Tweede Kamer der Staten-Generaal
2
Vergaderjaar 2004–2005
30 128
Grotestedenbeleid 2005–2009
Nr. 1
BRIEF VAN DE MINISTER VOOR BESTUURLIJKE VERNIEUWING EN KONINKRIJKSRELATIES Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Den Haag, 19 mei 2005 Het is 2010. Wat mij betreft luidt de rapportage over een grote stad aan uw Kamer als volgt. Een grote stad in 2010 De stad heeft na vijf jaar een positieve ontwikkeling doorgemaakt op tal van terreinen. Zo is de veiligheid er aanzienlijk toegenomen en voelen de mensen zich ook daadwerkelijk veiliger. Door een combinatie van preventieve maatregelen en een lik-op-stuk beleid bij overlast zijn de probleemwijken prettige woonwijken geworden. Achterstanden van minderheden zijn aanzienlijk verminderd. De schooluitval onder de jeugd is gehalveerd door coaching van leerlingen. Ook kreeg iedere leerling die zonder diploma van school dreigde te gaan een startkwalificatie voor de arbeidsmarkt. Een grote stad staat er in 2010 ook economisch gezien veel sterker voor dan in 2005. Uiteraard heeft het economische tij daar een bijdrage aan geleverd. Maar ook de extra inzet op het terrein van de herstructurering van een groot aantal ha verouderde bedrijfsterreinen en een bevordering van innovatieve projecten in het bedrijfsleven speelt een rol. Mede dankzij een afname van het aantal delicten tegen bedrijven, is de stad een aantrekkelijke vestigingsplaats voor bedrijven. De stad heeft ook op woningzoekenden een grotere aantrekkingskracht gekregen. Dankzij ingrepen in probleemwijken en afspraken met omliggende gemeenten over de nieuwbouw van huur- en koopwoningen, vinden mensen in een grote stad aantrekkelijke woonwijken met betaalbare woningen en goede wijkvoorzieningen. Hoe bereiken we dit?
Ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer.
Een dergelijke rapportage over de situatie in de grote steden moet het resultaat zijn van de dertig GSB prestatieconvenanten1 die het kabinet in het kader van het Grotestedenbeleid, onder coördinatie van mijn voorganger, op 11 maart 2005 met de dertig grote steden (G30) heeft afge-
KST86904 0405tkkst30128-1 ISSN 0921 - 7371 Sdu Uitgevers ’s-Gravenhage 2005
Tweede Kamer, vergaderjaar 2004–2005, 30 128, nr. 1
1
1
sloten. Niet eerder maakte het Rijk met de medeoverheden over een zó breed spectrum van beleidsterreinen concrete, meetbare en afrekenbare prestatieafspraken, voor een periode van vijf jaar (2005–2009). De afspraken gaan in op het aanpakken van de grootstedelijke problemen. Het blijft van belang om de positie van de grote stad te versterken, zeker als in tijden van beperkte economische groei de situatie in de steden steeds nijpender wordt. In ruil voor deze prestaties stelt het kabinet hiervoor de komende vijf jaar circa € 3,5 miljard beschikbaar. De steden krijgen door de bundeling van de rijksbijdragen in drie brede doeluitkeringen (BDU’s) ruimte voor eigen afweging. Een eenmalige verantwoording na vijf jaar laat de steden de komende jaren vrij voor waar het allemaal om gaat: het werken aan concrete resultaten. Inhoud van deze brief In deze brief informeer ik u over de inhoud van de prestatieafspraken voor de derde periode Grotestedenbeleid 2005–2009. De convenanten en overzichten van de prestatieafspraken per stad liggen ter inzage in de Tweede Kamer. Inmiddels heb ik ook met Sittard-Geleen afspraken gemaakt over de toetreding van deze stad tot het Grotestedenbeleid per 1-1-2006, zoals eerder toegezegd aan uw Kamer. Inhoud van deze brief: – Wat zijn de meetbare prestaties die met de grote steden overeen zijn gekomen? – Wat houdt de verbeterde GSB-aanpak in? – Wat houdt de toekomst na deze GSB-periode in? 1. Inhoudelijke prestaties 2005–2009 De nota «Samenwerken aan de Krachtige stad»; uitwerking van het stelsel Grotestedenbeleid 2005–20091 vormt het uitgangspunt voor de GSB-aanpak van problemen in de grote steden. In overleg tussen Rijk en steden is dit kader afgelopen jaar verder uitgewerkt. De dertig grote steden hebben dit beleidskader vertaald naar een eigen Meerjaren Ontwikkelingsprogramma (MOP), aangezien de lokale situatie per stad verschilt. De meerjarenprogramma’s van de steden verschillen sterk van elkaar voor wat betreft de inhoud. Om uw Kamer een beeld te geven van de prestaties die in het GSB voor de komende 5 jaar zijn afgesproken geef ik hieronder een dwarsdoorsnede van de inhoud van de MOP’s op het economische, sociale en fysieke terrein.
Sociaal, integratie en veiligheid Binnen het sociale domein is door de steden veel aandacht besteed aan de onderlinge samenhang van de maatregelen. Barrières in het sociale domein lijken de komende 5 jaar in belangrijke mate te worden geslecht. Vooral bij de invulling van het onderwijsen jeugdbeleid, veiligheid en de maatschappelijke opvang wordt de invoering of verbetering van de ketenaanpak genoemd. Hierbij gaat het om het samenbrengen van de betrokken instanties in dezelfde en de achtereenvolgende fasen. Regelmatig wordt door de steden ook een specifieke gebiedsgerichte aanpak gevolgd, waarbij de verschillende maatregelen naast/met elkaar in één gebied worden ingezet.
Gedeeld burgerschap 1
Kamerstukken II, vergaderjaar 2003/2004, 21 062, nr. 116.
Relatief veel aandacht gaat er in de MOP’s uit naar het lokale integratiebeleid.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2004–2005, 30 128, nr. 1
2
In het voorgenomen lokale integratiebeleid wordt met als startpunt de inburgering doorgaans een link gelegd naar integratie in/via onderwijs, arbeidsmarkt en de woonomgeving. Dit is gericht op de zelfredzaamheid van minderheden. In de aanpak van de steden komen huiswerkbegeleiding, ouderparticipatie, buurtactiviteiten en betere taalbeheersing terug. Steden proberen bijvoorbeeld de positieve relatie te bevorderen door overleg tussen lokale bruggenbouwers. Utrecht noemt bijvoorbeeld in het kader van inburgering het programma Diverse Utrechtse Ontmoetingen (DUO). Ook de aangeboden inburgeringstrajecten voor oud- en nieuwkomers zijn onderdeel van het Grotestedenbeleid. In 2005 wordt door de 30 steden samen aan ruim 11 000 oudkomers een inburgeringscursus gegeven. Daarnaast zijn de G30 op grond van de Wet Inburgering Nieuwkomers verplicht in 2005, iedere nieuwkomer die zich in hun stad vestigt, een inburgeringscursus aan te bieden.
Zoveel mogelijk jongeren een startkwalificatie Alle steden zetten in op een vermindering van het aantal leerlingen dat voortijdig de school verlaat zonder een startkwalificatie voor de arbeidsmarkt in 2009. Het Rijk en de steden hebben ingezet op de ambitie dat het aantal voortijdige schoolverlaters in 2009 met 50% is teruggebracht. Hierbij is er in de steden zowel sprake van preventieve zorgtrajecten als van curatieve maatregelen door de inzet van het team leerplicht of het regionale Meld- en Coördinatiepunt voortijdig schoolverlaten (RMC). In Groningen en Leeuwarden worden bijvoorbeeld de programma’s Piramide en Kaleidoscoop uitgevoerd, gericht op het terugdringen van onderwijsachterstanden in 2009. De 30 steden richten samen 306 extra schakelklassen in 2009 in en verminderen de achterstanden in het basisonderwijs met extra faciliteiten voor de vooren vroegschoolse educatie van kinderen.
Gezond en wel De gezondheidsachterstanden in de grote steden moeten worden teruggedrongen. De steden besteden daarom aandacht aan het terugdringen van het aantal jongeren (0–19 jaar) met overgewicht. Regelmatig wordt door de steden een relatie gelegd tussen de lokale gezondheidsplannen en het GSB. Via de Jeugdgezondheidszorg worden de kinderen tot 19 jaar met overgewicht opgespoord en doorverwezen. Er worden groepsgerichte preventieve interventies ingezet, variërend van beweegactiviteiten bij sportverenigingen tot voorlichtingsbijeenkomsten voor ouders. Bijzondere initiatieven zijn gedragsprogramma’s voor kwetsbare groepen, programma’s rondom voeding en beweging en beleid gericht op actiewijken.
Van de straat en veilig In het Grotestedenbeleid staat een betere doorstroming in de maatschappelijke opvang door een verlaging van de verblijfsduur centraal. Bijna tweederde van de 30 gemeentebesturen formuleert de prestatie om in 2009 het aantal veilige plaatsen in de vrouwenopvang te verhogen. Voor de 30 steden leidt dit tot in totaal 1880 plaatsen. Een aantal steden, waaronder Zaanstad en Tilburg, geeft expliciet aan het huidige niveau te willen handhaven of in te zetten op andersoortige begeleidingtrajecten. Ook de verbetering van de maatschappelijke opvang staat op de agenda van vrijwel alle grote steden. De regionale aanpak wordt in veel steden, zoals bijvoorbeeld in Arnhem, vormgegeven via de regionale GGD’s.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2004–2005, 30 128, nr. 1
3
Naar een veilige samenleving In alle grote steden staat veiligheid prominent op de agenda en ook in de MOP’s wordt dit thema structureel als belangrijk speerpunt genoemd. Kenmerk hierbij is dat voortzetting van bestaand beleid de voorkeur heeft boven nieuw beleid. GSB III biedt een extra financiële injectie voor uitvoering van reeds geformuleerd beleid. Verbetering van de sociale veiligheid staat centraal, waarbij vaak ook de koppeling wordt gelegd met voortijdig schoolverlaten en de aanpak van jeugdcriminaliteit. Steeds heeft de aanpak van veelplegers prioriteit. In de nieuwe periode GSB hebben het Rijk en de grote steden voor het eerst afspraken gemaakt over de eind 2009 te realiseren aantallen aangeboden en afgeronde trajecten voor jeugdige en volwassen veelplegers. Het uitgangspunt is dat steden veelplegers na het justitiële traject intensieve nazorg te bieden zodat veelplegers niet opnieuw in de fout gaan. Veel steden hebben afgesproken om voor alle jeugdigen een nazorgtraject- en/of resocialisatietraject te realiseren. Begeleiding door casemanagers wordt hierbij veel genoemd. De steden zullen voor een groot deel van hun volwassen veelplegers deze trajecten realiseren (50% of meer). In het merendeel van de steden wordt de opvangcapaciteit voor overlastgevenden uitgebreid en ook zal in de meeste steden de criminaliteit in risicogebieden significant worden teruggedrongen, ondermeer door het vergroten van het toezicht (met behulp van camera’s en surveillances) en maatregelen op het gebied van (jeugd)overlast, zoals de aanpak veelplegers in Den Haag, Harde Kern Jeugd in Amsterdam, bijzondere trajecten risicojongeren en de inzet van scholen bij het voorkomen van uitval. Tenslotte zijn met de steden afspraken gemaakt over de aanpak en het aantoonbaar terugdringen van huiselijk geweld. In alle dertig steden is er in 2009 een advies- en meldpunt huiselijk geweld.
Fysiek Binnen het fysieke domein staat de relatie tussen de (her)ontwikkeling van de woningvoorraad en de (her)inrichting van de openbare ruimte in de prestatieconvenanten centraal, met een belangrijke link naar milieukwaliteit, groen en cultuur. Goede kwaliteit van de openbare ruimte kan door haar spilfunctie een belangrijk vliegwieleffect hebben, omdat het bijdraagt aan een betere uitstraling en leefbaarheid van de stad en haar wijken.
Wonen De prestaties van het fysieke programma dragen bij aan het binden van de hogere en middeninkomens aan de stad. Het voorgenomen bouw-, sloop- en verkoopprogramma van de G30 en hun inspanningen op het sociaal-fysieke terrein leveren een fikse bijdrage aan een meer gedifferentieerde woningvoorraad en een kwalitatief betere leefomgeving. De prestaties hebben niet alleen betrekking op de dure woningbouw, maar ook op de sociale woningbouw en daarmee op een gedifferentieerd woningbouwprogramma dat de woonmilieus verbetert. In de steden ontstaat de komende 5 jaar een meer gevarieerd aanbod in woningen en woonomgeving en daardoor meer keuzemogelijkheden voor de middenen hogere inkomens. De resultaatafspraken over woningbouw sluiten goed aan op de met de regio’s gemaakte afspraken voor de komende jaren. Verder hebben de steden rekening gehouden met de lokale prestatieafspraken tussen de gemeente, corporatie(s) en derden voor de wijken die extra aandacht nodig hebben. Een aantal cijfers om de prestaties voor de G30 in de periode 2005–2009 te illustreren: in 2009 betreft het totaal aantal mutaties in de woningvoorraad, uitgesplitst naar aantallen nieuwbouw op uitleglokaties 85 000
Tweede Kamer, vergaderjaar 2004–2005, 30 128, nr. 1
4
woningen. In totaal worden de komende 5 jaar 55 000 huurwoningen omgezet in koopwoningen. 30 000 woningen ondergaan tussen 2005 en 2009 een ingrijpende woningverbetering en het aantal volledig toegankelijke woningen neemt toe met 55 000 woningen. Ook worden in 2009 65 000 woningen toegevoegd in bestaand bebouwd gebied. In de stedelijke vernieuwing is een integrale aanpak aanwezig waarbij huisvesting van de doelgroepen (zoals dak- en thuislozen en ouderen), de openbare ruimte en de woningvoorraad centrale uitgangspunten zijn voor het versterken van de stad.
Milieu (geluid, bodem, lucht) Op milieuterrein zetten de steden vooral in op het verminderen van geluidhinder, bodemverontreiniging en luchtverontreiniging, en besteden ze incidenteel ook aandacht aan energiebeleid en duurzaam bouwen. In de steden wordt in de GSB-periode bijna 80 kilometer wegvak naar redelijke verwachting onder de normen van het besluit luchtkwaliteit gebracht. De relatie tussen milieu en herstructurering komt goed tot uiting bij bodemsanering. Bodemsanering is van belang voor de gezondheid en noodzakelijk om de woningbouw en herstructurering mogelijk te maken. De G30 zetten in op het realiseren van 2000 saneringen in de GSB-periode.
Groen Steden zijn er steeds meer van overtuigd dat groen bijdraagt aan een leefbaar en concurrerend woon- en werkmilieu. De groenprestaties voor 2009 zijn met name gericht op verbeteringen van de parken in de groene hoofdstructuur van de stad en op de bereikbaarheid van het groen aan de stadsranden. Breda heeft dit bijvoorbeeld uitgewerkt in haar MOP. Ongeveer de helft van de steden legt de relatie met het groen om de stad. Steden maken zich sterk om mee te kunnen sturen in de programmering van dit groen via het Investeringsbudget Landelijk Gebied.
Cultuurimpuls De steden zetten vooral in op verbetering in een selectief aantal wijken van de fysiek culturele kwaliteiten, als onderdeel van de integrale gebiedsontwikkeling. Het gaat daarbij om investeringen in de ruimtelijke omgeving van het onroerende cultureel erfgoed (archeologie, monumenten, stedenbouwkundige structuren, stadsgezichten) zoals de archeologische opgravingen in Eindhoven, fysieke cultuurvoorzieningen (o.a. podia, ateliers) en extra investeringen ten aanzien van de ontwerpkwaliteiten (architectuur, stedenbouw, landschapsarchitectuur, kunst in de openbare ruimte). Ook culturele participatie komt aan de orde, zoals in Deventer dat in de twee herstructureringsgebieden het project Cultuurmakelaar kent, gericht op een actieve deelname van wijkbewoners, allochtonen en autochtonen en jongeren aan activiteiten op het gebied van kunst en cultuur. In de MOP’s valt met name de inzet voor creatieve industrieën op en de ontwikkelingsgerichte monumentenzorg. Het blijkt dat de steden het cultuuraspect serieus laten meewegen in de ontwikkeling van ruimtelijke kwaliteit en het te borgen in lokale planfiguren en beleid.
Economie In de prestatieconvenanten zetten de steden stevig in op economische ambities zoals de herstructurering van bedrijventerreinen, versterking van het innovatieve vermogen van het bedrijfsleven en toerisme. Vrijwel alle steden zetten in op een groter aantal hectares geherstructureerde bedrijventerreinen. Wanneer de ambities worden opgeteld, betekent dit
Tweede Kamer, vergaderjaar 2004–2005, 30 128, nr. 1
5
dat er in het kader van GSB door de 30 steden samen 650 ha aan bedrijventerreinen wordt geherstructureerd. Een derde van de steden ambieert een gemiddelde afname van 15% van het aantal delicten in winkelgebieden en bedrijventerreinen. In 17 van de 30 steden worden circa 1240 breedbandaansluitingen gerealiseerd voor (semi) publieke instellingen. Als steden al niet waren voorzien van een nationaal bedrijvenloket, ambiëren grote steden om deze voor 2010 te hebben gerealiseerd. Verder bieden 21 steden zo’n 125 adviestrajecten aan innovatieve bedrijven. Daarnaast zijn voor 2010, 400 extra (techno) starters en 25 innovatieve kennisclusters gerealiseerd. Meer dan de helft van de steden hebben een prestatie geformuleerd voor de stimulering van het aantal toeristen dat hun stad bezoekt. Steden, waaronder de G4, hebben afspraken gemaakt over de bevordering van het inkomende toerisme. Andere steden, zoals in Deventer en Alkmaar zetten in op een gemiddelde groei van het aantal dagbezoeken van 5%. Amsterdam bijvoorbeeld bestrijdt administratieve lasten met een meldpunt voor tegenstrijdige regelgeving. Verder hebben enkele steden, zoals Rotterdam, Haarlem en Emmen in hun MOP een ambitie geformuleerd ten aanzien van hun economische bereikbaarheid. 2. Een verbeterde aanpak voor de grote steden De GSB-aanpak is verbeterd en wordt gekenmerkt door: – Drie brede doeluitkeringen in plaats van aparte geldstromen naar de steden; – Meetbare en afrekenbare afspraken tussen Rijk en steden; – Meer vrijheid bij de uitvoering door een eenmalige verantwoording in 2010.
Drie Brede Doeluitkeringen De steden krijgen door de bundeling van de rijksbijdragen in drie brede doeluitkeringen (BDU’s) ruimte voor eigen afweging. Ruim 1 miljard is bestemd voor de BDU fysiek, 152 miljoen voor de BDU economie en bijna 2,5 miljard voor de BDU sociaal, integratie en veiligheid. Een groot deel van dit bedrag is inmiddels verdeeld over de G30. Deze twee zaken: de rijksbijdragen en de prestaties zijn in een overeenkomst vastgelegd: het GSB prestatieconvenant. Door één procesgang, één aanvraag en één verantwoording draagt de GSB-aanpak bij aan minder bureaucratie.
Meetbare en afrekenbare afspraken tussen Rijk en steden Bijgevoegd is het algemene gedeelte van het definitieve convenant en het overzicht van de doelstellingen waarover afspraken zijn gemaakt. Elke stad heeft een eigen convenant afgesloten met het Rijk, met daarin de concrete prestaties van de stad. Er zijn ook andere afspraken vastgelegd in het convenant, die het mogelijk maken in te spelen op veranderende (maatschappelijke) omstandigheden en die onnodige bureaucratie tegengaan. De steden zullen bijvoorbeeld het Rijk aanspreken op het voorkomen van nieuwe specifieke uitkeringen. Ten aanzien van nieuwe financiële middelen wordt eerst bezien of toevoeging aan de BDU’s mogelijk is. Als er extra middelen voor een BDU beschikbaar komen, kunnen hierover met de steden nadere prestatieafspraken worden gemaakt.
Midterm review in 2007 Bij de midterm review in 2007 maken steden en Rijk gezamenlijk de balans op. Het gaat om twee hoofdpunten: de voortgang per stad, die tot eventuele aanpassing van het prestatieconvenant kan leiden, en de GSB-aanpak als zodanig. Rijk en steden bekijken dan ook de mogelijkheid
Tweede Kamer, vergaderjaar 2004–2005, 30 128, nr. 1
6
om de BDU’s eventueel over te hevelen (van onderdelen) naar het Gemeentefonds. Verder wordt er onderzoek gedaan naar de verdeelsleutel voor maatschappelijke opvang. De uitkomsten worden uiterlijk bij de midterm verwerkt. Tenslotte bezien Rijk en steden of en in hoeverre de financieringssystematiek aangepast dient te worden in het licht van de Wet maatschappelijke ondersteuning.
Eenmalige verantwoording in 2010 Een eenmalige verantwoording na vijf jaar laat de steden de komende jaren vrij voor waar het allemaal om gaat: het werken aan concrete resultaten. Over vijf jaar leggen de steden eenmalig verantwoording af over de bereikte resultaten en over de rechtmatige besteding van de rijksbijdragen. Dat gaat in één document voor de drie BDU’s samen. De rechtmatigheidsverantwoording kan aansluiten bij de gemeenterekening en betekent een minimum aan extra lasten. De verantwoording over de bereikte resultaten wordt deels gebaseerd op centrale bronnen zoals het CBS en deels op – veelal reeds bestaande – lokale bestanden en gemeentelijke registratiesystemen. Als blijkt dat de overeengekomen prestaties (gedeeltelijk) niet zijn gehaald, dan kan de verantwoordelijke minister de stad een hersteltermijn geven. Bij ernstige toerekenbaarheid en/of weigering van de stad om aan herstel mee te werken, zal de rijksbijdrage worden verlaagd. Het hoeft overigens in veel gevallen niet zover te komen: waar nodig kunnen de grote steden het initiatief nemen om tussentijds afspraken bij te stellen en zo bij te sturen. Transparantie staat hierbij voorop: de steden weten nu al op basis van welke formule die mogelijke verlaging wordt berekend. De uitgangspunten voor de verantwoording in 2010 zijn bijgevoegd. 3. Doorontwikkelen van het Grotestedenbeleid De komende periode Grotestedenbeleid staat in het teken van uitvoeren en doorontwikkelen van de GSB-aanpak.
Uitvoeringsagenda: nadruk op buurt en burger De ontwikkelingen staan niet stil. De overheid zal voor nieuwe opgaven komen te staan en zal daar een adequaat antwoord op moeten geven. De grote steden en het Rijk zullen dan ook dit jaar de agenda voor de aanpak van grootstedelijke problemen op sociaal, fysiek en economisch terrein verder uitwerken. Wat mij betreft ligt de nadruk de komende tijd op de buurt en de burger. Voor een duurzame verbetering van het leefklimaat is het essentieel dat burgers ook zelf verantwoordelijkheid nemen voor hun woonomgeving. Dat vraagt ook een daadkrachtige overheid die zij vertrouwen. Ik zal uw Kamer op korte termijn informeren over deze agenda voor de komende vijf jaar.
Aanvullende afspraken in GSB III Op een aantal onderdelen is het Grotestedenbeleid moeten nog afspraken worden gemaakt. Allereerst is de onderbrenging van de budgetten voor voor- en vroegschoolse educatie en schakelklassen in de BDU SIV voorzien per 1 augustus 2006. Daarnaast is de staatssecretaris van OCW in gesprek met de grote steden over afspraken over volwasseneneducatie en het onderbrengen van de budgetten hiervoor in de BDU SIV. Tenslotte zal vanaf 2006 een nieuwe wettelijke regeling gelden voor de inburgering van zowel nieuwkomers als oudkomers. Op basis hiervan zullen afspraken worden gemaakt met de steden tot het einde van de convenantperiode.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2004–2005, 30 128, nr. 1
7
Toetreding Sittard-Geleen Tijdens het Algemeen Overleg Grotestedenbeleid op 9 november 2004 in de Tweede Kamer is toegezegd de motie Bruls (Kamerstukken II, vergaderjaar 2004, 21 062, nr. 130) uit te voeren. Deze motie betrof de toetreding van Sittard-Geleen tot het Grotestedenbeleid, uiterlijk per 1-1-2007. Sittard-Geleen zal per 1-1-2006 deel uitmaken van het Grotestedenbeleid. De toetreding betekent voor de stad het opstellen van een Meerjarenontwikkelingsprogramma. Ook het aanpassen van de gemeentelijke werkwijze naar programmatisch en meerjarig werken valt hieronder. Aan rijkszijde wordt het financieel en juridisch mogelijk gemaakt om SittardGeleen vanaf 2006 op te nemen in het Grotestedenbeleid. Tot slot De steden kunnen rekenen op een luisterende en faciliterende rijksoverheid. Met mijn collega-bewindspersonen zal ik de belemmeringen voor de grote steden zoveel mogelijk wegnemen. De kabinetsreacties op Rotterdam zet door en op de brief van de G4 zijn hiervan een goed voorbeeld. Aan de steden nu de taak om bestuurlijk en ambtelijk lef te tonen en de plannen in de praktijk te brengen. De Minister voor Bestuurlijke Vernieuwing en Koninkrijksrelaties, A. Pechtold
Bijlagen:1 Bijlage 1. Hoofdlijnen verantwoording en verrekening GSBIII Bijlage 2. Prestatieafspraken Bijlage 3. GSB Prestatieconvenant 2005–2009
1
Ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2004–2005, 30 128, nr. 1
8