Tweede Kamer der Staten-Generaal
2
Vergaderjaar 1984-1985
18503
Ontwikkelingssamenwerking en Werkgelegenheid
Nr. 4
LIJST VAN ANTWOORDEN Ontvangen 21 februari 1985 1 Voor het gebruik dat bij het opstellen van de nota «Ontwikkelingssamenwerking en Werkgelegenheid» is gemaakt van de desbetreffende NAR-adviezen moge worden verwezen naar mijn voorlopige schriftelijke reactie aan de NAR die als bijlage is opgenomen. Aan de voorzitter van de Nationale Advies Raad voor Ontwikkelingssamenwerking 's-Gravenhage, 6 augustus 1984 In het kader van de voorbereiding van de in de Regeringsverklaring toegezegde nota over Ontwikkelingssamenwerking en Werkgelegenheid heb ik de NAR verzocht mij terzake te adviseren. Dit verzoek heeft tot een tweetal adviezen geleid die begin 1984 werden uitgebracht: het advies «Bedrijfsleven en Ontwikkelingssamenwerking» en het advies «Ontwikkelingssamenwerking en Werkgelegenheid in Ontwikkelingslanden». Ik hecht er allereerst aan de NAR mijn erkentelijkheid te betuigen voor de snelle advisering. Dit heeft het mogelijk gemaakt dat bij de voorbereiding van de genoemde nota met de beide adviezen van de NAR rekening kon worden gehouden, zowel wat de analyse als de specifieke beleidsaanbevelingen betreft. Ik stel het op prijs op 23 augustus a.s. met de NAR over beide adviezen van gedachten te kunnen wisselen. Daartoe is inmiddels ter vertrouwelijke kennisname een concept van de nota «Ontwikkelingssamenwerking en Werkgelegenheid» aan de leden van de NAR toegestuurd. De hoofdlijnen van deze nota zouden in het gesprek aan de orde kunnen komen. Daarnaast zouden in het licht van de beide adviezen van de NAR ook een aantal specifieke punten kunnen worden besproken. De in het navolgende aangegeven punten zijn hierbij van belang. 1. Advies «Bedrijfsleven en Ontwikkelingssamenwerking» Ik stel allereerst tot mijn vreugde vast dat wat betreft het overgrote deel van dit advies er sprake is van overeenstemming tussen de aanbevelingen en het door mij voorgestane beleid. Op enkele punten is dit in mindere mate het geval en ik geef deze in het navolgende kort aan ten behoeve van ons gesprek.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1984-1985, 18 503, nr. 4
i) de NAR bepleit het hanteren van een inkomensgrens van $ 410. Over het uitgangspunt dat ontwikkelingssamenwerking in hoofdzaak gericht moet zijn op de armste c.q. lage-inkomenslanden bestaat overeenstemming. Zoals in de nota «Herijking Bilateraal Beleid» en ook in het concept voor de nota «Ontwikkelingssamenwerking en Werkgelegenheid» is aangegeven kies ik daarbij echter voor de reguliere, bilaterale hulp voor een inkomensgrens van $ 795, omdat de IDA ook die grens hanteert; ii) wat betreft «Ontwikkelingssamenwerking en de versterking van de Nederlandse economie» is er naar het mij v o o r k o m t sprake van zodanige nuanceverschillen tussen het standpunt van de NAR en het standpunt zoals dat is weergegeven in de concept-nota «Ontwikkelingssamenwerking en Werkgelegenheid», dat het naar mijn mening in het gesprek op 23 augustus aan de orde zou moeten komen. Het belangrijkste verschil daarbij betreft naar mijn mening de vraag of een bijdrage aan de Nederlandse economie en werkgelegenheid - uiteraard onder voorwaarden - als expliciete doelstelling van het ontwikkelingsbeleid kan w o r d e n beschouwd; iii) de NAR is van mening dat er voor particuliere ondernemingen een aan voorwaarden gebonden plaats zal moeten zijn in het ontwikkelingsbeleid. Ik deel de mening dat er in dit verband getoetst zal moeten worden aan de Nederlandse doeleinden van ontwikkelingssamenwerking. Aangezien deze toetsing in het NAR-advies niet nader w o r d t geconcretiseerd lijkt mij dit een goed punt v o o r ons gesprek op 23 augustus. Daarbij zouden o.m. de oriëntatiepunten die op dit punt in de concept-nota «Ontwikkelingssamenwerking en Werkgelegenheid» zijn aangegeven, aan de orde kunnen komen. In dit verband zou ook kunnen w o r d e n ingegaan op de opvatting van de NAR dat de concentratie op lage-inkomenslanden en doelgroepen maar beperkte mogelijkheden biedt voor ook voor het bedrijfsleven commercieel aantrekkelijke activiteiten; iv) ik deel tot op grote hoogte het standpunt van de NAR op het punt van de verdeling van de hulp over bilaterale en multilaterale kanalen. Ik ben het er ook mee eens dat ook in de toekomst Nederland een substantiële bijdrage moet blijven geven aan multilaterale organisaties. Maar dat mag niet uitsluiten dat vrijwillige hogere Nederlandse bijdragen ook w o r d e n getoetst aan hun positieve effect op de Nederlandse economie; v) ten slotte zou in ons gesprek op 23 augustus aandacht kunnen w o r d e n besteed aan de opvatting van de NAR dat grote terughoudendheid moet w o r d e n betracht in het verlenen van gemengde kredieten onder het hulpplafond. Daarbij zou ook aandacht aan de andere kant van de medaille kunnen w o r d e n besteed m.n. de t o e g e n o m e n belangstelling van ontwikkelingslanden en het v o l u m e («stretching of ODO») effect. 2. Advies «Ontwikkelingssamenwerking en Werkgelegenheid in Ontwikkelingslanden» Met betrekking tot het advies «Ontwikkelingssamenwerking en Werkgelegenheid in Ontwikkelingslanden» stel ik allereerst vast dat het een zeer nuttige schets van het algemeen kader en de macro-analyse van werkgelegenheidsproblemen in ontwikkelingslanden bevat die van groot belang is voor opstelling van de nota «Ontwikkelingssamenwerking en Werkgelegenheid». Datzelfde geldt voor de analyse van de sectorale werkgelegenheidsproblemen. Tijdens het gesprek op 23 augustus zou ik tegen de achtergrond van dit advies gaarne met de NAR van gedachten wisselen over de in de nota «Herijking Bilateraal Beleid» aangekondigde p r o g r a m m a ' s voor respectievelijk plattelands- en industriële ontwikkeling en de uitwerking die voor deze twee p r o g r a m m a ' s in de concept-nota «Ontwikkelingssamenwerking en Werkgelegenheid» w o r d t voorgesteld. Een tweede punt waarop ik zo mogelijk een gedachtenwisseling met de NAR op prijs zal stellen is de problematiek van de zgn. informele sector. In het NAR-advies w o r d t daaraan relatief weinig aandacht besteed. Tegelijkertijd moet w o r d e n vastgesteld dat het hier o m een belangrijk deel van de totale stedelijke werkgelegenheid in ontwikkelingslanden gaat. De Minister voor Ontwikkelingssamenwerking, Tweede Kamer, vergaderjaar 1984-1985, 18 503, nr. 4
2
2 Veel tenders ten behoeve van financiële hulpprojecten worden georganiseerd door het ontvangende land. Lokaal bedrijfsleven wordt bereikt via aankondigingen in lokale en internationale vakbladen. Dikwijls worden zij ook geïnformeerd door makelaars die attent zijn op dergelijke tenderaankondigingen. Potentiële leveranciers uit ontwikkelingslanden worden dus, direct of indirect, op de hoogte gesteld. Bij veel projecten is sprake van substantiële lokale aanschaf van goederen en diensten. Hier is per definitie sprake van besteding van de hulp in de Derde Wereld zelf. 3 Onder de term «vermaatschappelijking» van ontwikkelingssamenwerking wordt verstaan enerzijds het meer betrekken van maatschappelijke groeperingen bij de vormgeving en de uitvoering van het ontwikkelingsbeleid van de overheid en anderzijds het door de overheid creëren van de voorwaarden voor een vergroting van de eigen inspanningen van maatschappelijke groeperingen ten gunste van de ontwikkeling van de Derde Wereld. 4 Het is een misverstand om te denken dat de zorg voor een adequaat niveau van werkgelegenheid op zichzelf tot vermaatschappelijking behoort. Dat is niet het geval. Wel kan, tegen de achtergrond van hetgeen in het antwoord op vraag 3 ter zake van de vermaatschappelijking is opgemerkt, worden vastgesteld dat vermaatschappelijking mede inhoudt dat rekening wordt gehouden met hetgeen door de betrokken maatschappelijke groeperingen als de meest klemmende problemen wordt ervaren. Dit geldt zeker voor de werkgelegenheidsproblematiek. Bij wijze van illustratie kan in dit verband worden gewezen op hetgeen in de recente nota «FNV en Ontwikkelingssamenwerking» terzake wordt opgemerkt: «De vraag of de relatie tussen de eigen economie en het ontwikkelingssamenwerkingsgebied een zwaarder accent zal moeten krijgen is voor de FNV niet zonder betekenis. In de eerste plaats vanuit het oogpunt van internationale solidariteit en de zorg van de FNV voor een rechtvaardige samenleving op wereldschaal en een nieuwe sociaal-economische orde. In de tweede plaats, omdat de belangen van de leden en het aspect van de werkgelegenheid hierbij direct aan de orde zijn.» 5 Onder lage-inkomenslanden worden conform het gestelde op blz. 37 van de nota «Herijking bilateraal beleid» die ontwikkelingslanden verstaan waar het inkomen per hoofd per jaar niet hoger is dan de IDA-grens i.c. 795 US dollar per hoofd per jaar in 1981. 6 Om de achtergronden van het belang in het kader van de interdependentie van de relaties met ontwikkelingslanden voor de Nederlandse economie en werkgelegenheid aan te geven worden in de korte inleidende passage enkele factoren genoemd zoals de afhankelijkheid van de uitvoer en de stagnatie in de kapitaalvoordrachten. Dergelijke factoren beïnvloeden het ontwikkelingsproces in ontwikkelingslanden negatief. De mogelijkheden voor deze landen om zich zelfstandig in de internationale economische relaties te manifesteren nemen daarmee af. Ook de Nederlandse economie ondervindt hiervan de nadelige gevolgen. 7 Het tweeledig karakter van de nota bepaalt niet de keuze van de ontwikkelingslanden. De vaststelling van landen waarmee in het kader van het Nederlandse ontwikkelingsbeleid langdurig en op programmatische basis wordt samengewerkt is uiteengezet in de nota «Herijking bilateraal beleid».
Tweede Kamer, vergaderjaar 1984-1985, 18 503, nr. 4
3
8 De participatie van vrouwen in ontwikkelingsprocessen is reeds vele jaren een belangrijk aandachtspunt in het Nederlandse ontwikkelingsbeleid. De ongelijke behandeling van mannen en vrouwen manifesteert zich zeer duidelijk op het terrein van de arbeid. Vandaar dat bijzondere aandacht in de nota Ontwikkelingssamenwerking en Werkgelegenheid op zijn plaats is. Participatie van kinderen in ontwikkelingsprocessen is niet expliciet opgenomen in de nota omdat kinderen geen doelgroep zijn van het beleid met betrekking tot het vergroten van de werkgelegenheid. 9 Vrouwenarbeid wordt thans in veel (ontwikkelings)landen niet gezien als arbeid die een bijdrage levert aan de financieel-economische ontwikkeling van een land. In arbeid die wel als zodanig wordt beschouwd, is de participatiegraad van vrouwen veelal erg laag terwijl vrouwen op de hogere niveaus vrijwel geheel afwezig zijn. Met het duurzaam versterken van de economische rol van vrouwen wordt gedoeld op deze twee aspecten. Getracht wordt: - de participatiegraad van vrouwen op alle niveaus in de formele sector te verhogen, waardoor de werkgelegenheid voor vrouwen verbeterd wordt en vrouwen een eigen inkomen kunnen verwerven; - aan te sluiten bij de traditioneel reeds door vrouwen verrichte arbeid (bij voorbeeld in de landbouw, in de huishouding, op de markt) en deze te verlichten en doelmatiger te maken. Dit kan ondermeer geschieden door het geven van gerichte trainingen, door kredietverlening en door beschikbaarstelling van aangepaste technologie. 10 De keuze van programmalanden is gebaseerd op hetgeen terzake in de nota «Herijking bilateraal beleid» is vastgesteld. De betrokkenheid van het Nederlandse bedrijfsleven is derhalve geen conditio sine qua non geweest. Net Nederlandse bedrijfsleven is zodanig heterogeen dat over het totaal van het aanbod moeilijk valt te generaliseren. Er is geen ontwikkelingsland, dus ook geen zgn. programmaland, waar het Nederlandse bedrijfsleven helemaal niets te bieden heeft. Ongetwijfeld zijn sommige hulpontvangende landen in een fase van ontwikkeling waarin meer van dat aanbod goed ingezet kan worden en ook gevraagd wordt, dan andere landen waarmee Nederland hulpbetrekkingen onderhoudt. 11 De in de inleiding vervatte verhandeling over inkomensverdeling, intern beleid en ontwikkelingshulp is een zeer korte samenvatting van hetgeen terzake verder in de nota wordt opgemerkt. Met name kan daarbij worden gewezen op de uitgebreide verhandeling in hoofdstuk II (blz. 12-19) en in hoofdstuk IV (blz. 29-30). 12 Interdependentie kan zeker ook betekenen dat negatieve elementen in de relaties tussen ontwikkelde en ontwikkelingslanden elkaar versterken. In de ontwikkeling in de afgelopen jaren is dit ook duidelijk te onderkennen. Bij wijze van voorbeeld kan hierbij worden gewezen op de trits recessie en protectie in ontwikkelde landen, vermindering van de groei en de export van ontwikkelingslanden en verslechtering van de schuldensituatie. 13 Op basis van berekeningen in het rapport «De uitvoer van Nederland naar de Derde Wereld» van prof. dr. H. de Haan e.a. kan worden gesteld dat van de totale Nederlandse uitvoer tussen de 1 en 1,5% voortvloeit uit Nederlandse ontwikkelingsgelden. Wat betreft de werkgelegenheidseffecten van de Nederlandse ontwikkelingshulp wordt in de nota «Ontwikkelingssa-
Tweede Kamer, vergaderjaar 1984-1985, 18 503, nr. 4
4
menwerking en Werkgelegenheid» een geschatte omvang van ongeveer 13 000 manjaren aangegeven. Een dergelijk werkgelegenheidseffect bedraagt ongeveer 9% van de totale werkgelegenheidseffecten van de Nederlandse handel in goederen en diensten met ontwikkelingslanden. 14 Cijfers over recente jaren (1982/1983) tonen aan dat van de financiële hulp aan concentratielanden (cat. la) ongeveer 5% per jaartot aanschaffingen leidde in de categorie «overige landen», dat wil zeggen noch in Nederland noch in het ontvangende ontwikkelingsland. Van de ontwikkelingslanden die orders ontvingen uit de Nederlandse ontwikkelingshulp, springen in het oog: India met f 14,6 min. over 1982 en 1983 te zamen, China (f 10,3 min.), Tunesië en Marokko (f 16,3 min.), Senegal (f 14,5 min.) en Zuid-Korea (f 10,4 min.). Voor kleinere bedragen werden ook goederen en diensten geleverd door ondernemingen in: Pakistan, Irak, Thailand, Singapore, Brazilië, Argentinië, UAE, Colombia, Maleisië, Indonesië, Filipijnen, Zimbabwe en Malawi. Voorts werden ook leveranties betrokken uit een aantal niet-ontwikkelingslanden: USA, UK, Turkije, Japan, Frankrijk, BRD, Denemarken en Zwitserland. In meerderheid ging het hierbij om orders die de f 1 min. niet te boven gingen. 15 Er bestaat geen verband tussen het in een aantal gevallen hanteren van een inkomensgrens van $ 1200 en de kansen voor het Nederlandse bedrijfsleven. Met de keuze van deze grens van ± $ 1200 wordt nog eens de nadruk gelegd op de wens de hulp op de armere landen te concentreren. «In een aantal gevallen» slaat op de sectorprogramma's waaruit activiteiten kunnen worden gefinancierd niet alleen in de programmalanden (met een inkomen per hoofd van de bevolking van ten hoogste $ 795) maar ook in landen met een inkomen per hoofd van de bevolking van ten hoogste ± $1200. 16 Zoals aangegeven op blz. 30 van de nota «Ontwikkelingssamenwerking en Werkgelegenheid» zal in het algemeen de beleidsdialoog met ontwikkelingslanden moeten worden gevoerd binnen de marge die wordt geboden door enerzijds het noodzakelijke respect voor de soevereiniteit van het betrokken ontwikkelingsland en anderzijds de noodzaak hulpverlening in een zo effectief mogelijk kader te plaatsen. Een beleidsdialoog zal binnen die marge slechts geloofwaardig kunnen zijn en niet als een voor ontwikkelingslanden onaanvaardbare, nieuwe conditionaliteit worden opgevat, wanneer er van de zijde van de ontwikkelde landen een ontwikkelingssamenwerkingsbeleid tegenover staat dat voldoende ruimte biedt. Het gaat hierbij zowel om kwantitatieve en kwalitatieve aspecten van hulpverlening als om de noodzaak van een ontwikkelingsgericht internationaal structuurbeleid. 17 Voor het eerste gedeelte van de vraag wordt verwezen naar het antwoord op vraag 49. Met de betreffende algemene beleidsuitspraak over het interne beleid worden geen specifieke concrete landen bedoeld. Tot op zekere hoogte is deze algemene uitspraak van toepassing op vrijwel alle ontwikkelingslanden. Het vijfde uitgangspunt dat ontwikkelingssamenwerking zich niet kan beperken tot ontwikkelingslanden die een adequaat intern beleid voeren is ondergeschikt aan de beleidsdoelstelling de hulp te limiteren tot een beperkt aantal (programma-)landen.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1984-1985, 18 503, nr. 4
5
18 In de betrokken passage gaat het om meer rekening houden met het ontwikkelingsrelevante Nederlandse aanbodspotentieel. Wanneer dit potentieel, waarbij de behoeften van ontwikkelingslanden uitgangspunt vormen, kan worden gestimuleerd en geactiveerd door een mede daarop gericht gebruik van ontwikkelingsgelden (bij voorbeeld door ontwikkelingsgerichte produktaanpassing en innovatie) dan kunnen hulp en handel meer in eikaars verlengde komen te liggen. Er zal dan immers sprake zijn van meer ontwikkelingsgerichte handelsstromen. Een greep uit vele voorbeelden: - aangepaste «ploeg» die in Sahellanden bruikbaar blijkt en, na aanpassing aan lokale condities, ook in andere landen; - verbeterde sodafabricage met als gevolg sterk verminderde vervuiling van het oppervlaktewater én belangrijke energiebesparing (India); - een aangepaste cementfilter die in India zal worden gebruikt en gefabriceerd en voor cementindustrie sterke energiebesparing betekent (minder water dus minder «drogings»energie nodig); - overdracht van technologie en know-how op het gebied van kunstmestfabricage, waardoor eigen kunstmestcapaciteit beter wordt benut (in Pakistan, India èn misschien Bangladesh). 19 In de nota «Ontwikkelingssamenwerking en Werkgelegenheid» wordt een aantal elementen genoemd die van belang zijn bij het bepalen van de ontwikkelingsrelevantie van activiteiten nl. een gezonde economische basis, alsmede de verbetering van de maatschappelijke en fysieke infrastructuur, de werkgelegenheid, evenwichtige relaties tussen produktieve sectoren, verbetering van de internationale positie, de aard van de technologie, positie van de vrouw en de invloed op het milieu. Deze elementen worden ook gehanteerd bij het vergelijken van de ontwikkelingsrelevantie van verschillende activiteiten. 20 Bedoeld wordt de 40% armsten in de gekozen ontwikkelingslanden. 21 Met het vooropstellen van een «gezonde economische aard» wordt vooral gedoeld op de noodzaak dat initiatieven die in het kader van de Nederlandse ontwikkelingshulp voor financiering in aanmerking komen niet op termijn een ondragelijke financiële last voor het betrokken ontwikkelingsland worden. Hiermee onderscheidt dit vereiste zich duidelijk van de meer specifieke aandachtspunten op het terrein van de infrastructuur, werkgelegenheid, betalingsbalans, etc. 22 Het is niet wel doenlijk om aan te geven hoe per sector een directe bijdrage aan de verbetering van de positie van de armsten in de Derde Wereld wordt geleverd. Hoe belangrijk en nastrevenswaard directe effecten van werkgelegenheid en inkomen zijn bij investeringsprojecten - waarvan ook goederenleveranties deel kunnen uitmaken - uiteindelijk dienen duurzame effecten, ook die welke indirect tot stand komen, van doorslaggevend belang te zijn. Zo zal bij bij voorbeeld een havenwerk het directe inkomens- en werkgelegenheidseffect nog beperkt, maar afhankelijk van de omstandigheden de uiteindelijke welvaartsschepping, en ook de positieverbetering van de armste bevolkingsgroepen, groot kunnen zijn. 23 Op verzoek van ondergetekende heeft het Nederlands Economisch Instituut te Rotterdam een studie op het terrein verricht. Het rapport van de eerste studiefase is inmiddels verschenen. In dit rapport wordt een overzicht
Tweede Kamer, vergaderjaar 1984-1985, 18 503, nr. 4
6
gegeven van de resultaten van enkele in dit verband relevante en reeds verrichte studies o.m. in het kader van het werk van de Commissie Wagner ter zake van het Nederlandse industriebeleid. Voorts geeft de studie op basis van historische handelscijfers een eerste indicatie van de comparatieve voordelen van de Nederlandse industrie in de relatie met de programmalanden van de Nederlandse hulpverlening. 24 en 25 Hoewel in het algemeen nog niet voldoende bekend is over de factoren die invloed hebben op beslissingen van individuele vrouwen en mannen over het krijgen van kinderen, heeft onderzoek uitgewezen dat wanneer vrouwen betaalde arbeid buitenshuis verrichten, het aantal kinderen relatief afneemt. Onderzoek op dit terrein is ondermeer verricht door de Population Council. Ook het in 1984 verschenen World Development Report van de Wereldbank wijst op dit belangrijke punt. Met name in de steden hebben vrouwen minder mogelijkheden om werkzaamheden buitenshuis te combineren met het krijgen en verzorgen van kinderen. Zij beperken hun vruchtbaarheid vaak door het gebruik van voorbehoedsmiddelen. Maar van even groot belang is dat zij in vergelijking met vrouwen die niet buitenshuis werken, veelal enige jaren later in het huwelijk treden. Ook dit heeft een belangrijk effect op de vruchtbaarheid. 26 De beleidsvoornemens in de nota «Ontwikkelingssamenwerking en Werkgelegenheid» verschillen hemelsbreed van die uit de jaren vijftig en zestig. Het uitsluitend en automatisch verwachten van positieve stimulansen voor het ontwikkelingsproces van activiteiten in de moderne industriële sector behoort geenszins tot het huidige beleidsdenken. 27 In het kader van een beleid gericht op het zo direct mogelijk en effectief verbeteren van de basisbehoeftenvoorziening zal in omstandigheden waarbij voedselproduktie voor eigen gebruik regel is de bevordering van die produktie op korte termijn meer effect hebben dan het creëren van nieuwe banen waarmee een inkomen kan worden verdiend. Deze laatste, meer indirecte weg kan immers in dergelijke situaties voor de voedselvoorziening minder positief uitwerken. Zoals in de nota «Ontwikkelingssamenwerking en Werkgelegenheid» is aangegeven is die voedselvoorziening een noodzakelijke voorwaarde voor nationale ontwikkeling. De belangrijkste consequentie die uit een en ander wordt getrokken is dan ook dat er in het kader van plattelandsontwikkeling ruimte moet zijn om in daarvoor in aanmerking komende gevallen de voedselproduktie voor eigen gebruik te ondersteunen. Voorts zullen zowel bij het ontwerpen als uitvoeren van projecten van plattelandsontwikkeling de implicaties voor de voedselvoorziening expliciet dienen te worden betrokken. Daardoor wordt tevens de mogelijkheid geboden om wanneer de bevordering van exportlandbouw wordt overwogen de mogelijke consequenties voor de lokale voedselvoorziening in de afweging te betrekken. Dit neemt uiteraard niet weg dat in dit verband de belangrijkste rol moet worden toegekend aan het door de overheid van het betrokken ontwikkelingsland te voeren landbouw- en voedselvoorzieningsbeleid o.a. op het terrein van de prijzen voedselprodukten. 28 De belangrijkste consequentie uit de aangehaalde passage is dat waar mogelijk in het kader van de hulpverlening activiteiten worden ondernomen die van directe betekenis zijn voor de lagere inkomensgroepen, omdat zoals in de nota «Ontwikkelingssamenwerking en Werkgelegenheid» is uiteengezet dit van groot belang kan zijn voor een vermindering van de inkomensverschillen en een vergroting van de binnenlandse werkgelegenheid.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1984-1985, 18 503, nr. 4
7
29 De «veroordeling van dure welvaartsvoorzieningen» en de voorwaarde van een gezonde economische basis voor hulpactiviteiten hangen samen met het voorkomen dat deze voorzieningen c.q. activiteiten op den duur niet te dragen financiële lasten voor ontwikkelingslanden met zich brengen. Deze vaststelling laat onverlet dat uitgaven gericht op de verbetering van de basisbehoeftenvoorziening niet uitsluitend mogen worden beschouwd als consumptieve uitgaven. Waar het ook in het geval van deze uitgaven om gaat is dat de hiermee samenhangende netto lasten voor de betrokken overheid kunnen worden opgebracht. 30 Aan technologische capaciteitsopbouw in ontwikkelingslanden wordt bijgedragen door bij leveranties van goederen en diensten groot belang te hechten aan (blijvende) overdracht van technologie en, mede daartoe structurele samenwerkingsverbanden - tot en met joint ventures - te stimuleren. Voorts wordt in samenwerkingsprojecten waar mogelijk gestreefd naar de lokale produktie van technologieën hetgeen in bepaalde projecten (bij voorbeeld kleinschalige windenergie) als expliciet criterium wordt gehanteerd. 31 Voor het weergeven in de nota «Ontwikkelingssamenwerking en Werkgelegenheid» van de speciale werkgelegenheidsproblematiek in enkele sectoren is uitgebreid gebruik gemaakt van het betreffende NAR-advies. Voorts wordt verwezen naar het antwoord op vraag 1. 32 De beslissing over het al of niet afbreken van langdurige intensieve ontwikkelingsrelaties zal nimmer uitsluitend op basis van het industrialisatiebeleid van de overheid van het betrokken ontwikkelingsland kunnen worden genomen. 33 In de Nota wordt opgemerkt dat geen duidelijkheid bestaat over welke van beide benaderingen van de informele sector juist is. Het is derhalve ook niet mogelijk aan te geven welke benadering het meest de waarheid benadert. 34 Een beleid dat zich richt op een bijdrage aan de ontwikkeling van de informele sector in ontwikkelingslanden richt zich in de eerste plaats naar het beleid dat de ontvangende overheid ten aanzien van deze sector voert. Vanuit Nederland wordt bezien of er mogelijkheden zijn hierbij aan te sluiten, waarbij in het bijzonder aandacht wordt gegeven aan het bevorderen van niet-agrarische activiteiten op het platteland (zoals ambachten, onderhoud en reparatie van werktuigen, dorps- en huisnijverheid) en het opzetten en steunen van instellingen die kleine kredieten verstrekken. 35 Activiteiten met betrekking tot vrouwen en ontwikkeling kunnen in beginsel uit alle begrotingscategorieën worden gefinancierd. Speciale reserveringen zijn gemaakt in: categorie If Onder de post doelbijdragen en speciale activiteiten is een bedrag van f 1 000000 gereserveerd voor activiteiten ten behoeve van vrouwen die niet elders op de begroting ondergebracht kunnen worden, maar waarvan de financiering beleidsmatig aantoonbaar nodig is.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1984-1985, 18 503, nr. 4
a
categorie lila Onder de post speciale programma's van de VN is een bedrag van f450 000 gereserveerd voor het Vrijwillig Fonds van de VN voor het Vrouwendecennium. Onder dezelfde post is bovendien een bedrag van f400 000 gereserveerd voor VN-activiteiten met betrekking tot vrouwen en ontwikkeling. 36 In bijgaand overzicht zijn specifiek op vrouwen gerichte activiteiten opgenomen die in 1984 werden goedgekeurd. Op het moment wordt bovendien in vele programma's een aantal nieuwe activiteiten ontwikkeld. Op het specifieke terrein van werkgelegenheid en industriële ontwikkeling bestaan onder meer contacten met UNIDO en met het East and Southern African Management Institute. Specifiek op vrouwen gerichte activiteiten, gecommitteerd in 1984' Categorie I 1e Indonesië
bijdrage seminar workshop on Strategies and Programs priorities enhancing the role of Women in Development with the view to the year 2000 aanstelling deskundige vrouwenzaken bij ambassade Indonesië
Totaal
f
40 000
f
30 000
f
70 000
' Exclusief de via het Medefinancieringsprogramma gefinancierde activiteiten, waarvan op dit moment nog geen overzicht beschikbaar is.
Committeringen Categorie Ie:
Literatuurprogramma
Latijns Amerika Economische Commissie voor Latijns-Amerika (ECLA) Bureau Port of Spain, afd. Vrouw en Ontwikkeling
6 000
A.M.E.S. Salvadoraanse vrouwenorganisatie in Costa Rica
3 000
Azië Bangladesh Research and Study Group «Women for Women»
1 000
India
Institute of Social Studies Trust (vrouwenorganisatie)
Thailand
National Council of Women of Thailand
Pakistan
Applied Socio-economic research (vrouwenorganisatie)
6 000
Afrika Kenya
Training Unit of the Women's Bureau
3 000
Niger
Direction de la Promotion de la Femme
6 000
Boven-Volta Ministère des Affaires Sociales (o.a. Direction de la Condition Féminine)
Totaal
Tweede Kamer, vergaderjaar 1984-1985, 18 503, nr. 4
3 000 700
18 000 46 700
9
1984 Ex-categorie lllc.
Multilateraal
Afrika Mali — opzetten van vrouwencobperaties Zimbabwe — voorzieningen voor vergroten werkgelegenheid voor vrouwen
f
272 000
VFDW
f
130 000
WHO
Azië India/ Pakistan
— werkgelegenheidsprogr. rurale vrouwen — bilateraal Bangladesh — training project voor vrouwen, Dhaka
f
1 700 000
f
36 000
Latijns-Amerika Bolivia — werkgelegenheidsproject vrouwen La Paz (kleinschalig)
f
686 400
opzetten rechtsbureau voor vrouwen, Managua
f
16 850
integrated project for rural women
f
100 000
f
2 941 250
ILO
via lokale organisaties
SNV
Nicaragua
Afrika Soedan Totaal
vrouwencollectief Ransdorp
Speciale (VIM programma's! activiteiten 1984 — NGO Committee, New York, bijdrage aan de conferentie krant van het Forum, Nairobi 1985
$
30 000
— Population Council-project «Women's income in development»
f
250 000
— VN-vrouwenconferentie, Nairobi 1985 bijdrage NGOcommittee Kenya
f
23 000
— UNIDO-Integratie van vrouwen in industriële ontwikkeling
$
20 000
— VFDW (vrijwillig fonds voor de decade van de vrouw)
f
450 000
— VN-fonds tegen martelingen (t.b.v. vrouwen in ontwikkelingslanden)
f
50 000
— Women in agriculture in Asia
S
148 600
— Workshop on prevention and rehabilitation schemes of young women in prostitution and related occupations
$
40 479
— Steun aan ESCAP women's programme
$
47 300
ESC AP
Doelbijdragen vrouwenprojecten, goedgekeurd in 1984 — Third workshop of women leaders in banking and finance. Oosterbeek, 1984, Women's World Banking (WWB)
$
8 000
— Seminar Vrouwenberaad Nederlandse Ontwikkelingsinstanties, t.v.v. VN-wereldvrouwenconferentie Nairobi, Den Haag, 1985
f
161 122
— ICDA (international coalition for development actionl, workshop «Women in development», from theory to practice, Rome, 1984
$
16 000
Tweede Kamer, vergaderjaar 1984-1985, 18 503, nr. 4
10
IWTC (international women's tribune centre), New York, werkzaam op het terrein van communicatie, mediagebruik en informatie-overdracht
S
150 000
Women's World Banking, start-bijdrage WWB-Nederland
f
15 100
ISIS/WICCE (women's international information and communication service/women's international cross cultural exchange), bijdrage uitwisselingsprogramma
S
20 000
Transnational Institute, conferentie «Images of Third World Women», Amsterdam, mei 1984 (reiskosten, deelneemster)
S
1 700
IRC (international reference centre for community water supply ar,d sanitation), symposium to support the international drinking water and sanitation decade, Amsterdam, 1984
f
100 000
ICASC (international contraception, abortion and sterilisation campaign). Tribunaal over «Women's Reproductive Health», Amsterdam, 1984
f
25 000
Regionale conferentie: «Women and the household» (Azië), New Delhi, 1985
S
10 000
ISIS-international, Rome. Organisatie gericht op networking, vnl. op het gebied van media/communicatie
S
25 000
Totaal
f
1 108 672
SN V-projecten 1984 Boven Volta Bouw infrastructuur op dorpsniveau via arbeidsintensieve aanpak, o.a. het werk van vrouwen verlichten d.m.v. constructie van putten en specifieke begeleiding van vrouwenparticipatie
f
456 000
Organisatievorming en bewustmaking van vrouwen
f
76 000
Guinee Bissau Uitvoering projecten technische en sociale infrastructuur (openbare kranen, latrines, wasplaatsen, marktplaats, gezondheidspost)
f
76 000
Mali Herbebossingsproject (o.a. verspreiding van houtovens)
f
152 000
Ondersteuning tuinbouw, voornamelijk bedreven door vrouwen in verwaarloosd gebied van rijstzone
f
76 000
Ethiopië Groepsvorming vrouwen inkomenverschaffing
f
304 000
Zimbabwe Ond. begeleiding vrouwenactiviteiten
f
76 000
Begeleiding vrouwengroepen in veld
f
76 000
Totaal
f
1 292 000
Omschrijving project
Bedrag
KAP-projecten Afrika1984 Benin
Bouw en uitrusting graanmolen Slaan van put o.a. voor vrouwen; taakverlichting Verbeteren preventieve gezondheidszorg voor vrouwen Bouw kraamkliniek Bouw kraamkliniek Bijdrage bouw kraamkliniek Bijdrage vrouwenproject: geitefokkerij
Tweede Kamer, vergaderjaar 1984-1985, 18 503, nr. 4
11 463,99 11 046,60 22 800,00 15 200,00 11 780,00 5 180 00 16 638,00
11
Omschrijving project Botswana
Opzetten groentetuin; inkomstenverwerving vrouwen
Boven-Volta
Materialen kraamkliniek Aanschaf graanmolen en dieselmotor; taakverlichting Aanschaf bouwmaterialen kraamvoorziening Bijdrage bouw ontmoetingscentrum en werkplaats voor vrouwen Bouw kraamkliniek Bouw gemeenschapscentrum voor o.a. vrouwengroepen Aanschaf graanmolen om taak van vrouwen te verlichten
Djibouti
Materiaal voor naaicursus, opgezet om vrouwen de gelegenheid te geven inkomen te verwerven
Ghana
Bijdrage aan opvanghuis voor vrouwen uit krottenwijken
Ivoorkust
Uitbreiding kraamkliniek Bouw kraamkliniek Bouw opleidingscentrum vroedvrouwen Operatiefaciliteiten voor kraamkliniek Herstellen van centrum voor vakonderwijs voor vrouwen Bijdrage inrichting en restauratie van vrouwencentrum Opzetten kippenfokkerij voor verbetering economische positie vrouwen Herstel van overdekte markt, van belang voor de vnl. vrouwelijke handelaars Bijdrage bouw kraamkliniek Bouw kinderopvangcentrum, taakverlichting werkende moeders Aankoop naaimachines vrouwencentrum voor verbetering economische positie vrouwen
Kameroen
Aanschaf Aanschaf Aanschaf vrouwen;
Kenya
Aanschaf maismolen Bouw kraamafdeling Voltooiing kippenproject; werkgelegenheid Uitbreiding groenteproject; werkgelegenheid Voltooiing bijenproject; werkgelegenheid Bijdrage bouw gemeenschapscentrum, o.a. voor vrouwenprojecten Aanschaf naai- en bieimachines voor werkgelegenheidsproject Bijdrage aan kippenproject voor verbetering inkomsten van vrouwen Aanschaf naaimaterialen; werkgelegenheidsproject Bijdrage vakopleiding meisjes
Liberia
Inrichting klaslokaal voor jonge vrouwen Aanschaf zaden e.d. voor vrouwenproject «introductie aardnotencultuur»
Mozambique
Bouw kraamkliniek c.q. opleidingscentrum Aankoop audio/visueel voorlichtingsmateriaal (voeding) Materiaal naaiafdeling middelbare school Aanschaf stencilmateriaal e.d. voor a.o. vrouwen
Bedrag
waterpomp meisjesschool naaimachine voor onderwijs landbouwwerktuigen voor taakverlichting
Tweede Kamer, vergaderjaar 1984-1985, 18 503, nr. 4
16 740,00
12
Omschrijving project
Bedrag
Aankoop dieselmotor voor waterpomp; taakverlichting Aanschaf irrigatiemateriaal; werkgelegenheid Aankoop bouwmaterialen crèche; taakverlichting moeders Aankoop materialen voor produktie serviesgoed (coöperatie) Herstel dakbedekking werkplaats pottebakkerscoöperatie Aanschaf transportmateriaal (fietsen) t.b.v. onderwijsproject
f f
5 500,00 14 950,00
f
13 500,00
f
15 300,00
f
15 300,00
f
14 875,00
f f
13 250,00 4 133,00
Niger
Onderwijs (economische zelfstandigheid) Verbeteren waterputinstallatie Aanschaf graanmolen; werkverlichting vrouwen
Nigeria
Verbetering werkplaats en aankoop materialen t.b.v. geestelijke gehandicapte meisjes Aanschafmachine verwerken cassaveknollen ter verhoging produktie
f
23 000,00
f
17 226,00
Senegal
Aanschaf gierstmolen Idem
f f
6 080,00 8 110,00
Soedan
Aanschaf werkmaterialen volwasseneneducatie (vrouwen) Idem Aanschaf bouwmaterialen voor meisjesschool Bouwmaterialen multiple purpose centre Materialen voor project collectieve voedselverbouwing, vnl, door vrouwen Aanschaf uitrusting huishoudklas voor meisjes van doveninstituut Materialen renovatie klasselokalen t.b.v. meisjes arme wijk Aanschaf en installatie molen; taakverlichting vrouwen
f f
18 300,00 9 435,00
f f
25 000,00 21 150,00
F
24 500,00
F
12 421,50
Tanzania
Tunesië
Za ire
F
8 637,00
16 903,00 9 850,00
Aankoop schapen en materiaal om wol te verwerken Land-, tuinbouw en voedselvooilichting Aanschaf bouwmateriaal en meubilair voor ziekenhuis t.b.v. a.s. moeders Aankoop maismolen, taakverlichting vrouwen Bouw ruimte voor volwasseneneducatie/ centrum inkomensgenererende projecten voor vrouwen Aankoop waterpompen; taakverlichting vrouwen
8 426,50 15 000,00 10989,16 10 335,78
11 393,20 10 505,00
Aanschaf naai- en breigereedschap (inkomstenverwerving) Bouwmaterialen voor kippen- en konijnenhokken
12 600,00 15 120.00
Aanschaf meubilering meisjesschool/ interaat Aankoop zes naaimachines technische school meisjes/vrouwen
1
5 097,60
Zambia
Aankoop landbouwgereedschap en zaden (training en verwerving van inkomsten van vrouwen)
1
2 534,00
Zimbabwe
Aankoop materialen voor vrouwencoöperatie die zich bezighoudt met kippenfokken en kleding maken Aankoop materialen voor aanleg groentetuinen dooi vrouwen
1
12 750,00
f
15 400,00
Tweede Kamer, vergaderjaar 1984-1985, 18 503, nr. 4
10 342,08
13
Omschrijving project Zuid-Afrika
Aanschaf naaimachine; inkomstenverwerving vrouwen Inrichting crèche; taakverlichting alleenstaande werkende moeders Aanschaf tractor, cement en zand voor steenbakkerij (vrouwenproject!
Bedrag
f
9 391,05
f
11 655,00
f
15 000,00
f
15 288,75
KAP-projecten Zuid-Amerika Argentinië
Bouwmaterialen voor o.a. crèche
Bolivia
Aankoop brsi-en naaimachines voor vakopleiding vrouwen; bevorderen werkgelegenheid
f
5 051,20
Brazilië
Bouw wasserij Bouw wasserij; vrouwencoöperatie Confectie coöperatie Vorming plattelandsvrouw
f f f f
12 900,00 11 579,40 18 679,80 12 440,00
Chili
Aanschaf materialen naaicursus; werkgelegenheid arme vrouwen
f
14 700,00
Colombia
Aankoop bouwmaterialen gezondheidscentrum voor de opvang zwangere vrouwen Aanschaf naaimachines en materialen voor kledingbedrijf; inkomstenverwerving/ werkgelegenheid vrouwen
f
22 800,00
f
13 346,00
f
14 184,84
f
14 950,00
f f
14 000,00 2 702,00
f
4 940,00
f
6 911,00
f
13 072,00
f f
4 684,00 5 810,00
f
4 980,00
Ecuador
Aanschaf materiaal herstel eetstalletjes inkomstenverwerving vrouwen
Peru
Inrichting naai- en brei-atelier; inkomstenverwerving vrouwen Bouw vrouwencentrum Santa Rosa (cursussen, gezondheidszorg, e t c ) Bijdrage vrouwengezondheidscentrum Bijdrage aan vrouwengroep t.b.v. alfabetiseringscursussen Inrichting naai-atelier; werkgelegenheid voor vrouwen Inrichting naaiatelier; werkgelegenheid vrouwen
Suriname
Aanschaf instrumenten en materiaal gehandicapte meisjes Aanschaf cassavemolen Aankoop materialen verbetering aanloopen crisishuis
Midden-Amerika, Caraibisch gebied Costa-Rica
Opzetten kleding-atelier; werkgelegenheidsproject vrouwen Bijdrage aan kledingindustrie; werkgelegenheid vrouwen
f
16 317,00
f
16 023,00
Dominica
Onderwijs Onderwijs Naai-onderwijs
f f f
16 808,45 17 750,00 15 762,00
Dominicaanse Republiek
Onderwijs land- en tuinbouw + kleinvee (vakopleiding gericht op inkomstenverwervingl Inrichting en naaimachines voor atelier; werkgelegenheid vrouwen Aankoop varkens en bouw stallen; inkomstenverwerving vrouwen Inrichting naai-atelier; werkgelegenheid vrouwen
f
15 250,00
f
8 750,00
f
6 750,00
RD$
11 000,00
f
14 353,30
Haiti
Aanschaf inrichting en materialen voor centrum vakonderricht
Tweede Kamer, vergaderjaar 1984-1985, 18 503, nr. 4
14
Omschrijving project Honduras
Materialen voor coöperatie naaiatelier Materialen landbouwcoöperatie Bijdrage voor vrouwelijke coöperatie harswinning
Mexico
Aankoop nixtamolen + bouwmaterialen (voor maken van tortilla's voor verkoop) Aankoop naaimachines + stof; werkgelegenheid vrouwen Constructiematerialen bouw coöp. winkel; inkomstenverwerving Aankoop naaimachines + stof, werkgelegenheid vrouwen Aankoop nixtamolen + bouwmaterialen; (voor maken van tortilla's voor verkoop) Naaimachines + bouwmaterialen; werkgelegenheidsproject Aankoop nixtamolen + bouwmaterialen (voor maken van tortilla's voor verkoop) Idem Idem Sanitair meisjesweeshuis Aankoop naaimachines; werkgelegenheidsproject Aankoop nixtamolen + bouwmaterialen Aankoop nixtamolen Aankoop nixtamolen + bouwmaterialen Idem Aanleg openbare wasplaats; taakverlichting vrouwen Opzetten viskwekerij; inkomstenverwerving vrouwen Bouw + inrichting uitbreiding naai-atelier; werkgelegenheidsproject Aankoop naaimachines; werkgelegenheidsproject Materialen tapijtfabriekjes; werkgelegenheidsproject Opzetten viskwekerij; inkomstenverwerving vrouwen Aankoop vier naaimachines voor naai-atelier; vrouwenproject voor inkomstenverwering/ werkloosheidsbestrijding
Sint Lucia
Aanschaf materialen voor naaionderricht aan meisjes
Bedrag
KAP-projecten Azië en Oceanië Bangladesh
Aanschaf naaimachines en weefgetouwen t.b.v. vakopleiding vrouwen Aanschaf breimachines; werkgelegenheidsproject vrouwen
India
Uitbreiding kleermakersopleiding voor meisjes; werkgelegenheidsproject Voorbereidend werk voor aanleg moestuin (inkomstenverwerving Harijan en Tribal Vrouwen) Aanleg open bron en watertank t.b.v. Harijan vrouwen Vrouwenproject t.b.v. inkomstenverwerving van vrouwen/verbetering sanitaire voorzieningen Naaister-opleiding Harijan vrouwen; werkgelegenheid
Indonesië
Bouwmaterialen weefwerkplaats; werkgelegenheid vrouwen Bouw van weefschuur; werkgelegenheid vrouwen Bouwmaterialen werkplaats weefsters; werkgelegenheid vrouwen
Tweede Kamer, vergaderjaar 1984-1985, 18503, nr. 4
15
Omschrijving project
Bedrag
Malediven
Aanschaf materiaal om sieraden te maken (werkgelegenheidsproject)
f
Papua Nieuw-Guinea
Aanschaf type- en naaimachines t.b.v. schoolverlaters (meisjes); vergroten kans op arbeid; werkgelegenheidsproject
f
15 149,76
Voorlichting over vrouwen buiten Thailand
f
22 680,00
Vietnam
Bouw crèche
f
15 000,00
Yemen
Bijdrage drinkwaterproject, taakverlichting vrouwen Aanschaf naaimachines + materialen; werkgelegenheidsproject
f
11 160,00
f
15 500,00
Thailand
Totaal
14 750,00
f 1 773 037,00
37 De toenemende financieel-economische problemen van ontwikkelingslanden uiten zich onder meer in het beperkt of niet beschikbaar zijn van eigen middelen ter financiering van lokale kosten en terugkerende kosten. Vrijwel elk project kent immers een buitenlandse valuta-component (in het algemeen verstrekt door een donorland) en een bijdrage van het betreffende ontwikkelingsland in lokale valuta. Veel ontwikkelingslanden bevinden zich in een zodanige situatie dat zij niet in staat zijn voldoende lokale middelen ter beschikking te stellen. Deze situatie vraagt om een grotere beschikbaarheid van financiële middelen in de hulpsfeer die niet gebonden zijn aan besteding in Nederland. Daarnaast wordt de behoefte aan ongebonden middelen versterkt door het niet altijd aansluiten van het Nederlandse goederen- en dienstenaanbod bij specifieke behoeften en prioriteiten van ontwikkelingslanden. Èen voorbeeld hiervan is bijvoorbeeld de steun die Nederland geeft aan de rehabilitatie van een katoenspinnerij in Bangladesh. De noodzakelijke machine-onderdelen hiervoor zullen niet uit Nederland kunnen worden betrokken. 38 In aansluiting op het antwoord op vraag 37 kan men stellen dat het verwachtbaar is dat een betere aansluiting van het Nederlandse aanbod bij de specifieke vraag uit ontwikkelingslanden, de behoefte aan ongebonden hulp enigszins zal doen verminderen. Opgemerkt moet echter worden dat lokale kostenfinanciering in veel gevallen functioneert als een noodzakelijk complement van de inzet van Nederlandse goederen en diensten. Wanneer vanuit Nederland bijvoorbeeld machinerieën worden geleverd, dient in het algemeen het betrokken ontwikkelingsland zorg te dragen voor de grondaankoop, de bouw van de machinehal, de behuizing van de staf, e.d. Het komt regelmatig voor dat het ontwikkelingsland niet in staat is de benodigde lokale valuta hiervoor op te brengen. Nederland is vaak bereid ook hierin bij te springen omdat anders het hele project weinig kans van slagen heeft.
39 Bij gebonden hulp vindt geen internationale prijsvergelijking plaats en wordt de order gegund aan de laagste Nederlandse aanbieder. Wanneer deze prijs aanmerkelijk hoger is dan die op bijvoorbeeld het wereldmarktniveau, wordt ontheffing van de binding op ad hoc basis nagestreefd (in overleg met EZ). Ter aanvulling wordt opgemerkt dat tijdens bestedingsoverleg door de Nederlandse delegatie mede in overweging wordt genomen dat (waar opportuun) goederen/diensten worden geselecteerd waarvan bekend is dat Nederland hierin een concurrerend aanbod heeft.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1984-1985, 18 503, nr. 4
16
40 Dit onderzoek, dat gedeeltelijk is uitbesteed, is op dit moment in volle gang. Resultaten worden in de loop van dit jaar verwacht. 41 Zie het antwoord op vraag 40. 42 Primaire doelstelling bij het bevorderen van een nog intensievere betrokkenheid van het bedrijfsleven is de vergroting van de effectiviteit en de kwaliteit van de Nederlandse ontwikkelingssamenwerking. In dit verband wordt in het bijzonder verwezen naar de paragrafen over de prealabele vereisten zoals die op de blz. 37 t/m 41 in de nota «Ontwikkelingssamenwerking en Werkgelegenheid» zijn geformuleerd. Er is derhalve geen sprake van dat een nog intensievere betrokkenheid van het bedrijfsleven ten koste zou gaan van de hoofddoelstelling van de hulp. 43 In de aangehaalde studie vindt correctie voor het gebonden deel van de ontwikkelingshulp plaats, door het gebonden deel van de hulp per land af te trekken van de totale Nederlandse export naar het betreffende land. 44 In de ook in vraag 43 aangehaalde studie wordt onder het substitutie-effect verstaan «dat in de ontwikkelingslanden de neiging kan bestaan de hulpgelden aan te wenden voor de aanschaf van goederen en diensten, welke zonder het verkrijgen van de hulp ook al (in dezelfde leverancierslanden) zouden zijn aangekocht». Dit houdt in dat als gevolg van het substitutie-effect gebonden hulp niet in alle gevallen tot netto-exportgroei behoeft te leiden. Daarnaast wordt in het kader van ontwikkelingssamenwerking substitutie gezien als de situatie waarin, door externe financiering van prioritaire wensen van een ontwikkelingsland, de autoriteiten van dat land de beschikking houden over deviezen die zij vervolgens aan andere doeleinden kunnen besteden. Dit kunnen andere ontwikkelingsprioriteiten zijn maar eventueel ook voor het ontwikkelingsproces niét-prioritaire zaken, zoals bij voorbeeld de import van luxe consumptiegoederen. Beide noties van substitutie geven aan dat het om een complexe materie gaat die zeker relevant is voor de discussie over de hulp maar waarbij noch een algemene uitspraak in de richting van positief of negatief noch over landenkeuze mogelijk is. 45 De 99% op blz. 13 is zeker een drukfout. Het juiste percentage dient 9 te zijn. 46 Volgens het meest recente overzicht (kwartaalbericht 1984/3 van de Nederlandse Bank) waren de belangrijkste onderdelen van de Nederlandse dienstenuitvoer in 1983 in mld. guldens de navolgende: 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7.
Vervoer Reisverkeer ntetingezetenen Uitvoering van werken Technische dienstverl. e.d. Veredelingsloon Overige particuliere diensten Overheidsdiensten
12,6 4,0 1,5 8,5 0,9 1,6 1,0
Tweede Kamer, vergaderjaar 1984-1985, 18503, nr. 4
17
47 Deze vraag kan bevestigend worden beantwoord. Directe investeringen vormen een belangrijke financieringsbron voor het ontwikkelingsproces in ontwikkelingslanden naast commerciële en officiële leningen. Bovendien onderscheiden directe investeringen zich van andere vormen van kapitaalverkeer doordat ze de inzet van financiële middelen combineren met de inzet van andere produktiefactoren zoals kennisoverdracht op het gebied van technologie, management, marketing en organisatie. Directe investeringen worden verricht ten behoeve van concrete produktieve activiteiten en dragen als zodanig, mits in verantwoord sociaal-economisch kader ingebed, in positieve zin bij aan de nationale economieën in termen van groei, inkomen, werkgelegenheid en technologie-ontwikkeling. Daarnaast leiden directe investeringen niet tot een accumulatie van de externe schuldenlast van ontwikkelingslanden. Goed voorbereide en weloverwogen investeringen hebben doorgaans een positief betalingsbalanseffect. De hoofdlijnen van het Nederlandse OS-beleid zijn tweeërlei. In de eerste plaats tracht Nederland het internationale investeringsklimaat te bevorderen door het scheppen van zo goed mogelijke juridische en financiële voorwaarden. Bilateraal geschiedt dit via investeringsbeschermingsakkoorden met ontwikkelingslanden en de uitvoering van de Wet Herverzekering Investeringen. In multilateraal verband is Nederland zeer actief betrokken bij de opzet van internationale investeringsverzekeringsstelsels, in het bijzonder binnen de Wereldbank en in het kader van de EG-ACS samenwerking inzake Lomé III. Ten tweede wordt de directe bevordering van particuliere investeringen ter hand genomen. Bilateraal geschiedt dit via het nieuw opgezette sectorprogramma voor industriële ontwikkelingssamenwerking. Daarbinnen bestaat een scala aan instrumenten die ingezet kunnen worden om investeringen voor te bereiden, financieel te steunen respectievelijk te begeleiden. Multilateraal steunt Nederland initiatieven van investeringsmaatschappijen zoals de International Finance Corporation, de Inter-American Investment Corporation. Deze instellingen geven directe financieel-technische en management-steun, waaronder deelname in het risicodragend kapitaal van (semi-)particuliere ondernemingen in ontwikkelingslanden. 48 De meest recente cijfers met betrekking tot de stroom van investeringen van en naar Nederland met bestemming c.q. afkomstig uit ontwikkelingslanden bedroeg in miljarden guldens als volgt: 1983 Nederlandse investeringen in ontwikkelingslanden 104 waarvan Nederlandse Antillen ( 98I Investeringen in Nederland uit ontwikkei ingslanden 607 waarvan Nederlandse Antillen (462) (Bron: Kwartaalbericht 1984/3 De Nederlandsche Bankl.
49 Vanuit ontwikkelingssamenwerking wordt onder een actief en goed intern beleid verstaan het beleid van de overheid van een ontwikkelingsland waarbij niet alleen met voortvarendheid aan het ontwikkelingsproces wordt gewerkt maar waarbij tevens wordt getracht de positieve effecten van dat proces in het bijzonder aan het armere deel van de bevolking ten goede te laten komen. Hierbij wordt gekeken naar een aantal sociale factoren zoals: alfabetisering, sterftecijfer, positie van vrouwen, zorg voor milieu, drinkwatervoor-
Tweede Kamer, vergaderjaar 1984-1985, 18503, nr. 4
18
ziening en economische factoren zoals: werkgelegenheid, groei BNP/capita, prijs-/subsidiebeleid, inkomensbeleid en toegang tot produktiefactoren. 50 Mensenrechten spelen bij de marges voor een geloofwaardige beleidsdialoog zeker een belangrijke rol. Enerzijds omdat wat betreft de Nederlandse inbreng in die dialoog hulp heel direct gericht is op de opheffing van sociale onrechtvaardigheid in de Derde Wereld, waarbij tevens een sturend effect kan optreden ten opzichte van burgerlijke en politieke rechten. Anderzijds is de mensenrechtensituatie in het betrokken ontwikkelingsland mede bepalend voor de wijze waarop b.v. plattelandsontwikkeling tot stand gebracht kan worden. Het maakt immers een groot verschil of landlozen zich bijvoorbeeld al of niet mogen organiseren. Met andere woorden ook uit het oogpunt van bevorderen van de effectiviteit in de hulpverlening spelen mensenrechten in de beleidsdialoog een belangrijke rol. 51 Het Nederlandse ontwikkelingssamenwerkingsbeleid staat (ook in vergelijking met andere donorlanden) in hoge mate open voor de financiering van lokale en terugkerende kosten. Van de noodzaak tot speciale bevordering is derhalve op dit moment geen sprake. Op 28 mei 1984 werd door de tweede ondergetekende een overzicht aangeboden aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal (bij brief DGIS/SB-146767) van de omvang van de lokale kostenfinanciering op committeringsbasis over de jaren 1980-1983. Lokale kostenfinanciering als percentage van het committeringsbedrag 1980: 1981: 1982: 1983:
17,2% 12,4% 19,6% 16,3%
52 Zoals op blz. 31 en 32 van de nota «Ontwikkelingssamenwerking en Werkgelegenheid» staat geldt dat niet alle initiatieven op elk van de daar opgesomde aandachtspunten tegelijkertijd een aanzienlijke bijdrage moeten leveren om toch ontwikkelingsrelevant te zijn. Bovendien is de mate waarin de bedoelde aandachtspunten een rol spelen ook afhankelijk van de specifieke situatie en de sociaal-culturele context van het betrokken ontwikkelingsland. De bedoelde aandachtspunten kunnen derhalve niet als conditiones sine quibus non worden opgevat. 53 In de relaties met alle ontwikkelingslanden van welke signatuur ook, kon steeds een bekendheid met, en interesse voor, produkten en diensten van het Nederlandse bedrijfsleven worden geconstateerd. Als zodanig is in alle relaties ruimte gebleken voor initiatieven, zeker waar deze overdracht van technologie en know-how impliceerden. 54 De in de vraagstelling geponeerde stelling is in deze ongenuanceerde vorm niet in de nota «Ontwikkelingssamenwerking en Werkgelegenheid» opgenomen. In lijn met het genuanceerde oordeel terzake in het NAR-advies «Bedrijfsleven en Ontwikkelingssamenwerking» wordt in de nota in voorwaardelijke termen gesproken over de positieve bijdragen van het bedrijfsleven. Evenals in het genoemde NAR-advies wordt daarom in de nota «Ontwikkelingssamenwerking en Werkgelegenheid» opgemerkt dat het noodzakelijk is kaderende maatregelen te treffen die bedrijfslevenactiviteiten moeten leiden in de richting van een versterking in de relaties tussen arme en rijke landen en binnen arme landen, die de overheid voorstaat.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1984-1985, 18 503, nr. 4
UI
55 Naast nieuwe mogelijkheden in het kader van het Industrieprogramma wordt in overleg met de niet-commerciële particuliere sector (medefinanciering, Nuffic, samenwerking met lokale en gemeentelijke instanties) nagegaan hoe tot een intensivering in de samenwerking kan worden gekomen. 56 Er zijn zeker meer dan louter economische aspecten verbonden aan de vraag hoe de inschakeling van Nederlandse capaciteiten en mogelijkheden kan worden verbeterd. Daarom wordt in de betrokken paragraaf ook uitgebreid aandacht besteed aan kwalitatieve aspecten waarbij een directe relatie wordt gelegd met de behoeften van ontwikkelingslanden inclusief de ontwikkeling van het «menselijk potentieel» in die landen, waarbij in belangrijke mate gebruik wordt gemaakt van relevante Nederlandse onderwijs capaciteit. Bovendien wordt in dit verband bij voorbeeld ook aandacht besteed aan de rol van de medefinancieringsorganisaties en die van rond bepaalde thema's, zoals vrouwen en milieu, gegroepeerde bewegingen. 57 De bedoelde passage beoogt niets anders dan aan te geven dat in de aangehaalde studie van Bakker en Quist e.e.a. de centrale probleemstelling vormt. 58 Met over een breder front bij hulpactiviteiten betrekken van het Nederlandse aanbod wordt gedoeld op de wenselijkheid, binnen de doelstelling van het Nederlandse ontwikkelingssamenwerkingsbeleid en de in dat kader vastgestelde landenkeuze, de ontwikkelingsrelevante mogelijkheden van het Nederlandse aanbod meer te benutten. 59 De Nederlandse agrarische industrie, met name de landbouwwerktuigenindustrie, kan onder meer door het exporteren van kennis en produkten bijdragen aan plattelandsontwikkeling, voedselproduktie en werkgelegenheid. Kleinschalige en soms ook grootschalige landbouwmechanisatie is een middel om voedselproduktie te verhogen, ofschoon de werkgelegenheid met deze laatste vorm van mechanisatie in het gedrang kan komen. Overdracht van kennis en vervolgens lokale produktie van landbouwmachines vermindert de afhankelijkheid en schept werkgelegenheid. De Nederlandse voedingsmiddelenindustrie fabriceert tegen een relatief geringe kostprijs zeer hoogwaardige bijvoedingsprodukten waarvoor in ontwikkelingslanden bij kwetsbare en ondervoede groepen een markt is. Export van kennis, met name op het terrein van procestechnologie en laboratoriumonderzoek in deze sektor kan er op den duur toe leiden dat in ontwikkelingslanden zelf dit soort en andere voedingsmiddelen worden geproduceerd. Veelal bestaat de kennis daar op dit moment (nog) niet. 60 Deze vraag is in zijn algemeenheid niet te beantwoorden. De effecten op de 40% armsten zijn immers vooral afhankelijk van het ontwikkelingsbeleid van de overheid van het betrokken ontwikkelingsland en van de vormgeving en uitvoering van de desbetreffende activiteiten. 61 In het kader van het herstructureringsprogramma worden middelgrote en kleinere ondernemingen steunmogelijkheden geboden om samenwerkingsverbanden in Derde Wereldlanden aan te gaan. Het blijkt dat in verschillende branches bedrijven actieve interesse tonen (vooral in voedselverwerkende, lichte machine, en grondstofverwerkende industrieën).
Tweede Kamer, vergaderjaar 1984-1985, 18 503, nr. 4
20
Op dit ogenblik zijn gesprekken gaande tussen enkele Nederlandse bedrijvencombinaties in een bepaalde sector voor eveneens een samenwerkingsverband met een combinatie in een Derde Wereldland. Dit betreft de consultancybranche, wederom de agro-industrie en visserij. 62 12000. Een formele evaluatie heeft niet plaatsgevonden, maar de grote aantallen reacties op de inhoud van elke Bestedingswijzer wijst erop dat zij gretig en met praktisch nut worden gelezen. Verzoeken om de Bestedingswijzer toegestuurd te krijgen, blijven gestaag binnenkomen. 63 Soortgelijke organisaties ter andere zijde, en daarnaast eventueel ook op bedrijfsvoering gerichte opleidingsinstituten. 64 Met werkgeversorganisaties wordt periodiek overleg gevoerd over het ontwikkelingssamenwerkingsbeleid en de rol door het bedrijfsleven en bedoelde organisaties te spelen. De laatste spelen een actieve, uitvoerende rol jegens hun achterban. Zij zijn ook, evenals werknemersorganisaties, bij multilaterale activiteiten, bij voorbeeld in VN-verband betrokken. In de bilaterale sfeer dragen de organisaties bij tot ontwikkelingssamenwerking in beleidsadviserende zin, waartoe een speciale Commissie Ontwikkelingslanden van de Raad van Werkgeversverbonden fungeert. Incidenteel worden projectvoorstellen ingediend, waarbij een eigen bijdrage is voorzien. Door het NCW wordt bij voorbeeld, ook met inbreng van eigen middelen, het Programma Uitzending Managers beheerd. Overleg is gaande om een dergelijk programma ook «in omgekeerde richting» te beginnen, terwijl voorts besprekingen plaatsvinden over een project om het midden- en kleinbedrijf tot grotere samenwerking met ontwikkelingslanden te bewegen. 65 De concurrentieverhoudingen tussen (semi-)overheidsinstellingen en particuliere firma's is aan de orde bij de voorbereiding van de procedures voor uitbesteding. Over deze procedures wordt momenteel zowel intern als extern overleg gevoerd. Hierbij wordt aandacht besteed aan de oorzaken van en mogelijke oplossingen voor het verminderde relatieve aandeel dat particuliere consultancy-firma's de laatste jaren in het kader van de Nederlandse ontwikkelingshulp hebben uitgevoerd. Zodra de besluitvorming terzake zal zijn afgerond zal het Parlement worden geïnformeerd. 66 Consultatief overleg met sectororganisaties zal naar behoefte plaatsvinden en niet met een vooraf vastgestelde periodiciteit. Met diverse sector- en brancheorganisaties (produktschappen, groothandelsverenigingen, exportgeoriënteerde samenwerkingsverbanden e.d.) is, op verschillende niveaus, al werkcontact geweest en dit zal in de toekomst herhaald worden. 67 Zie antwoord op vraag 23. 68 Met «andere relevante maatschappelijke groeperingen» wordt enerzijds gedoeld op die, al of niet geïnstitutionaliseerde, groepen uit de samenleving waarvan de inbreng van opvattingen, kennis en ervaringen van belang zijn voor het ontwikkelingsbeleid van de overheid. Anderzijds zijn het groepen uit de samenleving die zelf voor ontwikkelingslanden relevante activiteiten
Tweede Kamer, vergaderjaar 1984-1985, 18 503, nr. 4
21
verrichten c.q. de mogelijkheden daartoe hebben. Voorbeelden van de hier bedoelde maatschappelijke groeperingen zijn de medefinancieringsorganisaties, de Nederlandse vakbeweging, de werkgeversorganisaties, boerenororganisaties, vrouwenorganisaties, wetenschappelijke instellingen etc. 69 Met vertegenwoordigende organisaties wordt de opzet - doelstellingen, criteria en werkwijze - van de sectorprogramma's besproken ter informatie en eventueel commentaar. Voor praktisch nuttige suggesties is het departement open. Over voortgang van de programma's zal in de toekomst aan de hand van (jaar)verslaggeving worden gesproken. 70 Met uitzondering van de FNV, die in zijn recente nota «FNV en Ontwikkelingssamenwerking» genuanceerd positief over de gedachte van een convenant oordeelt, zijn ondergetekende nog geen publieke reacties bekend. Naar mag worden aangenomen zal in het door de ondergetekende verzochte advies van de SER aandacht worden besteed aan de mogelijkheid van een tripartite convenant. 71 Van uitbesteding is sprake indien (uitvoerende) werkzaamheden in de verschillende stadia van de projectcyclus niet (meer) worden verricht door de overheid zelf, maar door derden, die daartoe met de overheid overeenkomsten aangaan. Van delegatie is sprake indien taken en bevoegdheden van het departement worden overgedragen aan de vertegenwoordigingen in het buitenland die deze eventueel weer kunnen doordelegeren aan project- en teamleiders van de projecten die in eigen beheer worden uitgevoerd. 72 Vermaatschappelijking houdt in erkenning van eigen verantwoordelijkheid. Het vertrouwen in die eigen verantwoordelijkheid maakt uitbesteding van taken mogelijk. Nadrukkelijk is dit niet alleen beperkt tot uitvoeringstaken, maar kan de eigen verantwoordelijkheid in de particuliere sector zich ook doen gelden in de initiërende en identificerende fasen van OS-activiteiten. Waar «programma»ondersteuning wordt gegeven, zoals bij de medefinancieringsorganisaties, maar ook bij bij voorbeeld het Programma Uitzending Managers, is heel direct sprake van een beroep op eigen verantwoordelijkheid. 73 Uitbesteding aan derden kan gaan zowel naar door de overheid reeds gesubsidieerde organen als naar commerciële en niet-commerciële private organisaties. 74 Aangezien het beleid erop is gericht als regel tot uitbesteding te komen en het bij uitbesteding vaak gaat om de (tijdelijke) inschakeling van gespecialiseerde kennis en vaardigheden, wordt het minder zinvol geacht de capaciteit hiervoor binnen het ambtelijk apparaat op te bouwen. In 1983 werd een evaluatie uitgevoerd op basis van gegevens over 1979 t/m 1982 en had tot doel na te gaan hoeveel activiteiten waren uitbesteed en aan welke organisaties. Niet werd ingegaan op de kwalitatieve aspecten van uitbesteding. Uit die evaluatie bleek dat 40% van de activiteiten is uitbesteed. 75 Met de opmerking in de Nota dat de beschikbare deskundigheid vergroot zal worden, werd niet in de eerste plaats bedoeld dat meer personeel zou
Tweede Kamer, vergaderjaar 1984-1985, 18 503, nr. 4
22
kunnen worden aangetrokken. Het gaat eerder om het verder verhogen van de kwaliteit van het betrokken personeel door opleiding en het laten opdoen van relevante ervaring (ook in het veld). 76 Met de nieuwe instrumenten van het industrieprogramma kan, hangende de begrotingsbehandeling, nog geen ervaring zijn opgedaan om al tot evaluatie te kunnen komen. Wat de reeds bestaande instrumenten betreft zijn in het verleden, op incidentele wijze, evaluaties/inspecties verricht. Bij voorbeeld ter zake van gemengde kredietleveranties waarvan conclusies worden uitgewerkt in een samenvattend inspectierapport dat dit jaar nog wordt uitgebracht. Over het herstructureringsprogramma gaat eerdaags een notitie naar het parlement, waarin een beschrijving staat van het gebeurde tot dusver. Binnenkort zal een «workshop» worden georganiseerd om de (vervolg)ervaringen te evalueren. Evaluaties van andere instrumenten worden overwogen, waarbij zij aangetekend dat de FMO zijn eigen evaluatieprocedures kent. 77 De communicatie tussen OS en het bedrijfsleven is in een fase van beleidsvernieuwing en stelt inderdaad zware eisen aan het ambtelijk apparaat. Mede door uitwerking van beleid en door verduidelijking van procedures, royale (schriftelijke) informatieverschaffing en personele versterking bij de coördinatie-eenheden, die het centrale loket voor het bedrijfsleven vormt, wordt getracht aan deze eisen in voldoende mate te beantwoorden. 78 De programmalandenkeuze ligt reeds vast als eerste kader, zoals gesteld in de Nota Herijking. Vervolgens kan worden bezien welke regio's en sectoren binnen die programmalanden voor Nederlandse activiteiten in aanmerking kunnen komen. 79 Ontwikkelingssamenwerking zal de bedoelde coördinerende functie vervullen. De uiteindelijke beslissing over de in het kader van ontwikkelingssamenwerking te kiezen sectoren blijft uiteraard bij de ondergetekende berusten. 80 In het kader van het Maritiem Ontwikkelings Plan werden de volgende afspraken gemaakt: Voor 1983: zachte lening van 57 min. gulden, aangevuld met een zelfde bedrag aan commerciële lening (totaal schenkingselement 30 procent), ten behoeve van de bouw van sleepboten, zowel in Indonesië als in Nederland en voor de leverantie van reserve onderdelen voor baggervaartuigen. Voor een aantal activiteiten werden inmiddels offertes ingediend. Voor 1984: schenking van 35 min. gulden, aangevuld meteen commerciële lening van 82 min. gulden (totaal schenkingselement eveneens 30 procent). Reserveringen werden gemaakt voor de verbetering van scheepsdokken, de leverantie van containerkranen, de opzet van trainingcentra voor havenpersoneel, de opzet van een productie-eenheid voor onderdelen van schepen en vlootrehabilitatie. Voor 1985 zal nader overleg met de Indonesische autoriteiten plaatsvinden over een aantal inmiddels geïdentificeerde voorstellen. De Wereldbank is in vergevorderd stadium van onderhandelingen met de Indonesische regering over een omvangrijke lening, ten behoeve van havenpersoneel, de opzet van een productie-eenheid voor onderdelen van district Tanjung Priok met toeleveringshavens.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1984-1985, 18 503, nr. 4
23
81 Voor het Plan werd een Stuurgroep ingesteld, belast met de coördinatie van alle betrokken activiteiten aan Nederlandse zijde. Het voorzitterschap van de Stuurgroep berust bij Ontwikkelingssamenwerking, terwijl voorts zitting hebben vertegenwoordigers van Economische Zaken, Financiën, Verkeer en Waterstaat, de NCM en commerciële banken, benevens personen belast met de coördinatie van de contacten met het bedrijfsleven. Werkgroepen zijn ingesteld voor financieringsaspecten en voor de coördinatie van het aanbod. In de Stuurgroep worden algemene aspecten van de voortgang van het Maritiem Ontwikkelings Plan besproken, en de groep vervult als zodanig een informerende en coördinerende functie. Daarnaast fungeert de Stuurgroep als informatiepunt voor het geïnteresseerde bedrijfsleven. 82 Bij de voorbereiding van het bezoek van Minister Braks en Staatssecretaris Brokx aan Egypte werden de bewindslieden schriftelijk en mondeling door middel van gesprekken met hun medewerkers door ambtenaren van Ontwikkelingssamenwerking geïnformeerd over het Nederlandse hulpprogramma in Egypte en in het bijzonder over activiteiten en problemen binnen de aandachtsgebieden van hun ambtsterreinen. Na afloop van de bezoeken ontving ik zowel mondeling als schriftelijk informatie over het verloop van het bezoek, de indrukken van de bewindslieden en de conclusies van hun werkbesprekingen. 83 In alle programmalanden is de samenwerking mede gericht op verbreding (economisch, cultureel, wetenschappelijk). De mate waarin en de wijze waarop hieraan inhoud wordt gegeven is afhankelijk van de omstandigheden in de respectievelijke landen. Het blijkt dat kansen voor economische verbreding in de eerste plaats liggen in meer geavanceerde ontwikkelingslanden zoals India en Indonesië. Egypte zou ook in dit verband kunnen worden genoemd. Opgemerkt wordt dat verbreding niet zozeer in termen van geldoverdracht moet worden gezien maar als het van de grond komen van een breder relatiepatroon tussen Nederland en het betreffende ontwikkelingsland en de daaruit voortvloeiende contacten en overeenkomsten. Voor een voorbeeld hiervan met betrekking tot India wordt verwezen naar het antwoord op vraag 84. Op grond van het bovenstaande zal het duidelijk zijn dat een specifiek percentage dat aan verbreding wordt besteed, niet kan worden gegeven. 84 Voor wat Indonesië betreft kan gezegd worden dat naast de hulprelatie er reeds zeer vele andere intensieve relaties zijn op commercieel, cultureel en wetenschappelijk gebied. Het verbrede beleid gericht op Indonesië tracht deze relaties te verdiepen en te verduurzamen. Dit geschied bijvoorbeeld door de combinatie van hulpfinanciering en commerciële financiering van bepaalde projecten, welke structurele relaties beogen te bevorderen tussen het bedrijfsleven van beide landen (Maritiem Ontwikkelings Plan). Andere voorbeelden zijn financiering zijdens ontwikkelingssamenwerking van volledige academische opleidingen van Indonesische studenten in Nederland, tijdens mijn recente bezoek aan Indonesië vastgelegd in een «Memorandum of Understanding», en de financiering van intensivering van de samenwerking op juridische gebied, waarbij gebruik wordt gemaakt van voor Indonesië nog relevante kennis en documentaire in Nederland. De verbreding van de bilaterale betrekkingen met India begint van de grond te komen, waarbij de ontwikkelingssamenwerking een voor trekkers rol vervult.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1984-1985, 18 503, nr. 4
24
De volgende samenwerkingsovereenkomsten kwamen tot stand. - Overeenkomst inzake Economische en Technische samenwerking, waarbij de «Gemengde Commissie» en de «Joint Business Council» werden geformaliseerd. - Een «Memorandum of Understanding» tussen de Indiase en Nederlandse Ministeries van Landbouw werd ondertekend. Dit «Memorandum» voorziet in regelmatige bijeenkomsten van een stuurgroep teneinde gezamenlijke activiteiten te entameren. De Stuurgroep kwam in januari 1985 voor het eerst bijeen. - De «Indo-Dutch Steering Committee on Shipping and Transport» is inmiddels vier maal bijeen geweest. De commissie bespreekt en begeleid projecten op het gebied van het watertransport. De projecten worden geheel of gedeeltelijk met gelden van de begroting van Ontwikkelingssamenwerking gefinancierd. In toenemende mate zullen de samenwerkingsverbanden zich zelfstandig, dat wil zeggen los van financiering door Ontwikkelingssamenwerking dienen te ontwikkelen. Structurele samenwerking is voorzien tussen Nederlandse en Indiase scheepswerven (onder meer voor het onderhoud van grote baggerschepen) waarbij het Nederlandse bedrijfsleven ook financieel participeert. - De Financierings Maatschappij voor Ontwikkelingslanden (FMO) tekende een samenwerkingrovereenkomst met de Industrial Credit lnvestment Corporation of India (ICICI) met als doel gezamenlijk projecten te entameren. Inmiddels zullen een tweetal projecten binnenkort gerealiseerd worden. Gebleken is dat de structurering van de overlegrondes als boven omschreven van grote betekenis is om een wederzijdse vertrouwensrelatie op te bouwen. De rol van de Indiase overheid is daarbij aanzienlijk hetgeen, gezien het belang van deze overheid bij de sturing van maatschappelijke processen in dat land, niet verwonderlijk is. Naast hogergenoemde overlegstructuren kunnen nog de volgende, reeds goedgekeurde, concrete activiteiten worden genoemd, die als «verbreding» kunnen worden gekenmerkt. - Hypofors project Het uittesten van materiaal op toepasbaarheid voor bekleding van irrigatiekanalen in India met mogelijk, daar op volgend, produktie in India in een samenwerkingsverband met een Nederlands bedrijf. -
Kwikverwijderingsproject Advisering door een Nederlands bedrijf aan een zevental Indiase bedrijven ten aanzien van beter gebruik van kwik, waardoor het afvalwater minder wordt vervuild. - Vinasse boiler project Financiering van de licentie overeenkomst en technische assistentie ten behoeve van de produktie in India van vinasse boilers. 85 Alle activiteiten in het kader van ontwikkelingssamenwerking dienen er in principe op te zijn gericht op directe of indirecte wijze bij te dragen aan de verbetering van de situatie van de 40% armsten in de ontvangende landen. Dit geldt dus ook voor activiteiten in het kader van het verbrede beleid. 86 Het regioprogramma voor Midden-Amerika krijgt het karakter van een humanitair programma voor heel Midden-Amerika. Uit de UCV over de Herijkingsnota valt te concluderen dat individuele landen in deze regio niet
Tweede Kamer, vergaderjaar 1984-1985, 18 503, nr. 4
.'5
bij voorbaat zijn uitgesloten van deelname aan de sectorprogramma's plattelandsontwikkeling en industriële ontwikkeling. Ten aanzien van Nicaragua kan w o r d e n geconcludeerd dat, afhankelijk van verdere ontwikkelingen, er de gelegenheid is o m in bepaalde delen van het land door te gaan met de samenwerking op het terrein van de plattelandsontwikkeling. Dat wil zeggen na afloop van het huidige w e d e r o p b o u w p r o g r a m m a . Voor Costa Rica geldt dat van bepaalde instrumenten uit het industrieprogramma kan w o r d e n gebruik gemaakt. 87 Het SER-advies over de nota Ontwikkelingssamenwerking en werkgelegenheid kan eerst einde februari verwacht w o r d e n . De NAR is in ruime mate bij de voorbereiding van genoemde nota betrokken geweest, wat heeft geresulteerd in twee adviezen, te w e t e n : - advies nr. 76 van januari 1984: «Bedrijfsleven en ontwikkelingssamenwerking» en - advies nr. 80 van januari 1984: «Ontwikkelingssamenwerking en werkgelegenheid in ontwikkelingslanden». Wat de aard van deze adviezen betreft kan verwezen worden naar deze nota's. 88 Het is de bedoeling van de FMO het bedrijfsleven in derde wereldlanden te helpen ontplooien. Naarmate hierbij Nederlandse bedrijven een instrumentele rol kunnen vervullen en hun inbreng kwalitatief en qua prijsstelling concurrerend is, w o r d t daarmee het belang van onze nationale economie mede gediend. Bij circa 75% van FMO's directe financieringen is in enigerlei v o r m een Nederlands bedrijf betrokken; in circa 50% van de door FMO meegefinancierde projecten is er sprake van een joint-venture met een Nederlandse o n d e r n e m i n g . Een verdergaande inschakeling van het Nederlandse bedrijfsleven zal vooral afhankelijk zijn van een goede en gerichte voorlichting in Nederland over de doelstellingen en de financieringscriteria van de FMO. Binnen de voor een financieringsinstelling geëigende grenzen wordt aan deze voorlichtende taak door de FMO zelf actief gewerkt (persberichten, publicaties, interviews en contacten met Kamers van Koophandel en geselecteerde Nederlandse bedrijven).
89 Het werkgelegenheidseffect is een belangrijk financieringscriterium voor de FMO. De in de Nota genoemd? cijfers hebben zowel betrekking op de formele sector als op de informele sector. Bij de laatstgenoemde sector dient gedacht te w o r d e n aan de werkgelegenheid die gecreëerd wordt door middel van de financiering van lokale ontwikkelingsbanken maar vooral van instellingen voor de financiering van kleinbedrijf. 90 Het meer aktieve identificatiebeleid zal naast de huidige identificatie door bedrijven o.a. door de sectorprogramma eenheden, de bilaterale eenheden en/of Ambassades w o r d e n verricht. 91 De volgende bijstellingen w o r d e n reeds toegepast: - Er w o r d e n geen «gemengde kredieten» aangeboden aan de zogenaamde NIC's en landen met betalingsbalansoverschotten gedurende een langere periode; - Tevens w o r d t in versterkte mate nagegaan of projekten technologisch inpasbaar zijn - Het gemiddelde schenkingselement van 30% voor MOL's w o r d t ook toegepast op landen met betalingsbalansproblemen.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1984-1985, 18 503, nr. 4
26
92 1. De «DAC Guiding Principles for Associated Financing» houden in dat de donorlanden ter wille van de «fair trade competition» een zo groot mogelijke transparantie zullen nastreven. De algemene voorwaarden houden i n : a. een m i n i m u m schenkingselement van 2 0 % , waarbij er tevens sprake dient te zijn van een bijdrage aan de economische ontwikkeling en welvaart van het land. Nederland voldoet aan deze n o r m door uit te gaan van een m i n i m u m zachtheidsgraad van 25%. De toetsing geschiedt aan de hand van de veel strengere ontwikkelingscriteria, die Nederland hanteert. Ter toetsing aan de OS-criteria w o r d t elke aanvraag door het behandelende bureau aan de bilaterale eenheden voorgelegd. b. toepassing van het systeem voor prioriteitsprojekten van het ontvangende land; met andere w o o r d e n projekten die voortvloeien uit de ontwikkelingsplannning. Het Nederlandse systeem gaat hiervan uit. c. de aanpassing van de zachtheidsgraad aan de omstandigheden waarin het land verkeert zoals de economische situatie, de mate van ontwikkeling en de terugbetaalcapaciteit. In het Nederlandse systeem w o r d e n de volgende zachtheidsnormen gehanteerd: - 3 0 % voor de MOL's en landen met betalingsbalansproblemen; - 2 5 % van de LMIC's. d. deze financiering dient voor de arme landen een relatief hogere zachtheidsgraad te hebben dan voor relatief rijkere landen; deze financiering dient niet te w o r d e n toegepast op NIC's en zogenaamde «balance of payment surplus countries». Het Nederlandse systeem voldoet aan deze n o r m e n (zie c); e. er een zogenaamd «fair value for the price paid» w o r d t gegeven vooral als het o m grote projekten gaat. Het DAC beveelt daarom «international competitive biddings» aan. Het Nederlandse systeem voldoet aan deze recommandatie, wat onder andere moge blijken uit het feit dat Nederland veel meer tenders verliest dan w i n t ; f. er ieder jaar een zogenaamd «review» in het DAC van het beleid en de praktische toepassing van het systeem zal plaatsvinden. Tevens dienen terwille van de transparantie alle gesloten contracten en financieringsconstructies bij het DAC-Secretariaat te w o r d e n aangemeld. Nederland heeft zich een groot voorstander verklaard van de «reviews» en officiële aanmelding van gesloten contracten. 2. De werkgelegenheidscreatie in de ontvangende landen dient door de aanvragende bedrijven te worden v e r m e l d en daar w o r d t als onderdeel van het totale pakket van criteria rekening mee gehouden.
93 Voorzover aanvragen voor investeringsverzekering zich op grond van reguliere verzekeringstechnische criteria kwalificeren voor normale WHI-dekking is er geen noodzaak deze aanvragen ten laste van het specifieke ontwikkelingsloket te brengen. Overigens bestaat de indruk dat het Nederlandse bedrijfsleven nog in onvoldoende mate bekend is met de mogelijkheden en v o o r w a a r d e n van de WHI. Om die reden heeft de Nederlandse Credietverzekeringsmaatschappij (NCM), die belast is met de uitvoering van de WHI, reeds initiatieven genomen voor een intensievere behartiging van haar public relations. Ook van de zijde van de coördinatie-eenheid industrieel o n t w i k k e l i n g s p r o g r a m m a op Ontwikkelingssamenwerking zal een en ander actief w o r d e n gevolgd. 94 Het herstructureringsprogramma heeft vooral een taak in de investeringsvoorbereidende fase ten aanzien van mogelijke investeringen van het
Tweede Kamer, vergaderjaar 1984-1985, 18503, nr. 4
27
Nederlandse bedrijfsleven die het gezamenlijk met haar lokale partners in ontwikkelingslanden wil ondernemen. De FMO heeft bij uitstek een taak ten aanzien van de medefinanciering van investeringsvoorstellen van het lokale bedrijfsleven in ontwikkelingslanden. Bij de opzet en financiering van dergelijke FMO-projecten kan het Nederlandse bedrijfsleven instrumenteel zijn (en is dat ook vaak zie het antwoord op vraag 88), doch dit is geen absolute voorwaarde. In beginsel ligt het FMO-werkterrein derhalve in het verlengde van de activiteiten uit hoofde van het herstructureringsprogramma. 95 Een evaluatieve beleidsnotitie ten aanzien van het onderhavige programma zal binnen zeer afzienbare tijd, mogelijk nog vóór de UCV inzake de Nota Ontwikkelingssamenwerking en Werkgelegenheid, worden aangeboden aan de Staten-Generaal. Daarin is ook opgenomen een integraal overzicht van de projecten die in de afgelopen jaren zijn gefinancierd.
96 Tot dusverre zijn, hangende de begrotingsbehandeling, nog geen sectorinvesteringsstudies gefinancierd uit deze faciliteit. Wel heeft overleg plaatsgevonden over concrete wensen op dit gebied met betrekking tot een aantal programmalanden waaronder Indonesië en Egypte. 97 Tot dusverre zijn, hangende de begrotingsbehandeling, nog geen bedrijfsopleidingen nieuwe stijl uit de begroting 1985 gefinancierd. Wel is al een aantal aanvragen in behandeling genomen met betrekking tot Tanzania, Egypte en Indonesië. Met een aantal bedrijven in Nederland zowel als in ontwikkelingslanden zijn oriënterende gesprekken geweest over het programma.
98 Ja, met de Cie. Ontwikkelingslanden van de Raad van Nederlandse werkgevers Verbonden, naast ad-hoc bijeenkomsten georganiseerd door (groepen) van bedrijven of instellingen. Nog in februari zal een uitgebreide voorlichtingsbijeenkomst door NCW/Fenedex worden georganiseerd. Eveneens gepland zijn specifieke voorlichtingen voor de ONRI (Orde van Raadgevende Ingenieurs) en de ROA (Raad van Organisatie Adviseurs) en diverse andere vertegenwoordigende (branche) organisaties.
99 Het specifieke instrument «haalbaarheidsstudies» is vooral bedoeld om investeringen te helpen onderzoeken, waarin reeds financieringsinstellingen zich geïnteresseerd hebben betoond en die vaak qua omvang bilaterale financiering te boven gaan. Dat bij de realisering van het project eventueel ook nog Nederlandse hulpgelden, b.v. gemengde kredieten, worden ingezet, is inderdaad niet onmogelijk, maar niet vooropgezette bedoeling. Vanzelfsprekend worden in het kader van de reguliere hulp aan prograrrv malanden en -regio's regelmatig haalbaarheidsstudies zowel als de daarop gebaseerde projecten met OS-middelen gefinancierd. 100 Criteria van ontwikkelingsrelevantie zijn voor de beoordeling van industriële projecten niet anders dan voor andere projecten binnen het ontwikkelingsprogramma. Over de beoordelingsrichtlijnen is een samenvattende «handleiding» in de maak. Het initiatief voor het opzetten van industriële dienstencentra ligt bij de nationale overheden in de ontwikkelingslanden of komt van een combinatie van Nederlandse en/of lokale bedrijven (dan wel van een consulentbedrijf). Het is de bedoeling dat de diensten van deze centra aan de lokale ondernemer in rekening worden
Tweede Kamer, vergaderjaar 1984-1985, 18 503, nr. 4
28
gebracht, zover deze in lokale valuta kunnen worden voldaan. Activiteiten voortvloeiende uit deze vragen welke harde valuta vereisen, vragen een andere behandeling. De harde valutacomponent zal ten laste komen van de betreffende begrotingspost. De tegenwaarde in lokale valuta dient evenwel voldaan te worden. Industriële dienstencentra kunnen het uitvloeisel zijn of mede resulteren uit eerdere of parallel lopende andere activiteiten in het kader van het industrieel ontwikkelingsprogramma. Dit wordt zelfs geprefereerd. 101 Er hebben, hangende de begrotingsbehandeling, enkele oriënterende gesprekken met instituten en groeperingen plaatsgevonden. Zo wordt binnen werkgeverskring aan een projectvoorstel gewerkt om met name kleinere ondernemingen in de (samenwerkings)mogelijkheden in ontwikkelingslanden te interesseren, met inschakeling van gespecialiseerde consultants. Instituten als het KIT en RVB zijn ook doende om gerichte cursussen op te zetten. Ook andere instanties of groepen die hun achterban, of het bedrijfsleven in het algemeen, kennis en ervaring willen overdragen, bij voorbeeld via conferenties, seminars e.d., kunnen op steun vanuit het ministerie rekenen (bij voorbeeld rondetafelgesprek over Indonesië, georganiseerd door het tijdschrift ORION, of, een tweede voorbeeld, een binnenkort te houden «workshop» over investeren in Indonesië mede aan de hand van de ervaringen met het herstructureringsprogramma). Een ander voorbeeld is een congres van een kring van het Koninklijk Instituut van Ingenieurs welke zich speciaal met het industrieel ontwerpen voor ontwikkelingslanden bezighoudt. 102 De bedoeling van de educatieve cursussen is om Nederlandse ondernemingen tot meer ontwikkelingsrelevant opereren, incl. bereidheid tot structurele samenwerking met lokale partners, te brengen. Het betreft dus ontwikkelingseducatie. Ontwikkelingsgerichte produktaanpassing en •innovatie beogen vooral de produkten van het Nederlandse (midden- en klein)bedrijfsleven beter geschikt te maken voor gebruik en produktie in ontwikkelingslanden. Zonder ondersteuning zouden deze produktaanpassingen onrendabel zijn, waardoor de ontwikkelingslanden van deze produkten, en de achterliggende technologie en know-how, verstoken zouden blijven. Deze maatregelen zijn als ODA te kwalificeren, omdat de primaire doelstelling van deze maatregelen de bevordering van het ontwikkelingsproces van ontwikkelingslanden is. 103 OS kent geen programma dat als zodanig bundeling van midden- en kleinbedrijf financieel ondersteunt. Kan van institutionele steun geen sprake zijn, wel kunnen initiatieven en concrete projectvoorstellen van gegroepeerde ondernemingen in het midden- en kleinbedrijf op bijzondere aandacht rekenen en, met inachtneming van criteria en procedures, financiële ondersteuning verdienen. 104 In incidentele gevallen dat projectvoorstellen uitsluitend het resultaat zijn van creatief ontwikkelingsgericht voorwerk, kan dit voorwerk als beoordelingsfactor mee worden genomen bij voorbeeld bij het opstellen van een «shortlist» van aanbieders. De eis van concurrerende prijs en kwaliteit blijft ook dan als steeds van kracht. 105 De beschrijving in de Nota van het industriële programma is vooral toegespitst op het instrumentarium, terwijl de beschrijving van het programma plattelandsontwikkeling zich met name richt op prioritaire aandachtsvelden.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1984-1985, 18503, nr. 4
29
Dit heeft tot gevolg dat de vertaling naar het Nederlandse aanbod in het industriële programma directer gelegd kan worden. Het plattelandsprogramma behoeft op dit punt verdere uitwerking, opdat wordt aangegeven op welke wijze het gedifferentieerde Nederlandse aanbod in dit programma gestalte kan krijgen. Hierop zal in de begroting 1986 nader worden ingegaan.
106 Niet alleen bij plattelandsontwikkeling maar voor alle programma's onder de bilaterale samenwerking geldt dat overeenstemming zal dienen te bestaan over voorgenomen activiteiten alvorens deze in uitvoering worden genomen. Ten aanzien van individuele projecten of onderdelen daarvan in het sectorprogramma plattelandsontwikkeling kan het voorkomen dat het ontvangende land een andere prioriteit stelt dan Nederland. 107 Het antwoord is bevestigend: de afweging van Nederlandse uitgangspunten is altijd landenspecifiek, waarbij het ontwikkelingsbeleid van het betreffende land steeds al bij voorbaat wordt meegewogen. 108 Indien de betrokken technologie «hoogwaardig» is, ontleent zij haar hoge waarde aan de goede aansluiting op lokale mogelijkheden en behoeften. Bij de projectbeoordeling wordt dit punt steeds meegewogen, evenals de eventuele opbouw van een bijbehorende onderwijs infrastructuur 109 Als regel worden eventuele gewenste ombuigingen van het nationale beleid in ontwikkelingslanden nagestreefd in het multilaterale verband (consortia, consultatieve groepen, UNDP-«round tables»). Dit neemt niet weg dat in landen waarmee een langdurige samenwerkingsrelatie is opgebouwd, het mogelijk is onderdelen van het nationale beleid die samenhangen met het bilaterale samenwerkingsprogramma, in de bilaterale beleidsdialoog aan de orde te stellen en deze te laten meewegen in de keuze van samenwerkingsactiviteiten. 110 Het is inderdaad de bedoeling de opleidingsactiviteiten voor vrouwen zoveel mogelijk te organiseren in de landen zelf. Hierbij wordt zowel gedacht aan het incorporeren van een opleidingscomponent in samenwerkingsprogramma's als steun aan specifieke opleidingsprogramma's. Hierbij zal accent worden gelegd op vakscholing die van belang is voor inkomensgenerering. 111 De ervaring leert dat met name behoefte bestaat aan vaktechnische opleidingen op lager en vooral middelbaar niveau en derhalve zullen deze opleidingen in de programma's de nodige aandacht krijgen (concrete voorbeelden zijn landbouwmechanisering, metaalbewerking, boekhouding, paramedisch personeel, automonteurs). 112 Inschakeling van de verschillende soorten Nederlandse expertise op dit gebied vindt voornamelijk plaats bij de vormgeving en uitvoering van concrete projecten. Nederlandse bedrijven en consultants zijn o.a. via uitbesteding betrokken bij plattelandsprojecten die rechtstreeks op vakscholing en training zijn gericht of waarvan vakscholing en training een belangrijk onderdeel uitmaken. Nederlandse onderwijsinstellingen zijn veelal als adviseur bij de projecten betrokken, bij voorbeeld over de wijze hoe de
Tweede Kamer, vergaderjaar 1984-1985, 18503, nr. 4
30
voorlichtingscomponent in bepaalde projecten het beste gestalte kan krijgen, hoe specifieke opleidings- en trainingsprojecten moeten worden opgezet en uitgevoerd e.d., en leverde direct of indirect de bilaterale deskundigen en assistent-deskundigen die bij dergelijke projecten kunnen worden ingezet. Het industrieprogramma heeft een apart onderdeel «bedrijfsopleidingen» dat tot doel heeft vakscholingen te financieren die (mede) worden uitgevoerd door het Nederlandse bedrijfsleven, waaronder vakscholingen voor industriële projecten op het platteland. Nederlandse expertise in bedrijven en onderwijs kan verder via overlegen adviesorganen worden geconsulteerd als het gaat om vraagstukken van meer algemene aard, die uitstijgen boven het niveau van de individuele projecten, zoals onderzoek naar de beste methoden van aanpak van opleidings- en trainingsprojecten op het platteland, landen- of sector-specifieke vraagstukken e.d. 113 In de Adviescommissie Categorie IV zitten van het Ministerie van Landbouw en Visserij ir. J. Doorenbos Msc; van het Ministerie van Verkeer en Waterstaat ir. G. P. Felius en dr. ir. J. H. van Kampen; van het Centraal Instituut voor Voedingsonderzoek TNO prof. dr. ir. B. Krol; van het Landbouwschap drs. M. de Heer; van het Internationaal Agrarisch Centrum ir. L. Razoux Schultz; van de Landbouw Hogeschool prof. dr. J. G. A. J. Hautvast; van het Koninklijk Instituut voor de Tropen mw. prof. J. A. Kusin; van de Stichting Onderzoek Wereldvoedselvoorziening van de Vrije Universiteit prof. dr. W. Tims en van het Gemeenschappelijk Overleg Medefinancieringsorganisatie ir. G. P. Tiggelman. De leden nemen aan de beraadslagingen deel op persoonlijke titel. Het voorzitterschap en het secretariaat liggen in handen van ambtenaren van het Ministerie van Buitenlandse Zaken. Zijdens dit Ministerie nemen aan de vergadering deel de bij de te behandelen onderwerpen meest betrokken eenheden. 114 De gegeven opsomming is niet uitputtend, zoals uit de betrokken passage blijkt: «Ter zake zal worden samengewerkt met o.m etc». Uiteraard wordt de noodzaak van inschakeling van voldoende Nederlandse deskundigheid onderschreven. 115 Het Nederlandse agrarische bedrijfsleven kan op een viertal wijzen bij de advisering zijn betrokken: bij concrete projecten, via een inbreng in adviescommissies en informele overlegstructuren, via een inbreng in de beschreven voorzieningen van het ministerie van Landbouw en Visserij en door opname in het informatiesysteem omtrent in Nederland beschikbare deskundigheid. 116 De betrokkenheid van het Ministerie van Landbouw is geregeld in de context van de Coördinatiecommissie voor Ontwikkelingssamenwerking. De daaronder vigerende adviescommissies (zoals de Advies Commissie Categorie IV) zullen worden aangepast aan de nieuwe situatie, rekening houdend met de conclusies neergelegd in het Protocol OS/L en V van maart 1979. 117 In de betreffende passage is aangeduid dat de voorkeur uitgaat naar lokaal vervaardigbare technologieën, met maximale effecten voor het behoud of de toename van arbeidsplaatsen. Echter ook niet ter plekke te produceren technologie kan in ontwikkelingslanden gebruikt worden voor behoud of toename van arbeidsplaatsen. Als voorbeeld kan worden gerefereerd naar het aanpassen van westerse technologieën voor verwerking
Tweede Kamer, vergaderjaar 1984-1985, 18503, nr. 4
31
van lokale kwaliteiten van katoen of jute-vezels. Hierdoor kunnen lokaal verwerkte katoen- en juteprodukten worden vervaardigd die kunnen concurreren met de synthetische vezels en hoogwaardige katoen uit bij voorbeeld de Verenigde Staten. Ongeveer 80% van de fondsen wordt besteed voor de ontwikkeling van lokaal vervaardigbare arbeidsintensieve technologieën zoals kleinschalige windenergiesystemen voor wateropvoer en efficiënte houtoventjes. 118 De Stichting Technische Ontwikkeling Ontwikkelingslanden (TOOL) is verzocht een voorstel in te dienen voor een dergelijk werkfonds, bestemd om op snelle en flexibele wijze in te kunnen spelen op gerichte projectaanvragen uit de Derde Wereld, middels het voor-financieren van aanloopkosten. Bij deze gelegenheid is een bedrag van f 200 000 geïndiceerd dat ten laste zal worden gebracht van het programma voor Onderzoek en Technologie, categorie Ie. 119 Initiatieven van Nederlandse Landbouworganisaties op het terrein van de opbouw en ondersteuning van plattelandsorganisaties in ontwikkelingslanden zullen getoetst worden aan de criteria die in het algemeen voor ontwikkelingssamenwerking gelden en die in het bijzonder voor activiteiten ten behoeve van institutionele steun onder het programma plattelandsontwikkeling gelden. Doorgaans kunnen dergelijke initiatieven gefinancierd worden uit Categorie la voor de begroting. Gedacht wordt met name aan initiatieven op het terrein van technische assistentie bij het opzetten van landbouworganisaties en het in beperkte mate financieren van hun lokale kosten. 120 De ruime aandacht die in de passage over werkgelegenheid in de informele sector is besteed aan het ondersteunen van initiatieven van vrouwen, sluit de mogelijkheid tot ondersteuning van vele andere relevante groeperingen geenszins uit. Initiatieven van vrouwen zijn met name genoemd omdat het merendeel van de vrouwen in ontwikkelingslanden die met hun arbeid een inkomen verwerven werkzaam is in de informele sector. 121 Het is mijn voornemen de resultaten van de nadere uitwerking van de sector-programma's, inclusief de daarbij te betrekken landen, op te nemen in de memorie van toelichting 1986. 122 Wanneer geen overeenstemming wordt bereikt, wordt volgens de daartoe bestaande procedure het naast hogere echelon ingeschakeld. 123 Ter coördinatie van de beide sectorprogramma's worden twee coördinatie-eenheden geformeerd die binnen een nieuwe directie zullen samengaan met de huidige Sector Management Eenheid. Deze nieuwe directie zal, evenals de bilaterale ontwikkelingsdirectie, ressorteren onder de plaatsvervangend Directeur-Generaal Bilaterale Ontwikkelingssamenwerking. 124 De functie coördinator bedrijfsleven wordt in de nieuwe opzet binnen de coördinatie-eenheid industriële ontwikkeling geïntegreerd. Deze eenheid zal de centrale «loketfunctie» ten behoeve van het bedrijfsleven vervullen.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1984-1985, 18 503, nr. 4
3?
125 Op woensdag 17 en donderdag 18 april 1985 zullen in de Jaarbeurs in Utrecht voor de zesde maal VN-Inkoop Contact Dagen (VN-ICD's) worden gehouden. Deze zullen groter van omvang zijn dan gebruikelijk, aangezien op Nederlandse uitnodiging aansluitend de jaarvergadering van VN-inkopers, de Inter Agency Procurement Working Group-bijeenkomst, in ons land zal worden gehouden. Dan zullen 34 a 35 inkopers van 24 VN-organisaties op uitnodiging van «Ontwikkelingssamenwerking» aanwezig zijn om gedurende deze twee dagen circa 1300 contacten te leggen met circa 4 a 500 Nederlandse leveranciers van goederen en diensten. De reacties na afloop van de voorgaande vijf VN-Inkoop Contact Dagen, waarvan de eerste in april 1983 werd gehouden, waren zowel van de zijde van de VN-inkopers als van de Nederlandse leveranciers zeer positief. Enkele reacties van VN-zijde: «...verrast door de grote variatie in het Nederlandse aanbod...», «...we hebben nog nooit in zo'n korte tijd zo veel zinvolle contacten kunnen leggen...» en «.... een unieke vorm van eenvoudige, doeltreffende presentatie...». De Nederlandse deelnemers wordt bij elke VN-Inkoop Contact Dag gevraagd een ingevuld enquête-formulier in te leveren. Daaruit blijkt dat meer dan 95% zeer positief reageert. Uiteindelijk is het natuurlijk de bedoeling dat uit de gelegde contacten ook contracten voortvloeien. Daarover is weinig concrete informatie beschikbaar. Uit de signalen die door Ontwikkelingssamenwerking min of meer toevallig worden opgevangen kan echter worden geconcludeerd, dat de VN-Inkoop Contact Dagen aan hun doel beantwoorden: Nederland bij voorbeeld lijkt de weg naar de VN, zij het langzamerhand, te vinden. 126 Bijgevoegd is een overzicht, waarin weergegeven de Nederlandse aandelen in het totaal der aanbestedingen (= procurement) van de multilaterale ontwikkelingsbanken en -fondsen. Wat betreft de interpretatie van de gegeven cijfers is uiterste voorzichtigheid geboden. In de eerste plaats heeft elke instelling zijn eigen methodologie wat betreft presentatie van de cijfers. In de tweede plaats kunnen per jaar grote verschillen optreden in de «procurement ratio's», afhankelijk van hoe deze precies zijn gedefinieerd.
1. Wereldbank/IDA Hier is uitgegaan van de totale procurement in buitenlandse valuta, met andere woorden de lokale procurement in de ontwikkelingslanden is niet meegerekend. Voorts is een vergelijking van het Nederlandse procurementvolume met de Nederlandse uitbetalingen op jaarbasis niet mogelijk, vanwege het feit dat de Wereldbank werkt met het begrip boekjaar (bij voorbeeld Fiscal Year 1979 = FY 1979 = 1/7/1978 - 30/6/1979) en Nederland in haar begroting met normale kalenderjaren werkt. 2. Inter-Amerikaanse
Ontwikkelingsbank
Bij deze instelling worden simpelweg de respectieve volumina van lidstaten in het totaal van aanbestedingen weergegeven en vergeleken met de kascontributies van diezelfde lid-staten in een gegeven jaar. Op die wijze resulteert een «procurement ratio», die aangeeft de ontvangen procurement in relatie tot de financiële bijdragen. Zoals hiervoor reeds gesteld kan dit een zeer vertekend beeld geven vanwege toevallig geringe of hoge kascontributies van een lid-staat aan de Bank in een gegeven jaar.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1984-1985, 18 503, nr. 4
33
3. Afrikaanse Ontwikkelingsbank en -fonds Deze cijfers zijn gescheiden weergegeven. Dit heeft als eenvoudige verklaring dat Nederland (+ allewesterse landen) pas sinds 1983 toegetreden is tot de Bank in tegenstelling tot het Fonds (1973). In de gepresenteerde cijfers wordt aangegeven wat het Nederlandse relatieve aandeel is op het totaal der uitbestedingen. 4. IFAD Hierover bestaan nog maar sinds kort gegevens. De organisatie is immers pas in 1978 operationeel van start gegaan. Bij IFAD is, evenals bij de Wereldbank, het Nederlandse relatieve aandeel vergeleken met de procurement in buitenlandse valuta in de Westerse c.q. OESO-landen. 5. Aziatische Ontwikkelingsbank en -fonds In tegenstelling tot de overige in bijgevoegd overzicht verstrekte cijfers geven die van de Aziatische Ontwikkelingsbank en -fondsnietde uitgesplitste jaarcijfers maar het totale, dat wil zeggen cumulatieve niveau van aankopen in Nederland. Om mogelijke verwarring te vermijden zijn deze cijfers hieronder afzonderlijk weergegeven:
T/m 1980 N L Procurement (volume, cumulatief)
S
Relatief aandeel (cumulatief)
1981
75,1 m i n . $ 2,9%
1982
75,9 min. $
1983
83,3 min. $
1,79%
1,58%
85,7 min. 1,45%
Overzicht van Nederlandse aandelen in totaal der aanbestedingen van multilaterale ontwikkelingsbanken en fondsen FY79
FY80
FY 81
FY 82
FY 83
Wereldbank/IDA Totale procurement (in convertibele valuta-betalingen) Nederlandse procurement (volume) Nederlands relatieve aandeel (t.o.v. overige industrielanden)
$
2,9 mld.
$
3,3 mld.
S
3,7 mld.
S
4,5 mld.
S
4,8 mld.
$
78,4 min. 2,7%
S
98,7 min. 3%
S
65,2 min. 1,8%
S
107,7 min. 2,4%
$
92,5 min 1,9%
1979 I'mei•Amerikaanse
Ontwikkelingsbank
Nederlandse procurement (volume) NL bijdragen aan IDB Procurement ratio
1980
$ $
0,4 min. 2,3 min. 0,17
1
$ $
4,5 min. 2,3 min. 1,93
1980
S
$
14,1 min. 1,8 min. 8,1
$ $
s
1981
12,1 min. 0,9 min. 12,4
1982
$
11 min 0,4 min 25,2
1983
1,1 U A ' 1,25%
0,6 U.A. 0,69%
2,4 U.A. 2,75%
1.5U.A. 1,21%
5,8 U.A. 2,76%
1,1 U.A. 2 2,33%
0,2 U.A. 0,25%
0,04 U.A. 0,05%
1,9 U.A. 1,57%
1,6 U.A. 0,97%
Ontwikkelingsfonds
NL procurement (volume) Nederlands relatief aandeel
2
1983
Ontwikkelingsbank
NL procurement (volume) Nederlands relatief aandeel Afrikaans
1982
en -fonds
1979 Afrikaanse
1981
U.A. • Unit of Account = 1 SDR. U.A. • Fund Unit of Account = ca. 0,92 SDR.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1984-1985, 18503, nr. 4
34
1981 International
Fund for Agricultural
1982
1983
Development
N L procurement (volume) Nederlands relatieve aandeel in Cat.-I (OESO-landen)
S
0,8 min. 2,9%
S
1,4 min. 8,5%
S
1,1 min. 3,6%
Voor UNDP, UNCDF, UNFPA en UNICEF, die tesamen rond 85% ontvangen van de gelden die op de begroting zijn uitgetrokken voor vrijwillige bijdragen aan VN-fondsen en -programma's, is de situatie voor wat betreft bestedingen in Nederland als volgt: UNDP Nederland kreeg over de periode 1977-1983 van zijn vrijwillige bijdrage aan UNDP gemiddeld naar schatting rond 20% terug aan bestedingen in Nederland in de vorm van experts, fellowships, subcontracten en materiaal. Over die periode geven de bestedingen een langzaam stijgende lijn te zien van 18,6% van de Nederlandse contributie aan UNDP in 1977-1979 (totaal $11.9 min.) via 22,6% in 1980-1982 (totaal $15.3 min.) naar 23,3% in 1983 ($13.4 min.). Nederland heeft over dit zijns inziens te lage percentage zijn ongerustheid uitgesproken in de laatste UNDP-Beheersraad en erop gewezen dat deze slechte resultaten niet het gevolg zijn van het Nederlandse prijsniveau of ongeschikt materiaal, maar van onvoorzichtigheid van het systeem en de rigiditeit van de procedures. UNDP werkt in overleg met de uitvoerende agencies al enige jaren aan richtlijnen die enige orde moeten scheppen in het ingewikkelde netwerk van bestedingspraktijken van de diverse uitvoerende organisaties. Jaar
Bijdrage Nederland
Procurement
f f f f
US US US US
UNCDF 1981 1982 1983 1984
18,5 14,5 14,5 11,6
($7,7) (S 5,4) ($5,1) ($3,9)
S 0,1 S 0,7 $ 1,2 $ 0,7
min. min. min. min.
UNFPA Het Nederlands aandeel in UNFPA's bestedingen voor goederen en diensten is steeds zeer laag tot nihil geweest. Naar verwachting zal hierin voorlopig geen wijziging komen. Daarvoor zijn de volgende redenen aan te geven. Voorwat betreft «goederen» is het beleid van UNFPA sedert het begin van zijn bestaan (1969) erop gericht geweest de zelfvoorzienendheid binnen de hulpontvangende landen te ontwikkelen en te versterken. De lokale produktie van voorbehoedsmiddelen nam daarbij immer een voorname plaats in. Daar komt nog bij dat UNFPA zelf het patent verwierf op twee belangrijke iUCD's, waarvan de fabrikage door UNFPA onder contract aan derden uit handen is gegeven. Zulks neemt niet weg dat door UNFPA en de ontvangende landen voor de produktie en aanlevering van contraceptiva veelvuldig en in omvangrijke aantallen een beroep wordt gedaan op industriële leveranciers in de westerse landen. Tot dusver heeft echter de ervaring geleerd dat Nederlandse bedrijven weliswaar kwalitatief goede produkten kunnen leveren, doch qua prijsniveau niet concurrerend zijn. Op het gebied van consultancies en dergelijke heeft UNFPA in de loop der jaren in een beperkt aantal gevallen een overigens zeer gering aantal
Tweede Kamer, vergaderjaar 1984-1985, 18 503, nr. 4
35
Nederlandse deskundigen ingeschakeld voor zowel projectformulering als projectevaluatie in ontwikkelingslanden. Voorts is voor het eerst in de loop van 1984 op ad hoc basis een samenwerkingsverband aangegaan tussen UNFPA en een Nederlands organisatiebureau. Cijfermatige gegevens hierover zijn niet, c.q. nog niet voorhanden. Met UNFPA is overleg gaande om op dit terrein tot een betere informatievoorziening te komen. Jaar
Ned. bijdi agen aan algemene middelen
Bestedingen in Nederland
min. guldens
min. dollars
min. dollars
14,5 15,5 20,4 22 22 22
8,2 7,1 8,0 8,1 8,4 7,9 7,5
2,3 3,1 2,0 0,87 1,9 2,5 5,8
Terugstroom naar Nederland
UNICEF 1978 1979 1980 1981 1982 1983 1984
28% 44% 25% 11% 23% 32% 77%
Opmerkingen: 1. De terugstroom naar Nederland is weergegeven als percentage van de jaarlijkse vrijwillige Nederlandse bijdrage aan de algemene middelen van UNICEF. De eveneens door Nederland verstrekte aanvullende bijdragen voor specifieke projecten («noted projects»), waarvan de hoogte van jaar tot jaar aanzienlijk kan verschillen, zijn in dit overzicht buiten beschouwing gelaten. 2. Het betreft hier bestedingen van UNICEF voor goederen, niet voor diensten. 3. In 1983 bedroegen de totale bestedingen van UNICEF aan goederen US$130; daarvan werd dus bijna 2% in Nederland besteld. Voor wat betreft de Nederlandse aanbestedingen in het EOF zij verwezen naar blz. 47 van de Nota inzake de kwaliteit van de EG-hulpverlening (kamerstuk 18 667 nr. 1 en 2). 127 Bij de multilaterale ontwikkelingsbanken en -fondsen hebben alle lid-staten het recht om in te schrijven op aanbestedingen. Derhalve is er geen sprake van beperking van de procurement tot donorlanden. In Wereldbankkader bij voorbeeld werd gedurende de periode 1972-1981 in totaal 33,5% van het totaal der aanbestedingen verricht in de ontvangende ontwikkelingslanden. In de Afrikaanse Ontwikkelingsbank en -fonds lagen vergelijkbare cijfers op het niveau van 23,6% en 36% over de periode 1979-1983. Bij de Inter-Amerikaanse Ontwikkelingsbank ligt het niveau van de lokale aanbestedingen cumulatief over de periode 1979-1983 op 26%. Bij IFAD is het zelfs zo dat het overgrote deel van de procurement toevalt aan de ontwikkelingslanden, hetgeen mede verband houdt met de aard van de activiteiten die IFAD onderneemt. De groep OESO-landen in IFAD heeft over de periode 1981-1983 cumulatief slechts 21,4% van de aanbestedingen verricht. Bij alle multilaterale banken en fondsen is een gestage ontwikkeling gaande, waarbij de ontwikkelingslanden een steeds hoger aandeel van de aanbestedingen winnen. Genoemde instellingen hebben indirect bijgedragen aan deze grotere concurrentiekracht van de ontwikkelingslanden. Nederland ondersteunt deze ontwikkeling. De EG-hulpverlening via het EOF is partieel ontbonden.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1984-1985, 18 503, nr. 4
36
128 Dit betekent dat bij een vrijwel gelijk aanbod in prijs en kwaliteit Nederland het op prijs stelt wanneer bij de multi-bi activiteit van Nederlandse goederen en/of diensten w o r d t gebruik gemaakt. 129 Nederland voert sinds begin 1984 een actief beleid ten aanzien van co-financiering. Dit moge blijken uit het co-financieringsakkoord dat op 16 mei 1984 is gesloten met de Wereldbank en de follow-up missie van november 1984. Co-financiering is v o o r d e ontwikkelingslanden aantrekkelijk omdat activiteiten van verschillende donoren beter gecoördineerd w o r d e n . Voor Nederland betekent het dat geparticipeerd kan w o r d e n in grotere projecten dan bilateraal mogelijk is. Bovendien w o r d t het Nederlandse bedrijfsleven niet alleen betrokken bij de uitvoering van het door Nederland gefinancierde deel van het project, maar krijgt het ook betere kansen o m te kunnen participeren in de ongebonden fondsen van de multilaterale banken. Deze fondsen bedragen een veelvoud van het gebonden deel. Het a n t w o o r d is derhalve bevestigend. 130 Als regel geldt dat de voorkeur gegeven w o r d t aan de parallelle co-financieringsvorm. In de praktijk w o r d t dan ook in verreweg de meeste gevallen gekozen voor parallelle financiering. De voordelen bij parallelle financiering zijn dat de Nederlandse bijdrage een herkenbaar onderdeel van het project betreft. Bovendien zijn de bestedingen van deze co-financieringsfondsen dan beperkt tot goederen van Nederlandse origine of - in geval van partiële o n t b i n d i n g - goederen afkomstig uit ontwikkelingslanden. 131 Ja, er w o r d t op constructieve wijze samengewerkt. Met Economische Zaken en Financiën zijn procedure afspraken gemaakt en beide ministeries waren v e r t e g e n w o o r d i g d in de co-financieringsmissie naar de Wereldbank, in november 1984, die onder leiding van OS stond. 132 In geval van parallelle financiering vindt een beperktere concurrentiestelling plaats dan bij joint financiering. Immers, bij joint financiering w o r d e n goederen aangekocht op de wereldmarkt en bij parallelle financiering in Nederland en - in geval van partiële ontbinding - in ontwikkelingslanden. Een d o n o r kan alleen kiezen voor de parallelle co-financieringsvorm, indien de Wereldbank èn het ontwikkelingsland hiermee akkoord gaan. Beide zien er op toe dat bij het toewijzen van projectonderdelen aan bepaalde donorlanden rekening w o r d t gehouden met de concurrentiepositie van het betreffende donorlanden voor wat betreft de te leveren goederen. Immers, een te hoge prijs zou de rentabiliteit van het project nadelig beïnvloeden. Bij parallelle co-financiering w o r d e n dezelfde procedures gevolgd als bij de bilaterale hulp. 133 Het overleg is nog gaande; afronding zal dit voorjaar plaatsvinden. Vooralsnog w o r d t gedacht aan een met ingang 1986 te starten beperkt p r o g r a m m a , te financieren uit Cat. If (speciale activiteiten). 134 Stimulering vindt plaats in het reguliere overleg met de verschillende maatschappelijke organisaties zoals de MFO's, CNV en FNV. Op een systematische wijze w o r d t de samenhang tussen bestaande samenwerkingsnormen en nieuwe beleidsrichtingen in het ontwikkelingssamenwerkingsbeleid besproken en inhoud gegeven.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1984-1985, 18 503, nr. 4
37
Hiertoe zijn ook van belang de themadagen, tijdens welke beleidsonderdelen met de MFO's worden bediskussieerd, en de platformfunktie van de NCO. 135 In de RAWOO-vergaderingen zijn de belangrijkste consumenten - personen met beleidsvormende functies in ontwikkelingslanden - niet direct v e r t e g e n w o o r d i g d . De RAWOO heeft echter twee methoden ontwikkeld om hun mening bij de adviezen te betrekken. Zo w e r d voor het RAWOO-advies «Research and Regional Development in the Province of West Java, Indonesia» een werkseminar in West Java georganiseerd voor de consumenten en voor de adviezen «International dimensions of development problems» en «Legal aspects of international dimensions of development problems» werden invloedrijke personen uit verschillende ontwikkelingslanden ontvangen o m in een werkseminar eigen geschreven adviezen met elkaar te bespreken. De resultaten van deze siminars hebben de basis gelegd voor genoemde adviezen. Verder zijn in de RAWOO personen benoemd die door hun werkzaamheden directe contacten hebben met consumenten in ontwikkelingslanden en met instituten, particuliere organisaties en bedrijfsleven die als consument het ontwikkelingsrelevante onderzoek gebruiken bij hun werkzaamheden in en voor ontwikkelingslanden. 136 De discussie over (samenstelling en taken van) een dergelijk overlegorgaan is nog gaande. Uiteraard vindt thans beleidsoverleg plaats, doch alleen op ad-hoc basis en met wisselende gesprekspartners. 137 In het raam van een akkoord tussen de Nederlandse en Indonesische Ministers van Onderwijs is de uitzending voorzien van z.g. wachtgelders. In afwachting van de realisering daarvan is inmiddels een zestal docenten als suppletie-deskundige uitgezonden o m ervaring op te doen met deze v o r m van samenwerking. 138 Dit is wel o v e r w o g e n , maar niet uitvoerbaar gezien de wettelijke eisen van beschikbaarstelling voor de arbeidsmarkt en de nakoming van de daaruit voortvloeiende verplichtingen. 139 Omdat dit met de regering van dat land werd overeengekomen (zie a n t w o o r d nr. 137). Ten aanzien van andere landen zal dit per geval w o r d e n bezien waarbij vooral de a f s t e m m i n g van vraag naar en aanbod van specifieke deskundigheid van belang is. 140 De werkgroep deskundigenbeleid is inmiddels geformeerd. De werkgroep heeft tot taak de Minister voor Ontwikkelingssamenwerking te adviseren over de harmonisatie en onderlinge afstemming van het personeelsbeleid met betrekking tot deskundigen. De werkgroep besteedt daarbij bijzondere aandacht aan: - inventarisatie en registratie van aanbod van en vraag naar Nederlandse deskundigheid in het licht van inhoudelijke stroomlijning van beleid en de noodzaak o m grotere planmatigheid te betrachten teneinde a. meer en beter gebruik te maken van de ervaring van deskundigen ter verbetering van de kwaliteit van de hulp b. tot een gerichter personeelsbeleid te komen. - primaire en secundaire arbeidsvoorwaarden
Tweede Kamer, vergaderjaar 1984-1985, 18 503, nr. 4
38
-
opleidingsprogramma's verbetering van beoordeling en begeleiding van loopbaan herinpassing in de Nederlandse arbeidsmarkt vergroting aantal vrouwelijke deskundigen positie partners.
De werkgroep zal zich niet alleen richten op direct door het Ministerie van Buitenlandse Zaken uitte zenden deskundigen, doch ook op deskundigen, die voor de uitvoering van uitbestede activiteiten door derden worden uitgezonden. In de werkgroep hebben zitting vertegenwoordigers van: - Het Vrouwenberaad Nederlandse Ontwikkelingsinstanties - Ministerie van Buitenlandse Zaken - Ministerie van Landbouw en Visserij - Ministerie van Economische Zaken - Ministerie van Verkeer en Waterstaat - Ministerie van Onderwijs en Wetenschappen - Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer - Internationaal Agrarisch Centrum (IAC) - Orde van Nederlandse Raadgevende Ingenieurs (ONRI) - Gemeenschappelijk Overleg Medefinanciering (GOM) - Stichting Nederlandse Vrijwilligers (SNV) - Netherlands Universities Foundation for International Cooperation (NUFFIC) - Bond van Ontwikkelingswerkers (BOW) - Nederlands Instituut voor Landbouwkundige Ingenieurs (NILI) - Vereniging van DGIS-deskundigen i.o. (VDD) - alsmede mogelijke andere bij het deskundigenbeleid betrokken personen. Tevens lid en voorzitter van de commissie is prof. dr. E. W. Hommes. De eerste vergadering van de Werkgroep Deskundigenbeleid heeft plaatsgevonden op 20 december 1984. 141 Er is een ambtelijke overleggroep gevormd die periodiek bijeenkomt. Voor specifieke sectoren waarin gebundeld optreden vereist kan zijn, zijn z.g. platforms gecreëerd waar overheid en bedrijfsleven overleg plegen over eventueel gebundeld optreden. Er bestaan platforms voor Landbouw, Verkeer en Waterstaat en Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer. OS participeert in de interdepartementale stuurgroep en kan desgewenst op ad-hoc basis aan het overleg binnen de platforms deelnemen. 142 In het betrokken hoofdstuk gaat het uitsluitend over het ontwikkelingsrelevante deel van onder meer het kennispotentieel van de Nederlandse samenleving en het bedrijfsleven. Tot de belangrijkste elementen die de ontwikkelingsrelevantie bepalen behoort de bijdrage aan de oplossing van de werkgelegenheidsproblemen in ontwikkelingslanden. 143 Zie het antwoord op vraag 65. 144 Het Medefinancieringsprogramma beoogt ontwikkelingsactiviteiten, geëntameerd door lokale NGO's in de desbetreffende landen, door financiering mede mogelijk te maken. Die activiteiten hebben hoofdzakelijk betrekking op organisatie van doelgroepen, kadervorming en opleiding, eerstelijnsgezondheidszorg, kennisinbreng, creëren van kleine werkgelegenheid, etc.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1984-1985, 18 503, nr. 4
39
Dergelijke activiteiten zijn over het algemeen kleinschalig en kenmerken zich door een, waar nodig, kleine materialen component, daar primair uitgegaan wordt van aanwending van ter plaatse aanwezige c.q. verkrijgbare middelen. Het voorgaande, maar ook de omstandigheid dat de behoefte aan te verlenen diensten in onder meer de vorm van consultancy zeer beperkt is, bepalen de marginale betekenis van dit programma voor de werkgelegenheid in Nederland. De Minister voor Ontwikkelingssamenwerking, E. M. Schoo
Tweede Kamer, vergaderjaar 1984-1985, 18 503, nr. 4
40