Tweede Kamer der Staten-Generaal
2
Vergaderjaar 1995–1996
23 125
Ondersteuningsbeleid Midden- en Oost-Europa
Nr. 9
VERSLAG VAN EEN ALGEMEEN OVERLEG Vastgesteld 23 januari 1996 De vaste commissies voor Buitenlandse Zaken1 en voor Economische Zaken2 hebben op 13 december 1995 overleg gevoerd met staatssecretaris Patijn van Buitenlandse Zaken en staatssecretaris Van Dok van Economische Zaken over het Ondersteuningsbeleid Midden- en Oost-Europa (Kamerstukken 23 125, nrs. 7 en 8). Bij dit verslag is een overzicht van het Matra-projectenprogramma als bijlage gedrukt. Van het gevoerde overleg brengen de commissies bijgaand beknopt verslag uit. Vragen en opmerkingen uit de commissies De heer Leers (CDA) wees erop dat dit algemeen overleg het eerste specifieke en inhoudelijke gesprek is tussen de Kamer en deze bewindslieden over het ondersteuningsbeleid Midden- en Oost-Europa. Hij vond dit onbevredigend, zeker omdat een aantal belangrijke gebeurtenissen voor de deur staan, zoals de parlementsverkiezingen in Rusland en de wederopbouw van Bosnie¨ en Kroatie¨. Het is jammer dat de brief van 3 oktober uitsluitend retrospectief is, want nu ontbreekt ieder zicht op de beleidsvisie van de bewindslieden. Gevoegd bij de onzekerheid over de financie¨le toekomst van het beleid, roept dit de vraag op of dit overleg wel
1
Samenstelling: Leden: Beinema (CDA), Van der Linden (CDA), Blaauw (VVD), Weisglas (VVD), Van Heemskerck Pillis-Duvekot (VVD), H. Vos (PvdA), Van Traa (PvdA), ondervoorzitter, Verspaget (PvdA), De Hoop Scheffer (CDA), Ybema (D66), Apostolou (PvdA), Van Middelkoop (GPV), Valk (PvdA), Sipkes (GroenLinks), Bukman (CDA), voorzitter, Boogaard (groep-Nijpels), Woltjer (PvdA), Hessing (VVD), Van den Bos (D66), Hoekema (D66), Marijnissen (SP), Verhagen (CDA), Roethof (D66), Rouvoet (RPF) en Van den Doel (VVD). Plv. leden: Leers (CDA), Bremmer (CDA), Korthals (VVD), Van der Stoel (VVD), VouˆteDroste (VVD), Van Nieuwenhoven (PvdA),
Dijksma (PvdA), Lilipaly (PvdA), Gabor (CDA), De Graaf (D66), Van Gijzel (PvdA), Van den Berg (SGP), Houda (PvdA), Rosenmo¨ller (GroenLinks), Deetman (CDA), Hendriks, Van Oven (PvdA), Hoogervorst (VVD), Dittrich (D66), Hillen (CDA), Van Ardenne-van der Hoeven (CDA), Van Waning (D66), Leerkes (Unie 55+) en Bolkestein (VVD). 2 Samenstelling: Leden: Van Erp (VVD), ondervoorzitter, Mateman (CDA), Blaauw (VVD), Van der Vlies (SGP), H. Vos (PvdA), voorzitter, Van Gelder (PvdA), Smits (CDA), Ter Veer (D66), De Jong (CDA), Leers (CDA), Van der Hoeven (CDA), Remkes (VVD), Van Wingerden (AOV), Rabbae (GroenLinks), Jorritsma-van Oosten (D66), De
6K0345 ISSN 0921 - 7371 Sdu Uitgevers ’s-Gravenhage 1996
Tweede Kamer, vergaderjaar 1995–1996, 23 125, nr. 9
Koning (D66), Vouˆte-Droste (VVD), Hessing (VVD), Vreeman (PvdA), Zonneveld (CD), Van Dijke (RPF), Van der Ploeg (PvdA), Van Zuijlen (PvdA), Van Walsem (D66) en Houda (PvdA). Plv. leden: Passtoors (VVD), Ten Hoopen (CDA), Van Rey (VVD), Van Middelkoop (GPV), Woltjer (PvdA), Sterk (PvdA), Van Rooy (CDA), Ybema (D66), Wolters (CDA), Lansink (CDA), Terpstra (CDA), Weisglas (VVD), NijpelsHezemans (groep-Nijpels), M.B. Vos (GroenLinks), Bakker (D66), Van Ardenne-van der Hoeven (CDA), Verbugt (VVD), Klein Molekamp (VVD), Witteveen-Hevinga (PvdA), Poppe (SP), Leerkes (Unie 55+), Verspaget (PvdA), Adelmund (PvdA), Jeekel (D66) en Crone (PvdA).
1
zin heeft. Heeft terugkijken na zo’n lange periode zin? Heeft vooruitkijken zin zolang niet bekend is wat de regering wil en welke financie¨le voornemens zij heeft? Hij vreesde dat het ondersteuningsbeleid tussen wal en schip zal raken, omdat medio 1997 een belangrijk deel van de middelen zal opdrogen. De staatssecretaris van Economische Zaken (EZ) heeft na de behandeling van de Herijkingsnota en tijdens de behandeling van de begroting van het ministerie van EZ echter wel verwachtingen gewekt. Welk bedrag zal zij in de komende jaren beschikbaar stellen? Blijft zij bij haar stelling dat er een substantie¨le verbetering moet komen? Hoe verhoudt die stelling zich tot de opvattingen van de minister van Buitenlandse Zaken (BuZa) die vooralsnog uitgaat van ongewijzigd beleid? Delen de bewindslieden de opvatting dat de politieke en economische ontwikkeling van Midden- en Oost-Europa een speerpunt moet zijn in het Nederlandse beleid? Wil de staatssecretaris van EZ duidelijkheid verschaffen over het bedrag, de continuı¨teit en de werking van het beleid? Wordt het hulpbeleid bijvoorbeeld opnieuw voor vijf jaar vastgesteld? Is het, ook in het nieuwe regime na de implementatie van de Herijking, de bedoeling te komen tot meerjarenafspraken? Wat zijn de voornemens voor de wederopbouw van het voormalig-Joegoslavie¨? Al deze elementen moeten in onderlinge samenhang kunnen worden besproken, zo meende de heer Leers. Is de regering bereid tot dergelijk prospectief overleg? Welke conclusies verbindt de regering aan het feit dat de meeste hervormingen en de privatisering stokken en dat oude communistische partijen opnieuw hun intrede doen? Wordt het beleid ongewijzigd voortgezet of worden de accenten verlegd? De heer Leers was ervan overtuigd dat de Midden- en Oosteuropese landen het niet zonder hulp van buiten kunnen klaren. Hulp en samenwerking zijn daarom ook voor de langere termijn noodzakelijk. Wordt hiermee rekening gehouden in het beleid? Is de duur van het beleid hierop afgestemd? Overigens besefte hij dat het westerse hulpbeleid zijn beperkingen heeft; het komt ook aan op de wil tot verandering in de landen zelf. Daarvoor is een mentaliteitsomslag nodig die extra aandacht vraagt. In het hulpprogramma moeten accenten worden verlegd, opdat bijvoorbeeld meer aandacht wordt besteed aan het opbouwen van een draagvlak voor hervormingen zoals de opbouw van een «civil society» en een sociale structuur. Dit pleit voor «Matra-achtige» hulp die echter helaas te weinig voorkomt in het buitenlandse beleid. De hulpfondsen van de Europese instellingen bevatten maar weinig programma’s die zijn gericht op het tot stand brengen van een «civil society». De heer Leers benadrukte dat voorkomen moet worden dat slechts enkelen van de nieuwe verworvenheden kunnen genieten. Zijn de bewindslieden bereid te bevorderen dat de versterking van het draagvlak voor de hervormingen op de Europese agenda komt, niet alleen van de Europese Unie (EU) maar ook van andere fora waaraan Nederland deelneemt? Zijn zij bereid te motiveren waarom dit onderdeel van het beleid zo belangrijk is? Daarnaast moet aandacht worden gevraagd voor de effectiviteit van en de controle op het beleid. Uit het onlangs verschenen rapport van de Europese Rekenkamer (ERK) blijkt hoeveel geld wordt verspild. Wat zullen de bewindslieden ondernemen om aan deze verspilling van middelen paal en perk te stellen? Het oude ondersteuningsprogramma was gebaseerd op de drieslag: samenwerking gericht op de bevordering van de politiek-economische integratie, bevordering van wederzijdse handel en investeringen en steun aan de maatschappelijke samenhang en individuele verantwoordelijkheden. Zijn de bewindslieden het ermee eens dat deze drieslag moet worden gehandhaafd? Gelet op het grote aantal hulpverlenende instanties is het de vraag of het niet wenselijk zou zijn de nationale en internationale hulp toe te spitsen op een beperkt aantal hulpgebieden. Nederland doet dit terecht
Tweede Kamer, vergaderjaar 1995–1996, 23 125, nr. 9
2
met de keuze voor energie, milieu, voedselproduktie en de ontwikkeling van menselijk potentieel. De versnippering van het Europese beleid draagt zeker niet bij aan de effectiviteit van de hulpprogramma’s. Het EG-Tacisprogramma is daarvan een voorbeeld. Welke landen worden overigens bedoeld met de NOS-landen? De heer Leers drong erop aan dat de regering het bezoek van de president van de EBRD-bank aangrijpt om de mogelijkheid van concentratie van de hulp te bespreken. Hij zei dat tal van onderdelen van de Oost-Europa Faciliteit vragen oproepen, ook al is naar aanleiding van de behandeling van de Najaarsnota een aantal bijstellingen doorgevoerd. Bij de huidige verdeling van landen en activiteiten over de ministeries van EZ, van BuZa en voor Ontwikkelingssamenwerking (OS) kunnen in ieder geval vraagtekens worden geplaatst. Zo is Roemenie¨ thans ondergebracht bij het ministerie voor OS, waardoor het is uitgesloten van PSO-hulp. Dit is onaanvaardbaar. Dat het PSO uiterst nuttig is, bleek ook tijdens het werkbezoek van de vaste commissie voor EZ aan Hongarije en de Oekraı¨ne. De vraag is wel of inmiddels de tijd is aangebroken om het programma in een aantal landen af te bouwen en oostwaarts te verschuiven. Hij pleitte voor forse intensivering van het generieke instrumentarium. Welke gevolgen heeft dit voor de verruiming van de exportkredietverzekering? Hoe is de stand van zaken met betrekking tot de erkenning van recente Russische schulden? Is een koppeling mogelijk tussen het voldoen van deze schulden en het verkrijgen van verdere steun? Wanneer wordt de Nederlandse vertegenwoordiging in het Balticum operationeel? In welke plaats wordt deze vertegenwoordiging gehuisvest? Is samenwerking met de Benelux in dezen een optie? Het Matra-programma mag niet aan kracht inboeten door een te beperkt budget en versnippering van middelen. Uit de brief van 3 oktober kan worden afgeleid dat veel van het oude beleid, zoals opleidingen en het programma politieke partijen, nu onder het mom van Matra wordt gepresenteerd. Hoe denken de bewindslieden over intensivering van dit programma? Overigens zou steun aan het programma van de Vereniging van Nederlandse gemeenten (VNG) voor de versterking van het lokale bestuur prima in dit programma passen. De coo¨rdinatie van de verschillende programma’s verloopt niet naar wens. Zo blijken de omvang en inzet van de interdepartementale hulp zeer afhankelijk van de persoonlijke belangstelling van de betrokken bewindspersoon. Verder is er geen eenheid in prioriteitsstelling, ieder ministerie onderhoudt een eigen «Oost-Europa-lijntje», en van informatieuitwisseling lijkt nauwelijks sprake. Hoe kunnen de economische en niet-economische sporen op elkaar worden aangesloten? De heer Leers kwam tot de slotsom dat het Nederlandse beleid meer in samenhang moet worden bezien en besproken. Juist de beperkte beschikbaarheid van centrale middelen dwingt daartoe. De heer Van Gelder (PvdA) vond het overzicht dat de bewindslieden aan de Kamer hebben voorgelegd erg nuttig, maar vroeg of het een basis biedt voor toekomstig beleid. Welke conclusies verbindt de regering aan dit overzicht voor een meer gecoo¨rdineerde aanpak van het nationale en het EU-beleid? Hoe effectief acht zij de instrumenten die indertijd ontwikkeld zijn? Sluiten zij nog wel aan op de behoeften ter plaatse? Uit het rapport van de ERK blijkt dat dit voor het EU-beleid niet opgaat. Het Nederlandse beleid lijkt weliswaar meer actueel en accuraat, maar dit neemt niet weg dat meer inzicht is geboden in de werking van de instrumenten en de aansluiting op de lokale behoeften. Tijdens het werkbezoek aan de Oekraı¨ne hebben de autoriteiten gezegd dat de Nederlandse aanpak een voorbeeld zou kunnen zijn voor andere donoren, omdat Nederland probeert een effectieve oplossing te zoeken voor de problemen die zich in de betrokken landen voordoen. Die lijn zou ook in het Europese beleid centraal moeten staan. Vooralsnog wekt het beleid
Tweede Kamer, vergaderjaar 1995–1996, 23 125, nr. 9
3
echter de indruk dat het aantal activiteiten doorslaggevend is en niet of met de programma’s en projecten wordt ingespeeld op de lokale vraag. De heer Van Gelder stelde met klem dat hulp nodig blijft, omdat het hervormingsproces nog lang niet is voltooid. Het feit dat in sommige landen de oude communistische partijen de macht weer overnemen, behoeft geen belemmering te zijn voor goede relaties met die landen. Voor een bevredigend resultaat van de hulpverlening is echter wel een goede voedingsbodem nodig. Hij hoopte dan ook dat de veranderde politieke situatie geen negatieve gevolgen heeft voor de relaties. De drie eerder genoemde thema’s: versterking van de economie en de politieke democratie en herstel van de mensenrechten moeten centraal staan in de hulpverlening. Kan de staatssecretaris haar toezegging gestand doen dat de financie¨le groei van het Oost-Europa-hulpbeleid blijvend gewaarborgd is? Hij miste in de nota een overzicht van de relaties en activiteiten van het bedrijfsleven. In hoeverre is het ministerie van EZ betrokken bij de pogingen van het Nederlandse bedrijfsleven om afzetketens op te zetten en technische hulp te bieden? Omdat de economische potentie van de betrokken landen staat of valt met de mogelijkheid van export naar West-Europa, zouden deze afzetketens uitgangspunt moeten zijn voor de discussie en niet die over invoerbeperkingen, aldus de heer Van Gelder. Gedurende het werkbezoek aan Hongarije en de Oekraı¨ne is een positief beeld ontstaan van de projecten van het ministerie van EZ. De vraag is wel hoe kan worden voorkomen dat kennis uit de Midden- en Oosteuropese landen wegebt naar het westen. Dit geldt bijvoorbeeld voor het Paton-instituut in de Oekraı¨ne dat door de gewijzigde politieke omstandigheden kampt met overcapaciteit. De ontwikkeling van industrie ter plaatse wordt door deze «brain drain» belemmerd. Door middel van contacten met Nederlandse bedrijven, maar ook bijvoorbeeld met het TNO, wordt geprobeerd netwerken van bedrijven en kennisinstituten op te zetten. Een dergelijke ontwikkeling hoeft niet veel geld te kosten, maar het is wel belangrijk dat de overheid, bijvoorbeeld het ministerie van EZ, dit bevordert en faciliteert. Verder zou het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen een bijdrage kunnen leveren door stages te bevorderen. De heer Van Gelder nodigde de bewindslieden met het oog op de discussie over de continuı¨teit van het beleid uit een notitie op te stellen waarin de lijnen voor de toekomst duidelijker worden aangezet en waarin wordt aangegeven welke lessen zij uit het verleden trekken. Hij pleitte voor een aantal accentverschuivingen. In de eerste plaats zou meer aandacht moeten worden besteed aan de ontwikkeling van netwerken van bedrijven en kenniscentra. In de tweede plaats zou het Nederlandse beleid zich moeten toespitsen op enkele specifieke gebieden zoals landbouw, energie, milieu, transport en logistiek. Zo zou het streven naar energiebesparing in de lokale sfeer moeten worden gesteund. In de derde plaats verdienen de initiatieven van de VNG voor de versterking van het lokale bestuur meer steun. In dit kader drong hij erop aan dat het aantal landen waar de ontwikkeling van de democratie wordt gesteund, wordt uitgebreid. De landenkeuze van het ministerie van BuZa voor de subsidieregeling is nu te beperkt; gebieden waar het misschien wat lastig opereren is, worden gemeden. Hij was onder de indruk van het Matra-programma. Vooral waar de ambassades ruimte krijgen in te spelen op kleinere vragen, zijn de resultaten goed. Hij pleitte voor een differentiatie in aanpak. Dit betekent onder meer dat de verschillen tussen de aanpak van de ministeries voor OS en van EZ moeten worden weggenomen. Hij vroeg in het bijzonder aandacht voor de landen die willen toetreden tot de EU. Zij zijn gebaat bij een adequate uitvoering van het Witboek en de overdracht van «know-how».
Tweede Kamer, vergaderjaar 1995–1996, 23 125, nr. 9
4
Ten slotte vroeg hij de bewindslieden in het kader van de evaluatie na te gaan of het niet verstandiger zou zijn de Investeringsbevordering (IBTA) en de Investeringsfaciliteit (IFMO) te integreren en tot een meer eensgezinde aanpak te komen. De heer Hessing (VVD) zei dat zijn fractie groot politiek belang hecht aan het Midden- en Oost-Europabeleid. Hij had waardering voor de activiteiten die in 1994 zijn ontplooid, maar vroeg of de bewindslieden menen dat die voldoende en doelmatig zijn of dat het beter kan. Vooral de coo¨rdinatie, het toezicht en de controle verdienen zijns inziens aandacht. Hij vroeg of de bewindslieden bereid zijn op korte termijn een vergelijkbare, wellicht iets minder uitgebreide, rapportage over 1995 op te stellen, opdat een meer actueel beeld ontstaat, en deze voor 1 maart aan de Tweede Kamer voor te leggen. Verder drong hij erop aan dat van dezelfde opzet gebruik wordt gemaakt om het beleid voor 1996 toe te lichten en de accentverschuivingen die de regering voorstaat. Hij ging ervan uit dat het mogelijk moet zijn een dergelijk stuk in mei a.s. te bespreken. Hij vroeg ten slotte om een aparte notitie over de plannen voor 1997, naast de opmerkingen die daarover zullen worden gemaakt in de memorie van toelichting bij de begroting voor dat jaar. De heer Hessing meende dat de notitie van de regering van 12 december jl. over de wederopbouw van het voormalige Joegoslavie¨ in een apart overleg moet worden besproken. Hij ging ervan uit dat de uitvoering van de civiele aspecten van het vredesakkoord geheel of gedeeltelijk via de EU of andere internationale organisaties zal verlopen in een aanpak vergelijkbaar met de Marshall-hulp. Over enige tijd, als de gang van zaken in de regio wat meer is genormaliseerd, kan het reguliere ondersteuningsbeleid worden ingezet, maar eerst is een snelle, intensieve actie geboden om te voorkomen dat de burgers hun vertrouwen in het vredesproces verliezen. Hij zei dat hij de ondersteuning die het programma biedt, heeft getoetst aan de vraag of een bijdrage wordt geleverd aan de stabiliteit en veiligheid in Europa, aan de opbouw van de democratie en aan de economische verzelfstandiging. Toekomstige rapportages zouden meer direct moeten relateren aan deze punten om na te gaan of de «input» tot bevredigende resultaten leidt. Daarbij zou in het bijzonder aandacht moeten worden besteed aan: – de privatisering (wellicht kan het Phare-programma hieraan een bijdrage leveren); – de modernisering van de financie¨le dienstverlening; – het bevorderen van zowel binnenlandse als buitenlandse investeringen; – de handel tussen de landen van Midden- en Oost-Europa; – de markttoegang tot de EU; – energie; – milieu. Uit het uitgebreide overzicht van de achtergronden dat in de rapportage is opgenomen, kan worden afgeleid dat het hervormingsproces nog een forse klus is waarmee nog vele jaren gemoeid zullen zijn. De hervorming vraagt immers om een culturele omslag; na een periode van onderdrukking moeten mensen leren hun eigen verantwoordelijkheid te nemen en hun eigen vrijheden te zoeken. Niet alleen de particuliere sector maar vooral ook het lokale midden- en kleinbedrijf kan hierbij een belangrijke rol spelen. De overzichten per land zijn heel nuttig, want zij bieden zicht op de samenhang tussen de diverse activiteiten en maken een gericht beleid mogelijk. De heer Hessing drong erop aan dat de staatssecretaris de opstelling van deze specifieke landenbeleidsprogramma’s voortzet, omdat langs deze weg maatwerk per land kan worden geleverd.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1995–1996, 23 125, nr. 9
5
De problemen bij de coo¨rdinatie van de westerse hulp zijn niet nieuw: welwillende westerse landen overspoelen de administratie van de ontvangende landen met alle negatieve gevolgen van dien. Daarom zou het beter zijn als de coo¨rdinatie in de ontvangende landen zelf wordt opgezet. Zij kunnen daarbij wellicht terzijde worden gestaan door UNDP of de EU, maar in ieder geval ook door Nederland. Uit de rapportage kan worden afgeleid dat de internationale instellingen en dan in het bijzonder de financie¨le instellingen als IMF en Wereldbank, in het algemeen goed en nuttig werk doen. De hulpverlening door de EU verdient echter een minder positief oordeel. Het concept van het Phare-programma is goed, maar het is onduidelijk welke resultaten het oplevert. Zijn de bewindslieden bereid een rapportage over dit programma te vragen en die, vergezeld van hun mening, aan de Kamer voor te leggen? Overigens zou het programma regelmatig moeten worden gee¨valueerd. Verder moet de relatie met de akkoorden van de EU worden versterkt. Ditzelfde geldt voor Tacis. De heer Hessing vond dat de kritiek van de ERK niet onbesproken mag blijven en vroeg wat de regering hiermee zal doen. Hij wees erop dat de EU-akkoorden nog steeds vrij protectionistisch van aard zijn en drong erop aan dat de toegang van de Oosteuropese landen tot de Europese markt wordt verbeterd. De nucleaire veiligheid in de Midden- en Oosteuropese landen wordt bedreigd en vormt overigens een bedreiging voor heel Europa. Met de inzet van alle beschikbare kennis moet worden geprobeerd hierin verbetering te brengen. De rapportage geeft een goed overzicht van de instrumenten van het ministerie van EZ, maar ook hier is de vraag: hoe nu verder. De heer Hessing zei dat hij juist op deze punten behoefte heeft aan een rapportage over 1995 en een overzicht van de accenten voor 1996. Dit geldt ook voor de accenten van het ministerie van BuZa. Het Matra-programma verschaft hierover weliswaar meer duidelijkheid, maar ook is hier een overzicht van de accenten in 1996 gewenst. In het hoofdstuk Overige bilaterale hulpactiviteiten wordt een overzicht gegeven van de inbreng van de overige ministeries. Hun bijdrage aan het brede maatschappelijke transitieproces verdient waardering, maar moet wel goed worden gecoo¨rdineerd door het ministerie van BuZa. Overigens pleitte hij ervoor dat dit ministerie meer aandacht besteedt aan de samenwerking in het kader van de OVSE. Verder vroeg hij aandacht voor de inbreng die het ministerie van VROM kan leveren aan het milieubeleid in de regio, omdat de effecten voor het milieu van investeringen ter plaatse veel groter zijn dan van investeringen in Nederland. De activiteiten van het ministerie van EZ ter verbetering van de energie-efficiency moeten zich naast de beperking van het gebruik in huishoudens, vooral ook richten op het transport en de distributie van energie, en op het bedrijfsleven. Daar valt de meeste winst te behalen, want de energieverliezen zijn groot. De heer Hessing wees erop dat het regeerakkoord en de Herijkingsnota voorzien in een intensivering van het beleid voor Midden- en Oost-Europa en vroeg welke activiteiten en programma’s worden versterkt, hoe de budgetten worden toegedeeld en hoe het geld dat in Cluster 4 beschikbaar is, wordt toebedeeld aan de verschillende programma’s. Overigens pleitte hij ervoor dat de naam van de Oost-Europa Faciliteit wordt veranderd in Midden- en Oost-Europa Faciliteit. Mevrouw De Koning (D66) zei dat haar grootste zorg is hoe het primaat van het ministerie van BuZA zich verhoudt tot het feit dat het ministerie van EZ tot nu toe het voortouw had in het ondersteuningsbeleid Midden- en Oost-Europa. Zij wees erop dat de vaste commissie voor EZ niet is betrokken bij de discussie over de Herijkingsnota. Dat is betreurenswaardig, maar overigens ook onbegrijpelijk. Het programma is al vele jaren in goede handen, maar wordt nu ineens in handen gelegd
Tweede Kamer, vergaderjaar 1995–1996, 23 125, nr. 9
6
van de minister van BuZa die, naar hij zelf zegt, met de hele wereld al genoeg aan zijn hoofd heeft. Welke gevolgen heeft deze beleidswijziging voor de toekomst? Wie zal in de toekomst bepalen welke landen voor welke activiteiten en welk budget in aanmerking komen? Het Matra-programma is en was een verantwoordelijkheid van het ministerie van BuZa. Het verdient meer bekendheid, omdat het in zoveel kleine initiatieven kan voorzien. Zij was verheugd over de toegezegde intensivering van het ondersteuningsbeleid. Het werkbezoek heeft nog eens duidelijk gemaakt welke activiteiten er worden ondernomen en hoe met relatief weinig geld goede resultaten worden geboekt. De ervaringen in Hongarije waren weliswaar niet onverdeeld positief, want het was wat beschamend dat de minister van Industrie en Handel niet op de hoogte was van het PSO. Vooral de bezoeken in de Oekraı¨ne waren echter inspirerend. Mevrouw De Koning drong erop aan dat de initiatieven van de VNG voor de versterking van het lokale bestuur en een uitwisselingsprogramma worden gesteund. Zij vroeg vervolgens naar de mening van de bewindslieden over de hulpverlening aan de Baltische Staten. Tijdens de Benelux-conferentie afgelopen weekend werd opnieuw duidelijk dat de Baltische Staten altijd achterblijven en zich achtergebleven voelen. De taalbarrie`re is een van de struikelblokken. Zien de bewindslieden mogelijkheid om het taalonderwijs in een van de ondersteuningsprogramma’s op te nemen? Het terugdringen van het energiegebruik en de verbetering van het milieu zouden absolute prioriteit moeten krijgen in het beleid, zeker omdat de milieuvervuiling nog niet overal even ver is voortgeschreden. Mevrouw De Koning sloot zich aan bij de vragen naar de mening van de regering over het rapport van de ERK. Tot slot zei zij dat haar fractie een krachtige voorstander is van het ondersteuningsbeleid. Zij hoopte dat het ministerie van EZ daarin een belangrijke stem zal houden. Ook de heer Van Dijke (RPF) wees erop dat het werkbezoek heeft aangetoond dat met de hulpprogramma’s over het algemeen goede resultaten worden geboekt. De brief van 3 oktober verschaft daarnaast veel informatie over het gehele veld. Een bezwaar is echter dat de brief weinig kritisch is. Het werkbezoek heeft geleerd dat een aantal programma’s weliswaar goed bedoeld is, maar niet het gewenste resultaat oplevert. Hij drong erop aan dat die programma’s in een volgende rapportage kritischer worden benaderd opdat daaruit lering voor de toekomst kan worden getrokken. In de brief wordt ook niet ingegaan op de houding van de diverse landen en hun reactie op de hulpverleningsprogramma’s. Heeft de arrogante houding van bijvoorbeeld Hongarije gevolgen voor de inzet van hulpprogramma’s of wordt dit land op dezelfde wijze benaderd als de Oekraı¨ne die de Nederlandse hulp als een droge spons opzuigt? De heer Van Dijke sloot zich aan bij de opmerkingen over het totale budget en vroeg om helderheid voor de toekomst. In de brief wordt nauwelijks ingegaan op de diplomatieke vertegenwoordiging die, zo bleek tijdens het werkbezoek, van grote betekenis is voor de effectiviteit van de hulp die wordt geboden. In de Oekraı¨ne bijvoorbeeld verzet de diplomatieke vertegenwoordiging enorm veel werk. Is de regering bereid hiervoor in de toekomst een groter bedrag uit te trekken? De heer Van Dijke wees erop dat particuliere instanties en kerken veel directe hulp leveren en veel lokale initiatieven steunen. Heeft de regering zicht op die activiteiten? Worden zij zodanig gevolgd dat wellicht hier en daar bijstand kan worden verleend? Willen de bewindslieden in een volgende rapportage ingaan op de effectiviteit van die hulp in vergelijking met de hulp van de rijksoverheid?
Tweede Kamer, vergaderjaar 1995–1996, 23 125, nr. 9
7
Hij beaamde dat investeren in milieu en energie-efficiency heel belangrijk is, maar maakte bezwaar tegen de opmerking dat een «milieugulden» in Midden- en Oost-Europa veel effectiever kan worden besteed dan in Nederland. De investeringen in milieutechnologie in Nederland tot nu toe hebben er immers toe bijgedragen dat ons land nu hulp kan bieden bij de totstandkoming van warmte-kracht-koppeling en andere vergelijkbare projecten. De uitgaven voor het milieubeleid in de Midden- en Oosteuropese landen mogen niet ten koste gaan van het budget in Nederland, ook al worden daarmee ogenschijnlijk snellere en betere resultaten geboekt. Het antwoord van de bewindslieden De staatssecretaris van Buitenlandse Zaken beluisterde in de inbreng van de leden enige vrees voor het stokken van het transitieproces in Midden- en Oost-Europa, terwijl dat toch allerwegen van groot politiek en strategisch belang wordt geacht. Ook in de discussies in EU-verband wordt gewezen op de aarzelingen in dit proces en de politiek economische opbouw van de «civil society». De regering volgt deze ontwikkelingen nauwlettend, maar kan niet veel meer doen dan haar zorg daarover uitspreken. De EU, zijn lidstaten en, als het gaat om veiligheidspolitieke aangelegenheden, de NAVO, laten er echter geen enkel misverstand over bestaan dat dit proces moet voortgaan en dat de weg naar democratisering, naar een maatschappij gebaseerd op de «rule of law», naar privatisering, naar de internationalisering van de economie en naar de opbouw van de «civil society» verder moet worden vervolgd. De EU geeft deze signalen af in de vorm van helder geformuleerde politieke voorwaarden voor en de politieke richting van samenwerkingsakkoorden en toekomstperspectieven, Europa-akkoorden, discussies over de toetreding tot de EU en de ontwikkeling op langere termijn van de relaties met de landen van de voormalige Sovjet-Unie. Om dergelijke signalen met recht te kunnen afgeven, moeten programma’s die katalyserend en stimulerend werken op deze processen, prioriteit hebben en houden. De staatssecretaris zei dat over het bedrag dat Nederland in 1997 voor deze programma’s beschikbaar zal stellen in het kader van de voorbereiding van de begroting voor dat jaar zal worden beslist; precieze bedragen zijn nu nog niet te noemen. De begrotingsruimte is beperkt en er dienen zich steeds weer andere prioriteiten aan, maar op langere termijn is er meer ruimte en zullen deze prioriteiten behoorlijk tot uitdrukking komen. Hij wees erop dat het budget voor het Matraprogramma in 1996 met ongeveer 50% is gestegen. De heer Leers (CDA) merkte op dat het Matra-programma voor een belangrijk deel wordt ingezet voor multilaterale hulp. Zo wordt een deel ervan besteed voor technische assistentie van de Raad van Europa. De staatssecretaris antwoordde dat ongeveer 40% van het Matraprogramma wordt besteed aan multilaterale bijdragen. Multilaterale programma’s leveren evenzeer een bijdrage aan het stimuleren van transitieprocessen. Bovendien is Nederland gehouden bij te dragen aan initiatieven die in internationale kaders als de NAVO of de OVSE worden ondernomen. Het programma zal zich nu verder ontwikkelen en de prioriteit voor bilaterale activiteiten blijft gehandhaafd overeenkomstig de algemene prioriteiten van de regering. Over de beleidsintentie van de regering kan geen enkel misverstand bestaan: het transitieproces moet worden voortgezet en worden gestimuleerd zowel via diplomatieke contacten als door programma’s. Het Matra-programma kan ook worden ingezet voor de kleine ambassadeprojecten. Door de relatief kleine bedragen die hiermee zijn
Tweede Kamer, vergaderjaar 1995–1996, 23 125, nr. 9
8
gemoeid (varie¨rend van f 10 000 tot f 15 000 per project) kunnen met enkele miljoenen guldens veel projecten en interventies worden gefinancierd. De beslissingen in het kader van de herijking brengen niet met zich mee dat bevoegdheden worden overgeheveld naar het ministerie van BuZa, maar beogen een zodanige organisatie en zodanige werkafspraken dat betere coo¨rdinatie mogelijk is. De vele overheidsinstanties die ieder op basis van eigen deskundigheid en eigen belangstelling beleid voeren, moeten van elkaar weten wat zij ondernemen. Het ministerie van BuZa zal door registratie, coo¨rdinatie en het bijeenbrengen van diverse elementen een totaalbeeld opstellen en volgen. Er is echter geen sprake van dat het bevoegdheden overneemt van het ministerie van EZ. De begeleiding en stimulering van het bedrijfsleven vereisen specifieke kennis en een contactennetwerk waarover het ministerie van EZ vanzelfsprekend beschikt. Het zou weinig efficie¨nt zijn het ministerie van BuZa daarvoor mede verantwoordelijk te maken. Over de reorganisatie als gevolg van de herijking wordt de Kamer afzonderlijk geı¨nformeerd. De EU is als grote staatkundige eenheid het meest gekwalificeerd om harde politieke signalen af te geven, niet alleen naar de landen met toetredingsperspectief, maar ook naar de overige landen. De Unie kan daarvoor gebruik maken van de akkoorden en de dialogen. De politieke betekenis van de EU gaat dus verder dan alleen het Phare- en het Tacis programma. Dit neemt niet weg dat deze programma’s door hun zichtbaarheid, bekendheid en voorbeeldwerking van relatief grote betekenis zijn. De kritiek op de effectiviteit van en de controle op de programma’s is terecht, maar de programma’s zijn in een hoog tempo opgezet met alle gevolgen voor het apparaat vandien. Verder speelt een rol dat een land in transitie niet zomaar een logische «counterpart»structuur heeft. Dit laat onverlet dat slecht financieel beheer niet kan worden getolereerd en in dit opzicht is de kritiek van de ERK hard aangekomen. Het komende jaar zullen de implementatie en financie¨le verantwoording van het Phare- en Tacis-programma nauwlettend worden gevolgd. Aan de hand van de beschikbare rapporten en evaluaties zal een eerste oordeel worden gevormd. Daarna zal worden nagegaan hoe de discussie in de Raad, de beheerscomite´s en de werkgroepen van de Unie kan worden aangekaart, opdat de Europese Commissie (EC) wordt gedwongen verbetering aan te brengen waar dat nodig is. De heer Hessing (VVD) vond dat de staatssecretaris teveel begrip toont voor de problemen van de EU. Het is toch volstrekt legitiem om een rapportage en verantwoording te vragen, ook omdat er zoveel geld van de Nederlandse burger naar de EU gaat? De staatssecretaris herhaalde dat de uitgaven kritisch worden gevolgd en dat financieel wanbeheer absoluut niet zal worden getolereerd. Hij zegde toe na te gaan of er voldoende gegevens beschikbaar zijn om een rapportage op te stellen; de Kamer zal hierover nader bericht ontvangen. Overigens wees hij erop dat de ERK slechts het financieel beheer en de rechtmatigheid van uitgaven beoordeelt en niet de doelmatigheid. De ERK is bovendien niet uitgerust om de bijzondere omstandigheden die het gevolg zijn van het transitieproces, te beoordelen. Het Matra-programma is nu ongeveer anderhalf jaar oud en de tijd lijkt aangebroken om een beleidsevaluatie van de diverse onderdelen op te stellen, opdat in de toekomst desgewenst andere accenten kunnen worden aangebracht. Hij overhandigde een overzicht van het Matraprojectenprogramma waaruit blijkt hoe intensief van de inzet van NGO’s is.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1995–1996, 23 125, nr. 9
9
Op dit moment wordt al samengewerkt met de VNG om de specifieke «know how» van de VNG over te brengen naar de Midden- en Oosteuropese landen. Die samenwerking wordt in de toekomst voortgezet. Desgevraagd merkte de staatssecretaris op dat hij veel belang hecht aan de activiteiten van politieke partijen. Hij zei voorstander te zijn van continuı¨teit, maar voegde hieraan toe dat de regering haar standpunt nog niet heeft bepaald. In samenwerking met de minister van Binnenlandse Zaken zal dit punt worden voorbereid in het bredere kader van de discussie over de overheidssteun aan politieke partijen. Het huidige programma wordt in 1996 bee¨indigd. Hij ging ervan uit dat in het voorjaar van 1996 een eerste evaluatie met een nadere standpuntbepaling zal verschijnen. De heer Van Gelder (PvdA) drong erop aan dat de regering een integrale notitie opstelt waarin de subsidieregeling politieke partijen aan de orde komt, de relatie met de VNG en wellicht ook de opmerkingen die over het Matra-programma zijn gemaakt. Aan de hand van dit overzicht kan het beleid als zodanig ter discussie worden gesteld en niet iedere regeling voor zich. De staatssecretaris betwijfelde of het mogelijk is een volledig, planmatig geı¨ntegreerd overzicht op te stellen. Het beleid omvat relatief kleine programma’s die vooral inspelen op de private ontwikkeling in de betrokken landen. Een zekere souplesse is nodig gelet op de onzekerheden in het transitieproces. In ieder geval zullen in de presentatie de onderlinge samenhang en verbanden zo goed mogelijk tot uitdrukking komen. In dit verband merkte hij nog op dat de Oost-Europa-programma’s zich vooral richten op non-gouvernementele organisaties. Dit verklaart de houding van de Hongaarse minister, want hij is niet de eerste belanghebbende. De heer Van Gelder (PvdA) wees erop dat in de discussie over een aparte subsidieregeling voor politieke partijen ook de vraag zal worden gesteld welke landen daarvoor in aanmerking komen en welke niet. Nu worden er landen gemeden, omdat het ministerie van BuZa de situatie daar om de een of andere reden te gevoelig acht. Daarnaast is de vraag gesteld of het niet effectiever zou zijn aan te sluiten bij initiatieven van de VNG op decentraal niveau. Deze thema’s zouden in een algemene notitie moeten worden samengevat om een discussie over het toekomstige beleid mogelijk te maken. De staatssecretaris zegde toe deze opmerkingen te overdenken en hierop terug te komen in de evaluatie van het politieke-partijenprogramma. De staatssecretaris van Economische Zaken zei dat het overzicht van het beleid dat in 1994 is gevoerd, moet worden geplaatst tegen de achtergrond van de Herijkingsnota, waarin wordt ingegaan op de plaats van het Midden- en Oosteuropese beleid in het totaal, en de memorie van toelichting bij de rijksbegroting. In de toekomst zal nieuw beleid worden aangekondigd en toegelicht in de memorie van toelichting en ook evaluaties van bestaand beleid zullen daarin worden opgenomen. Dit laat onverlet dat het aanbeveling verdient, zeker omdat de vaste commissie voor EZ niet heeft deelgenomen aan de discussie over de herijking, de resultaten van de herijking, het Midden- en Oost-Europabeleid, de invulling van de homogene groep, de coo¨rdinatie, etc. naast elkaar te leggen. Overigens is in de memorie van toelichting en in de Herijkingsnota al het een en ander gezegd over de coo¨rdinatie van het beleid als zodanig en de invulling van de homogene groep.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1995–1996, 23 125, nr. 9
10
Zij wees erop dat in antwoord op de vragen die zijn gesteld naar aanleiding van de Herijkingsnota, onder nummer 232 met zoveel woorden wordt gezegd dat het beleid zal worden geı¨ntensiveerd ten opzichte van het huidige programma. Dat wil zeggen dat het huidige budget wordt uitgebreid. Een andere uitleg van intensivering is er niet, aldus de bewindsvrouwe. De heer Leers (CDA) wees er bij interruptie op dat de minister van BuZa tijdens de behandeling van de begroting van zijn ministerie heeft gezegd: «We gaan nu onze hulp aan Oost-Europa in de komende jaren via de herijking op het niveau brengen waarop die tot nu toe was.» Is er verschil van opvatting binnen de regering? De staatssecretaris antwoordde dat het antwoord op vraag 232 afkomstig is van het ministerie van BuZa. Over de mate van intensivering zal zeker nog de nodige discussie volgen, maar het is belangrijk dat de hoogte van de intensivering niet met een natte vinger wordt vastgesteld. Bovendien biedt de Herijkingsnota de mogelijkheid het Oosteuropabeleid ook toe te passen op andere regio’s met landen in transitie. Daarom moet worden nagegaan welke middelen specifiek kunnen worden toegekend aan de Oosteuropese programma’s en welke meer generiek kunnen worden ingezet, zonder dat dit ten koste gaat van het Oost-Europainstrumentarium of de intensivering daarvan. De staatssecretaris van Buitenlandse Zaken voegde hier desgevraagd aan toe dat, omdat zijn ministerie wat kort van kas is, in de eerste jaren na 1996 geld krap zal zijn zodat pas in de loop der tijd meer ruimte voor intensivering ontstaat. In 1997 is een forse stijging van de hulp aan de Midden- en Oosteuropese landen uitgesloten, ook omdat het ministerie van BuZa dan veel geld moet uitgeven voor de versterking en de opening van nieuwe ambassades in de regio. Na 1997 zal de ruimte in de homogene groep echter zodanig toenemen dat een stevige beleidsintensivering mogelijk is. De heer Van Dijke (RPF) wees erop dat de versterking van de diplomatieke vertegenwoordiging in 1993 en 1994 vooral is betaald door het ministerie van EZ. De staatssecretaris van Economische Zaken wees erop dat in de Herijkingsnota niet alleen een uitspraak wordt gedaan over het jaar 1997, maar ook over de jaren daarna. In dit kader kan worden vastgehouden aan de eerdere toezegging dat het beleid zal worden geı¨ntensiveerd. Zij benadrukte dat zij dit ook zal doen, omdat het Oost-Europabeleid een uitermate belangrijk beleidsinstrument is. Mevrouw De Koning (D66) wees erop dat intensivering van het beleid in de komende twee jaar nu juist zo belangrijk is. De staatssecretaris antwoordde dat de discussie over de mate en het tijdpad van intensivering zal worden gevoerd in de homogene groep. In het kader van de herijking zijn afspraken gemaakt en lijnen uitgezet en is een intentie uitgesproken voor het budget voor het Oosteuropese beleid. De heer Van Dijke (RPF) vroeg of dit betekent dat de staatssecretaris haar toezegging aan de Kamer eerst nog moet «wegslepen» in een discussie in de homogene groep. De heer Hessing (VVD) wees erop dat de Kamer heeft geaccepteerd dat de regering geen harde toezeggingen deed voor de behandeling van de Herijkingsnota. Na de afronding van dat debat heeft de Kamer ook nog
Tweede Kamer, vergaderjaar 1995–1996, 23 125, nr. 9
11
gedoogd dat er geen meerjarenraming is uitgebracht al is de staatssecretaris daar wel toe verplicht, maar nu moet de Kamer alsnog een meerjarenraming worden voorgelegd met daarin de forse verhoging van het budget voor het Midden- en Oost-Europabeleid die eerder is toegezegd. Hij wees erop dat is gesproken over een bedrag van 300 mln. De staatssecretaris herinnerde eraan dat zij tijdens de begrotingsbehandeling heeft gezegd dat het beleid zal worden geı¨ntensiveerd ten opzichte van het huidige budget, dus niet ten opzichte van het teruggelopen budget. Over de mate van de intensivering kan echter geen mededeling worden gedaan, omdat die afhankelijk is van de invulling in de homogene groep. Dit geldt ook voor de opbouw van het budget in de loop van de jaren. De heer Van Gelder (PvdA) vroeg of de staatssecretaris wil aangeven welke prioriteiten zij zal stellen met een indicatie van de gevolgen daarvan voor de begroting. Mevrouw De Koning (D66) zei dat er een grote discrepantie is tussen het antwoord van beide bewindslieden. De staatssecretaris van BuZa zegt dat hij krap bij kas is en pas over enkele jaren ruimte ziet voor intensivering, terwijl de staatssecretaris van EZ spreekt over intensivering zonder meer. De staatssecretaris van Buitenlandse Zaken zei dat de regering duidelijk heeft gezegd dat het Midden- en Oost-Europa-beleid een belangrijke prioriteit heeft in het buitenlandse beleid en de buitenlands economische betrekkingen. Dit betekent in ieder geval dat de voorziene «dip» in de meerjarencijfers ongedaan wordt gemaakt. De bewindslieden die verantwoordelijk zijn voor de homogene groep hebben de intentie een beleidsintensivering tot stand te brengen. Overigens is ook in het herijkingsdebat met zoveel woorden gezegd dat de ruimte voor intensivering in het begin krap is maar toeneemt in de loop der jaren. Hij waarschuwde voor te grote verwachtingen voor 1997. In de meerjarencijfers in de memorie van toelichting bij de begroting voor 1997 zullen de cijfers voor 1997 en volgende jaren worden ingevuld en toegelicht. De staatssecretaris van Economische Zaken voegde hieraan toe dat hieruit ook volgt dat een meerjarenbeleid mogelijk is. Zij wees erop dat de brief van 3 oktober een overzicht biedt van de verschillende deelevaluaties die zijn uitgevoerd. Die evaluaties waren zeer kritisch. Een verslag daarvan zal worden opgenomen in de memorie van toelichting. Het economische hulpprogramma en alle generieke instrumenten kunnen rekenen op grote belangstelling van het bedrijfsleven, zo vervolgde zij. Zij voorzien niet alleen in de behoeften van het bedrijfsleven, maar ook van de ontvangende landen. Voor een aantal instrumenten, waaronder de Leasefaciliteit, zijn in 1994 en 1995 via een aanvullende begroting extra middelen beschikbaar gesteld tot een bedrag van ongeveer 50 mln. Terecht wordt gesteld dat er in de opbouw van de politiek ten aanzien van de toetreding van Midden- en Oosteuropese landen sprake moet zijn van doelgericht, gecoo¨rdineerd beleid. De koppeling van beleidsinstrumenten zal bijdragen aan de verwezenlijking van de doelstellingen, waaronder het toetredingsproces. Overigens zijn de afspraken in de Associatieakkoorden over de tariefaanpassing voor het bedrijfsleven al goed merkbaar. De koppeling van beleidsinstrumenten maakt het ook mogelijk dat de hulpprogramma’s worden gekoppeld aan de programma’s die op bilateraal niveau worden besproken. Waar het privatiseringsproces niet zo goed verloopt als aanvankelijk werd gedacht, moeten niet alleen
Tweede Kamer, vergaderjaar 1995–1996, 23 125, nr. 9
12
activiteiten van bedrijf tot bedrijf worden ondersteund, maar moet in de discussies met de overheid worden gewezen op het belang van het privatiseringsproces. Dit is onder meer gebeurd in Roemenie¨ en Rusland. Wellicht moet zelfs worden overwogen politieke randvoorwaarden aan een land te stellen opdat het economische hulpprogramma zo goed mogelijk kan worden uitgevoerd. Economische hulp bij het opzetten van bijvoorbeeld de transportsector heeft immers nauwelijks zin als de betrokken regering geen enkele inspanning levert om de douanefaciliteiten te verbeteren. Zij voegde hieraan toe dat het privatiseringsproces ook wordt gesteund door de uitwisseling van kennis. Overigens worden de ontwikkelingen nauwlettend gevolgd. De staatssecretaris zei dat terecht is gewezen op de noodzaak zorgvuldig om te gaan met de technologische kennis en produkten in Oost-Europa. Waar mogelijk zullen projecten worden gesteund. Ook omdat steeds meer landen een beroep doen op het Oost-Europainstrumentarium, is met de minister voor OS gesproken over de positie van Roemenie¨ en Bulgarije. Afgesproken is dat deze landen in 1997 onder het economische hulpbeleid van het ministerie van EZ zullen worden gebracht. Dit vergt natuurlijk wel de nodige bijkomende middelen. Het PSO wordt steeds verder in oostelijke richting verschoven, gevolgd door handelsinstrumenten, maar in een aantal landen kan het niet abrupt worden gestopt. Soms moet het programma nog enige tijd worden voortgezet om te voorkomen dat overigens succesvolle projecten voortijdig worden bee¨indigd. Zij merkte vervolgens op dat zij aanstaande zondag naar Kroatie¨ zal reizen om een eerste contact te leggen voor de invulling van toekomstige assistentie-programma’s en generieke instrumenten. In 1996, dat als een overgangsjaar wordt gezien, wordt een programma opgesteld waarna in 1997 het PSO kan worden ingezet. Op die manier wordt geprobeerd het vertrouwen in de ontwikkeling van de economie op te bouwen. Desgevraagd voegde zij hieraan toe dat ook de EU activiteiten onderneemt. De Unie beschikt echter niet over instrumenten als het PSO of het technisch assistentieprogramma, terwijl een aantal projecten in Kroatie¨ zich uitstekend leent voor een bilaterale aanpak met dergelijke instrumenten. Zij was zich ervan bewust dat ook andere lidstaten bilaterale programma’s opzetten, maar de Nederlandse instrumenten zijn succesvol en kunnen een grote bijdrage leveren aan de economische wederopbouw van Kroatie¨. De heer Van Gelder (PvdA) drong er nogmaals op aan dat de Kamer binnen korte termijn een notitie wordt voorgelegd waarin de prioriteiten van het beleid worden toegelicht. De Kamer moet zich toch een oordeel kunnen vormen over de vraag of het wel verstandig is zo snel activiteiten te ontwikkelen in Kroatie¨, zeker als die ten koste gaan van andere activiteiten. De staatssecretaris zegde toe dat de Kamer op korte termijn (in de loop van maart of april 1996) een vervolgnotitie op de brief van 3 oktober zal ontvangen. Op basis van de werkzaamheden van de zogenaamde task-force groep kapitaalgoederen zal in februari 1996 een advies worden uitgebracht waarin wordt aangegeven hoe de exportinstrumenten beter kunnen worden gebruikt. De herverzekering van exportkredieten door de NCM behoort hier uiteraard ook toe. Zij wees erop dat in 1995 meer aandacht is besteed aan de milieu- en energiesector. Er wordt naar gestreefd in het komende jaar 17 mln. van het budget van 62 mln. te besteden aan milieu en energie gerelateerde projecten. Bij de invulling van het programma wordt rekening gehouden met de prioriteiten die het ontvangende land zelf aanreikt. Afspraken over de
Tweede Kamer, vergaderjaar 1995–1996, 23 125, nr. 9
13
programma’s verlopen via de coo¨rdinator en de programma’s worden in samenspraak met de betreffende regering opgezet. Dat kan niemand ontgaan. In het afgelopen jaar is een aantal instrumenten aangepast aan de praktijk. Dit geldt bijvoorbeeld voor de Leasefaciliteit waaraan een derde mogelijkheid is toegevoegd. Het kapitaal van een fabrikant kan nu worden verzekerd via een bank, zonder dat die bank het risico loopt bij slechte betaling eigenaar te worden van bijvoorbeeld een heftruck. Verder is het instrument meer in overeenstemming gebracht met het transitieproces: de eis dat het altijd moet gaan om een particulier bedrijf is wat afgezwakt omdat dit in de praktijk tot onwerkbare situaties leidt. De staatssecretaris was verheugd over de rol van andere ministeries en hun inbreng in projecten. Bovendien nemen dankzij de herijking de mogelijkheden voor een betere afstemming toe. In samenwerking met de VNG zal een bijeenkomst worden georganiseerd over de rol van de Nederlandse gemeenten bij de uitvoering van economische projecten in het buitenland. In deze bijeenkomst zal worden geprobeerd meer lijn te brengen in die activiteiten en te komen tot een betere afstemming. Zij voegde hieraan toe dat van het grote netwerk van Nederlandse en Oosteuropese gemeenten beter gebruik moet worden gemaakt. De Kamer zal in de komende tijd regelmatig worden geı¨nformeerd over de stand van zaken bij de toetreding van Midden- en Oosteuropese landen tot de EU. Daarbij zal ook worden ingegaan op de vraag welke voorwaarden daaraan worden gesteld en welke gevolgen daarvan worden verwacht voor bijvoorbeeld de structuurfondsen en het landbouwbeleid. Het samenvoegen van de Investeringsbevordering (IBTA) en de Investeringsfaciliteit (IFMO) is niet zo eenvoudig, niet alleen omdat ze verschillende merites hebben, maar ook omdat ze worden uitgevoerd door verschillende uitvoeringsinstanties. Voor de uitvoering van het Energiehandvest is een secretariaat in oprichting. De staatssecretaris van Buitenlandse Zaken merkte desgevraagd nog op dat de omvang, de organisatorische problematiek en de risico’s van een herstelprogramma voor het voormalige Joegoslavie¨ een apart overleg rechtvaardigen. Overigens zijn over de organisatie van de wederopbouw goede afspraken gemaakt tussen de EC en de Wereldbank. Hierbij wordt grofweg uitgegaan van twee fasen. Op zeer korte termijn moet een oplossing worden gevonden voor de schulden-problematiek die nu een belemmering vormt voor de hervatting van de kredietverlening en de wederopbouwbehoefte in de eerste drie maanden van 1996. Intussen wordt de totale hulpbehoefte in kaart gebracht en wordt een plan van aanpak opgesteld. In een informeel overleg met de donorgemeenschap in het eerste kwartaal van 1996 zal worden nagegaan of dit plan financieel haalbaar is. Zo spoedig mogelijk na de eerste conferentie over de korte termijn problematiek (op 20 en 21 december a.s.) zal de Kamer hierover worden geı¨nformeerd waarbij ook zal worden ingegaan op de oplossing voor de langere-termijnproblematiek. Antwoord op de vraag of hij bereid is tegelijkertijd met de toegezegde vervolgnotitie een evaluatie van het Matra-programma uit te brengen, antwoordde de staatssecretaris dat hij heeft toegezegd met name het aflopende programma ondersteuning Oosteuropese activiteiten en politieke partijen te evalueren. Dit vraagt om een bredere afweging van de relatie tussen overheid en politieke partijen. Hij stelde voor de beleidsintenties op dit specifieke punt apart te behandelen, zo tijdig dat daarover
Tweede Kamer, vergaderjaar 1995–1996, 23 125, nr. 9
14
nog met de Kamer van gedachten kan worden gewisseld voor de begroting van 1997. De fungerend voorzitter van de vaste commissie voor Buitenlandse Zaken, Bukman De ondervoorzitter van de vaste commissie voor Economische Zaken, Van Erp De griffier van de vaste commissie voor Buitenlandse Zaken, Janssen
Tweede Kamer, vergaderjaar 1995–1996, 23 125, nr. 9
15
Bijlage MATRA PROJECTEN PROGRAMMA – Committeringen tot en met 12 december 1995 Land
Naam project
Indiener
Wit-Rusland Wit-Rusland Wit-Rusland Wit-Rusland Tsjechie¨ Tsjechie¨ Tsjechie¨ Tsjechie¨ Tsjechie¨ Tsjechie¨ Tsjechie¨ Tsjechie¨ Estland Estland Hongarije Hongarije Hongarije Hongarije Hongarije Hongarije Hongarije Hongarije Hongarije Hongarije Hongarije Hongarije Hongarije Litouwen Litouwen Litouwen Letland Letland Letland Polen Polen Polen Polen Polen Polen Polen Polen Polen Polen Polen Rusland Rusland Rusland Rusland Rusland Rusland Rusland Meerdere landen Meerdere landen Meerdere landen Meerdere landen Meerdere landen Meerdere landen Meerdere landen Meerdere landen Meerdere landen Meerdere landen Meerdere landen Meerdere landen Meerdere landen Slowakije Slowakije Slowakije
Belarussian Civil code Opleiding/trainingstraject verslaving Versterking juridisch instrumentarium Development democratic trade union movement Ontwikkeling geestelijke gezondheidszorg Improving Living Conditions Ec. & Sociale vernieuwing d.m.v. participatie in Vsetin Dev. of a curriculum of training in primary care Gehandicaptenzorg in Tsjechie¨ Ouderenwerkproject Tsjechie¨ Natuur- en Milieueducatie in Zuid-Bohemen Training & development for Czech police managers Vernieuwing burgerlijk recht Democratic Human Rights Education Politie Partnership Programma Werk-, advies- en hulpcentra Strengthening Functioning of Local Authorities Soft/Matra disabled Children’s Parents Ass. Program Implementation Master’s Pr. Educational Management Dorpenfederatie & Streekontw. kantoor Cserehat Opleiding lokale en regionale omroepen Kennisuitwisseling museummanagement Public Relations Development in Water Utilities Bewustwordingscampagne energiebesparing Jeugdhulpverlening Pest-Overijssel Gemeenschapsopbouw in Noord- en Noordoost Hongarije Training etnische minderheden met politieke functie Psychological telephone service for teenagers Democratic Educational Infrastructure Intergeneration Home Project Curriculum development Public Administration Reform Ontwikkeling culturele infrastructuur Politie Project Polen-Nederland Voorlichting op lokaal niveau (Krakow) Training Poolse journalisten Scholingsplan Solidarnosc Patients are citizens Samen Onderdak Scholingstraject arbeidsvoorwaardenvorming Civic education ARA I + (Accident Registration and Analysis) Water resources planning Nieuwe voorlichtingsstructuur Krakau Woningbouwvereniging Russ. Militairen Nieuw Russisch burgerlijk wetboek, fase 2 Education against Prejudice Role of an independent trade union movement Arts management training pilot project Pilot project «Children at Risk» Training of Journalism Teachers Asser College Europe 1994–1998 EPCEM ROM project SPOLU Evropske´ a Mezinarodni Provo Strengthening A SEED Teaching the Teachers Covering elections in a democratic society MAPA Netwerkplaatsen Praag en Zagreb Support of Environmental organizations in Russ. & Ukr. Family Planning and Sexuel and Reproductive Health Ondersteuning media Uitwisselingsprogramma volkshuisvesting Modelwetgeving GOS-staten Public Administration Training Municipal Asset Management Roma kleuterklas-moeder project
Int. Centr. Jur. Coop. Jelinek Asser instituut TIE NVAGG Koipron Technipower TNO Preventie & Gez. Sam. Fondsen MOE Hogeschool de Horst Educa Transfer Int. LSOP UvA NHC CPB PLANpraktijk VNG Soft-Tulip Foundation UvA Sam Fondsen MOE Video Education Centre NL Museumvereniging Aquanet Novem Sam. Fondsen MOE Sam. Fondsen MOE BerGen BV YPAC Educaplan Sam. Fondsen MOE Educaplan Min. of St. Ref./ROI Lestraden museum cons CPB V. Dantzig & Licht... V. Dantzig & Licht... CNV H.C. Ru¨mke groep St. Samen Onderdak AWV Kompakt Groep CSC Heidemij Gijbels Comm. & Advies Building for Peace Int. Centr. Jur.Coop J. Kniesmeyer TIE VvSC Instap Independent Traning Cons Asser Instituut UBM/EPCEM Stichting One Europe EMP A SEED EJC EJC MAPA Milieukontakt O-Europa NSPH PN NWR ICLC EIPA IHS Rudn˜any
Tweede Kamer, vergaderjaar 1995–1996, 23 125, nr. 9
Bijdrage 222 087 418 907 339 860 176 740 754 302 534 054 422 150 124 600 193 800 65 000 565 000 668 066 90 000 379 782 605 290 282 180 225 000 82 161 333 669 188 700 388 331 309 540 522 140 378 602 74 460 306 000 267 112 193 304 494 502 66 402 428 000 271 945 239 176 539 900 226 398 479 814 481 193 628 225 559 290 72 663 494 875 285 725 200 000 415 613 1 188 681 156 130 422 088 215 644 329 990 250 000 346 292 1 315 000 545 384 309 585 120 000 72 840 424 775 235 550 1 351 293 519 661 170 668 708 400 459 046 42 746 331 768 338 306 146 925
16
Land
Naam project
Indiener
Oekraı¨ne Oekraı¨ne Oekraı¨ne Oekraı¨ne Oekraı¨ne Oekraı¨ne
Nova Mova journalistenscholing Ukraine Artsmanagement Program (UAP) Oprichting opleiding psychiatrische verpleegkundigen Rehabilitatiecentrum voor oorlogsslachtoffers Radio Lux innovation and expansion Improvement jurisdiction Ukraine
St. Nova Mova H.Kunsten Utrecht Geneva Initiative on Ps. Geneva Initiative on Ps. dhr. Lonckhuizen NHC
Totaal
Bijdrage 512 657 560 660 285 556 436 929 392 700 338 669 27 523 000
n=73
Tweede Kamer, vergaderjaar 1995–1996, 23 125, nr. 9
17