Tweede Kamer der Staten-Generaal
2
Vergaderjaar 2006–2007
22 112
Nieuwe Commissievoorstellen en initiatieven van de lidstaten van de Europese Unie
Nr. 551
BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN BUITENLANDSE ZAKEN Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Den Haag, 5 juli 2007 Overeenkomstig de bestaande afspraken heb ik de eer u hierbij drie fiches aan te bieden die werden opgesteld door de werkgroep Beoordeling Nieuwe Commissievoorstellen (BNC): 1. Mededeling Orgaandonatie en transplantatie. 2. Richtlijn Markttoegang wegvervoer. 3. Mededeling Cybercrime. De staatssecretaris van Buitenlandse Zaken, F. C. G. M. Timmermans
KST109042 0607tkkst22112-551 ISSN 0921 - 7371 Sdu Uitgevers ’s-Gravenhage 2007
Tweede Kamer, vergaderjaar 2006–2007, 22 112, nr. 551
1
Mededeling Orgaandonatie en transplantatie 1. Algemene gegevens
Voorstel: Communication from the Commission to the European Parliament and the Council – Organ donation and transplantation: policy actions at EU level (NL versie nog niet beschikbaar) Datum Commissiedocument: 30.05.2007 Nr. Commissiedocument: COM (2007) 275 Pre-lex: http://eur-lex.europa.eu/LexUriServ/site/en/com/2007/com2007_ 0 275en01.pdf Nr. impact-assessment Commissie en Opinie Impact-assessment Board: SEC(2007)704, SEC(2007)705, SEC(2007)763 (http://ec.europa.eu/ governance/impact/practice) Behandelingstraject Raad: Raadswerkgroep Volksgezondheid, Raad Werkgelegenheid, Sociaal Beleid, Volksgezondheid en Consumentenzaken (tijdpad onbekend) Eerstverantwoordelijk ministerie: VWS 2. Essentie voorstel: Orgaandonatie en transplantatie zijn de afgelopen decennia gestaag gestegen. Dit heeft onder andere gezorgd voor een verhoging van het aantal gezonde levensjaren en een verhoging van de kwaliteit van deze levensjaren. Orgaandonatie en transplantatie kennen echter ook aan aantal uitdagingen. Met deze mededeling wil de Commissie de lidstaten ondersteunen deze uitdagingen aan te gaan. De Commissie heeft hiertoe vijf actiegebieden benoemd: • verbeteren van de kwaliteit en veiligheid van organen; • verhogen van de beschikbaarheid van organen; • verhogen van de efficiëntie en toegankelijkheid van transplantatiesystemen; • opstellen van een actieplan ter verbetering van de samenwerking tussen lidstaten; • ontwikkelen van een EU-wettelijk instrument voor kwaliteit en veiligheid voor orgaandonatie en transplantatie. 3. Kondigt de Commissie acties, maatregelen of concrete wet- en regelgeving aan voor de toekomst? Zo ja, hoe luidt dan het voorlopige Nederlandse oordeel over bevoegdheidsvaststelling, subsidiariteit en proportionaliteit en hoe schat Nederland de financiële gevolgen in? De bevoegdheid van de Commissie is gebaseerd op Artikel 152 (4)(a) van het EG-verdrag. De 5 actiegebieden die zijn benoemd door de Commissie zijn erg belangrijk, maar Nederland heeft serieuze twijfels over de toegevoegde waarde van betrokkenheid van de Europese Unie. Het merendeel van de voorgestelde acties kunnen beter op nationaal niveau worden geregeld, of worden al door de Raad van Europa opgepakt. Nederland plaatst kanttekeningen bij de gekozen instrumenten. Een EU-wettelijk instrument voor kwaliteit en veiligheid voor orgaandonatie en transplantatie draagt het risico in zich dat er extra belemmerende regels en barrières worden opgeworpen voor professionals in de zorg die met orgaandonatie en transplantatie te maken hebben. Extra regels leiden
Tweede Kamer, vergaderjaar 2006–2007, 22 112, nr. 551
2
vaak tot weerstand, wat kan leiden tot een daling van het aantal orgaandonaties en transplantaties. Nederland is dan ook geen voorstander van EU wet/regelgeving op dit gebied. Ook het vergoten van de bewustwording over en de beschikbaarheid van non-heartbeating organen moet wat Nederland betreft op nationaal niveau worden georganiseerd. Ondermeer omdat hier veel culturele gevoeligheden aan ten grondslag liggen. Orgaandonatie en donatie bij leven zijn in Nederland gevoelige onderwerp die niet geschikt zijn voor Europese interventies. Nederland staat wel positief tegenover het uitwisselen van «best-practices» en samenwerking tussen lidstaten als het gaat om bijvoorbeeld training. 4. Nederlandse positie over de mededeling •
Nederland staat kritisch tegenover deze mededeling van de Commissie. Hoewel de benoemde actiegebieden zeker van belang zijn, twijfelt Nederland aan de meerwaarde van het merendeel van de genoemde acties op EU niveau en plaats Nederland kanttekeningen bij de gekozen instrumenten. Veel van de acties kunnen beter op nationaal niveau worden uitgevoerd. Nederland acht eventuele Europese wet/regelgeving, maar ook bijvoorbeeld Europese interventie gericht op het vergoten van de bewustwording en beschikbaarheid van non-heartbeating organen, waar veel culturele gevoeligheden aan ten grondslag liggen, niet gewenst. Nederland ziet ook geen meerwaarde in verdere coördinatie of harmonisatie door de Unie, omdat de organisatorische aspecten, de kwaliteit en de veiligheid van orgaandonatie en -transplantatie al voldoende zijn gewaarborgd door de Raad van Europa.
Er zijn een paar onderwerpen waar Nederland wel een rol voor Europa ziet weggelegd. Nederland staat positief tegenover de door de Commissie voorgestelde uitwisseling van best-practices en de coördinatie van trainingen van professionals. Nederland ziet ook een kans voor Europa als het gaat om het binnen Europa koppelen van orgaandonoren en patiënten met een zeer hoge urgentie (mensen met een zeldzame bloedgroep of weefseltype en jonge kinderen) en het ondersteunen van fundamentele onderzoeksprogramma’s die op de lange termijn het tekort aan donororganen kunnen oplossen, bijvoorbeeld door onderzoek naar mogelijke alternatieven. Richtlijn Markttoegang wegvervoer 1. Algemene gegevens
Voorstellen: • Proposal for a regulation of the European Parliament and of the Council establishing common rules concerning the conditions to be complied with to pursue the occupation of road transport operator • Proposal for a regulation of the European Parliament and of the Council on common rules for the international carriage of passengers by coach and bus (recast) • Proposal for a regulation of the European Parliament and of the Council on common rules for access to the international road haulage market (recast)
Tweede Kamer, vergaderjaar 2006–2007, 22 112, nr. 551
3
Datum Commissiedocument: 23 mei 2007 Nr. Commissiedocument: COM(2007) 263, 264 en 265 Pre-lex: http://www.ec.europa.eu/prelex/ detail_dossier.cfm?CL=nl&DosID=19 5745 http://www.ec.europa.eu/ prelex/detail_dossier_real.cfm?CL=nl&Dos Id=195 739 http://www.ec.europa.eu/prelex/ detail_dossier_real.cfm?CL=nl&Dos Id=195 740 Nr. Impact-assessment Commissie SEC(2007) 635 http://ec.europa.eu/governance/ impact/docs/ia_2007/sec_2007_0635 _en.pdf Opinie Impact-assessment Board: nog niet aanwezig Behandelingstraject Raad: Raadswerkgroepen landtransport, Transportraad (planning onbekend). Eerstverantwoordelijk ministerie: Verkeer en Waterstaat Rechtsbasis: Besluitvormingsprocedure en rol Europees Parlement: Comitologie:
Art 71 EG Gekwalificeerde meerderheid, Medebeslissing n.v.t.
2. Samenvatting BNC-fiche: Het voorstel beoogt een vereenvoudiging van de huidige regelgeving en verbetering van de handhaafbaarheid van de huidige wetgeving inzake toelating tot het beroep van wegvervoerder en toegang tot de internationale markt van het goederen- en busvervoer over de weg. De huidige regelgeving wordt gewijzigd en samengevoegd in voorstellen voor drie verordeningen te weten beroepseisen en specifieke regelgeving inzake bus- en goederenvervoer. Marktordening is een gedeelde bevoegdheid. Subsidiariteit en proportionaliteit worden positief beoordeeld. De wijzigingen kunnen niet door de lidstaten afzonderlijk worden verwezenlijkt. De voorstellen beogen meer «level playing field» door toepassing van gelijke regels en harmonisering van de handhaving in de lidstaten. De voorstellen beperken voor Nederland de cabotagemogelijkheden1. De inzet van Nederland is om de mogelijkheden van cabotage zo ruim mogelijk te houden. Verder is Nederland geen voorstander van het verplicht opleggen aan lidstaten opleggen van specifieke sancties in bepaalde situaties. Ook zal Nederland zich kritisch op stellen betreffende de mogelijke toename in administratieve lasten als gevolg van de verplichte rittenadministratie bij cabotage en de registratieen rapportageverplichtingen in het kader van de handhaving. 3. Samenvatting voorstel:
1
Cabotage = nationaal vervoer in een andere lidstaat met een vrachtwagen die daar niet geregistreerd staat.
Inhoud voorstellen: De hoofddoelstellingen van de voorstellen zijn: bijdragen aan het «level playing field»; het verhogen van het professionele niveau voor het leiden van vervoersondernemingen; het reduceren van onnodige administratieve lasten en onduidelijke regelgeving; versterken van de toepassing van sociale-, technische- en transportveiligheid-regelgeving. De belangrijkste wijzigingen: • verhogen van de eisen van vakbekwaamheid van de ondernemers; • mogelijk intrekken van vergunningen bij ernstige overtredingen en recidive kleinere overtredingen volgens een soort «EC-strafpuntenlijst»;
Tweede Kamer, vergaderjaar 2006–2007, 22 112, nr. 551
4
• • •
•
verplichte reële vestiging met kantoor en bedrijfsruimte voor vervoerders om postbusfirma’s tegen te gaan; aansluitend op een internationale rit maximaal 3 cabotageritten per 7 dagen; gestroomlijnde en vereenvoudigde procedure voor autorisatie internationaal geregeld busvervoer, geen veiligheidsmaatregelen meer in geval van serieuze verstoring door cabotage van een nationale vervoersmarkt, harmonisatie toegang tot het beroep, gestandaardiseerde controledocumenten), en verplichte uitwisseling van informatie over overtredingen; interoperabele elektronische registers waarmee de vergunningverlenende instanties de vervoerondernemingen kosteneffectief kunnen monitoren.
Impact-assessment Commissie: De Commissie stelt in het impact assessment dat er voor het merendeel van de voorstellen sprake zal zijn van administratieve lastenverlichting, echter de vaststelling van de vakbekwaamheid en de relatie tussen de vakbekwame en de onderneming zal gepaard gaan met een lastenverzwaring. De Commissie heeft een matrix opgesteld, waarbij voor 8 voorgestelde wijzigingen het nulalternatief «geen verandering» vergeleken wordt met 4 opties: (a) technische vereenvoudiging en geen regulerende maatregelen; (b) harmonisatie; (c) hogere kwaliteitstandaard; (d) liberalisatie. De lastenverzwaring of vermindering is afhankelijk van de gekozen optie. 4. Bevoegdheidsvaststelling en subsidiariteits- en proportionaliteitsoordeel
a) Bevoegdheid: Gedeelde bevoegdheid, conform artikel 71 van het Verdrag. Marktordening is noch de exclusieve competentie van de Gemeenschap, noch van de individuele lidstaten. b) Functionele toets: • Subsidiariteit: positief • Proportionaliteit: positief De voorstellen betreffen overwegingen voor wijzigingen van Verordeningen, die niet door de lidstaten afzonderlijk kunnen worden verwezenlijkt. De voorstellen van de Commissie zullen leiden tot een level playing field voor wegvervoerondernemingen, door toepassing van gelijke regels in de lidstaten en harmonisering van handhaving in de lidstaten. Om de eerlijke concurrentie te bevorderen zullen wederzijdse uitwisseling en opvolging van gegevens van overtredingen tussen de lidstaten nodig zijn. Nederland is wel tegen een te grote beperking van de keuzevrijheid van de lidstaten ten aanzien van de handhavingsmodaliteiten. Op grond van de Verordeningen dienen lidstaten in bepaalde gevallen specifieke sancties toe te passen. Een voorbeeld is het verplicht intrekken van een vergunning bij veroordelingen voor nader aan te wijzen delicten. Nederland wil de keuze behouden om zelf de meest effectieve wijze van sanctioneren vast te stellen, waarbij rekening gehouden kan worden met de aard van de omstandigheden en de betrokken personen. c) Nederlands oordeel: De Nederlandse wegvervoerondernemingen hebben belang bij een level playing field door toepassing van gelijke regels en harmonisatie van de handhaving in de lidstaten. Proportionaliteit wordt betwijfeld indien administratieve lasten toenemen en wanneer Nederland niet de keuze kan
Tweede Kamer, vergaderjaar 2006–2007, 22 112, nr. 551
5
behouden om op andere wijze (strafrechtelijk, bestuursrechtelijk of civielrechtelijk) te kunnen sanctioneren. 5. Implicaties financieel
a) Consequenties EG-begroting: Geen b) Financiële, consequenties (incl. personele) voor Rijksoverheid en/of decentrale overheden: De Commissie stelt dat voor de gehele EU een potentiële reductie van administratieve lasten van € 190 miljoen per jaar haalbaar is. Dit geldt alleen als de optie harmonisatie wordt gekozen, de overige opties hebben een (veel) mindere reductie van administratieve lasten. De onderbouwing van € 190 miljoen is nog onduidelijk, de berekeningen zullen kritisch bekeken worden. In de Raadswerkgroepen zal Nederland hieraan veel aandacht besteden om een goed beeld te ontwikkelen van de financiële consequenties voor de Nederlandse ondernemingen en de handhavings-instanties. Door extra eisen voor te schrijven is het behalen van de Europese doelstelling om de lasten met 25% te reduceren onwaarschijnlijk. Budgettaire gevolgen dienen ingepast te worden in de begroting van de beleidsverantwoordelijke departementen, conform de budgetdiscipline regels. c) Financiële, consequenties (incl. personele) bedrijfsleven en burger: Is nog niet te bepalen, zie b). Bijvoorbeeld: bij het grensoverschrijdend personenvervoer stelt de EU Commissie de optie harmonisatie voor, hetgeen een besparing van € 13 miljoen per jaar zou opleveren inzake de administratieve lasten voor ondernemingen. d) Administratieve lasten voor Rijksoverheid, decentrale overheden en/of bedrijfsleven en burger: Is nog niet te bepalen, zie b). 6. Implicaties juridisch
a) Consequenties voor nationale en decentrale regelgeving en/of sanctionering beleid: De nationale regelgeving en het sanctioneringsbeleid zullen gewijzigd moeten worden. Het samenvoegen van de Europese regelgeving en het invoeren van nieuwe eisen zoals bijvoorbeeld voor cabotage in het goederenvervoer zal aanpassing van de wet voor het goederenvervoer en de ministeriële regeling noodzakelijk maken. De te vereenvoudigen en stroomlijnen autorisatieprocedure voor vergunningen t.b.v. grensoverschrijdend busvervoer heeft tot gevolg dat het uitvoeringsbesluit onder de Wet personenvervoer 2000 aangepast moet worden. Deze wijziging zou tevens tot gevolg hebben dat er een andere werkwijze gehanteerd zal moeten worden m.b.t. handhaving van overige voorschriften uit dit uitvoeringsbesluit m.b.t. het internationale busvervoer. Er zijn – zoals nu kan worden overzien – geen consequenties voor de decentrale overheden, agentschappen of ZBO’s. b) Voorgestelde implementatietermijn (bij richtlijnen en kaderbesluiten), dan wel voorgestelde datum inwerkingtreding (bij verordeningen en beschikkingen) met commentaar t.a.v. haalbaarheid: Nog niet bepaald. In de ontwerpverordeningen is voorgesteld de Verordeningen in werking te laten treden op de twintigste dag volgend op die van hun bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie. De datum
Tweede Kamer, vergaderjaar 2006–2007, 22 112, nr. 551
6
waarop de Verordeningen van toepassing worden moet nog worden bepaald. Gestreefd zal worden deze zo ruim mogelijk te stellen i.v.m. de benodigde nationale wetswijzigingen en voorbereiden van uitvoeringsmaatregelen.
c) Evaluatie-/horizonbepaling: De voorstellen bevatten geen evaluatie- of horizonbepalingen, maar wel wordt in de impact assessment voortdurende monitoring van de interne wegtransport markt en op regelmatige basis monitoring van de invloed van de gewijzigde regelgeving aanbevolen. 7. Implicaties voor uitvoering en handhaving Informatie over het inschakelen van nationale agentschappen, zelfstandige bestuursorganen e.d.
a) Uitvoerbaarheid: Voor het goederenvervoer is het zelfstandig bestuursorgaan NIWO (Stichting Nationale en Internationale Wegvervoer Organisatie) het vergunningverlenend orgaan en voor personenvervoer IVW (Inspectie Verkeer en Waterstaat). Zij zullen vooral betrokken worden bij de wijzigingen voor de toelating tot het beroep de reële vestiging en de intrekking van de vergunning. De examens voor toelating tot het beroep worden afgenomen door het zelfstandig bestuursorgaan SEB (Stichting Examenbureau Beroepsvervoer). Het Commissievoorstel stelt voor aspirant ondernemers verplichte trainingsuren (zoals nu gebruikelijk is in Frankrijk) te laten volgen voordat examen gedaan kan worden. NL twijfelt over de effectiviteit hiervan ook omdat dit tot aanzienlijke lastenverzwaring leidt. b) Handhaafbaarheid: De Inspectie Verkeer en Waterstaat zal nauw betrokken worden bij het bepalen van de effectiviteit van de voorgestelde maatregelen. Om de eerlijke concurrentie te bevorderen zullen wederzijdse uitwisseling en opvolging van gegevens van overtredingen tussen de lidstaten nodig zijn. 8. Implicaties voor ontwikkelingslanden Geen 9. Nederlandse positie
Nederlandse belangen en eerste algemene standpunt: De Nederlandse wegvervoerondernemingen hebben belang bij een level playing field, toepassing van gelijke regels en harmonisatie van de handhaving in de lidstaten. Dit wordt met de Commissievoorstellen nagestreefd door strengere eisen te stellen aan de sector. Nederland zal ten aanzien van de voorstellen een positieve grondhouding aannemen maar zal zich behoedzaam opstellen tegen de strengere eisen, die tot meer administratieve lasten leiden en tegen de principes van de Europese interne markt ingaan. Nederland plaatst een aantal kanttekeningen bij de voorstellen van de Commissie: • De restrictieve bepalingen met betrekking tot cabotage. De inzet van Nederland zal zijn om de beperking van cabotage zo klein mogelijk te houden. De Benelux landen nemen 55% van alle cabotage van de EU voor hun rekening. Hierbij komt dat cabotage voornamelijk van belang is voor Duitsland, Frankrijk en het Verenigd Koninkrijk. Dit zijn voor Nederland belangrijke landen en cabotage is voor Nederlandse
Tweede Kamer, vergaderjaar 2006–2007, 22 112, nr. 551
7
•
•
•
vervoerders een interessante niche markt. Bij de onderhandelingen zal daarom ingezet worden op meer ritten gedurende meer dagen om de vrachtwagens beter te benutten en daarmee de milieuoverlast te beperken. De sector is gevraagd welk aantal ritten en dagen acceptabel zou zijn. Omdat de EU Cie tot nu toe niet heeft aangegeven hoe lang cabotage toegestaan is in andere lidstaten, hebben diverse lidstaten hieraan zelf invulling gegeven met onderling verschillende nationale regels. Bepaalde landen willen uit concurrentieoverwegingen beperkt cabotage toelaten. Duitsland heeft tijdens hun voorzitterschap de beperking van 3 ritten in 7 dagen ingestoken bij de Commissie anticiperend op het beëindigen van het huidige cabotageverbod voor de nieuwe lidstaten zoals Polen en Tsjechië op 1 mei 2009. Nederland zal inzetten op invulling van het begrip «tijdelijk toegestaan» uit de huidige Vo 3118/93, om een lappendeken van nationale regels te voorkomen. Het verplicht volgen van cursussen (tenminste 140 uur), voorafgaand aan het examen bij door de overheid geaccrediteerde instituten. Nederland vindt dat dit leidt tot ongewenste lastenverzwaring en weinig toevoegt aan de reeds bestaande exameneisen voor het behalen van het vakdiploma. De extra verplichtingen voor de handhavinginstanties en beoogde «strafpuntenlijst» voor intrekking vergunning (artikel 6.2 en 21.3) zullen kritisch beoordeeld worden op effectiviteit, lastenverzwaring en doelmatigheid. De Verordeningen schrijven lidstaten het opleggen van specifieke sancties in bepaalde gevallen voor. Nederland is afhoudend ten aanzien van door de EC bepaalde sancties, omdat dit de bevoegdheid van de lidstaten is. Strengere eisen die aan de sector zullen worden gesteld, mogen niet leiden tot een toename van de administratieve lasten en de toename van nalevingskosten dient zo laag mogelijk te blijven.
Fiche 3: Mededeling Cybercrime 1. Algemene gegevens
Voorstel: Communication from the Commission to the European Parliament, the Council and the Committee of the Regions – Towards a general policy on the fight against cyber crime (geen NL versie beschikbaar)
Datum Commissiedocument: 22 mei 2007 Nr. Commissiedocument: COM (2007) 267 final Pre-lex: http://ec.europa.eu/prelex/detail_dossier_real.cfm?CL=nl&DosId =195751 Nr. impact-assessment Commissie en Opinie Impact-assessment Board http://ec.europa.eu/governance/impact/practice): SEC (2007) 641, SEC (2007) 642 en SEC (2007) 649 Behandelingstraject Raad: mondelinge procedure (de mededeling is gepresenteerd in de JBZ-Raad van 12–13 juni jl.). Deze mededeling zal verder niet worden behandeld. Eerstverantwoordelijk ministerie: JUS 2. Essentie voorstel: In deze mededeling wordt onder cybercrime verstaan: criminele handelingen gepleegd met gebruikmaking van of gericht tegen elektronische communicatienetwerken en informatiesystemen. In de mededeling wordt
Tweede Kamer, vergaderjaar 2006–2007, 22 112, nr. 551
8
een onderscheid gemaakt tussen drie categorieën van criminele cyberactiviteiten: 1. traditionele criminaliteit, zoals fraude gepleegd m.b.v. phising, spam en malicious codes; 2. publicatie van illegale inhoud, zoals kinderporno, het aanzetten tot terroristische activiteiten, het verheerlijken van geweld, racisme en vreemdelingenhaat; 3. criminaliteit die specifiek betrekking heeft op elektronische netwerken, zoals grootschalige aanvallen op informatiesystemen en computerkraken. De Commissie constateert dat er een trend waarneembaar is waarin het aantal gevallen van cybercrime toeneemt. Daarnaast constateert de Commissie dat criminele cyberactiviteiten ingewikkelder worden en steeds meer in internationaal verband gepleegd worden. De Commissie stelt vast dat de bestrijding in internationaal verband hiermee geen gelijke pas houdt. Als gevolg van die vaststelling geeft de Commissie aan dat zij het nodig acht de bestrijding van alle vormen van cybercrime op zowel nationaal, internationaal als Europees niveau te versterken. De Commissie wil met deze mededeling een aanzet hiertoe geven. Het doel van de mededeling is drieledig: 1. het verbeteren van samenwerking tussen nationale cybercrime units, relevante autoriteiten en experts; 2. het ontwikkelen – samen met de lidstaten, relevante Europese organisaties en stakeholders – van een coherent EU-beleidsplan ter bestrijding van cybercrime; 3. het bewustzijn bevorderen van de kosten en gevaren die worden veroorzaakt door cybercrime. In de mededeling wordt een overzicht gegeven van de bestaande Europese en internationale instrumenten in de strijd tegen cybercrime. Aangegeven wordt dat het belangrijkste Europese en internationale instrument wordt gevormd door de Cybercrime Conventie van de Raad van Europa (2001). De Commissie betreurt dat nog niet alle EU-lidstaten de conventie hebben geratificeerd en zal de EU-lidstaten daartoe aanmoedigen. Verder stelt de Commissie voor te bezien of de Europese Gemeenschap partij bij de conventie kan worden. 3. Kondigt de Commissie acties, maatregelen of concrete wet- en regelgeving aan voor de toekomst? Zo ja, hoe luidt dan het voorlopige Nederlandse oordeel over bevoegdheidsvaststelling, subsidiariteit en proportionaliteit en hoe schat Nederland de financiële gevolgen in? Naast het overzicht van bestaande instrumenten wordt door de Commissie in de mededeling uiteengezet op welke manier specifieke instrumenten dienen worden te ontwikkeld voor de bestrijding van cybercrime. Hierbij denkt de Commissie aan het versterken van de operationele samenwerking op het terrein van rechtshandhaving en aan het trainen van rechtshandhavingsautoriteiten. Daarnaast denkt de Commissie aan het versterken van de publiek-private dialoog met de industrie. Verder geeft de Commissie aan specifieke wetgeving te willen. Zo wil de Commissie onderzoeken of er een noodzaak bestaat om identiteitsfraude in alle landen van de Europese Unie strafbaar te stellen. Onder identiteitsfraude verstaat de Commissie het gebruik van persoonlijke identificerende gegevens, zoals bijvoorbeeld een creditcardnummer, als instrument voor het plegen van misdrijven.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2006–2007, 22 112, nr. 551
9
Vanwege de beperkte bevoegdheden van de Commissie op het gebied van strafrecht geeft de Commissie in de mededeling aan dat toekomstige acties, leidend tot een EU-beleidsplan ter bestrijding van cybercrime, slechts aanvullend kunnen zijn t.o.v. maatregelen ter bestrijding van cybercrime door lidstaten en andere (internationale) organisaties. Als gevolg van deze constatering wordt de subsidiariteit en proportionaliteit van toekomstige acties, maatregelen of concrete wet- en regelgeving voorlopig als positief gewaardeerd: vanwege de aard van het medium waarmee criminele cyberactiviteiten worden gepleegd, kent cybercrime geen nationale grenzen. Een aanvullende Europese aanpak van cybercrime draagt bij aan de mondiale bestrijding van cybercrime. Aangezien het hier een mededeling betreft, zijn er geen financiële gevolgen. Een goede inschatting van de financiële gevolgen van uit deze mededeling voortvloeiende acties, maatregelen of concrete wet- en regelgeving kan pas op het moment van verschijnen van die voorstellen worden gemaakt. 4. Nederlandse positie over de mededeling Met het oog op het recente coalitieakkoord en beleidsprogramma – waarin de voorkoming en bestrijding van cybercrime als prioriteit wordt vermeld – ondersteunt Nederland van harte de inhoud van deze mededeling. Het Nederlandse beleid is enerzijds gericht op het volgen van trends op het gebied van Internet en anderzijds op opsporing en vervolging van strafbare feiten gepleegd op of m.b.v. het Internet. Nederland zal de komende jaren extra overheidsgeld vrijmaken voor het volgen van trends op het gebied van Internet en voor opsporing en vervolging van strafbare feiten gepleegd op of m.b.v. het Internet. De kennis over cybercrime bij de opsporings- en vervolgingsinstanties zal worden vergroot en er zullen extra specialisten worden aangetrokken om de bestaande capaciteit te versterken. In Nederland wordt de preventie van cybercrime vormgegeven door als overheid samen met het bedrijfsleven programma’s te bevorderen die de voorkoming van cybercrime ondersteunen. Nederland is daarom voorstander van de door de Commissie aangegeven versterking van de intensivering van de publiekprivate samenwerking op Europees niveau. Dit wordt gezien als een goede aanvulling op de Nederlandse publiek-private samenwerking. Bij de bestrijding en voorkoming van cybercrime is internationale samenwerking van groot belang. Voor de EU zal de grootste uitdaging worden gevormd door het aangaan van een dialoog met landen die beschouwd kunnen worden als thuislanden voor vele vormen van cybercrime. Een voorbeeld hiervan is de noodzaak om de productie en verspreiding van steeds agressievere vormen van kinderporno in een aantal landen in Oost-Europa een halt toe te roepen. Voorliggende mededeling haakt daarop in door aandacht te schenken aan samenwerking, dialoog en overeenkomsten met derde landen, met het oog op tegengaan en blokkeren van websites. Nederland is hierbij geholpen, omdat voorgesteld wordt een gezamenlijke definitie en aanpak te formuleren van «illegal content» op het Internet. Een gezamenlijk kader kan verbeterde mogelijkheden bieden bij de aanpak van dit probleem. Nederland deelt de mening van de Commissie dat naast een coherente aanpak van cybercrime binnen de EU, ook samenwerkingsverbanden buiten de EU moeten worden aangegaan. De mededeling richt zich hierbij
Tweede Kamer, vergaderjaar 2006–2007, 22 112, nr. 551
10
op initiatieven van de G8 en de Raad van Europa. In aanvulling daarop zou Nederland ook initiatieven in VN-verband ondersteunen. Nederland is positief over het voornemen om de Europese Gemeenschap partij te laten worden bij de Cybercrime Conventie van de Raad van Europa (2001). Nederland verwelkomt daarnaast de inzet van de Commissie op het verder versterken van bestaande instrumenten. Nederland ondersteunt daarbij het uitgangspunt dat de reeds bestaande activiteiten van lidstaten de basis vormen. Eventuele maatregelen in EU-verband zijn hierbij aanvullend. Voor wat betreft de uiteenzetting van aanknopingspunten voor beleid wil Nederland aandacht vragen voor het tegengaan van de beschikbaarheid van trainingsmateriaal/-documenten in relatie tot terrorisme op het Internet. Dit in aanvulling op de gewelddadige video-games die gemeld worden in de mededeling. Nederland staat positief tegenover het voorstel van de Commissie om te onderzoeken of er een noodzaak bestaat om identiteitsfraude strafbaar te stellen. In Nederland wordt door het Wetenschappenlijk Onderzoek- en Documentatiecentrum (WODC) eveneens onderzoek verricht naar identiteitsfraude waarbij de vraag beantwoord zal worden of identiteitsfraude als zelfstandig delict of als een strafverzwarende omstandigheid in het Wetboek van Strafrecht moet worden opgenomen.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2006–2007, 22 112, nr. 551
11