Tweede Kamer der Staten-Generaal
2
Vergaderjaar 1996–1997
25 052
Wijziging van enkele belastingwetten c.a. (belastingplan 1997)
Nr. 23
BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN FINANCIËN Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Den Haag, 14 november 1996 Mede namens de Minister van Financie¨n, doe ik u hierbij de antwoorden toekomen op vragen inzake het belastingplan 1997, gesteld door de leden van de CDA-fractie. Bij de opstelling van de nota naar aanleiding van het verslag hebben wij grote zorgvuldigheid betracht. Wij betreuren het dan ook dat de leden van de CDA-fractie over de beantwoording van enkele vragen niet volledig tevreden zijn. Zoals uit de bijgevoegde beantwoording blijkt, zijn naar aanleiding van de vragen van de leden van de CDA-fractie bepaalde elementen van de nota naar aanleiding van het verslag nog eens expliciet weergegeven. Voorts is, waar dat nodig en wenselijk is gezien de nadere vraagstelling van de leden van de CDA-fractie, op sommige passages uit de nota naar aanleiding van het verslag een aanvulling of een nadere toelichting gegeven. De Staatssecretaris van Financie¨n, W. A. F. G. Vermeend
6K3743 ISSN 0921 - 7371 Sdu Uitgevers ’s-Gravenhage 1996
Tweede Kamer, vergaderjaar 1996–1997, 25 052, nr. 23
1
Antwoorden op vragen van de leden van de CDA-fractie 1
Is de Staatssecretaris alsnog bereid dit wetsvoorstel te splitsen in enkele afzonderlijke wetsvoorstellen? Te denken valt aan het voorstel van de Raad van State betreffende accijnzen, successiewet, afdrachtskortingen en distributie van elektriciteit, gas en warmte. De inleiding van de nota naar aanleiding van het verslag bevat de volgende beschouwing over de vormgeving van het onderhavige wetsvoorstel: «Zoals in de memorie van toelichting en in het nader rapport is aangegeven, is het belastingplan de fiscaal-technische vertaling van de voorstellen die het kabinet in het kader van de Miljoenennota 1997 heeft gedaan. Zowel bij de Algemene Politieke Beschouwingen, als bij de Algemene Financie¨le Beschouwingen is over dit pakket al gediscussieerd. Bij die gelegenheden is reeds gebleken dat de meeste maatregelen op brede steun in de Kamer kunnen rekenen. Het belastingplan bevat als zodanig geen nieuwe beleidsvoorstellen die niet al in een breder kader zijn ingebed; het is veeleer een technische vertaling van deze beleidsvoornemens. De beleidsmatige en budgettaire samenhang tussen de voorgestelde maatregelen is geen andere dan die in de Miljoenennota is aangegeven. Het kabinet meent dat opneming van de verschillende voorgestelde maatregelen in e´e´n wetsvoorstel de inzichtelijkheid van deze samenhangen ten goede komt.» Deze passage strekt mede, zoals is aangegeven in de eerste volzin van de tweede alinea van de nota, tot beantwoording van de vragen van de leden van de CDA-fractie. De door de leden van de CDA-fractie aangegeven volzin heeft verder betrekking op de in de nota, blz. 21, eerste alinea, opgenomen passage dat uit de inbreng van de leden geen eenduidig beeld is af te leiden van de «ideale» combinatie die de voorkeur zou verdienen boven de voorgestelde vormgeving van het belastingplan. 2
Kan de Staatssecretaris aangeven op welk moment de evaluatie van de lastenverlichting MKB wordt uitgevoerd, is afgerond en wanneer de resultaten aan de Kamer worden aangeboden? Voor het MKB-lastenverlichtingspakket als geheel is geen evaluatie voorzien. De door de leden van de CDA-fractie in het verslag gestelde vraag of dit pakket wordt gee¨valueerd is om die reden in de nota naar aanleiding van het verslag beantwoord met een ontkenning. Voor de goede orde: de reden om geen afzonderlijke evaluatie van het gehele pakket uit te voeren is met name gelegen in het feit dat het voor een deel gaat om uitbreiding van bestaande regelingen, zoals de verhoging van de investeringsaftrek, de startersaftrek, de VAMIL en de WBSO. Met betrekking tot de werking, de uitvoeringsaspecten en het budgettaire beslag van deze regelingen vindt voortdurende monitoring plaats aan de hand van de gegevens en signalen die worden ontvangen van de belastingdienst. De in 1994 geı¨ntroduceerde WBSO is overigens dit jaar gee¨valueerd (kamerstukken II 1996/1997, 24 400 IXB, nr. 30). Een ander belangrijk onderdeel van het MKB-pakket, de loonkostenfaciliteit leerlingwezen, zal in de loop van 1997 worden gee¨valueerd als onderdeel van de evaluatie van de Wet vermindering afdracht loonbelasting en premie voor de volksverzekeringen. Het ligt in de bedoeling de overige nieuw ingevoerde regelingen te evalueren zodra voldoende gegevens beschikbaar zijn om een zinvolle evaluatie uit te voeren. 1
Bij verwijzingen naar de nota naar aanleiding van het verslag betreft het steeds de bladzijden in de getypte versie.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1996–1997, 25 052, nr. 23
2
3
Wat is naar verwachting de omvang van de groep werknemers die kunnen profiteren van de verhoging van het arbeidskostenforfait, welke soort werkzaamheden betreft het hier en welke werkgelegenheidseffecten worden verwacht. Deze vraag is nader gepreciseerd tot de groep die in het bijzonder profiteert van de verhoging van 8% naar 10% en welk soort werk dit betreft. In de nota naar aanleiding van het verslag, blz. 4, is mede naar aanleiding van de vraag van de leden van de CDA-fractie het volgende opgemerkt. «Bij de toepassing van het arbeidskostenforfait wordt geen onderscheid gemaakt naar de soort arbeid. Van de voorgestelde verhoging profiteren in beginsel alle werknemers met een forfaitaire aftrek, ook bij laag betaalde arbeid en bij deeltijdwerk.» Naar aanleiding van de nader gespecificeerde vraag merken wij op dat na de voorgestelde verhoging het arbeidskostenforfait 10% van de inkomsten uit tegenwoordige arbeid bedraagt, met een maximum van f 2598. Van de voorgestelde verhoging van 8% naar 10% profiteren derhalve, afgezien van het minimumbedrag, de belastingplichtigen met een inkomen tot iets boven het minimumloon. Gezien deze grens zal het hierbij vooral gaan om werknemers met een minimumloon en deeltijdwerkers, en dan met name het laag betaalde deeltijdwerk. Wat betreft de soort werkzaamheden moet dan worden gedacht aan laag productieve arbeid. Uit de CBS enqueˆte beroepsbevolking blijkt dat in 1995 van de werkzame beroepsbevolking met een dienstbetrekking van meer dan 12 uur 425 000 personen 12–19 uur werkzaam waren, 1 263 000 personen 20 – 34 uur en 4 375 000 personen 35 uur of meer. In aanvulling op het antwoord in de nota naar aanleiding van het verslag zij opgemerkt dat de verhoging van het arbeidskostenforfait deel uitmaakt van een pakket aan maatregelen dat is gericht op het bevorderen van de werkgelegenheid, met name aan de onderkant van de arbeidsmarkt. Hiertoe behoren bij voorbeeld ook de afdrachtsverminderingen lage lonen en langdurig werklozen. Bij dit pakket kan niet van elke afzonderlijke maatregel, als bij voorbeeld de voorgestelde verhoging van het arbeidskostenforfait, worden aangegeven wat de werkgelegenheidseffecten zijn. Wel kan op grond van micro-economische analyses worden verwacht dat er positieve werkgelegenheidseffecten zullen optreden. Verder kan worden opgemerkt, zoals aangegeven in de nota naar aanleiding van het verslag, blz. 33, dat de ontwikkeling van de werkloosheid en de werkgelegenheid lijken aan te geven dat het huidige kabinetsbeleid succesvol is. 4
Is de thans gekozen weg van de energie-investeringsaftrek niet in strijd is met afspraken die met het bedrijfsleven zijn gemaakt in de vorm van MJA’s en IMT’s? In aanvulling op het in de nota naar aanleiding van het verslag gegeven antwoord merken wij op dat de energie-investeringsaftrek naar onze mening niet in strijd is met de MJA-afspraken. In deze afspraken is opgenomen dat de minister van Economische Zaken de verplichting op zich neemt om «zich te beijveren financie¨le ondersteuning te blijven verlenen in het kader van regelingen en van NOVEM programma’s». De energie-investeringsaftrek beantwoordt daaraan. Voorts wordt opgemerkt dat de zogenoemde techniekenlijst voor de te facilie¨ren investeringen wordt opgesteld in overleg met de MJA-sectoren.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1996–1997, 25 052, nr. 23
3
5
Welke gevolgen heeft de gedeeltelijke opheffing van de vrijstelling van vennootschapsbelasting voor energiebedrijven voor de energieprijs, en daarmee voor de koopkracht van burgers en de concurrentiekracht van bedrijven. In de nota naar aanleiding van het verslag is op bladzijde 15 aangegeven dat thans het inzicht ontbreekt om hierover een verantwoorde uitspraak te kunnen doen. Dit laatste hangt samen met het feit dat het in de belastingheffing betrekken van de nevenactiviteiten van energiedistributiebedrijven, zoals op bladzijde 74 van de nota is aangegeven, ook gevolgen kan hebben voor de prijsstelling van die nevenactiviteiten of voor de beloning van de aandeelhouders. Op voorhand valt moeilijk aan te geven in welke mate de verschillende effecten zich zullen voordoen. 6
Zijn de werkgelegenheidseffecten van de SPAK alleen merkbaar in specifieke sectoren? In de nota naar aanleiding van het verslag, blz. 32 en 33, is over de effectiviteit van de vermindering lage lonen het volgende opgenomen. «Het is momenteel nog te vroeg om een afgerond oordeel over de effectiviteit van de getroffen maatregelen te vellen. In de wet vermindering afdracht loonbelasting en premie voor volksverzekeringen is aangegeven dat het kabinet uiterlijk december 1997 een verslag aan de Eerste en Tweede Kamer zal sturen over de effectiviteit van de Vermindering langdurig werklozen. De Staatssecretaris van Financie¨n heeft toegezegd ook de effecten van de Vermindering lage lonen (SPAK) in kaart te brengen. De voorbereidingen ten behoeve van deze verslagen zijn inmiddels ter hand genomen. Wel kan worden opgemerkt dat de ontwikkelingen van de totale werkloosheid en werkgelegenheid lijken aan te geven dat het huidige kabinetsbeleid succesvol is. De geregistreerde werkloosheid is gedaald van 453 duizend in augustus 1995 tot 441 duizend in augustus 1996. Het aantal banen was eind juni 1996 137 duizend hoger dan een jaar eerder. Verheugend is vooral dat ook de langdurige werkloosheid daalt: van 249 duizend in augustus 1995 tot 223 duizend in augustus 1996. Het aandeel langdurig werklozen in de totale werkloosheid daalde hiermee van 55% tot 51%. Dit wijst erop dat het pakket maatregelen genomen ter bestrijding van de langdurige werkloosheid zijn vruchten begint af te werpen.» Ter aanvulling hierop zij opgemerkt dat de werkgelegenheidsgroei in specifieke sectoren voor 1996 nog niet bekend is. Een uitspraak over de sectorale werkgelegenheidsontwikkelingen in 1996 is dus nog niet mogelijk. 7
Is de combinatie HBO en 130% WML een veelvoorkomende? Voor het antwoord op deze vraag verwijzen wij naar pagina 39 van de nota naar aanleiding van het verslag, waarin wij aangeven: «De 130% WML-grens zou tot gevolg kunnen hebben dat een aantal bedrijven niet van de faciliteit gebruik kan maken. In hoeverre dat het geval is, is thans nog niet bekend. Binnen drie jaar na de inwerkingtreding zal de werking van de regeling worden gee¨valueerd. Ook door tussentijdse monitoring van gegevens zal de vinger aan de pols worden gehouden. Daarbij zullen eventuele beperkingen als gevolg van de 130% WML-grens in de beschouwing worden betrokken». Per abuis is niet vermeld dat ook de leden van de CDA-fractie deze vraag hebben gesteld.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1996–1997, 25 052, nr. 23
4
8
Hoe groot is het bedrag dat met de WBSO is gemoeid? De bewindslieden stellen dat het budget moet worden verhoogd, hoe wordt dat gefinancierd? In de nota naar aanleiding van het verslag, blz. 40, is hierover het volgende opgemerkt. «Met de verhoging is een bedrag van 25 mln gemoeid. Dit bedrag maakt deel uit van het additionele bedrag van 75 mln dat structureel voor S&O wordt uitgetrokken. Bij de besluitvorming over de begroting 1997 is hiervoor ruimte gevonden.» De verhoging niet is gekoppeld aan een specifieke dekkingsmaatregel. Er is ruimte gevonden binnen de budgettaire randvoorwaarden die voor de begroting 1997 zijn overeengekomen. 9
Waarop is het percentage van 20% bij het successierecht gebaseerd? Waarom is dat geen 25% of een ander percentage. In de nota naar aanleiding van het verslag is met betrekking tot het kortingspercentage het volgende opgemerkt. «Benadrukt moet worden dat de regeling, inclusief de forfaitaire stimulans van 20% boven de marktwaarde van een object, haar rechtvaardiging vindt in het algemene culturele belang dat gemoeid is met het behoud van cultureel belangrijke voorwerpen voor Nederland. De bedoeling is dat erfgenamen aan de betaling in natura de voorkeur geven boven de het aanbieden van het voorwerp ter veiling. Het gaat hier om een forfaitair percentage dat altijd enigszins arbitrair is.» Naar het oordeel van het Kabinet heeft de voorgestelde korting met een vijfde als incentive voldoende substantie zonder dat daarmee het beslag van de regeling al te grote vormen aanneemt. 10 Ligt het niet meer voor de hand om de voorstellen fiscaliteit en verkeer meer in een samenhangend wetsvoorstel te brengen? Het reiskostenforfait, aftrekmogelijkheden voor de fiets, telewerken e.d. hebben toch ook alles met het mobiliteitsvraagstuk te maken? Temeer daar de herstructurering van de tarieven voor de motorrijtuigenbelasting wel in een afzonderlijk wetsvoorstel worden behandeld. Op de redengeving van de door ons gevolgde lijn met betrekking tot voornoemde voorstellen is ingegaan op blz. 44 onderaan en bladzijde 45 bovenaan van de nota naar aanleiding van het verslag van het Belastingplan 1997. Aldaar is het volgende opgemerkt: «Onder verwijzing naar desbetreffende vraag van de leden van de CDA-fractie merken wij op dat het wetsvoorstel aanpassing loon- en inkomstenbelasting c.a. 1997 voortvloeit uit de (vereenvoudigings)voorstellen van de werkgroep technische herziening loon- en inkomstenbelasting en de commissie vermindering administratieve verplichtingen bedrijfsleven. Daartoe behoren ook de voorstellen inzake verkeer en vervoer in dat wetsvoorstel. Dit is de reden dat deze voorstellen in dat wetsvoorstel zijn opgenomen. Bovendien was er op het moment dat het wetsvoorstel aanpassing loon- en inkomstenbelasting c.a. 1997 in procedure werd gebracht nog geen besluitvorming over de maatregelen inzake verkeer en vervoer in het Belastingplan 1997.» 11 Waarom wordt voor lichtere vrachtwagens – 3,5 tot 12 ton – niet voor een compensatie gekozen die redelijk overeenkomt met het gebruik van deze auto’s?
Tweede Kamer, vergaderjaar 1996–1997, 25 052, nr. 23
5
In de nota naar aanleiding van het verslag, blz. 50, is hierover het volgende opgemerkt. «Naar aanleiding van de vraag van de leden van de CDA-fractie over de categorie van motorrijtuigenbelasting waarvoor de verlaging daarvan is gebaseerd op de accijns- en BTW-opbrengst, delen wij mede dat dit – zoals vermeld in de memorie van toelichting – is gebeurd voor de motorrijwielen, de benzinepersonenauto’s, de dieselpersonenauto’s, de LPG-personenauto’s, de bestelauto’s en lichte vrachtauto’s (tot 12 ton maximaal toegelaten massa) en voor autobussen.» Daaruit kan worden afgeleid dat een terugsluis is gerealiseerd die binnen het mogelijke rekening houdt met het verbruik door deze categorie vervoermiddelen. 12 Kan worden aangegeven wat de werkgelegenheidseffecten van de tabaksaccijns zijn? Het kabinet heeft de verhoging van de tabaksaccijns gekoppeld aan een verlaging van het belastingtarief van de eerste schijf. Deze twee maatregelen tezamen leiden tot inkomenseffecten die macro-economisch neutraal zijn. Dit impliceert dat de totale bestedingen grosso modo gelijk zullen blijven, zodat uit dien hoofde het effect op de werkgelegenheid ook per saldo verwaarloosbaar zal zijn. Voorts dient te worden bedacht dat de Nederlandse tabakindustrie een sterk op de export gerichte sector is. Het effect van de accijnsverhoging, die alleen betrekking heeft op de binnenlandse markt, zal hierdoor relatief beperkt zijn 13 Kunnen de bewindslieden nog eens uitleggen waarom het uitstel van de automatisering MRB noodzakelijk is. Spelen de kosten van automatisering hierbij een rol? In de nota naar aanleiding van het verslag, blz. 65, is de volgende passage opgenomen. «Zoals ook de leden van de PvdA aangeven, maakt uitstel van de invoering met een jaar een zorgvuldiger en beter gespreide invoering mogelijk. De invoering van de automatische incasso motorrijtuigenbelasting is een massaal proces dat veel belastingplichtigen raakt. Dit vraagt een zeer gedegen voorbereiding.» In aanvulling hierop kan worden opgemerkt dat het geautomatiseerde systeem motorrijtuigenbelasting zal moeten worden aangepast. Het doorvoeren van wijzigingen binnen dit systeem brengt kosten met zich mee. Deze kosten vormen op zich geen probleem en spelen geen rol bij het uitstellen van de automatische incasso.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1996–1997, 25 052, nr. 23
6