Tweede Kamer der Staten-Generaal
2
Vergaderjaar 2007–2008
31 209
Schoon en zuinig
Nr. 32
LIJST VAN VRAGEN EN ANTWOORDEN Vastgesteld 16 juni 2008 De vaste commissie voor Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer1 heeft een aantal vragen voorgelegd aan de minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer over de brief van 15 februari 2008 inzake uitkomsten gesprek over gedragscode van klimaatcompensatie.nl. (Kamerstuk 31 209, nr. 12). De minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer heeft deze vragen beantwoord bij brief van 12 juni 2008. Vragen en antwoorden zijn hierna afgedrukt. De voorzitter van de commissie, Koopmans De griffier van de commissie, Van der Leeden
1
Samenstelling: Leden: Van Gent (GL), Van der Staaij (SGP), Poppe (SP), Snijder-Hazelhoff (VVD), ondervoorzitter, Depla (PvdA), Van Bochove (CDA), Koopmans (CDA), voorzitter, Spies (CDA), Van der Ham (D66), Van Velzen (SP), Vietsch (CDA), De Krom (VVD), Samsom (PvdA), Boelhouwer (PvdA), Roefs (PvdA), Neppérus (VVD), Van Leeuwen (SP), Jansen (SP), Van der Burg (VVD), Van Heugten (CDA), Vermeij (PvdA), Madlener (PVV), Ouwehand (PvdD), Bilder (CDA) en Wiegman-van Meppelen Scheppink (CU). Plv. leden: Duyvendak (GL), Van der Vlies (SGP), Polderman (SP), Remkes (VVD), Jacobi (PvdA), Hessels (CDA), Koppejan (CDA), Ormel (CDA), Kos¸er Kaya (D66), Leijten (SP), Schreijer-Pierik (CDA), Kamp (VVD), Timmer (PvdA), Waalkens (PvdA), Vos (PvdA), Zijlstra (VVD), Langkamp (SP), Gerkens (SP), Van Beek (VVD), Schermers (CDA), Besselink (PvdA), Agema (PVV), Thieme (PvdD), Vietsch (CDA) en Ortega-Martijn (CU).
KST119688 0708tkkst31209-32 ISSN 0921 - 7371 Sdu Uitgevers ’s-Gravenhage 2008
Tweede Kamer, vergaderjaar 2007–2008, 31 209, nr. 32
1
1 Heeft u overwogen het proces om te komen tot het vergroten van de kwaliteit van klimaatcompensatiediensten te faciliteren? Zo neen, waarom niet? Bij het vaststellen van de rol van de overheid ten aanzien van de kwaliteit van klimaatcompensatiediensten heb ik ook de optie overwogen om kwaliteitsverbetering te faciliteren. Alles overziend ben ik echter tot de conclusie gekomen dat klimaatcompensatie een marktarrangement is en dat kwaliteitsverbetering bijgevolg de directe verantwoordelijkheid is van de aanbieders van de dienst. In een gesprek met de aanbieders van klimaatcompensatie heb ik aangegeven dat deze zelf verantwoordelijk zijn voor de kwaliteitsborging en transparantie betreffende de inhoud van de geboden diensten. De aanbieders hebben sedertdien zelf opdracht gegeven om hun diensten te onderwerpen aan een externe audit. 2 Is het waar dat veel van de middelen niet weggezet kunnen worden vanwege het ontbreken van voldoende gekwalificeerde projecten? Is het waar dat bijvoorbeeld projecten die voldoen aan het WNF Gold Standard criterium waarschijnlijk pas vanaf 2012 uitgevoerd kunnen worden en dat middelen die nu beschikbaar worden gesteld in fondsen worden gestopt die vooralsnog niet tot uitkering kunnen komen vanwege onvoldoende projecten? Er zijn verschillende kwaliteitsstandaarden/protocollen voor klimaatprojecten. Op hoofdlijnen zijn de standaarden vergelijkbaar. Er zijn echter verschillen in een aantal specifieke criteria en het certificeringproces. Mij is niets bekend over het ontbreken van gekwalificeerde projecten. Van de verschillende standaarden buiten de bestaande Kyoto-instrumenten wordt de Gold Standard als de strengste gezien; voor deze standaard zijn nog relatief weinig projecten gecertificeerd. Gevolg is tevens dat de prijs daarvan relatief hoog is. De relatie met het uitvoeren van projecten pas na 2012 is complex. Onder meer is bekend dat credits van CDM projecten na 2012, wegens het ontbreken van internationale afspraken, op de markt voor vrijwillige compensatie worden aangeboden. Sommige aanbieders richten zich op futures: projecten die pas in de toekomst reducties opleveren, maar waarvan de credits nu al worden aangeboden. Hier wordt door de aanbieders verschillend tegenaan gekeken: enkele aanbieders zien hierin geen bezwaar, andere houden zich aan de regel dat verkochte credits eerst gerealiseerd moeten zijn. 3 Bent u bereid om, als alternatief voor een vrijwillige code, te overwegen om voor te schrijven dat deze projecten onder het internationaal geldende Clean Development Mechanism (CDM) moeten worden gebracht, zoals inmiddels ook gebeurd is in bijvoorbeeld het Verenigd Koninkrijk? Zo neen, waarom niet? Nee, dat vind ik een te vergaande maatregel, hoewel ik erken dat – wellicht met uitzondering van de WNF Gold Standard – geen van de thans aangeboden vormen van klimaatcompensatie dezelfde mate van zekerheid en daarmee geloofwaardigheid kan bieden die CDM biedt. Emissierechten die worden gegenereerd uit projecten onder het Clean Development Mechanism (CDM) worden door landen en bedrijven gebruikt om te voldoen aan juridisch bindende internationale verplichtingen, namelijk de emissielimiteringen onder het Kyoto-protocol en het Europese emissiehandelssysteem. Daarom is het van groot belang te
Tweede Kamer, vergaderjaar 2007–2008, 31 209, nr. 32
2
garanderen dat de gerealiseerde CDM emissiereducties meetbaar en verifieerbaar zijn, niet leiden tot hogere emissies elders en zonder het CDM niet toch al tot stand waren gekomen. CDM projecten moeten daarom een uitgebreide procedure doorlopen waarin milieu-integriteit en additionaliteit moeten worden gegarandeerd. Geaccrediteerde milieuaccountants zien toe op een correcte uitvoering; de resultaten daarvan alsmede de accreditatie van deze milieu-accountants wordt doorlopend getoetst door de internationale CDM Executive Board. De activiteiten op het gebied van klimaatcompensatie ontstaan uit een vrijwillige wens van bedrijven en burgers om hun emissies te compenseren door klimaatvriendelijke initiatieven elders te stimuleren. Zij worden niet meegeteld bij het bepalen van de nationale emissies die onder het Kyoto-protocol moeten worden opgegeven of bij de bepaling van emissies van bedrijven onder het emissiehandelssysteem. Natuurlijk is het van belang dat bedrijven en burgers echte emissiereducties kopen, maar het is tegen de niet-verplichtende achtergrond aan de partijen om aan te geven welke zekerheden zij daarbij bieden. Daarbij acht ik het wel wenselijk dat aanbieders in deze vrijwillige markt- meer dan thans het geval is – volstrekte transparantie bieden over de aangeboden producten, onder meer door informatie te verschaffen over het toetsingsproces, het tijdstip van realisering van de reducties en de tijdelijkheid van reducties in het geval van bossen. Daarmee wordt dan meer duidelijkheid geboden hoe de kwaliteit zich verhoudt tot die bij reducties onder het CDM. 4 Kunt u aangeven welke mogelijke voor- en nadelen er kleven aan het onderbrengen van de projecten bij het CDM? Een voordeel van het toepassen van de CDM regels is dat meer zekerheid wordt verkregen over de echtheid van de emissiereductie. Hierbij gaat het om de zekerheid ten aanzien van de additionaliteit van het project en de zekerheid dat het gunstige klimaateffect van een project blijvend is. Het CDM-regime erkent bosprojecten gedurende maximaal 60 jaar, waarna de betrokken credits opnieuw moeten worden gecompenseerd, omdat ze niet blijvend zijn. Deze lijn wordt niet gevolgd bij de andere standaarden. Als nadeel staat daartegenover dat het proces voor de ontwikkeling van CDM projecten relatief kostbaar is, zeker als de omvang van de projecten veel kleiner is dan in de CDM-markt gebruikelijk. Relatief kleine projecten, die mét een extra impuls via de vrijwillige compensatiemarkt nog net financierbaar zijn en daardoor een bijdragen kunnen leveren aan het tegengaan van klimaatverandering, zouden bij exclusieve toepassing van CDM te duur kunnen blijken. Dit zou uiteindelijk nadelig zijn voor het tegengaan van klimaatverandering. Bovendien leveren kleinschalige projecten vaak ook een belangrijke lokale bijdrage aan duurzame ontwikkeling. Voorts kan als nadeel worden gezien dat de klimaateffecten van CDM-projecten in de broeikasgassenboekhouding van de ondertekenaars van het Kyoto-protocol worden verdisconteerd, terwijl de effecten van andere vrijwillige compensatieprojecten, mits van goede kwaliteit en mits transparant geregistreerd, als extra kunnen worden gekwalificeerd. 5 Kunt u uiteenzetten op welke manier er rekening gehouden wordt met andere duurzaamheidaspecten, zoals het waarborgen van de mensenrechten en het beschermen van de biodiversiteit binnen het huidige controlesysteem?
Tweede Kamer, vergaderjaar 2007–2008, 31 209, nr. 32
3
Wat betreft de aanbieders die in klimaatcompensatie.nl samenwerken geldt dat als onderdeel van de certificering van de projecten zelf criteria zijn geformuleerd met betrekking tot mensenrechten, biodiversiteit en milieu. Sommige certificatieschema’s gaan verder en werken sociale elementen als grondeigendom, gebruiksrechten, werkomstandigheden en armoedebestrijding verder uit. De input van de lokale bevolking hierin is van groot belang. Het uitgangspunt van klimaatprojecten is dat deze niet ten koste mogen gaan van andere maatschappelijke elementen zoals mensen, natuur, milieu, etc. 6 Kunt u uiteenzetten op welke manier er rekening gehouden wordt met andere duurzaamheidaspecten zoals het waarborgen van mensenrechten en de bescherming van biodiversiteit als de projecten onder het CDM zouden worden gebracht? Onder de CDM procedures beoordeelt het gastland van het project zelf de bijdrage van het CDM project aan duurzame ontwikkeling. De meeste landen werken hiervoor met een set van criteria op het gebied van economische, sociale en ecologische duurzaamheid. Echter de afspraken onder het Kyoto-protocol voorzien niet in een grondige toetsing op de naleving van dit onderdeel. Verschillende kopers van CDM rechten, waaronder de Nederlandse overheid, vragen daarnaast om bepaalde garanties van de projectontwikkelaar, bijvoorbeeld op het gebied van kinderarbeid. 7 Is het waar dat (zoals Zembla boven tafel heeft gekregen) de kosten van de klimaatbossen die sinds 1990 via Stichting Face zijn aangelegd, twee maal in rekening zijn gebracht bij elektriciteitsafnemers: één keer via een algemene opslag op de elektriciteitsprijzen in de jaren ’90 en één keer via een hogere prijs voor «duurzame» energieproducten, in ieder geval bij Electrabel voor «Gas neutraal» en Essent bij het product «Groen voor gas»? Hoeveel is en wordt hier nog steeds door de energiebedrijven aan verdiend? Wat vindt u van deze handelswijze? Wat gaat u eraan doen om dit soort «dubbel» in rekening brengen in de toekomst te voorkomen? Kunt u garanderen dat CO2-credits voor CDM-projecten die door de overheid zijn betaald, niet eveneens bij bedrijven terecht komen en bij consumenten in rekening worden gebracht? Zo ja, hoe? Tellen de producten «Gas neutraal» en «Groen voor gas» mee in de Nederlandse doelstelling voor duurzame energie? Het is niet juist te veronderstellen dat de door de Stichting Face gemaakte kosten van klimaatbossen tweemaal in rekening zijn gebracht. In de jaren ’90 is door de Samenwerkende Electriciteits Productiebedrijven SEP) betaald voor de aanplant van de bossen en het starten van de projecten. Sinds 2000 is Stichting Face zelfstandig geworden en heeft zij middels andere fondsen de projecten in stand moeten houden. Naast de kosten voor aanplanten zijn er daarna jaarlijks terugkerende kosten voor de instandhouding van de projecten. Om die kosten te kunnen dragen verkoopt Face de CO2 credits uit deze projecten (niet de credits uit de jaren ’90, maar de actuele credits). Feitelijk zijn de opstartkosten destijds door de SEP betaald en worden de resterende kosten nu op vrijwillige basis door klanten van Face betaald. Dit is niet twee keer hetzelfde maar aanvullend. Stichting Face beheert bossen in zowel Nederland als het buitenland. Stichting Face overweegt de status van de Nederlandse bossen nader aan
Tweede Kamer, vergaderjaar 2007–2008, 31 209, nr. 32
4
de orde te stellen. Bij behandeling van zo’n verzoek zal er eveneens zorgvuldig op worden toegezien dat dubbeltellingen worden voorkomen. CDM rechten die door de overheid worden aangekocht, zijn uniek gelabeld en centraal geregistreerd en belanden op de rekening van de Nederlandse staat in het register voor emissiehandel. Van daaruit worden zij te zijner tijd ingeleverd («gecancelled») om daarmee te voldoen aan de nationale Kyoto verplichting. Er is hier dus geen sprake van doorverkoop of dubbeltelling. De producten «Gas neutraal» en Groen voor Gas« tellen niet mee voor de Nederlandse duurzame energiedoelstelling omdat het geen duurzame energieproductie betreft volgens definitie van het protocol monitoring duurzame energie (SenterNovem, december 2006) 8 U zegt dat klimaatcompensatie «een arrangement van marktpartijen is». Klopt het dat de ministeries van Buitenlandse Zaken (ontwikkelingssamenwerking), Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer (VROM), Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (LNV) en Economische Zaken (EZ) vertegenwoordigd zijn geweest in het bestuur van de stichting Face vanaf de oprichting in 1990 tot 2000 en dat u (alleen al) daarom ook een eigen verantwoordelijkheid hebt? Zo neen, waarom niet? In de jaren ’90 was de elektriciteitsproductie een semi-overheidstaak, sterk gestuurd door de rijksoverheid en met overheden als aandeelhouders. De SEP en indirect de door SEP opgerichte Stichting Face was dus aan de overheid gelieerd. Vanuit de rijksoverheid werd de oprichting van de Stichting Face als positief beoordeeld. Het Rijk had belang bij een onafhankelijke stichting die werk ging maken van het vastleggen van CO2. CO2-opslag door bosuitbreiding was door VROM eerder onderzocht en beoordeeld als een relatief goedkope, effectieve en aansprekende maatregel. Op dat moment was nog niet duidelijk hoe om te gaan met het tijdelijke karakter van CO2 vastlegging in bossen. Face en SEP hebben mede op basis van dit onderzoek de handschoen opgepakt en zijn deze nieuwe route gaan verkennen. Omdat de overheid betrokken wilde zijn bij de verschillende aspecten die deze route met zich mee zou brengen, heeft onder meer VROM zitting genomen in het bestuur. Face betrok de milieubeweging en verschillende ontwikkelingsorganisaties erbij om de aanpak zo goed mogelijk te laten verlopen. Aan het eind van de jaren negentig van de vorige eeuw werd elektriciteitsproductie niet langer als een semi-overheidstaak gezien. Hierdoor kwam ook een eind aan de betrokkenheid van de overheid bij het werk van de Stichting Face. Face moest in de markt gaan opereren. Bijgevolg is de rijksoverheid na 2000 niet meer vertegenwoordigd in het bestuur van Stichting Face. 9 Is het waar dat er bewoners verplaatst zijn in Mount Elgon (Oeganda) in 1992 en dat hierna op deze plaats bomen zijn gepland door de stichting Face met geld afkomstig uit de opslag op de elektriciteitsprijzen? Hoe beoordeelt u dit? Wat hebben de vier ministeries die in het bestuur van Face zaten, gedaan om de ontstane problemen voor de lokale bevolking op te lossen? Is er contact geweest tussen de Nederlandse en Oegandese overheid? Zo ja, waar heeft dat toe geleid? Wat gaat u alsnog doen om de ontstane problemen voor de bewoners van Mt Elgon op te lossen, gezien de rijksbetrokkenheid?
Tweede Kamer, vergaderjaar 2007–2008, 31 209, nr. 32
5
De toedracht is als volgt. De Oegandese overheid heeft het betreffende gebied in 1992 aangewezen als nationaal park (daarvoor had het de status van Bosreservaat) en heeft de bewoners verplaatst, in overleg met IUCN, Uganda Wildlife Authority (UWA) en andere stakeholders. Daarna heeft de Oegandese overheid (bij monde van de beheerder van de nationale parken) na overleg met IUCN en de Stichting Face gevraagd om binnen de grenzen van het nationale park een bosherstelprogramma uit te voeren. Het verplaatsen van de bewoners ( die er zonder grondeigendom woonden) vond niet plaats omdat Face er bos wilde planten, maar vond plaats omdat de Oegandese overheid heeft besloten het Bosreservaat een hogere beschermingsstatus te geven, namelijk die van nationaal park. Er zijn over deze kwestie geen contacten geweest tussen de Nederlandse en Oegandese overheid. Tenzij de Oegandese overheid daar nadrukkelijk om verzoekt, zal de Nederlandse overheid zich er ook niet in mengen, omdat hier sprake is van een lokaal politiek conflict vanwege belangentegenstellingen tussen de lokale bevolking en de beheerders van het nationale park. Van betrokkenheid van de Nederlandse overheid is dus geen sprake. 10 Hoe beoordeelt u de andere projecten waarin de stichting Face investeert? Kent u de signalen dat ook het Face-project in Ecuador heeft geleid tot problemen voor de lokale bevolking? Zo ja, wat doet u met deze signalen? Zo neen, bent u bereid dit te onderzoeken? Het is mij bekend dat Face veel zorg besteedt aan opzetten en uitvoeren van de projecten waarin de stichting investeert. Onderdeel van het werk is dat ter plaatse vaak veel hobbels moeten worden genomen en dat in enkele gevallen bepaalde partijen bezwaren aanvoeren. Er is in 2005 door de Ecuadoreaanse NGO Accion Ecologica (partner van Friends of the Earth) en World Rainforest Movement een rapport uitgebracht over het Face project in Ecuador. In het rapport wordt verondersteld dat de lokale partners een deel van hun hout opbrengsten moeten afdragen aan Profafor, de lokale partner van Face. Dit is niet het geval. Een andere bewering is dat mensen uit gemeenschappen verplicht zijn om werkzaamheden uit te voeren in de projecten, zodat ze geen andere betaalde werkzaamheden kunnen doen. Ook deze bewering is onjuist. Gemeenschappen maken zelf gebruik van het zogenaamde Minga systeem, waarbinnen werkzaamheden van algemene aard binnen de gemeenschap worden verdeeld. De gemeenschappen kiezen er zelf voor om de bosbeheer werkzaamheden binnen het Minga systeem op te nemen. Face danwel Profafor heeft geen mogelijkheid gekregen om input te leveren op het rapport dan wel om vragen te beantwoorden. Er is derhalve geen sprake geweest van hoor en wederhoor. De projectactiviteiten in Ecuador hebben een sterk sociaal karakter en bieden Face dan wel Profafor geen financieel rendement. De houtopbrengsten zijn voor de lokale boeren en gemeenschappen. In gesprekken die ik met vertegenwoordigers van Face voerde, constateerden wij gezamenlijk dat uiterste zorgvuldigheid van Face nodig is om draagvlak te behouden voor het werk van deze stichting. 11 Bent u bereid te onderzoeken hoe de klimaatcompensatieprojecten van Nederlandse marktpartijen scoren op het gebied van de mensenrechten en of, net als in Mount Elgon in Oeganda, de mensenrechten het onderspit delven?
Tweede Kamer, vergaderjaar 2007–2008, 31 209, nr. 32
6
Het is niet per definitie het geval dat in Oeganda de mensenrechten het onderspit delven. Wel is daar sprake van een conflictsituatie die Oeganda dient op te lossen. Mensenrechten vormen onderdeel van de certificering van compensatieprojecten. Indien er sprake zou zijn van zichtbare schending van mensenrechten, zouden de projecten nimmer kunnen worden gecertificeerd voor CO2 vastlegging en voor FSC. Een onderzoek op initiatief van de overheid naar de mensenrechtaspecten van klimaatcompensatieprojecten ligt niet in de rede. 12 Handhaaft u, ook gezien hebbende wat Zembla en de Volkskrant aan het licht hebben gebracht, uw standpunt dat er voor u geen andere rol is dan «partijen te blijven aanmoedigen klimaatcompensatie op een betrouwbare en transparante wijze vorm te geven»? Zo ja, waarom? In relatie tot aanbieders van klimaatcompensatiediensten is mijn aanmoedigende rol ten aanzien van kwaliteit, geloofwaardigheid en transparantie de belangrijkste. Daarnaast is ook de overheid inkoper van klimaatcompensatiediensten. De overheid heeft hierbij een voorbeeldfunctie en kan de kwaliteit van op de markt verkrijgbare producten en diensten stimuleren. Doordat certificeringsystemen en methodes van klimaatcompensatie verschillen, zijn er verschillen in de zekerheid dat de aangeboden klimaatcompensatie volledig wordt gerealiseerd. De marges waarbinnen de onzekerheden zich bevinden, vind ik vooralsnog aanvaardbaar, wanneer ook de bijkomende en over het algemeen zeer positieve effecten van betrokken projecten worden meebeschouwd. Om de onzekerheden te beperken vind ik het vooralsnog een goede inkoopstrategie dat de overheid een mix van verschillende klimaatcompensatiediensten inkoopt. Het gaat daarbij om CDM-credits, CO2-credits conform de Gold Standard, andere gecertificeerde en gerealiseerde vrijwillige CO2-credits en tenslotte futures, mits met ingebouwde leveringswaarborgen. Compensatie door projecten die gericht zijn op energiebesparing en de opwekking van duurzame energie leveren de meest directe bijdrage aan de transitie naar een duurzame energiehuishouding. Niettemin beschouw ik de bijdrage van compensatie door bosprojecten ook overwegend positief, omdat deze bosprojecten naast een – zij het tijdelijke – reductie van CO2 in de atmosfeer ook andere gunstige effecten voor duurzame ontwikkeling teweegbrengen. Het is echter goed om op toekomstige overheidsaanbestedingen voorbereid te zijn. Een antwoord op de vragen die in bepaalde gevallen ook bij mij leven ten aanzien van transparantie en geloofwaardigheid is gewenst. Daarom zal ik uiterlijk in februari 2009 minimale kwaliteitseisen ontwikkelen voor toekomstige aanbestedingen van de rijksoverheid. Ik zal daarbij bezien welke status aan deze kwaliteitseisen zal worden toegekend, gelet ook op lopende inspanningen voor duurzaam inkopen. 13 Wat is uw reactie op de oproep van de Climate Neutral Group aan u (http://www.climateneutralgroup.com/NewsDetails.aspx?ID=22) om steun en actieve medewerking te verlenen, zowel beleidsmatig als financieel, aan de invoering van een keurmerk voor klimaatcompensatieprojecten? Een keurmerk is een marktconform instrument, waarmee aanbieders van producten en diensten samen met andere partijen (NGO’s, soms ook overheden) specifieke kwaliteiten van een product of dienst door onafhankelijke derden laten vaststellen. Eertijds heeft het ministerie van VROM de oprichting van de Stichting Milieukeur bevorderd ter facilitering van
Tweede Kamer, vergaderjaar 2007–2008, 31 209, nr. 32
7
marktpartijen die een betrouwbaar keurmerk voor milieuvriendelijke producten willen verwerven. In het Milieukeur worden tegenwoordig ook andere duurzaamheidkenmerken van een product meegewogen. Tot heden zijn er in Nederland geen initiatieven genomen om dit of een ander keurmerk te benutten voor klimaatcompensatiediensten. In plaats daarvan heeft een aantal partijen zich verenigd onder de gedragscode die, met ondersteuning van Milieu Centraal, is opgesteld door de convenantpartijen van klimaatcompensatie.nl. 14 Kunt u aangeven wanneer de in de brief genoemde internationale gedragscode voor de aanplant van bossen gereed is? Op welke manier vindt controle plaats tot de code gereed is? Er zijn meerdere gedragscodes in ontwikkeling voor bossen. Onder andere een binnen de Gold Standard. Een andere, de Carbon Fix Standard is al gepresenteerd in december 2007 in Bali en 31 maart 2008 is de laatste review afgesloten. Momenteel worden 2 projecten getoetst volgens deze Carbon Fix Standard, die naar verwachting deze zomer operationeel zal zijn. 15 Wie stelt de hoge eisen aan klimaatcompensatie vast en op grond van welke afwegingen? In welk juridisch kader worden de eisen vastgelegd? Zoals toegelicht bij de beantwoording van vraag 3 zijn de eisen voor CDM vastgelegd in het Kyoto Protocol en de daarop volgende besluiten van de Conference of the Parties bij de UNFCCC; deze eisen zijn nader uitgewerkt door de CDM Executive Board, die tevens naziet op correcte naleving ervan. In de markt voor vrijwillige klimaatcompensatie zijn zowel de hoogte van de eisen alsmede toezicht op de naleving ervan primair een zaak van de betrokken marktpartijen, waaronder in bepaalde gevallen ook NGO’s, omdat sprake is van een consultatie van «stakeholders». Inmiddels is duidelijk dat ook deze marktpartijen – ook al verschillen zij in hun uitwerking op onderdelen en zijn op het vlak van transparantie nog verbeteringen nodig – doordrongen zijn van het belang van voldoende kwaliteit en geloofwaardigheid van de door hen aangeboden producten. Naast de sturende en toetsende rol van de Executive Board bij het CDM kunnen in beide regimes (CDM en vrijwillige klimaatcompensatie) nadere eisen worden vastgelegd in de aan- en verkoopvoorwaarden van credits, in de vorm van een privaatrechtelijke overeenkomst. 16 Wat is volgens u een reëel kostenpercentage voor overhead in de prijs voor klimaatcompensatie? Hoe en op grond waarvan gaat u tegen excessen in overhead optreden? De prijzen van producten zijn een resultante van vraag en aanbod. Daarbij wordt in het geval van klimaatcompensatiediensten de omvang van de overhead vooral bepaald door de omvang van de projecten en de mate van kwaliteitsborging. In het algemeen vind ik het daarom niet zinvol om een standpunt te bepalen wat een reëel percentage is voor de overheadkosten. In plaats daarvan verwijs ik naar mijn antwoord op de vragen d.d. 6 maart 2007 van het lid Spies (CDA) over financiële zaken rondom het Bomen voor Tickets-programma. 17 Wie zijn de onafhankelijke derden die de projecten en bedrijfsvoering certificeren? En op grond van welke criteria worden de certificaten toege-
Tweede Kamer, vergaderjaar 2007–2008, 31 209, nr. 32
8
kend? Welke sancties staan er op het niet behalen van certificaten? Ziet u in dit verband aanleiding tot het invoeren van een onafhankelijk keurmerk voor CO2 compensatie? Per certificeringstandaard is vastgesteld welke partijen geaccrediteerd zijn om te certificeren. In het geval van de Voluntary Carbon Standard, Gold Standard, CCBA en VER+ zijn dat alleen organisaties die ook CDM projecten mogen certificeren, oftewel door de CDM Executive Board geaccrediteerde milieuaccountants, zoals DNV, TÜV, SGS, KPMG, etc. Echter anders dan bij CDM vindt in de vrijwillige markt geen frequente controle op de prestaties van deze milieuaccountants plaats. Voor de criteria verwijs ik naar het antwoord op vraag 5. Voor zover mij bekend kent alleen het CDM sanctie mogelijkheden voor onvoldoende presterende milieuaccountants. Wat betreft de invoering van een onafhankelijk keurmerk verwijs ik naar mijn antwoord op vraag 13. 18 Zijn er aan de zogenaamde futures termijnen van realisatie verbonden of zijn ze tot in lengte van dagen houdbaar? Futures betreffen opname van CO2 of verminderde uitstoot van CO2, welke pas in de toekomst zal plaatsvinden en welke door een onafhankelijke organisatie wordt gekwantificeerd en geverifieerd. Voor futures wordt vooral gekozen in het geval van ondersteuning van projecten die een te lange of geen terugverdientijd hebben en dus behoefte hebben aan betalingen vooraf. Bij futures vormt de compensatie die de resultante is van de investering, het uitgangspunt. De credits mogen niet worden doorverkocht (tenzij bij de uiteindelijke controle/certificering blijkt dat de compensatie hoger is). Afhankelijk van het type project, wordt de looptijd van de futures bepaald. Dit kan variëren van 10 tot 50 jaar. Projecten worden (net als bij credits van gerealiseerde CO2-vastlegging in bossen, periodiek gecertificeerd op de behaalde compensatie. Mocht deze lager zijn dan verwacht, dan is de verkopende organisatie verplicht om te investeren in extra projecten die het tekort compenseren. E.e.a. wordt binnenkort geregeld binnen de Carbon Fix systematiek. 19 Kunt u toelichten op welke wijze volgens u de aanplant van nieuwe bossen een adequate vervanging voor de kap van oerbos vormt? Op welke termijn verwacht u dat die vervangingswaarde de honderd procent nadert? Aanplant van nieuwe bossen kan nooit een adequate vervanging zijn van de kap van oerbossen. Wel kunnen aangeplante bossen de druk wegnemen om ook nog oerbossen te kappen, wanneer zij hout kunnen produceren tegen lagere kosten. Beschadigd oerbos kan wel op een kostenefficiënte manier zo hersteld worden dat het verlies aan biodiversiteit gering blijft. 20 Hoeveel ton CO2 is inmiddels gecompenseerd? Hoeveel ton wordt verondersteld via de futures te worden gecompenseerd? Hoeveel hectare bebossing is daarvoor nodig? Gevraagd wordt naar gegevens die bedrijven niet openbaar maken. Een globale raming houdt in dat Nederlandse burgers en bedrijven tot en met 2007 de emissie van circa 500 000 ton CO2 hebben gecompenseerd. Minder dan 5% bestaat uit futures. Mogelijk groeit het aandeel van futures
Tweede Kamer, vergaderjaar 2007–2008, 31 209, nr. 32
9
in 2008 enigszins. 10 000 ton compensatie via bosfutures komt overeen met ca 20 ha hersteld bos c.q. de aanplant van 1 000 kilometer jatrophaheggen. 21 Welke andere klimaatcompenserende maatregelen worden door aanbieders aangeboden? Op de markt worden vooral credits uit bos- en duurzame energieprojecten aangeboden. Bij duurzame energieprojecten kan het gaan om biogasinstallaties, zonne-energie en waterkracht. Bij bosprojecten kan het aan om aanplant en herstel van bos. Projecten om bos in stand te houden kunnen volgen, nadat deze zijn gecertificeerd. 22 Welke rol speelt de klimaatcompensatie in procenten uitgedrukt in het klimaatbeleid van Nederland? De inschatting is dat in 2008 maximaal 0,5% van de Nederlandse CO2uitstoot op vrijwillige basis wordt gecompenseerd. Dit is nog een (te) laag percentage. De groei is ca. 150%-200% per jaar en kan de komende jaren aanzienlijk sterker worden. 23 Acht u het gezien de risico’s van beeldvorming en het draagvlak voor het klimaatbeleid niet wenselijk dat duidelijk opgetreden wordt tegen malversaties door de betreffende aanbieders? Welke sanctiemogelijkheden zijn er om de frauderende dan wel falende aanbieders aan te pakken? In het geval er sprake is van fraude, is optreden uiteraard gewenst! De vraag vooronderstelt door de formulering dat er frauderende dan wel falende aanbieders zijn en refereert impliciet aan de publiciteit in de Volkskrant en Zembla. Deze publiciteit was vooral gericht op projecten waar lokale belangentegenstellingen problemen voor de uitvoering opleveren. Omdat dergelijke belangentegenstellingen niet altijd te voorzien zijn, vind ik het onjuist om op voorhand te spreken over malversaties of fraude. Het is aan de aanbieders om duidelijk te maken dat de verkochte credits geloofwaardig en daadwerkelijk gerealiseerd zijn. Sanctiemogelijkheden bestaan uit gebruik van de regels voor misleidende reclame en in het ergste geval uit toepassing van het strafrecht. Daarnaast is niet uitgesloten dat mogelijke bijstellingen in het aankoopbeleid op deze markt door de overheid een duidelijk signaal afgeven over de geloofwaardigheid van bepaalde producten.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2007–2008, 31 209, nr. 32
10