Tweede Kamer der Staten-Generaal
2
Vergaderjaar 1991-1992
22622
Nr. 4
Wijziging van de begroting van de uitgaven en de ontvangsten van hoofdstuk IX B (Ministerie van Financiën) voor het jaar 1992 (wijziging samenhangende met de Voorjaarsnota; eerste wijziging)
NOTA NAAR AANLEIDING VAN HET VERSLAG
Ontvangen 18 juni 1992 De door de leden van de vaste Commissie voor Financiën gestelde vragen worden als volgt beantwoord. HOOFDSTUK IX B; MINISTERIE VAN FINANCIËN Algemeen
2. De leden van de fracties van CDA, VVD, D66 en Groen Links vroegen waarom de bij de Voorjaarsnota overeengekomen ombuigings– taakstelling van f 20,4 mln niet in deze suppletore begroting verwerkt is. Hoe en wanneer zal deze bezuinigingstaakstelling worden mgevuld, zo vroegen deze leden. Zou een formele verwerking bij suppletore begroting samenhangende met de Najaarsnota niet betekenen dat de mogelijkheid voor de Kamer om zonodig door middel van amendering wijzigingen aan te brengen in de door de regering voorgestelde invulling van de bezuinigingstaak– stelling, gelet op het moment van indiening en behandeling, materieel ernstig wordt aangetast, zo wilden de leden van de fracties van VVD, D66 en Groen Links weten. In aanvulling hierop waren de leden van de CDA-fractie van mening dat het voor de Kamer in ieder geval mogelijk zou moeten blijven wijzigingen aan te bregen in de door de regering voorgestelde invulling van de bezuinigingstaakstelling. Daarom hechtten deze leden aan een tijdige indiening en behandeling van de regerings– voorstellen. Antwoord 2. Ten aanzien van de verwerking van de bij de Voorjaarsnota overeen– gekomen ombuigingstaakstelling is de door de Minister van Financiën voor alle ministeries voorgestelde procedure gevolgd. Deze houdt in dat in de eerste suppletore wet alleen de omvang van de taakstelling per hoofdstuk bij wijze van toelichting gemeld is. De invulling van de taakstelling voor alle hoofdstukken wordt in een afzonderlijke brief van de minister aan de Kamer gemeld, tijdig voor de behandeling van de Voorjaarsnota in de Tweede Kamer.
213600F ISSN0921 7371 Sdu Uitgeverij Plantijnstraat 's Gravenhage 1992
Tweede Kamer, vergaderjaar 1991-1992, 22 622, nr. 4
De taakstelling op hoofdstuk IX B wordt ingevuld via een taakstellende onderuitputting in de sfeer van de apparaatsuitgaven (ministerie en belastingdienst). Uitgaven Artikel 01.01 Personeel (ministerie) 3a. Ten aanzien van de beperking van het ziekteverzuim vroegen de leden van de CDA-fractie naar het tot op heden bereikte resultaat bij het Ministerie van Financiën. De leden van de fracties van CDA, VVD, D66 en Groen Links wensten vervolgens te vernemen welke concrete maatre– gelen zijn of worden genomen om te garanderen dat het ziekteverzuim in zodanige mate wordt teruggedrongen, dat daardoor de budgettaire taakstelling geheel kan worden gerealiseerd. b. Bestaan er voor de verdeling van de budgettaire taakstelling ziekte– verzuim relevante verschillen in verzuimpercentages tussen het ministerie en de belastingdienst, zo vroegen de leden van de fracties van CDA, VVD, D66 en Groen Links. Indien deze vraag bevestigend wordt beant– woord, waarom is dan toch voor een proportionele verdeling gekozen, zo wensten de leden van de fracties van VVD, D66 en Groen Links te vernemen. Antwoord 3a. Voor wat betreft het ministerie, exclusief de Belastingdienst is de werkgroep Ziekteverzuim ingesteld die als opdracht heeft een plan van aanpak te ontwerpen voor de beheersing c.q. de terugdringing van het ziekteverzuim. Het plan van aanpak gaat uit van een centrale rol van het management. Om het management hierin te ondersteunen is een nieuwe geautomati– seerd systeem ontworpen enis tevens de meldingsprocedure aangepast. Wat betreft de meldingsprocedure is benadrukt dat de zieke medewerker zich ziek meldt bij de directe chef. De ziekmelding wordt vervolgens op directieniveau ingevoerd in het geautomatiseerd systeem. Het geautomatiseerd systeem gaat uit van de specificaties die door Binnenlandse Zaken zijn aangeleerd. Het systeem voorziet verder in de benodigde managementinformatie. Op basis van deze informatie kan het management actie ondernemen. Ondersteuning vindt verder plaats vanuit de gebruikelijke disciplines, te weten de bedrijfsarts, bedrijfsmaat– schappelijk werk en de personeelsadviseur. Probleemgevallen met betrekking tot ziekteverzuim worden daarnaast maandelijks in het sociaal medisch team besproken. Cijfers over het eerste kwartaal van 1992 laten zien dat het ziekte– verzuim (exclusief zwangerschap) daalt en thans voor het kerndepar– tement 6,62% bedraagt. Om het ziekteverzuim bij de Belastingdienst terug te dringen is besloten tot een aanpak van het ziekteverzuim in de vorm van een drie-stappen-plan (registratie, interpretatie, plannen van aanpak). Het managemet heeft hierbij een centrale rol. Concrete invulling en uitvoering van het beleid vinden plaats op eenheidsniveau. Jaarlijks wordt taakstellend een maximaal ziekteverzuimpercentage vastgesteld per dienstonderdeel, dat in periodieke besprekingen op centraal niveau nog kan worden bijgesteld. Ter introductie van dit beleid is in september 1991 een themadag ten behoeve van het topmanagement georganiseerd. Ook zijn trainingen ten behoeve van leidinggevenden ontwikkeld. De Belastingdienst kende geen éénduidig en vergelijkbaar ziektever–
Tweede Kamer, vergaderjaar 1991-1992, 22 622, nr. 4
zuimregistratiesysteem. Hoogste prioriteit was derhalve in de eerste fase van beleidsinvoering het ontwikkelen van een nieuw ziekteverzuimregis– tratiesysteem. Dit systeem is per 1 januari 1992 bij alle eenheden in werking getreden. Teneinde ervaring op te doen met een concrete aanpak van het ziekte– verzuim neemt de Belastingdienst bovendien vanaf 1 november 1991 deel aan het experiment ziekteverzuimbeheersing van het Ministerie van Binnenlandse Zaken. De ervaringen die hiermee worden opgedaan zijn van belang voor het ziekteverzuimbeleid voor de gehele Belastingdienst. Voor de intensivering van de medische ziekteverzuimbegeleiding door de RBB (Rijksbedrijfsgeneeskundige Dienst) is in 1992 een bedrag van f 3 mln aan de eenheden beschikbaar gesteld. Cijfers over het eerste kwartaal van 1992 laten zien dat het ziektever– zuimpercentage voor de totale Belastingdienst over deze periode 7,8 is. Op basis hiervan is het streefpercentage voor 1992 vastgesteld op 7,5. 3b. De budgettaire taakstelling ziekteverzuim is in 1992 loonsomeven– redig over de departementen verdeeld zonder rekening te houden met onderling afwijkende ziekteverzuimcijfers. Het Ministerie van Financiën heeft intern dezelfde lijn gevolgd voor de verdeling tussen het ministerie in enge zin en de Belastingdienst. Artikel 01.02 Materieel (ministerie) 4. De leden van de CDA-fractie verzochten om een nadere toelichting op de gang van zaken en het tot op heden behaalde resultaat in het kader van de Grote Efficiency-operatie. In aansluiting hierop vroegen naast deze leden ook de leden van VVD, D66 en Groen Links of de in dit verband exogeen toegekende middelen voor flankerend beleid naar verwachting toereikend zijn. De leden van de fracties van VVD, D66 en Groen Links vroegen tenslotte hoe het met de voortgang van deze operatie gesteld is. Antwoord 4. Het beschikbare budget voor flankerend beleid t.b.v. het ministerie, exclusief Belastingdienst is voor 1992 voldoende. Of dat ook voor 1993 en 1994 het geval zal zijn hangt sterk af van de mate waarin het aantal wachtgelden beperkt kan blijven. De nadruk bij de operatie ligt dan ook vooral op herplaatsing. In dit verband wordt een terughoudend beleid gevoerd bij het vervullen van vacatures. De voortgang van de operatie op Financiën is als bevredigend te bestempelen. Nagenoeg alle te schrappen plaatsen zijn op functieniveau bekend. De voortgang van reorganisaties bij Domeinen, CAD en DGBel verloopt conform de tijdsplanning. De bijdrage van de Belastingdienst aan de Grote Efficiency-operatie bestaat uit de besparingen die voortvloeien uit de Witboek-operatie Douane. Deze operatie is mogelijk door het wegvallen van de Europese binnengrenzen per 1 januari 1993. Van deze besparingen is 20% bestemd voor de financiering van flankerend beleid. Omdat deze besparingen bij de Belastingdienst pas in 1993 optreden, vallen de gelden voor flankerend beleid t.b.v. de Belastingdienst eveneens pas in 1993 vrij. Voor 1993 is 4,0 mln beschikbaar, voor 1994 8,0 mln en vanaf 1995 11,2 mln. Naar verwachting zijn deze gelden in totaliteit toereikend. Wel zijn er kasverschuivingen (in overeenstemming met de regels budgetdiscipline) over de jaren heen noodzakelijk. De kosten treden immers met name aan
Tweede Kamer, vergaderjaar 1991-1992, 22 622, nr. 4
het begin van de operatie op, terwijl in 1992 géén vergoeding voor flankerend beleid wordt ontvangen en deze vergoeding pas in 1995 zijn volle omvang bereikt. De voortgang van de Witboek-operatie bij de Belastingdienst is bevre– digend. Naar verwachting zullen formatie en bezetting bij de Douane tijdig met elkaar in overeenstemming zijn gebracht. ArtikelOl.02 Staatsloterij 5. Blijkens de toelichting wordt de raming van de materiële uitgaven van de Staatsloterij met f 17 mln verhoogd. Welke verwachting/schatting bestaat er ten aanzien van de meeropbrengst van de extra investering in de Staatsloterij, zo vroegen de leden van Groen Links. Antwoord 5. Uit een deel van de uitgavenverhoging ontstaan direct meerop– brengsten in 1992. Het gaat dan om de posten (zoals in de toelichting bij de suppletore wet gespecificeerd): - promotie-uitgaven (f 5,7 mln); - deelname Europese Loterij (f3,0 mln). De extra promotie-uitgaven worden in het bijzonder gemaakt ter ondersteuning van de bank/girowerving, de Staatsloterijshow en de oudejaarsloterij. Tevens wordt een nieuwe reclamecampagne gestart en zullen als gevoig van de uitbreiding van het aantal verkooppunten de uitgaven voor reclamemateriaal toenemen. Tegenover deze extra– uitgaven staat een ontvangstenstijging uit hoofde van extra lotenverkoop van circa f 14,6 mln. Tegenover de kosten van deelname aan de Europese Loterij staat een geraamde ontvangst van circa f 4,4 mln. Artikel 02.08 Garantieregeling Particuliere 1981
Participatiemaatschappijen
6. De leden van de fracties van CDA, VVD, D66 en Groen Links stelden de volgende vragen. a. Is de conclusie juist dat ook bij definitieve beëindiging van de PPM-regeling, zoals aanvankelijk het voornemen was, als gevolg van de jaarlijks terugkerende overloop (pijplijneffect) in 1992 nog verplichtingen hadden moeten worden aangegaan? Waarom was dan in de ontwerp– begroting voor 1992 de verplichtingenraming op IX B op nul gesteld? De leden van de CDA-fractie vroegen in dit verband of, in samenhang met de nogal verrassende continuering van deze regeling via de begroting van het Ministerie van Economische Zaken, sprake is van een ruimere afwikkeling via de begroting van het Ministerie van Financiën dan uit de aard van dit zogenaamde pijplijneffect voortkomt. b. Ten slotte vroegen de leden van de fractie van Groen Links of goedkeuring van de suppletore begroting ook automatisch gevolgen zal hebben voor de regeling zoals voorgesteld in het wetsvoorstel tot wijziging van de begroting van het Ministerie van Economische Zaken verband houdende met de voortzetting van de Garantieregeling Particu– liere Participatiemaatschappijen 1981 en in verband met de uitvoering van de motie van het lid Leers (kamerstuk 22 567). Zo ja, waarom is deze wetswijziging dan ingediend en waarom zo laat? Zo nee, wanneer verwacht de regering dat de behandeling van de wet voltooid zal zijn?
Tweede Kamer, vergaderjaar 1991-1992, 22 622, nr. 4
Antwoord 6a. Het is inderdaad zo dat, althans bij het uitblijven van een tussen– tijdse garantiestop in1991, voorzien kon worden dat mogelijk ook in 1992 nog verplichtingen hadden moeten worden aangegaan. Voor 1991 bestond echter de mogelijkheid dat het beschikbare garantieplafond ad f 50 mln, net als in 1990, opnieuw niet toereikend zou zijn en dus opnieuw naar het instrument van de garantiestop zou moeten worden gegrepen. Er werd derhalve rekening gehouden met de situatie dat het tegen het einde van 1991 niet meer mogelijk zou zijn participaties onder de PPM-regeling aan te gaan; het zijn juist deze participaties waarvan bevestiging van de garantieverlening eerst in 1992 kon plaatsvinden Het verlenen van garanties in 1992 had alleen voorkomen kunnen worden door per 1 oktober 1991 een garantiestop af te kondigen. De normale rechtvaardiging voor een dergelijke maatregel, te weten het vollopen van het garantieplafond, deed zich echter niet voor. Het zou naar mijn mening onredelijk en onbillijk zijn tegenover de branche om, teneinde de overloop te voorkomen, toch een vroegtijdige garantiestop af te kondigen. Wel was met De Nederlandsche Bank overeengekomen per 1 januari 1992 de vooraanmeldingsprocedure van de garantiestop in werking te stellen. Dit betekent dat PPM's hun in het vierde kwartaal 1991 verkregen participaties uiterlijk 30 januari 1992 aan dienden te melden. Het belangrijkste is - en daar is uitdrukkelijk op toegezien - dat in totaliteit binnen de beschikbare ruimte voor garantieverlening ad f 50 mln is gebleven en er derhalve geen gevolgen zijn voor de uitgavensfeer. Tenslotte zij, voor alle duidelijkheid, bevestigd dat de garantieverlening in 1992 alleen betrekking heeft op de in 1991 door PPM's verkregen participaties en dus absoluut geen sprake is van een ruimere afwikkeling van de PPM-regeling via de begroting van Financiën. b. Goedkeuring van de suppletore begroting IX B van Financiën betekent geenszins dat wetsvoorstel 22 567 (wijziging begrotings– hoofdstuk XIII van EZ) van kracht wordt. Genoemd wetsvoorstel wordt op korte termijn in de Tweede Kamer behandeld. Artikel 03.10 Herverzekering door de Staat van door de Nederlandse Credietverzekeringsmaatschappij N. V. verzekerde export– en importkre– dieten en koersrisico's 7a. Hoe moeten de recuperatiemogelijkheden worden ingeschat op de nu in de begroting verwerkte schades, met name van die op Saoedi– Arabië, zo vroegen de leden van de fracties van VVD, D66 en Groen Links. b. Zijn de zich nu manifesterende tegenvallers niet een bevestiging van de noodzaak om door middel van een goed bewaakt verplichtingen– plafond tot begrotingsbeheersing te komen, zo vroegen de leden van deze fracties. Daarenboven wensten de leden van de PvdA-fractie van de regering te vernemen of de zich nu manifesterende tegenvallers impli– ceren dat van een goed bewaakt verplichtingenplafond om tot begro– tingsbeheersing te komen nog geen sprake is. Wat wordt hieromtrent ondernomen ter verandering? c. De leden van de CDA-fractie hadden kennis genomen van de uitga– venstijging van f 100 mln bij de uitgaven van de exportkredietverze– kering. Deze leden vroegen om een nadere toelichting met betrekking tot het huidige en nader te verwachte negatief resultaat bij met name de verzekering ten behoeve van het GOS. Welke berekeningssystematiek, zo vroegen deze leden, wordt door de regering gehanteerd bij de raming van een negatief resultaat van f 2 1 3 mln bij een totaal uitstaand obligo
Tweede Kamer, vergaderjaar 1991-1992, 22 622, nr. 4
van f 1,7 mld.? En welke gevolgen heeft het huidige resultaat voor het dekkingsbeleid van de NCM ten aanzien van het GOS? In aansluiting hierop wensten de leden van de fracties van VVD, D66 en Groen Links van de regering te vernemen of er in het dekkingsbeleid van de NCM ten aanzien van het GOS een wijziging is aangebracht. Vervolgens vroegen de leden van de CDA-fractie of er ten aanzien van deze problematiek in het overleg in de Club van Parijs nadere afspraken in internationaal verband gemaakt zijn. De leden van de fracties van VVD, D66 en Groen Links vroegen daarenboven of er in het overleg in de Club van Parijs met het GOS al resultaten geboekt zijn. Welke consequenties voor bij voorbeeld het dekkingsbeleid trekken andere landen uit het niet (kunnen) nakomen van betalingsverplichtingen door het GOS? d. Ten slotte stelden de leden van de fracties van CDA, VVD, D66 en Groen Links de volgende vragen. Is er tot op heden altijd sprake van geweest dat tegenvallers op exportkredietverzekering (zonodig) zijn opgevangen door generale compensatie? Indien de regels voor budget– discipline een op EKI toegesneden mvulling zouden krijgen, zoals in de Voorjaarsnota wordt aangekondigd, betekent dat dan dat generale compensatie niet langer de hoofdregel zou zijn? En welke gevolgen zal dit naar verwachting hebben voor de uitvoering van de regeling, zo vroegen de leden van de CDA-fractie. Antwoord 7a. De schades op Saoedi-Arabië betreffen schades op particuliere debiteuren. De NCM heeft terzake incasso-akties gestart. Over de mogelijkheden van recuperatie is thans nog niets te zeggen. De recupe– ratiekansen van de schades op Soedan moeten zeer laag worden ingeschat. De schades op Bulganje worden ondergebracht in een overeenkomst, waarover thans onderhandeld wordt op basis van een regeling in de Club van Parijs. Met Kenia heeft bilateraal overleg plaats– gevonden op basis waarvan te verwachten is dat het merendeel van de schades wellicht dit jaar nog wordt gerecupereerd. In de ontvangstenra– mingen is daarmee (voorzichtigheidshalve) nog geen rekening gehouden. b. Zoals reeds eerder betoogd is er geen directe relatie tussen de hoogte van het verplichtingenplafond en de hoogte van de schade– uitkeringen. Niet zozeer de hoogte van de aangegane respectievelijk uitstaande verplichtingen zijn van belang als wel de kwalitatieve samen– stelling van de portefeuille. Bij acceptatie zijn de risico's gezond. Tijdens de risicoperiode kunnen de risico's verslechteren, tegen welke mogelijkheid exporteurs zich nu juist willen verzekeren. Daardoor verslechtert de kwalitatieve samenstelling van de portefeuille. Beheersing van de begroting met betrekking tot de exportkredietverzekering dient met name plaats te vinden door een goede premiesteling, een aktief landen– en acceptatiebeleid en veel aandacht voor recuperatie van geleden schades. Overigens zijn naar aanleiding van de in 1991 opgetreden overschrijding van het verplichtingenplafond zodanige maatregelen getroffen dat tijdige signalering van een dreigende overschrijding gewaarborgd is (een en ander in lijn met mijn brief d.d. 13 december 1991 aan de Tweede Kamer). c. Het uitstaande obligo van f 1,7 miljard op het GOS is het totaal van de maximum schadevergoedingen onder de lopende polissen op het GOS. Dit obligo vervalt de komende jaren, waarvan f 223 mln in 1992. Hierdoor kan het in de MJN '92 geraamde positieve resultaat van f 10 mln omslaan in een negatief resultaat van — f 2 1 3 mln. Een obligo neemt af door betalingen door de debiteuren danwel, in geval van
Tweede Kamer, vergaderjaar 1991-1992, 22 622, nr. 4
non-betaling, door schade-uitkeringen aan verzekerden. In het laatste geval krijgt Staat/NCM uiteraard een vordering op de betreffende debiteuren. Volledige non-betaling in 1992 door GOS-debiteuren leidt aldus tot schades ad f 223 mln. Afgetrokken van een oorspronkelijk geraamd resultaat voor 1992 van + f 10 mln betekent dit een resultaat van - f 2 1 3 mln. Op geen enkele van de GOS-republieken is thans NCM-dekking beschikbaar. Ook andere landen hebben de dekking gesloten of verlenen slechts mondjesmaat of voor speciale projecten enige dekking. In de Club van Parijs is met het GOS een regeling tot stand gekomen. De regeling betreft uitstel van betaling tot 1 januari 1993 van aflossingen op vóór 1 januari 1991 afgesloten contracten met een middellang krediet. Deze op 4 januari 1992 afgesloten regeling geldt voor zowel achterstal– ligheden uit 1991 als voor lopende verplichtingen, die vervallen tot 30 juni 1992 uit hoofde van genoemde contracten. Verlenging tot 31 december 1992 is mogelijk. Daarover wordt op 22 juni 1992 wederom in de Club van Parijs met het GOS overlegd. Op basis van de Club van Parijs-regeling vindt thans overleg plaats met het GOS om tot een bilaterale regeling te komen. d. Tot 1990 werden tegenvallers gemeld voor generale compensatie. In 1990 en 1991 heeft specifieke compensatie plaatsgevonden op hoofdstuk IX B. Gelet op het verzekeringskarakter van de regeling wordt thans gezocht naar een meer toegesneden invulling van de regels budgetdiscipline. Dit zal op zichzelf geen gevolgen hebben voor de uitvoering van de regeling. In de ontwerp-begroting 1993 zal hierop worden teruggekomen. Artikel 04.01 Personeel
(belastingdienst)
8. Met betrekking tot de verschuiving van f 6,3 mln van artikel 04.01 (personeel belastingdienst) naar artikel 04.02 (materieel belastingdienst) in verband met de afschaffing van de mogelijkheid om belastingschulden contant op belastingkantoren te voldoen vroegen de leden van de fracties van CDA, VVD, D66 en Groen Links of dit impliceert dat de uitbesteding van de kasfunctie aan de Postbank geen netto voordeel oplevert. Antwoord 8. Uitbesteding levert inderdaad geen netto voordeel op. Een directe financiële besparing voor de Belastingdienst was ook niet het doel van de uitbesteding. De uitbesteding van de kasfunctie is in de eerste plaats gericht op een serviceverbetering voor het publiek. De combinatie Postbank/Grenswis– selkantoren maakt het mogelijk dat belasting kan worden betaald op een veel ruimer aantal betaalpunten dan bij de Belastingdienst mogelijk was. Dit voorkomt lange wachttijden op de laatste dag van de maand bij de eenheden. Artikel 04.02 Materieel (belastingdienst) 9. De leden van de fracties van CDA, VVD, D66 en Groen Links stelden de volgende vragen. a. Is het totale bedrag van f 36,5 mln voor een nieuw systeem voor BTW-controle nodig voor de opzet van het systeem en voor overige aanloopkosten? Welk bedrag is structureel nodig voor de uitvoering van het BTW-controlesysteem? b. Betekent de dekking van het opzetten van het systeem uit de hoger
Tweede Kamer, vergaderjaar 1991-1992, 22 622, nr. 4
dan geraamd vergoeding van de EG voor de heffing en inning van douanerechten dat deze vergoeding de gemaakte kosten ver overschrijdt? In aansluiting hierop stelden de leden van de PvdA-fractie de volgende vragen. c. Kan nader worden gespecificeerd welke meerjarenraming (uitgaven en dekking) is voorzien voor de introductie van het ICT-systeem? Waartoe dienen de nu gemelde aanloopkosten? Welke vervolgstappen zijn binnen welk tijdschema voorzien? Antwoord 9a. Het totale bedrag van 36,5 mln in 1992 is nodig voor de opzet van het controlesysteem op intracommunautaire BTW-transacties. Voor onderhoud en exploitatie van het systeem is een jaarlijks bedrag van 5,8 mln geraamd. Dekking van deze uitgaven vindt plaats uit de vergoeding voor inningskosten van EG-douanerechten. b. De vergoeding betreft een tegemoetkoming in de inningskosten van de aan de Europese Gemeenschappen af te dragen invoerrechten. Deze vergoeding draagt een forfaitair karakter. c. De aanloopkosten van 36,5 mln betreffen voor ca. 21 mln voorzie– ningen op automatiseringsgebied. Hiervan is 4 mln bestemd voor de Europese berichtendienst en 8 mln voor de binnenlandse berichten– dienst. De rest van het bedrag heeft voornamelijk betrekking op uitgaven voor ontwikkeling van het systeembeheer en de noodzakelijke software en kantoorautomatisering. Naast uitgaven op het vlak van automatisering moeten uitgaven gedaan worden voor inrichting van werkplekken, archivering (lectrievers), opleidingen, voorlichting e.d. De structurele kosten betreffen onderhoud van het automatiserings– systeem (3 mln) en reiskosten ten behoeve van controlebezoeken en werkplekgebonden materiële ondersteuning (2,8 mln). Na het opera– tioneel worden van het controlesysteem zijn geen verdere stappen te verwachten. Artikel 04.05 Rente wegens te late teruggave van belastingen 10. De leden van de fracties van CDA, VVD, D66 en Groen Links vroegen welk deel van de uitgavenverhoging op de rentevergoeding wegens te late teruggave van belastingen betrekking heeft op de verhoging van de wettelijke rente en welk deel op de latere ingangs– datum van het wetsvoorstel tot aanpassing van de renteregeling. Antwoord 10. In de ontwerp-begroting 1992 was een positief saldo van ontvangsten minus uitgaven geraamd van 95 mln. De huidige mutatie leidt ertoe dat het positieve saldo omslaat in een negatief saldo van 23 mln. Dit is een tegenvaller van 118 mln. Hiervan is 112 mln het gevolg van het nog niet in werking treden van het wetsvoorstel tot aanpassing van de renteregeling, terwijl 6 mln het gevolg is van de verhoging van de wettelijke rente van 11% naar 12%. De berekeningen zijn gebaseerd op een ingangsdatum van het wetsvoorstel van 1 juli a.s. Uitgesplitst naar uitgaven en ontvangsten ontstaat het volgende beeld:
Tweede Kamer, vergaderjaar 1991-1992, 22 622, nr. 4
(bedragen x f 1 mln)
Ontvangsten ontw. begr. '92
mutatie
1e suppl. vertraging wetsvoorstel
wettelijke rente 12%
Invorderingsrente Heffingsrente
149 287
10 21
28 94
187 402
Totaal
436
31
122
589
Invorderingsrente Heffingsrente
158 183
19 18
126 108
303 309
Totaal
341
37
234
612
Saldo
+ 95
-6
-112
-23
Uitgaven
Niet-belastingontvangsten Artikel 01.01 Ontvangsten uit verrichte werkzaamheden 11. De leden van de fracties van VVD, D66 en Groen Links stelden de volgende vragen. Wat was de oorzaak van de te late betaling door het Algemeen Arbeidsongeschiktheidsfonds (AAF) van de perceptiekosten– vergoeding? Zijn rentekosten in rekening gebracht? Antwoord 11. Het Algemeen Arbeidsongeschiktheidsfonds heeft een bedrag van 23 mln in plaats van eind 1991 pas begin 1992 betaald. Deze latere betaling dan waarmee in de ontwerp-begroting 1992 is rekening gehouden, werd ingegeven door bezwaren die bij het AAF leefden tegen de nieuwe doorberekeningssystematiek van perceptiekosten sociale premies. Deze systematiek, die is gebaseerd op vergoeding van integrale kosten, is overeengekomen tussen de bewindslieden van WVC, SoZaWe en Financiën en als zodanig verwerkt in de begroting. Het AAF heeft zich inmiddels neergelegd bij de nieuwe systematiek en heeft een afspraak met Financiën gemaakt over vaste betaalmomenten. Er zijn geen rentekosten aan het AAF in rekening gebracht. Artikel 01.06 Ontvangsten uit verkoop Domeinen 12a. De leden van de PvdA.-fractie vroegen of een specificatie kan worden gegeven van de verkoop van defensie-objecten die tot de aangegane opbrengst hebben geleid. Welke voornemens bestaan hieromtrent voor de rest van dit jaar en met welke opbrengst als geraamd gevolg? b. Voorts stelden de leden van de fracties van CDA, VVD, 066 en Groen Links de volgende vragen over de afkoop O&W-middelenafspraak. Kan een nadere toelichting worden gegeven op de afkooptransactie met O&W? In welke zin is van afkoop sprake? Gaat het niet veeleer om een structurele voorziening op de onderwijsbegroting voor op de begroting van Financiën te derven ontvangsten? Heeft het uitstel van de afstoting van HBO-schoolgebouwen nog gevolgen (gehad) voor de afkoopre– geling? Waarop is het bedrag van f 22,5 mln gebaseerd? c. In aansluiting hierop stelden de leden van de PvdA-fractie de volgende vragen. Welke afspraken zijn gemaakt met O&W over de verkoop van school– gebouwen? Op hoeveel gebouwen met welke waarde voor welke jaren
Tweede Kamer, vergaderjaar 1991-1992, 22 622, nr. 4
hebben deze afspraken betrekking? Op welke onroerende goederen heeft de geraamde meeropbrengst betrekking? Antwoord 12a. In de ontwerp-begroting 1992 was reeds rekening gehouden met een verkoopopbrengst van f 35 mln in 1992. Inmiddels is meer inzicht verkregen in de concreet af te stoten objecten en de omvang van de te verwachten verkoopopbrengst. Daarbij gaat het om de navolgende grote afstotingsprojecten: Kromhoutkazerne te Tilburg, Barakkenkamp te Hooghalen, Beatrixkamp te Eindhoven en verschillende typen vrachtauto's. Op basis daarvan heeft een bijstelling van de raming over 1992 plaatsgevonden tot f47,4 mln. Zoals door de Staatssecretaris van Defensie reeds tijdens een op 12 maart jl. gehouden mondeling overleg met de vaste Commissie voor Defensie is verwoord, wordt het uit commerciële motieven niet wenselijk geacht per object/categorie de te verwachten opbrengst te noemen. Wel zal ingaande de ontwerp– begroting 1993 een totaalbedrag worden verstrekt van de in het vorige jaar daadwerkelijke gereaiiseerde verkoopopbrengst. b. De afkooptransactie met O&W heeft betrekking op de verkoop van schoolgebouwen buiten Domeinen om. Normaal zou verkoop via Domeinen geschieden, die dan ook de opbrengst verantwoordt in de begroting van Financiën. Door de afspraken met O&W derft Domeinen verkoopopbrengsten. De afkoop van de taakstelling dient ervoor om de te verwachten daling in de ontvangsten op IX B niet ten koste te laten gaan van het financierings– tekort. Daarom staat tegenover de geraamde daling in de ontvangsten bij Financiën (van f 18,0 mln structureel) een uitgavenverlaging op de begroting van O&W voor hetzelfde bedrag. Het bedrag waarmee de begroting van Financiën structureel wordt verlaagd heeft geen directe relatie met de opbrengst van de verkoop van schoolgebouwen die O&W gaat realiseren. De afkoopregeling heeft betrekking op een compensatie op de begroting van O&W voor op de begroting van Financiën verwachte ontvangstendaling. Voor het totaal van de Rijksbegroting valt dit derhalve budgettair neutraal uit. Het uitstel van de afstoting van HBO-schoolgebouwen heeft geen gevolgen gehad voor de afkoopregeling. De geraamde ontvangsten– derving bedraagt f 18,0 mln structureel. Het verschil tussen f 22,5 en f 18,0 mln zijnde f 4,5 mln in 1992 heeft betrekking op het niet reali– seren door O&W van de middelenafspraak inzake verkoop van overtollige onderwijspanden in 1991, hetgeen dus niet in verband staat met de voorgenomen overdracht van het economisch eigendom van HBO-schoolgebouwen. De compensatie wordt gedeeltelijk gedragen door O&W; het overige deel is in 1991 reeds gecompenseerd door Financiën. c. In het regeringsstandpunt inzake het Heroverwegingsrapport «Doelmatigheid huisvesting in het voortgezet en hoger onderwijs» (1991) heeft de regering uitgesproken dat zij de komende jaren een overdracht voorziet van de gebouwen in het MBO, HBO en VO aan de onderwijsinstellingen. De beoogde overdracht betreffende het HBO omvat alle gebouwen die in het HBO in gebruik zijn. De totale waarde hiervan is getaxeerd op f 1 200 mln. Ten aanzien van de gehuurde panden is in dit kader geen wijziging voorzien. Als laatste werd gevraagd op welke onroerende goederen de geraamde meeropbrengst betrekking heeft.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1991-1992, 22 622, nr. 4
10
De raming van de verkoopopbrengsten van onroerende goederen bij Domeinen zijn voor wat betreft de categorie overige Domeinen niet nader gespecificeerd. Bij de categorie overige Domeinen worden bedragen geraamd die voornamelijk op basis van extrapolatie (ervarings– cijfers) tot stand komen. Het is immers moeilijk te voorzien welke (overige) goederen in de toekomst overtollig zullen worden. De raming is met f 4,0 mln verhoogd als gevolg van extrapolatie van de realisatie 1991. Artikel 03.06 Herverzekering door de Staat van door de Nederlandsche Credietverzekeringsmaatschappij N. V. verzekerde export– en importkre– dieten en koersrisico's 13. De leden van de PvdA-fractie stelden de volgende vragen. Kan worden gespecificeerd welke ontwikkeling thans zichtbaar is in de ontvangsten uit Argentinië? Hoe verhoudt deze zich tot de totaal uitstaande schuld? Welke afspraken zijn momenteel van toepassing? Antwoord 13. In 1991 zijn uit Argentinië consolidatie-provenuen ontvangen ter waarde van f 150 miljoen. In 1992 is tot ultimo mei een bedrag van f 25 miljoen ontvangen. In de rest van het jaar moet nog ontvangen worden f 225 miljoen. De verwachting is echter dat Argentinië binnenkort opnieuw naar de Club van Parijs zal komen voor een consolidatie c.q. gedeeltelijke herconsolidatie; vanwege de verbeterde economische ontwikkelingen dit keer zeer waarschijnlijk in de vorm van een meerjaren– overeenkomst. Hoe groot de invloed daarvan is op de nog te ontvangen f 225 miljoen is nu nog niet te ramen. De totaal uitstaande vorderingen incl. toekomstige renteverplichtingen bedroegen per 1 april 1992 f 1 978,5 miljoen + $ 658,3 miljoen (hiervan was op dat moment een bedrag van ca. f 0,5 miljoen achterstallig), hiervan zijn de bedragen van f 1 432 miljoen en $ 658,3 miljoen reeds opgenomen in consolidatie– overeenkomsten. Artikel 04.01 Rente van belastingschulden 14. De leden van de fracties van CDA, VVD, D66 en Groen Links stelden de volgende vragen. Welk deel van de ontvangstenverhoging op de rentevergoeding op belastingschulden heeft betrekking op de verhoging van de wettelijke rente, en welk deel op de latere ingangs– datum van het wetsvoorstel tot wijziging van de renteregeling? Spelen ook nog andere factoren een rol? Antwoord 14. Zie voor beantwoording het antwoord op vraag 10. Belastingontvangsten Artikel 04.07 Vennootschapsbelasting, na aftrek van de aandelen toeko– mende aan het Gemeentefonds en aan het Provinciefonds en van de afdracht aan de Investeringsrekening 15. Heeft de gasbatenmeevaller geen belastingcomponent, zo vroegen de leden van de fracties van VVD, D66 en Groen Links.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1991-1992, 22 622, nr. 4
11
Antwoord 15. De gasbatenmeevaller (0,8 miljard) heeft betrekking op extra inkomsten uit het Groningerveld. Hiervoor geldt een speciale regeling, de Meeropbrengstenregeling. Deze behelst dat het overgrote deel van de extra opbrengsten als niet-belastingmiddel aan de Staat wordt afgedragen, terwijl slechts weinig (zowel absoluut als relatief) vennoot– schapsbelasting hoeft te worden afgedragen. Deze extra opbrengst aan vennootschapsbelasting valt weg in de afrondingsmarges welke gehan– teerd worden bij de totale vennootschapsbelastingraming op aardgas (afkomstig van EZ en CPB). Artikel 04.08 Loonbelasting, na aftrek van de aandelen toekomende aan het Gemeentefonds en aan het Provinciefonds 16. De leden van de fracties van D66 en Groen Links vroegen welk effect de door de regering voorgestelde verlaging van de PGGM-pensi– oenpremie heeft op de grondslag en op de opbrengst van de loonbe– lasting. Antwoord 16. De variant om de PGGM-premies in 1992 met 5 procentpunt te verlagen is, zoals bekend, niet uitgevoerd. Van een effect op de grondslag en de opbrengst van de loonbelasting is uit dien hoofde dan ook geen sprake. Artikel 04.11 Motorrijtuigenbelasting (exclusief de opcenten ten behoeve van het Rijkswegenfonds en exclusief de tijdelijke toeslag ten behoeve van het Mobiliteitsfonds) 17. Kan worden aangegeven wat de oorzaak is van de met ca. f 100 mln achterblijvende opbrengst aan motorrijtuigenbelasting, zo vroegen de leden van de fracties van CDA, VVD, D66 en Groen Links. Antwoord 17. De lagere opbrengst aan motorrijtuigenbelasting in 1991,welkeis doorgetrokken naar 1992, kan voor een deel verklaard worden uit een tegenvallende groei van het personenautopark in 1991. Terwijl ten tijde van de ramingen voor de Miljoenennota 1992 voor 1991 nog een toename van het personenautopark verwacht kon worden van ruim 100 000 auto's (mede op basis van de ontwikkeling van het personenau– topark in voorgaande jaren), bedroeg de feitelijke groei in 1991, volgens recente schattingen van het CBS, slechts ongeveer de helft hiervan. Artikel 04.13 Accijns van minerale oliën, andere dan lichte olie, na aftrek van de aandelen toekomende aan het Gemeentefonds en aan het Provin– ciefonds 18. De leden van de fracties van CDA, VVD, D66 en Groen Links vroegen de regering de gewijzigde ontvangstenraming van een toelichting te voorzien. Antwoord 18. Ten aanzien van de gevraagde toelichting op de mutatie op onder– havig artikel, alsmede op de mutaties op de (belastingont– vangsten-)artikelen 04.14 tot en met 04.16, 04.18 tot en met 04.20, 04.22 en 04.23 (zie vragen 19 tot en met 26) zij het volgende opgemerkt.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1991-1992, 22 622, nr. 4
12
Zoals gewoonlijk is bij de eerste suppletore begroting ervoor gekozen om toelichting te geven bij die artikelen waar de mutatie ten opzichte van de ontwerpbegroting groter is dan 100 miljoen gulden. Een van de redenen hiervoor is - naast het relatief beperkte belang van de kleine mutaties in het totaal - dat kleine mutaties veelal een gevolg zijn van het feit dat de bekend geworden realisaties van het voorafgaande jaar enigszins afwijken van de aanvankelijke ramingen voor dat jaar; deze iets afwijkende realisaties worden doorgetrokken naar de raming voor het lopende jaar. De Ministervan Financiën, W. Kok
Tweede Kamer, vergaderjaar 1991-1992, 22 622, nr. 4
13