod wordt zichtbaar wat de problemen precies zijn, waar die zich voordoen en wat de oorzaken daarvan zijn. In dat kader is van belang dat de OVDB medio september komt met de resultaten van een onderzoek naar de vraag en het aanbod van BPV-plaatsen in de zorg, waarbij vooral ook ingegaan wordt op de regionale component. Met dit onderzoek kan het inzicht in aard en omvang van de problemen bij stageplaatsen worden vergroot. Daarnaast is deze week de SCP-publicatie «Duaal als ideaal» verschenen, waarin ingegaan wordt op de combinatie van leren en werken in het beroeps- en hoger onderwijs. Deze beide onderzoeken acht ik zeer waardevol om zo nodig passende maatregelen te kunnen nemen voor deze problematiek. In mijn arbeidsmarktbrief die ik u in oktober zal toezenden, waarin ik de huidige en toekomstige arbeidsmarktproblematiek in de zorgsector in den brede aan de orde stel, zal ik nader ingaan op eventuele maatregelen voor de stageplaatsen. Afdrachtvermindering loonbelasting voor stageplaatsen Tijdens de Werktop van 1 december 2005 hebben het kabinet en sociale partners afgesproken om 40 miljoen uit te trekken voor scholing en stages. Als invulling van deze afspraak heeft het kabinet voorgesteld de bestaande (loonbelasting)afdrachtvermindering voor stageplaatsen te wijzigen. Het voorstel is opgenomen in het wetsvoorstel versterking fiscale rechtshandhaving (Tweede Kamer, vergaderjaar 2005–2006, 30 322, nr. 2). Dit wetsvoorstel is in behandeling bij uw Kamer en bij nota van wijziging (Tweede Kamer, vergaderjaar 2005–2006, 30 322, nr. 10) is de afdrachtvermindering hier aan toegevoegd. Het voorstel houdt in dat de afdrachtvermindering voor leerlingen die een beroepsbegeleidende leerweg (BBL) volgen, verhoogd wordt van € 1 500,– naar € 3 000,–. Daarnaast wordt voorgesteld om ook voor leerlingen die een beroepsopleidende leerweg (BOL) volgen een afdrachtvermindering van € 1 200,– te introduceren per volledig stagejaar. Deze afdrachtvermindering geldt alleen voor MBO-leerlingen op niveau 1 en 2 niet voor niveau 3, 4 en 5. De afdrachtvermindering geldt voor alle organisaties die stageplaatsen aanbieden, dus ook voor de zorginstellingen. De afdrachtvermindering
Tweede Kamer, vergaderjaar 2005–2006, 29 282, nr. 33
2
wordt toegepast op de totale loonbelasting (van al het personeel) die een instelling dient af te dragen. Het is de bedoeling dat beide voorstellen ingaan met terugwerkende kracht tot 1 januari 2006. BTW tarieven zorgsector De Wet op de omzetbelasting 1968 kent een algemeen tarief van 19%. Dit tarief geldt voor alle leveringen en diensten, tenzij anders is bepaald. Zo kunnen bepaalde leveringen van goederen en diensten onder het verlaagde tarief van 6% vallen. Het betreft hier de goederen en diensten die zijn vermeld in Tabel I behorende bij de wet. Voor de zorgsector gaat het bijvoorbeeld om bepaalde hulpmiddelen, geneesmiddelen, verbandmiddelen, protheses, etc. (zie bijlage voor een volledig overzicht) Verder kent de wet in bepaalde gevallen een vrijstelling van omzetbelasting. Dit geldt voor veel prestaties in de zorg. De basis voor deze vrijstelling is gelegen in Europese wetgeving. In de zogeheten Zesde BTW-richtlijn is bepaald dat de gezondheidskundige verzorging van de mens vrij van omzetbelasting dient te geschieden. In Nederland komt dit onder meer tot uitdrukking in een vrijstelling voor ziekenhuisprestaties en een vrijstelling voor de diensten verricht door beoefenaren van een beroep waarvoor regels zijn gesteld bij of krachtens de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg (de BIG-geregistreerden). De aansluiting bij de Wet BIG heeft onder meer te maken met het hanteerbaar maken van de vrijstelling in de uitvoering door de Belastingdienst. Als gevolg van jurisprudentie van het Europese Hof van Justitie is gebleken dat deze vrijstelling enigszins te ruim is geformuleerd. In verband daarmee is in het wetsvoorstel 30 061 dat bij de Tweede Kamer is ingediend, een aanpassing van de vrijstelling voorgesteld. Recente jurisprudentie van het Europese Hof van Justitie (27 april 2006, zaken C-443/04 en C-444/04) noopt echter opnieuw tot onderzoek naar de reikwijdte van de vrijstelling. Hierbij speelt voornamelijk de vraag of vergelijkbare prestaties die door verschillende deskundigen worden verricht, voor de omzetbelasting verschillend behandeld mogen worden. Zodra dit onderzoek, dat samen met het Ministerie van Financiën wordt gedaan, is afgerond zult u hierover nader worden geïnformeerd in het kader van bovengenoemd wetsvoorstel. Samenwerking tussen artsen en apothekers Een formele wettelijke basis voor de samenwerking is er niet. Maar duidelijk is dat de taken ven beide beroepsgroepen complementair zijn en dat samenwerking geboden is. Dat dit door beide partijen onderkend wordt, blijkt uit het reguliere overleg van huisartsen en apothekers dat in veel plaatsen bestaat. In de opleiding van «openbare apothekers» wordt daaraan ook aandacht besteed. Een cursorisch onderdeel daarvan is dan ook voor apothekers en huisartsen in opleiding gezamenlijk. Een wettelijke erkenning van de «openbare apotheker» kan mogelijk bijdragen aan een goede samenwerking. Het is mij bekend, dat de KNMP bezig is een dergelijk besluit voor te bereiden om dat t.z.t. aan mij ter goedkeuring voor te leggen. Regiomarge 2006 Prismant heeft in opdracht van de sociale partners, het Centrum voor Werk en Inkomen (CWI) en VWS een nieuwe toekomstverkenning voor het verpleegkundig, verzorgend en sociaal agogisch personeel opgesteld (Regiomarge 2006). Hierbij bied ik u dit rapport aan. Deze toekomstverkenning loopt tot en met 2010 en heeft betrekking op ruim 550 000 werknemers. De verkenning laat zien dat al op korte termijn knelpunten
Tweede Kamer, vergaderjaar 2005–2006, 29 282, nr. 33
3
dreigen voor verzorgenden en sociaal agogen. Met name de ouderenzorg en de gehandicaptenzorg krijgen daar mee te maken. Bij een sterk aantrekkende economie en een aanzienlijke groei van de zorgvraag zijn de personeelsknelpunten al in 2007 aan de orde. De laatste cijfers van het CPB omtrent de groei van de economie en van de zorgvraag ondersteunen een dergelijk scenario. Aangezien bij het verpleegkundig personeel zich de komende jaren minder problemen voordoen, krijgen de ziekenhuizen en de GGZ minder met algemene personeelsknelpunten te kampen. Deze bevindingen neem ik mee in de arbeidsmarktanalyse die ik u in oktober 2006 zal doen toekomen (zie eerder). De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, J. F. Hoogervorst
Tweede Kamer, vergaderjaar 2005–2006, 29 282, nr. 33
4
BIJLAGE
Uittreksel uit Tabel I behorende bij de Wet op de omzetbelasting 1968 van goederen en diensten in de zorg waarvoor het verlaagde BTWtarief geldt
Onderdeel a 6. farmaceutische specialités en farmaceutische preparaten als zijn omschreven in artikel 1, eerste lid, onder h en i, van de Wet op de Geneesmiddelenvoorziening, voorbehoedmiddelen, infusievloeistoffen, alsmede kennelijk voor geneeskundige doeleinden bestemde inhalatiegassen; 8. verbandmiddelen zoals watten, windsels, gaas, hechtmiddelen, pleisters, tampons, spalken en daarmee gelijk te stellen artikelen die kennelijk zijn bestemd voor geneeskundige doeleinden, alsmede gevulde verbanddozen, damesverband, kraammatrassen en incontinentiematerialen; 31. braille-papier, braille-folie, braille-drukwerk, braille-schrijfmachines, braille-handschrijfhulpmiddelen en dergelijke braille-artikelen; uurwerken, optische leesapparaten, t.v.-leesloepen, leesplateaus, oriëntatie-hulpmiddelen, steun-, tast- en herkenningsstokken, speciaal ontworpen voor persoonlijk gebruik door blinden en slechtzienden; blindegeleidehonden; andere bij ministeriële regeling aan te wijzen hulpmiddelen die speciaal zijn ontworpen dan wel bestemd voor het exclusieve en persoonlijke gebruik door blinden en slechtzienden; 34. invalidewagentjes en invalidekrukken; hooglaagbedden; 35. kunstledematen, te weten: arm-, hand-, been- en voetprothesen; beenbeugels, breukbanden en kunstgewrichten; kunstogen, -oren, en -nieren; aangezichts-, borst-, neus- en larynxprothesen; chirurgische implanteringsprothesen; harten spierstimulatoren; gehoorapparaten en andere bij ministeriële regeling aan te wijzen hulpmiddelen die speciaal zijn ontworpen dan wel bestemd voor het exclusieve en persoonlijke gebruik door doven en slechthorenden; hulpmiddelen voor stomapatiënten; orthopedisch schoeisel; orthopedische maatkorsetten; delen, onderdelen en toebehoren, kennelijk bestemd voor de hiervoor genoemde goederen; 36. a. hulpmiddelen die plegen te worden aangewend voor het onderhuids toedienen van insuline met uitzondering van spuiten en naalden die kennelijk mede voor andere doeleinden zijn geschikt; b. hulpmiddelen die plegen te worden aangewend bij de zelfdiagnose van het bloedsuikergehalte; 37. katheters; urinezakken; allergeenvrije hoezen; antidecubitusmatrassen; draagbare uitwendige infuuspompen;
Onderdeel b 1. het herstellen van de in de posten a 31 en a 34 tot en met a 37 bedoelde goederen; 9. het vervoer van personen per schip, het vervoer van personen, bedoeld in artikel 1, onderdelen h, i en j, van de Wet personenvervoer 2000, het vervoer met auto’s voor de uitvoering van trouwerijen, begrafenissen en crematies daaronder begrepen, en het vervoer van personen met luchtvaartuigen indien de plaats van vertrek en de plaats van bestemming in Nederland zijn gelegen voor zover dat vervoer
Tweede Kamer, vergaderjaar 2005–2006, 29 282, nr. 33
5
geschiedt met ballonnen of met luchtvaartuigen die zijn ingericht voor het vervoer van zieken of gewonden.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2005–2006, 29 282, nr. 33
6