Tweede Kamer der Staten-Generaal
2
Vergaderjaar 1983-1984
18326
De ontruimingen in de Molukse wijk te Capeile aan den IJssel
Nr. 2
VERSLAG VAN EEN MONDELING OVERLEG Vastgesteld 10 september 1984
' Samenstelling: Leden: Haas-Berger (PvdA), Stoffelen (PvdA), G. C. van Dam (CDA), Kosto (PvdA), voorzitter, Salomons (PvdA), K. G. de Vries (PvdA), Evenhuis-van Essen (CDA), Wessel-Tuinstra (D'66), Faber (CDA), Tripels (VVD), ondervoorzitter, Buikema (CDA), Van der Burg (CDA), Schutte (GPV), Krajenbrink (CDA), Lankhorst (PPR), Van Es (PSP), Dales (PvdA), Janmaat (Centrumpartij), Korthals (VVD), Wiebenga (VVD), De Grave (VVD), Lucassen-Stauttener (VVD), Vermeend (PvdA). Plv. leden: Van den Bergh (PvdA), Alders (PvdA), De Kwaadsteniet (CDA), Stemerdink (PvdA), Van Kemenade (PvdA), Gualthérie van Weezel (CDA), Kraaijeveld-Wouters (CDA), Laning-Boersema (CDA), Dees (VVD), Cornelissen (CDA), Van den Toorn (CDA), Leerling (RPF), Dijkman (de groep Scholten/Dijkman), Brouwer (CPN), Van Ooijen (PvdA), Van Dis (SGP), Hermans (VVD), Jacobse (VVD), Rempt-Halmmans de Jongh (VVD), Lauxtermann (VVD), Wallage (PvdA). 2 Samenstelling: Leden: Stoffelen (PvdA), Evenhuis (VVD), Hermes (CDA), Rienks (PvdA), Jacobse (VVD), Wessel-Tuinstra (D'66), ondervoorzitter, Faber (CDA), voorzitter, Hermans (VVD), Hennekam (CDA), Van der Burg (CDA), Schutte (GPV), Krajenbrink (CDA), Van Nieuwenhoven (PvdA), De Visser (PvdA), Hummel (PvdA), Wiebenga (VVD), Lauxtermann (VVD), Van der Heijden (CDA), Alders (PvdA), Ernsting (CPN), Vermeend (PvdA). Plv. leden: Van Kemenade (PvdA), Korthals (VVD), Borgman (CDA), Van Ooijen (PvdA), Linschoten (VVD), Engwirda (D'66), Aarts (CDA), Dijkstal (VVD), Mateman (CDA), Van der Sanden (CDA), Van Rossum (SGP), Buikema (CDA), Tommei (D'66), Vos (PvdA), Castricum (PvdA), Franssen (VVD), Nijhuis (VVD), De Kwaadsteniet (CDA), Dales (PvdA), Van Es (PSP), Niessen (PvdA). (vervolg samenstelling zie blz. 2)
De vaste Commissies voor Justitie 1 , voor Binnenlandse Zaken2, voor de Politie3 en voor Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening 4 en de bijzondere Commissie voor het Minderhedenbeleid 5 hebben op 6 juni 1984 mondeling overleg gevoerd met de ministers van Justitie en van Binnenlandse Zaken en met de staatssecretarissen van Financiën (voor het eerste deel van de vergadering) en van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer. Aan de orde was het regeringsbeleid inzake de ontruimingen in de Molukse wijk te Capeile aan den IJssel. Ter voorbereiding van dit overleg hadden de commissies een aantal vragen voorgelegd aan de desbetreffende bewindslieden. Deze vragen stonden met de daarbij behorende antwoorden (stuk 18326, nr. 1) ter discussie tijdens het overleg. De minister van Welzijn, Volksgezondheid en Cultuur zond op 26 juli nog een brief aan de Kamer houdende een antwoord op een vraag van mevrouw Van Es inzake gebruik van faciliteiten door Molukse bewonerscommissies (zie bijlage). Vragen en opmerkingen uit de commissies De heer Jacobse (V.V.D.) wenste de gebeurtenissen in Capeile aan den IJssel te plaatsen in het ruimere kader van een groeiend aantal conflictsituaties waarbij geweld een rol speelt. Voor het overheidshandelen hierbij kwam de heer Jacobse met de volgende richtlijnen, waarop hij graag een reactie zou krijgen. In de eerste plaats dient het gedrag van de overheid voorspelbaar te zijn, om te voorkomen dat een schijn van rechtsongelijkheid ontstaat. In het geval van Capeile aan den IJssel trok de heer Jacobse het in twijfel of de Molukse bevolkingsgroep wel heeft kunnen voorzien in hoeverre het conflict zou gaan escaleren. Voorts stelde de heer Jacobse dat de mate waarin de overheid gebruik maakt van geweld evenredig moet zijn met de zwaarte van het delict. De uiteindelijke aanleiding tot het conflict in Capeile, een huurkwestie, deed hem vermoeden dat hier van een zekere onevenredigheid sprake is geweest. Ook mag de overheid niet de indruk wekken dat het gebruik van geweld succes oplevert voor de betrokkenen. In Capeile kan de indruk zijn ontstaan dat na de geweldsexplosie met grotere intensiteit gesprekken zijn gevoerd dan ervóór. De overheid dient vooral aandacht te geven aan preventieve maatregelen, en tevens de schijn van ongelijke rechtsbedeling te voorkomen. Ook positieve discriminatie werkt nadelig.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1983-1984, 18326, nr. 2
I
De heer Jacobse kwam tot de conclusie dat in Capelle op een correcte wijze een beleid tot strafvervolging is gevoerd, mede dankzij de hulp van de Molukse gemeenschap. De heer Jacobse deed ten slotte een beroep op de bewindslieden om lering te trekken uit de tekortkomingen die naar zijn mening ook aan de zijde van de overheid zijn gemaakt, opdat escalaties in de toekomst worden voorkomen. 3
Samenstelling: Leden: Van Rossum (SGP), Haas-Berger (PvdA), Stoffelen (PvdA), G. C. van Dam (CDA), Kosto (PvdA), Evenhuis-van Essen (CDA), Jacobse (VVD), Wessel-Tuinstra (D'66), Faber (CDA), Nijpels (VVD), voorzitter, Hermans (VVD), Hennekam (CDA), Van der Burg (CDA), ondervoorzitter, Wallage (PvdA), Van Es (PSP), Dales (PvdA), Korthals (VVD), Hummel (PvdA), Wiebenga (VVD), Van der Heijden (CDA), Alders (PvdA), Ernsting (CPN). Plv. leden: Leerling (RPF), Castricum (PvdA), Salomons (PvdA), De Kwaadsteniet (CDA), Van Ooijen (PvdA), Van Vlijmen (CDA), Keja (VVD), Kraaijeveld-Wouters (CDA), De Boer (CDA), Metz (VVD), Tripels (VVD), Krajenbrink (CDA), Buikema (CDA), Rienks (PvdA), Lankhorst (PPR), vacature PvdA, De Grave (VVD), De Pree (PvdA), Dijkstal (VVD), De Waart (PvdA), Schutte (GPV). ' Samenstelling: Leden: Nypels (D'66), De Beer (VVD), Salomons (PvdA), Müller-van Ast (PvdA), Eversdijk (CDA), Dijkman (de groep Scholten/Dijkman), Van Erp (VVD), Van Dijk (CDA), M, P. A. van Dam (PvdA), Lauxtermann (VVD), ondervoorzitter, Veldhoen (PvdA), Van Baars (CDA), Van Noord (CDA), De Pree (PvdA), Van Vlijmen (CDA), voorzitter, Van der Vlies (SGP), Wolters (CDA), Lankliorst (PPR), Schartman (CDA), Van Es (PSP), Van Rey (VVD), Hummel (PvdA), Jorritsma-Lebbink (VVD), Vos (PvdA). Plv. leden: Tommei (D'66), Te Veldhuis (VVD), Woltgens (PvdA), Stoffelen (PvdA), Hennekam (CDA), Franssen (VVD), Lansink (CDA), Van Ooijen (PvdA), Van Heemskerck Pillis-Duvekot (VVD), Hermsen (CDA), Borgman (CDA), Toussaint (PvdA), Paulis (CDA), Wagenaar (RPF), B. de Vries (CDA), Janmaat (Centrumpartij), Krajenbrink (CDA), Ernsting (CPN), Korthals (VVD), Spieker (PvdA), Metz (VVD), Rienks (PvdA). 5 Samenstelling: Leden: Van Rossum (SGP), Haas-Berger (PvdA), Van Ooijen (PvdA), voorzitter, G. C. Van Dam (CDA), Weijers (CDA), Faber (CDA), Evenhuis-van Essen (CDA), Müller-van Ast (PvdA), Hermans (VVD), Andela-Baur (CDA), Van Kemenade (PvdA), Jabaaij (PvdA), Buurmeijer (PvdA), Buikema (CDA), Mik (D'66), Krajenbrink (CDA), Lankhorst (PPR), Brouwer (CPN), Van Es (PSP), Dales (PvdA), Janmaat (Centrumpartij), Den Ouden-Dekkers (VVD), Wiebenga (VVD), Jorritsma-Lebbink (VVD), Dijkstal (VVD). Plv. leden: Leerling (RPF), Knol (PvdA), Van Nieuwenhoven (PvdA), Cornelissen (CDA), Kraaijeveld-Wouters (CDA), Hermsen (CDA), Van den Toorn (CDA), Stoffelen (PvdA), Korthals (VVD), Aarts (CDA), Salomons (PvdA), Kosto (PvdA), Van den Bergh (PvdA), Laning-Boersema (CDA), Wessel-Tuinstra (D'66), De Kok (CDA), Ubels-Veen (EVP), Dijkman (de groep Scholten/Dijkman), Herfkens (PvdA), Schutte (GPV), Evenhuis (VVD), Terpstra (VVD), Kamp (VVD), Weisglas (VVD).
De heer Van Ooijen (P.v.d.A.) zei het te betreuren dat de situatie in Capelle aan den IJssel geleid heeft tot geweld, en vervolgens tot het gebruik van tegengeweld. Zijn fractie veroordeelde het geweld dat van de zijde van de Molukkers is gebruikt, maar had tevens kritiek op de handelwijze van de rijksoverheid, die het gebruik van onoirbare middelen aanlokkelijk heeft gemaakt. Hij wees hierbij op het kwijtschelden van huurschulden in het verleden door het Rijk, en op het feit dat in de periode 1976-1980 overleg over verwarmingsinstallaties aan de Oostgaarde pas resultaat heeft opgeleverd toen het kantoor van de samenwerkende wooncorporaties werd bezet. Voorts wenste de minister van Binnenlandse Zaken de wijkraad Oostgaarde aanvankelijk niet te ontvangen, maar na de geweldsexplosie wel. Deze argumenten gaven de heer Van Ooijen de indruk dat normaal overleg niets opleverde en dat illegaal gedrag is beloond in het geval van Capelle aan den IJssel. In het bijzonder vroeg de heer Van Ooijen aan de staatssecretaris van Financiën waarom Domeinen de huurachterstand van f60000 nooit heeft ingevorderd toen de Molukkers overgingen van IJsseloord naar woningen in de gemeente Capelle aan den IJssel. Hierdoor is huurweigering door het Rijk beloond. Tevens vroeg de heer Van Ooijen de bewindsman of de nog bestaande Domeinwoningen op korte termijn opgeknapt kunnen worden, om vervolgens overgedragen te worden aan corporaties en de gemeenten. Hij wees er hierbij op dat vanwege de slechte kwaliteit van de woningen extra voorzieningen in de onderhoudssfeer nodig zijn. Zolang hier niets aan wordt gedaan, zal overdracht niet lukken. Wat is de rol van het departement van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer bij het stellen van normen voor het opknappen van Domeinwoningen? De heer Van Ooijen zei ten slotte dat een minderheid naast dezelfde rechten ook dezelfde plichten heeft als de andere burgers, dus ook op het punt van de betaling van huur. Het Rijk dient dan ook ten opzichte van Molukkers in Domeinwoningen een zelfde beleid te voeren als zij verlangt van andere verhuurders. De heer Mik (D'66) wees op de actuele problemen in de Molukse gemeenschap, en in het bijzonder op de specifieke woonbehoeften van deze groep. Deze behoeften conflicteren vaak met wat geboden wordt, zeker met een woonklimaat zoals in Capelle aan den IJssel, waar een discrepantie tussen woongenot en huurprijs bestaat. De oorzaken van de spanningen vormen een landelijk probleem, dat primair de rijksoverheid regardeert. Wat vindt de regering van de suggestie om een systeem van huursuppletie voor Molukse woonwijken in te voeren waarbij de norm gehanteerd dient te worden dat de woonlasten niet hoger dan 20% van het maandinkomen mogen bedragen? De heer Lankhorst (P.P.R.) betreurde het dat de bewindsman van Binnenlandse Zaken de Kamer niet schriftelijk op de hoogte had gesteld van zijn bemiddelende rol bij het conflict in Capelle aan den IJssel. Het was de heer Lankhorst opgevallen dat de minister van Binnenlandse Zaken vóór de gebeurtenissen in januari een gesprek met het actiecomité steeds heeft afgewezen, om vervolgens na de gebeurtenissen wel een gesprek te willen voeren. Hij trok hieruit de conclusie dat er tekortkomingen in het overheidsbeleid zijn geweest, omdat eerder bemiddeld had moeten worden. Voorts zei hij het geen goede zaak te vinden dat de f 1,8 min. die in
Tweede Kamer, vergaderjaar 1983-1984, 18326, nr. 2
2
1983 zijn uitgetrokken voor de verbetering van woningen, zijn betaald uit het budget voor de minderheden, in plaats van uit het budget voor volkshuisvesting. De heer Lankhorst zou graag een verslag krijgen van de resultaten van het overleg dat na de gebeurtenissen in januari op gang is gekomen. Is de huurharmonisatie nog het voornaamste knelpunt bij het vinden van een oplossing? Kan een praktische regeling deze belemmering niet snel uit de weg ruimen? De heer Faber (C.D.A.) stelde dat de Molukse bevolkingsgroep, ondanks haar bijzondere positie, dezelfde rechten en plichten heeft als de andere burgers. Hieruit vloeit voort dat zij ook een gelijke behandeling dient te krijgen van de overheid. In de eerste plaats noemde hij hierbij de huisvesting. Wat zijn de voornemensten aanzien van de andere woningen waarop huurschuld rust? Zijn nieuwe uitzettingen te verwachten? Gelijkheid van behandeling vroeg de heer Faber ook ten aanzien van het optreden tegen strafbare feiten, bij voorbeeld verboden wapenbezit. Maar ook dient het belang van het handhaven van de openbare orde in gelijke mate als elders betrokken te worden bij grootschalig politieoptreden. Inzake de gebeurtenissen in Capelle aan den IJssel in januari vroeg de heer Faber of voldoende voorbereidingsmaatregelen waren getroffen. Had niet voorkomen kunnen worden dat overgegaan moest worden tot het trekken van het pistool? Ook zou hij wat meer informatie willen verkrijgen over het verloop van het driehoeksoverleg. Was de situatie van noodweer nog wel aanwezig nadat de aanvallers zich hadden omgekeerd? De heer Faber zou vervolgens opheldering willen krijgen over de volgende vragen: Waarom zijn geen arrestaties verricht tijdens de ongeregeldheden? Waarom is er geen zorg voor gedragen dat de ontruimde huizen niet meteen weer gekraakt konden worden? Waren de berichten van de zijde van de politie juist dat in de wijk op grote schaal wapens aanwezig waren, terwijl uiteindelijk 5 of 6 wapens zijn ingeleverd? Hoe is het mogelijk dat tegenstrijdige berichten door de politie zijn verspreid, bij voorbeeld over de herkomst van de schutters? De overtuigingskracht van het optreden van de overheid is naar de mening van de heer Faber door deze punten niet verhoogd. Mevrouw Van Es (P.S.P.) wees erop dat het inspraakorgaan reeds gedurende een aantal jaren de overheid heeft gewezen op het feit dat spanningen binnen de Molukse gemeenschap met name op het punt van de huisvestingssituatie snel groeien. Het betreft hier onder meer de overdracht van de Domeinwoningen. De renovatie, vanwege de slechte kwaliteit van de woningen, heeft vaak grote woonkostenstijgingen met zich meegebracht. Dit geeft betalingsproblemen vooral voor het grote aantal uitkeringsgerechtigden dat de Molukse gemeenschap kent. Mevrouw Van Es vroeg hoe het komt dat de Domeinwoningen van zoveel slechtere kwaliteit zijn als andere huizen die in dezelfde tijd zijn gebouwd. Hierdoor zijn de renovatiekosten relatief ook hoger. Mevrouw Van Es was van mening dat de problemen op het gebied van de huisvesting niet mogen worden doorverwezen naar de lokale overheden. Zij vroeg in dit verband waarom de minister van Binnenlandse Zaken de bemiddelende rol niet eerder op zich heeft genomen. Dreigen opnieuw uitzettingen? Zijn er garanties te geven dat in de toekomst niet nieuwe woonlasten op deze groep zullen gaan drukken als gevolg van de kwaliteit van de woningen? Mevrouw Van Es was van mening dat verbeteringen niet uit het minderheden budget maar uit het budget voor de volkshuisvesting betaald moeten worden. Bemoeit de inspectie van de Volkshuisvesting zich ook met de Domeinwoningen? Ten slotte deed zij de suggestie om een aantal Molukse huisvestingsconsulenten of een ombudsteam aan te stellen.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1983-1984, 18 326, nr. 2
3
De heer Dijkman (groep Scholten/Dijkman) had geconstateerd dat de Molukse woningen in Cappelle aan den IJssel niet aan criteria van goede huisvesting voldoen. Tevens wees hij op het grote werkloosheidsprobleem dat zich in deze wijk voordoet. Te zamen vormt dit een bron van spanning. De heer Dijkman bracht vervolgens naar voren dat de minister van Binnenlandse Zaken na de gebeurtenissen in Capelle zich zeer heeft ingespannen om de problemen daar tot een oplossing te brengen. Daarbij tekende hij aan dat gelijkheid van behandeling niet altijd een goed criterium is waar het gaat om het oplossen van emancipatoire problemen. Specifieke gedifferentieerde maatregelen, bij voorbeeld ook op het punt van de huisvesting, zijn soms te rechtvaardigen ter ondersteuning van het minderhedenbeleid. Het aanstellen van consulenten voor de huisvesting van Molukkers leek de heer Dijkman een goede gedachte. Het antwoord van de minister van Binnenlandse Zaken De minister was het op zich eens met de stelling dat het gedrag van de overheid voorspelbaar moet zijn. Wel wees hij er op dat de situatie dit niet altijd mogelijk maakt. Tevens is het zo dat bij het handhaven van de openbare orde de eerste verantwoordelijkheid ligt bij de lokale overheid. Voorschriften met uniforme richtlijnen zijn van de zijde van het ministerie dan ook niet te verwachten. De bewindsman onderkende een onevenredigheid in het gebruik van wapens bij de oplossing van huurproblemen. Hij merkte hierbij op dat dit ook aan andere zijde het geval was, dat de politie zich in eerste instantie heeft teruggegrokken en dat het pas de dag na de eerste uitzetting tot een escalatie kwam. Voorts bracht de minister naar voren dat hij aanvankelijk niet in was gegaan op verzoeken om een gesprek met de wijkraad omdat gevraagd was om een gesprek over de woonproblematiek in het licht van de KNIL rechten. Hierop ingaan zou betekenen dat verkeerde verwachtingen werden gewekt over de mogelijkheid deze rechten te bespreken. Later is de koppeling met de KNIL-rechten achterwege gelaten, waardoor de bewindsman wel bereid was geweest tot een gesprek met de wijkraad. De bewindsman zei dat bij deze bemiddelingspoging als grens is genomen dat geen toezeggingen gedaan zouden worden die aan andere groepen in vergelijkbare omstandigheden werden onthouden. De suggestie van de heer Mik wees hij vanuit dit oogpunt af. Over het verloop van zijn bemiddeling zei de minister het volgende. Uitgangspunt was geweest dat de bewoners zouden moeten terugkeren naar een normale huurverhouding, dat voor individuele probleemgevallen gezocht moest worden naar een regeling en dat tegemoet werd gekomen aan gerechtvaardigde klachten met betrekking tot de toestand van de woningen. Over de verzakking van de wijk waren reeds onderhandelingen gaande. De bewindsman had aan de wijkraad toe kunnen zeggen dat een project van woningverbetering gestart kon worden, wat tevens zou dienen als werkgelegenheidsproject voor werklozen uit de wijk zelf. Voor individuele personen zou een schuldregeling getroffen kunnen worden, terwijl de huren werden teruggebracht tot het niveau van 1980. De eis van de wijkraad om de huren voor 10 jaar te bevriezen kon echter niet gehonoreerd worden, om geen bevoordeling boven andere groeperingen te creëren. Een overeenkomst tussen de drie betrokken partijen is nog niet tot stand gekomen omdat de wijkraad aan deze eis vast wenst te houden. De voorgenomen plannen tot verbetering van de woningen zullen ondertussen wel voortgaan. De minister zei dat de berichtgeving van de zijde van de politie mogelijk tegenstrijdig is geweest, maar dat zich bepaalde veronderstellingen voordeden toen er geschoten is in de wijk. Achteraf is het vermoeden van wapenbezit op grote schaal niet bewezen. Met het Inspraakorgaan Welzijn Molukkers is in het verleden gesproken over een landelijk ombudsteam met betrekking tot de huisvestingsproblematiek. Een landelijke opzet leek in dit geval niet wenselijk. Wel staan gelden ter beschikking om plaatselijk consulenten te raadplegen.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1983-1984, 18326, nr. 2
4
Het antwoord van de minister van Justitie De minister ging allereerst in op de vraag waarom geen arrestaties zijn verricht tijdens de ongeregeldheden van 3 en 4 januari. In het algemeen is het problematisch om justitieel optreden te combineren met het handhaven van de openbare orde. Recentelijk zijn hiervoor aanhoudingseenheden in het leven geroepen. De bewindsman zei het te betreuren dat deze nog niet ingezet konden worden tijdens de gebeurtenissen in Capelle aan den IJssel. Het is de bedoeling dat dit wel gebeurt bij vergelijkbare situaties in de toekomst. Voor een verklaring van het optreden van de politie verwees de bewindsman naar de antwoorden op de vragen van mevrouw Van Es (Aanhangsel van de Handelingen, vergaderjaar 1983-1984, nr. 400). Het politieoptreden was een reactie op het gebruik van geweld tegen de politie. Op grond hiervan is er geen sprake geweest van onevenredigheid bij het politieoptreden. De bewindsman zei verder bij grootscheeps politieoptreden voorspelbaarheid uit het oogpunt van preventie van groot belang te achten. Niet elke situatie maakt dit echter mogelijk. Na de schietpartij op 8 januari is door de betrokken autoriteiten overleg gepleegd over eventueel te nemen stappen. Hierbij is er de voorkeur aan gegeven om af te wachten of de toezeggingen van de wijkraad dat de verdachten zich vrijwillig zouden melden en dat de aanwezige wapens zouden worden ingeleverd, werden nagekomen. Uiteindelijk hebben de verdachten zich gemeld, en zijn er wapens ingeleverd. Of dit alle aanwezige wapens waren, kan niet worden nagegaan. Huiszoekingen op grote schaal, zonder directe aanwijzingen dat zich in bepaalde panden wapens zouden bevinden, wees de minister van de hand. De vraag of er meer ontruimingen te verwachten zijn, kon de minister niet beantwoorden, omdat degene die over het ontruimingsvonnis beschikt hierover heeft te beslissen. De burgemeester heeft een zekere ruimte om het moment van ontruiming uit te stellen wanneer om politieassistentie wordt verzocht. Het antwoord van de staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer De staatssecretaris zei allereerst dat de verhouding tussen de huurder en de verhuurder vastligt in wettelijke regelingen en in de huurovereenkomst. Het huurbeleid zoals dat wettelijk is vastgelegd, is algemeen geldend, al is daarbinnen ruimte voor een specifiek beleid, gericht op bepaalde groepen. De bewindsman meende dat de vraag of in de situatie van Capelle aan den IJssel voldoende is gedaan om binnen de mogelijkheden tot een oplossing te komen, bevestigend beantwoord kan worden. Als voorbeeld noemde hij dat de huren per 1 juli 1980 zijn bevroren. Ook geldt nog steeds de regeling dat wie de huur niet kan betalen, gebruik kan maken van de individuele huursubsidie. De bewindsman was bovendien bereid geweest deze subsidie toe te passen over de periode waarin geen huur is betaald. De mogelijkheid om huursuppletie te verlenen wees de staatssecretaris van de hand; omdat zijns inziens voldoende regelingen bestaan voor het subsidiëren van huur, zodra alsnog zou worden betaald. De f 1,8 min. komt uit het budget van de begroting voor volkshuisvesting dat voor minderheden is bestemd. Wanneer aan woningen verbeteringen zijn aangebracht, dan wordt als regel vijf jaar nadien de huur geharmoniseerd. In deze wijk is echter sprake van groot onderhoud en de huursubsidieregeling geldt ook hierbij. De gemeente heeft de verplichting de wijk te onderhouden, en de woningbouwvereniging om de woningen na aanpassing in een goede staat te houden. Bij het niet nakomen hiervan kunnen de wettelijke regels dienaangaande toegepast worden.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1983-1984, 18 326, nr. 2
5
Het ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer subsidieert de verbetering van over te nemen Domeinwoningen voor 100%. Hierbij gelden niet de gebruikelijke normen van woningverbetering te weten dat de woningen ouder dan 25 jaar moeten zijn, wat niet wil zeggen dat de algemene norm dat de verbeteringen sober en doelmatig moeten zijn, niet van toepassing is. De taak van de Inspecteur van de Volkshuisvesting strekt zich ook uit tot de Domeinwoningen. Het antwoord van de staatssecretaris van Financiën De staatssecretaris zei dat de Domeinwoningen, gebouwd in het eind van de jaren 50, van een zeer eenvoudige uitvoering waren. Zij zijn minder van kwaliteit dan later gebouwde woningen. De huur is dan ook laag, en de opbrengst wordt geheel besteed aan het onderhoud. Het invorderingsbeleid van de huren in de jaren 60 en 70 is zeer soepel geweest, mede op verzoek van het toenmalige ministerie van CRM. Daarna is een veel stringenter invorderingsbeleid gevoerd. Het kwijtschelden van huurschuld heeft plaatsgevonden toen de woonoorden werden gesloten en de bewoners werden overgebracht naar normale huurwoningen. In dit stadium heeft het integratiebeleid meer prioriteit gekregen dan het invorderingsbeleid. Gedachtenwisseling in tweede termijn De heer Jacobse merkte op dat het van groot belang is dat betrokkenen duidelijk weten wat de consequenties zullen zijn als niet tot een oplossing wordt gekomen in Capelle aan den IJssel. Hij steunde de minister van Binnenlandse Zaken in zijn weigering om in te gaan op de eis dat de huur gedurende 10 jaar niet verhoogd zal worden. De heer Van Ooijen zou graag een reactie krijgen op de kritiek die hij heeft geuit op het beleid van het Rijk inzake de Domeinwoningen, en de negatieve uitstraling die dit beleid heeft op het gedrag van anderen. In Breda bij voorbeeld voert de gemeente wel een uitzettingsbeleid, maar het Rijk bij de Domeinwoningen niet. De heer Lankhorst was tevreden met de toezegging dat gedurende 5 jaar na de aanpassingen geen extra huurverhoging zal plaatsvinden. Wel vroeg hij of het mogelijk is te voorkomen dat na deze 5 jaar de huren ineens sterk zullen stijgen. Mevrouw Van Es vroeg om toezeggingen dat wanneer zich nieuwe verzakkingen voordoen in de toekomst, dit niet zal leiden tot een forse stijging van de woonlasten. De minister van Binnenlandse Zaken deed de verzekering dat betrokkenen bij herhaling is gewezen op de consequenties van het voortzetten van huurweigering. Op een bevriezing van de huren gedurende 10 jaar kan niet worden ingegaan, omdat hierdoor een te afwijkend huurregime voor deze groep zou ontstaan. Hij deed een beroep op de betrokkenen om zo snel mogelijk een gezamenlijke oplossing te vinden. Feitelijk is in de bestaande regeling een voldoende garantie dat de toezeggingen niet tot plotselinge hoge woonlasten zullen leiden. De staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer zei dat het inningsbeleid van Domeinen in het verleden zeer soepel te noemen valt, maar dat dit samenhing met het beleid dat van de zijde van het ministerie van Welzijn, Volksgezondheid en Cultuur wordt voorgestaan.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1983-1984, 18 326, nr. 2
6
De bewindsman zei deze kwestie, onder andere in het geval van Breda, te willen voorleggen aan de staatssecretaris van Financiën, en hem te willen verzoeken hierop schriftelijk aan de Kamer te willen rapporteren. In het geval van de aanpassingen in de Molukse wijk is sprake van groot onderhoud. Hierbij geldt dat 1 jaar na het aanbrengen van de voorzieningen de Huurprijzenwet Woonruimte geldt, vertrekkende van het huidige huurniveau, dat bevroren is per 30 juni 1980. Voor wie de huren te hoog worden is de individuele huursubsidieregeling van toepassing. Specifieke maatregelen op dit gebied wees de bewindsman dan ook van de hand. De voorzitter van de vaste Commissie voor Justitie, Kosto De voorzitter van de vaste Commissie voor Binnenlandse Zaken, Faber De voorzitter van de vaste Commissie voor de Politie, Nijpels De voorzitter van de vaste Commissie voor Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening, Van Vlijmen De voorzitter van de Bijzondere Commissie voor het Minderhedenbeleid, Van Ooijen De griffier van de vaste Commissie voor de Politie, Van Overbeeke
Tweede Kamer, vergaderjaar 1983-1984, 18326, nr. 2
7
BIJLAGE
MINISTERIE VAN WELZIJN, VOLKSGEZONDHEID EN CULTUUR Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Rijswijk, 26 juli 1984 Naar aanleiding van de vraag van mevrouw Van Es gesteld in het mondeling overleg dd. 6 juni jl. inzake gebruik van faciliteiten door Molukse bewonerscommissies kan ik u het volgende mededelen. Sinds 1 januari 1982 heb ik het mogelijk gemaakt dat in die gemeenten waar sprake is van overdracht van Domeinwoningen ter ondersteuning van het werk van Molukse bewonerscommissies de gemeente een financiële bijdrage mijnerzijds krijgt. Dit bedrag is bedoeld om: onder andere zowel apparaatskosten als eventuele kosten voor deskundigheidsbevordering te honoreren. De hoogte van de bijdrage is afhankelijk van het aantal over te dragen woningen. Tot en met 30 woningen is deze bijdrage f5000; van 31 t/m 70 woningen is deze f10 000; van 71 t/m 110 woningen is deze f15 000 en boven de 110 woningen is deze bijdrage f20 000. Dit bedrag wordt in de vorm van een afkoopsom aan de gemeente ter beschikking gesteld met de bepaling dat de besteding in overleg met de Molukse bewonerscommissie dient plaats te vinden in het kader van de woningoverdracht/renovatie. Voordat deze regeling van kracht was werden alleen bepaalde apparaatskosten van de bewonerscommissie via de plaatselijke Molukse stichting voor samenlevingsopbouw betaald. Van de gemeenten die in aanmerking komen voor deze bijdrage hebben de volgende gemeentebesturen deze bijdrage inmiddels ontvangen: Almelo Alphen a/d Rijn Assen Breda Doesburg Eist Geleen Hel lendoorn/Nijverdal Hoogeveen Groningen/Hoogkerk Leerdam Marum Moordrecht Nijmegen Oosterwolde Sittard Tiel Valkenisse/Koudekerke Waalwijk Zevenaar
F
1
f
f
5 15 20 15 10 5 10 10 15 10 20 10 20 10 10 10 15 5 5 5
000 000 000 000 000 000 000 000 000 000 000 000 000 000 000 000 000 000 000 000
De gemeenten Vlissingen, Middelburg en Barneveld kunnen nog een bijdrage aanvragen. Alle bovengenoemde bedragen zijn in overleg met de betreffende Molukse bewonerscommissies door de gemeentebesturen in het kader van de woningoverdracht/renovatie besteed. Aangezien het bedrag in de vorm van een afkoopsom wordt verstrekt, beschik ik niet over gedetailleerde gegevens omtrent concrete aanwending van deze gelden in de plaatselijke situaties. De minister van Welzijn, Volksgezondheid en Cultuur, L. C. Brinkman
Tweede Kamer, vergaderjaar 1983-1984, 18 326, nr. 2
8