Tweede Kamer der Staten-Generaal
2
Vergaderjaar 1989-1990
21 507
Preventie bestrijdingsmiddeleneffecten bij werkers in de bollenteelt
21 300 XV
Vaststelling van de begroting van de uitgaven en van de ontvangsten van hoofdstuk XV (Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid) voor het jaar 1990
Nr. 2
VERSLAG VAN EEIM MONDELING OVERLEG Vastgesteld 2 juli 1990 De vaste Commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid' heeft op 13 juni 1990 mondeling overleg gevoerd met de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en de Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij (uitsluitend bij agendapunt 1) over: 1. Preventie van bestrijdingsmiddeleneffecten bij werkers in de bollen– teelt (21 507 nr. 1); 2. Evaluatie regeling 1989 personeelsvoorziening in de agrarische sector in Noord– en Zuid-Holland en de regeling 1990 personeelsvoor– ziening in de agrarische sector (21 300 XV nr. 80). De Commissie brengt van het gevoerde overleg als volgt verslag uit. 1. Preventie van bestrijdingsmiddeleneffecten bij werkers in de bollenteelt (21 507 nr. 1)
1
Samenstelling: Leden: Spieker (PvdA), Moor (PvdA), Gerritse (CDA), Buurmeijer (PvdA), onder– voorzitter, Van Houwelingen (CDA), Schutte (GPV), Groenman (D66), Wolters (CDA), Van Nieuwenhoven (PvdA), Linschoten (VVD), Dijkstal (VVD), Kamp (VVD), Leijnse (PvdA), Brouwer (Groen Links), Janmaat (Centrum– democraten), Doelman-Pel (CDA), voorzitter, G. H. Terpstra (CDA), De Leeuw (CDA), Biesheuvel (CDA), Vliegenthart (PvdA), Beijlen-Geerts (PvdA), Schimmel (D66), Huibers (CDA), Middel (PvdA). Plv. leden: Van Gelder (PvdA), Kalsbeek– Jasperse (PvdA), Soutendijk-van Appel– doorn (CDA), Quint-Maagdenberg (PvdA), Reitsma (CDA), Van der Vlies (SGP), Versnel-Schmitz (D66), Paulis (CDA), Melkert (PvdA), Jorritsma-Lebbink (VVD), Franssen (VVD), De Korte (VVD), Schoots (PvdA), Rosenmöller (Groen Links), Willems (Groen Links), G. de Jong (CDA), Tuinstra (CDA), Bijleveld-Schouten (CDA), De Kok (CDA), Van Zijl (PvdA), Leerling (RPF), Kohnstamm (D66), Vreugdenhil (CDA), Witteveen-Hevinga (PvdA)
014074F ISSN0921 7371 SDU uitgeverij 's Gravenhage 1990
Vragen en opmerkingen uit de Commissie
De heer Middel (P.v.d.A.) verwees naar het rapport van een onderzoek naar effecten van bestrijdingsmiddelen bij werkers in de bollenteelt, in totaal ongeveer tienduizend personen op reguliere basis en nog eens tienduizend illegale werknemers, verspreid over ongeveer vierduizend bedrijven. Het onderzoek toont aan dat in de bollenteelt bestrijdingsmid– delen verhoudingsgewijs frequent worden toegepast en vaak op primi– tieve wijze. Mensen die langdurig in de bollenteelt hebben gewerkt blijken vaker dan gemiddeld aandoeningen van de huid en van het centrale zenuwstelsel te ontwikkelen. Effecten op langere termijn zijn nog niet bekend, maar gedacht wordt aan vroegtijdige dementie. Hij bepleitte soortgelijk onderzoek in belendende sectoren, bijvoorbeeld in de glastuinbouw. Uit humanitaire overwegingen zouden zijns inziens eventuele maatregelen ook betrekking moeten hebben op illegale werknemers in de bollenteelt. De maatregelen zouden vooral moeten leiden tot bestrijding bij de bron, niet alleen tot bestrijding van de effecten. Op 1 oktober 1990 treedt de Arbeidsomstandighedenwet volledig in werking. Dat wil zeggen dat ook artikel 3 van die wet opera– tioneel wordt, waardoor de werkgever verplicht wordt tot juist die bestrijding bij de bron. Het zonder meer verminderen van de hoeveelheid
Tweede Kamer, vergaderjaar 1989-1990, 21 507 en 21 300 XV, nr. 2
1
bestrijdingsmiddelen, wat uit oogptmt van milieubescherming natuurlijk zeer wenselijk is, hoeft overigens niet automatisch te betekenen dat daarmee ook de schadelijke effecten vanuit het oogpunt van de arbeids– omstandigheden gereduceerd worden. Hij bepleitte al met al een integrale aanpak, waarvoor de brief van de minister voldoende aanzetten geeft. De overheid dient in die integrale aanpak een stimulerende rol te spelen en samen te werken met het Productschap voor de Siergewas– senteelt. De hele sector van de bollenteelt dient bestreken te worden en middels verordeningen van het Productschap en overheidsingrijpen via de Arbeidsinspectie op de eigen verantwoordelijkheid gewezen te worden, die helaas nog niet optimaal ontwikkeld lijkt. Wat betreft de financiering dacht dit lid aan het aanspreken van fondsen van het Productschap, maar ook aan de idee van een opslag bij de heffing op bestrijdingsmiddelen. Van belang is de collectieve aanpak van het probleem, waardoor onderlinge concurrentieverhoudingen niet beïnvloed worden. Internationaal gezien hoeft de bollensector van eventuele maatregelen geen concurrentiebeïnvloeding te vrezen. Wat betreft concrete maatregelen dacht dit lid bijvoorbeeld aan vermindering van blootstelling aan bestrijdingsmiddelen door veran– dering in techniek en organisatie van de toepassing; voorlichting vanwege de overheid in het kader van de zorg voor de arbeidsomstandig– heden lijkt hier aangewezen. Verder dacht hij aan een verbod van de verkoop van verstuivende middelen, immers de meest schadelijke. De regering zou verder alle bestaande middelen moeten laten heronderzoeken op hun dermatoxi– citeit en neurotoxiciteit. De Commissie Toelating Bestrijdingsmiddelen dient hierbij én bij de beoordeling van nieuwe middelen naast milieucri– teria ook te werken met criteria die zijn gerelateerd aan de arbeidsom– standigheden. Dit lid bepleitte voorts de desnoods verplichte invoering van bedrijfs– gezondheidszorg in de bollensector. Het initiatief hiertoe van de Stichting Gezondheidszorg Agrarische Sector (STIGAS) verdient alle steun. Wanneer over twee jaar in de sector geen arbo-zorg van de grond is gekomen, zouden wettelijke maatregelen genomen moeten worden. Tenslotte bepleitte hij een goede campagne in de bollensector om het belang van een en ander te onderstrepen. Over twee jaar zou geïnventa– riseerd dienen te worden wat het allemaal heeft opgeleverd. De heer De Leeuw (C.D.A.) verwees eveneens naar de onderzoeken die sterke aanwijzingen opleverden voor een negatieve relatie tussen beroepsmatige blootstelling aan bestrijdingsmiddelen en de gezondheid van werkers in de bollenteelt. Onderzoeken die, zo merkte hij op, geëvalueerd zijn door het gezaghebbende TNO. Dit lid benadrukte dat het handelt om sterke aanwijzingen en niet om absolute zekerheden over bepaalde bestrijdingsmiddelen. Toch meende hij dat een en ander alarmerend genoeg was om een aantal maatregelen te treffen. De voorstellen van de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid vormsn een evenwichtige reactie. Het voorgestelde beleid, te weten vermindering van de blootstelling, verscherpt toelatingsbeleid voor bestrijdingsmiddelen, meer zorg, voorlichting en onderzoek, en een aanscherping van regelgeving, inspectie en handhaving had zijn steun. Dit alles mondt uit in een vorm van bedrijfsgezondheidszorg in de bollensector. In de reactie van de minister is het optimum gevonden tussen de noodzakelijke terugdringing van gezondheidsrisico's enerzijds en de met een forse inspanning van het bedrijfsleven en de overheid te realiseren maatregelen anderzijds. Daarbij moet maximaal gebruik gemaakt worden van de mogelijkheden van de STIGAS, zo vorm gevend aan de bedrijfs– taksgewijze benadering die de regering voorstaat.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1989-1990, 21 507 en 21 300 XV, nr. 2
2
De beleidsontwikkelingen zouden geïntensiveerd moeten worden in de richting van bollenteelt, champignonteelt, glastuinbouw en fruitteelt. Nadere onderzoeken blijven natuurlijk nodig, maar prioriteit dient nu gegeven te worden aan preventief beleid en voorlichting, daarmee gestalte gevend aan bedrijfsgezondheidszorg in die sectoren. Dit lid benadrukte dat geïntensiveerd overleg tussen het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en de STIGAS essentieel is. Hij kon zich voorstellen dat er tussen overheid en bedrijfsleven convenanten tot stand komen. Hij bepleitte opname van STIGAS in de werkgroep die zich bezig houdt met de implementatie van ARBO '91 in de agrarische sector. De ervaringen tot nu toe zijn weliswaar niet altijd even goed geweest, denkend aan bijvoorbeeld de bolontsmettingsmaatregelen die nimmer van de grond zijn gekomen, doch die mochten een hernieuwde inten– sieve samenwerking thans niet in de weg staan. Wat betreft de toetsing van bestaande en nieuwe bestrijdingsmiddelen aan deels nog nieuw te formuleren criteria, merkte dit lid op dat dit veel tijd, energie, geld en menskracht zal vergen. Hij vroeg de regering naar de haalbaarheid van het ambitieuze programma van de Commissie Toelating Bestrijdingsmid– delen (CTB). Tenslotte merkte hij op dat toetsing aan arbeidshygiënische criteria weliswaar geboden is, maar die dienen er dan natuurlijk wel te zijn en zo expliciet mogelijk. De heer Blauw (V.V.D.) merkte op zich op hoofdlijnen met het voorge– stelde beleid te kunnen verenigen. Elke handeling die nadelig is voor gezondheid en milieu dient natuurlijk in beginsel vermeden te worden. In beginsel, want we kunnen natuurlijk niet elk risico vermijden. Wanneer er echter indicaties zijn dan het omgaan met bestrijdingsmiddelen in de bollenteelt risico's met zich brengt voor met name de huid en het zenuw– stelsel, dan moeten er stellingen betrokken worden, zonder absolutistisch te worden. Dit lid zou gaarne een nadere toelichting willen hebben van de bewindslieden bij wat moet worden verstaan onder verouderde apparatuur en verbeterde arbeidshygiëne. Verder verbaasde het hem dat er blijkbaar een herbeoordeling nodig is van bestaande bestrijdingsmid– delen naar hun derma– en neurotoxiciteit. Is deze behoefte ontstaan op basis van nieuwe detectiemethoden of zijn bij de toelating beoordelings– fouten gemaakt? Welke gevolgen heeft deze herbeoordeling voor de totstandkoming van het meerjarenplan gewasbeschermingsmiddelen en voor de voorgenomen herstructurering van de CTB? Bestaat niet het risico dat toegelaten middelen alsnog worden afgekeurd terwijl er nog geen alternatieven zijn? Verder informeerde dit lid naar het gebruik van OECD-onderzoeksprotocollen en naar de harmonisering binnen Europa. Hij vroeg ook naar de eventuele consequenties die de minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij zou willen verbinden aan de uitslag van de herbeoordeling: zal hij daarbij uitgaan van het «next best»-principe of het «nul-risico»-criterium hanteren? Wat betreft de financiering van een en ander wordt overwogen de tarieven voor de toelatingsbeoordeling van nieuwe middelen te verhogen. Op zich is tarifering hierbij te rechtvaardigen, maar dit lid wees op de verstarde beoordelingsprocedure die thans bestaat en waaruit de toelating van ongeveer één middel per jaar voortkomt. Hoe beoordeelt de minister dit? Tot slot deelde hij mede een tegenstander te zijn van een heffing op de middelen zelf, zoals gesuggereerd door de heer Middel. Mevrouw Schimmel (D66) merkte op dat nergens ter wereld zo intensief met bestrijdingsmiddelen wordt omgegaan als in de Neder– landse land– en tuinbouw. In Nederland werd in 1986 50 miljoen kilo bestrijdingsmiddelen gebruikt en het landelijk gemiddelde bedraagt 9 kilo per hectare. Beperkt tot de bollensector gaat het om 133 kilo per hectare per jaar.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1989-1990, 21 507 en 21 300 XV, nr. 2
3
Frequent gebruik van bestrijdingsmiddelen leidt tot aantasting van de gezondheid, vergiftiging van de bodem en van oppervlakte– en grond– water, bij de laatste wordt de norm zelfs hier en daar honderd– tot tweehonderdmaal overschreden. Bestrijdingsmiddelen komen ook in het drinkwater terecht en verspreiden zich ook door de lucht naar woongebieden. Tenslotte draagt ook de productie van bestrijdingsmiddelen aanzienlijk bij aan de milieu– vervuiling zowel in Nederland als daarbuiten. De bollenteelt is in de loop der jaren geheel van de chemische middelen afhankelijk geworden. Vroeger werd, zo had zij uit gezagheb– bende bron vernomen, meer aandacht besteed aan het resistent maken van de bollen. Centraal staat nu echter niet de milieubescherming, maar de arbeidsomstandigheden, hoewel die hand in hand zouden moeten gaan. Eénvijfde van de vergiftigingen op het werk die ter kennis komen van het Nationaal Vergiftigingsinformatiecentrum van het RIVM is afkomstig uit de land– en tuinbouw, terwijl daar toch slechts vier procent van de beroepsbevolking werkzaam is. Het is blijkbaar een ouderwetse bedrijfstak met een lage milieu– en arbeidsomstandighedennorm en slechte arbeidsvoorwaarden. Werkers in de bollenteelt komen direct met bestrijdingsmiddelen in aanraking, door bol– en grondontsmetting, onkruidbestrijding en ontsmetting van opslagplaatsen. De vergiftigingen in de bollenteelt zijn nu aangetoond, maar dezelfde omstandigheden doen zich voor in de glastuinbouw, pootgoed en aardappelteelt, fruitteelt, champignonteelt en boomteelt. Voor deze sectoren dienen dus dezelfde maatregelen genomen te worden als voor de bollenteelt. Dit lid vond de nu voorgestelde maatregelen niet ver genoeg gaan. Beperking van blootstelling door voorlichting, door nieuwe technieken, aanscherping van toelatingsbeleid, eventueel over twee jaar verplicht– stelling van een bedrijfsgezondheidsdienst, vervolgonderzoek op een termijn van vier tot vijf jaar, onderzoek (nota bene) naar aanscherping van regelgeving en gerichte handhavingsacties, dit alles ten bedrage van vier miljoen gulden, zonder dekking, dat zijn de voorgestelde maatre– gelen. Opvallend is dat nergens gesproken wordt over vermindering van het gebruik van bestrijdingsmiddelen, ook vanuit het oogpunt van arbeidsomstandigheden. Het gebruik zou tenminste tot de helft dienen te woren teruggebracht. Wat is de regering op dit punt van plan? Hoe verloopt de samenwerking tussen de ministers van SZW, LNV en WVC? Waar zal de dekking voor de benodigde gelden gevonden worden? Mag er het een en ander verwacht worden van deze renderende bedrijfstak zelf? Het spreekuur in het academisch ziekenhuis voor werkers in de bollenteelt is betaald door het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, de kosten bedroegen 600 000 gulden. Intussen heeft het productschap voor de Siergewassen een reserve van enkele tientallen miljoenen guldens. De bedrijfstak zou de maatregelen, net zoals van de industrie verwacht wordt, uit eigen zak moeten gaan betalen. De leges voor de toelating bedragen ongeveer 500 gulden, in de Verenigde Staten moeten er tonnen voor betaald worden. Kan de minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij onderschrijven dat de Nederlandse leges belachelijk laag zijn? Zo ja, kunnen er voorstellen verwacht worden om de toelatingsprocedure kostendekkend te maken? Hoe zal middels regelgeving vernieuwing van technieken plaatsvinden? Worden dat verordeningen van het productschap? Dit lid bepleitte een duidelijke formulering van de doelstellingen. Op termijn zou er, indien apparatuurvernieuwing na twee jaar uitblijft, regelgeving op grond van de Arbeidsomstandighedenwet moeten komen. Het aangekondigde vervolg– onderzoek mag het nemen van maatregelen absoluut niet in de weg staan. Dit lid zou een jaarlijkse voortgangsrapportage op prijs stellen.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1989-1990, 21 507 en 21 300 XV, nr. 2
4
Kan in de toelichting op de begroting voor 1991 gemeld worden wat tot dan toe de resultaten van de handhavingsinspanningen zijn en tevens aangegeven worden wat het effect is geweest van eerdere interventies? De heer Van der Vlies (S.G.P.) betoogde dat het weinig toelichting behoeft dat er zowel voor de gezondheid als voor het milieu risico's zijn verbonden aan het werken met bestrijdingsmiddelen in de bollenteelt. Ook de historische achtergrond is duidelijk: technische vooruitgang, rendementsverbetering, intensivering zijn enkele trefwoorden. Op de geconstateerde risico's moet zo slagvaardig mogelijk gerea– geerd worden. Mét de bewindslieden was hij van mening dat een normale bedrijfsvoering intussen wel doorgang moet kunnen vinden. Het had dit lid bijzonder deugd gedaan dat de regering in de brief aangeeft in samenspraak met de bedrijfstak tot een aanpak van de problemen wenst te komen, door overleg over onderzoek, voorlichting en regelgeving. De sector zelf heeft intussen gelukkig ook reeds initiatieven genomen. Er liggen mogelijkheden op het vlak van technische verbeteringen maar ook op dat van de bewustwording van risicovolle handelswijzen. Het is wel zaak niet aan de verleiding toe te geven onder verwijzing naar onderzoek op onderzoek een en ander op de lange baan te schuiven. Dit lid had in de brief van de regering passages aangetroffen die toch zo uitgelegd zouden kunnen worden. Afsluitend gaf hij te kennen op hoofdlijnen met de voorstellen in te stemmen. Kortheidshalve sloot hij zich aan bij de door andere woordvoerders gestelde vragen over de financiering. Dat er in de sector iets dient te gebeuren blijkt uit het feit dat bij 250 geïnspecteerde bedrijven maar liefst honderd interventies nodig waren. Antwoord van de bewindslieden De minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid merkte op dat het onderzoek naar de effecten van bestrijdingsmiddelen in de bollensector terecht veel aandacht heeft gekregen. Het onderzoek is aanleiding geweest om ook in belendende sectoren zoals de glastuinbouw en andere genoemde sectoren soortgelijk onderzoek te laten verrichten. Aangenomen mag immers worden dat zich daar dezelfde soort risico's voordoen. Ook daar zullen de nodige maatregelen getroffen moeten worden. De minister was verheugd over de waardering die de voorgestelde aanpak bij alle woordvoerders, op mevrouw Schimmel na, ondervond. Kenmerk daarvan is inderdaad het streven naar een integrale benadering: wat kan er gedaan worden bij de bron ofwel de toelating en het gebruik. Voorlichting, handhaving en verbetering middels onderzoek zijn de instrumenten. De vraag of er vroeger bij de toelating van middelen misschien slordig– heden zijn begaan beantwoorde de minister door er op te wijzen dat onderzoeken nu eenmaal nieuwe gegevens opleveren, op basis waarvan de toelatingscriteria nog eens goed bezien dienen te worden en te heroverwegen op grond van bijgestelde normen. Overwogen wordt inderdaad om de kosten hieraan verbonden te bestrijden door middel van tariefsverhoging. Het is immers niet onredelijk een producent te confron– teren met de kosten van de beoordeling van zijn producten voordat ze op de markt worden toegelaten. Het gaat bij het onderwerp dat nu ter tafel ligt inderdaad over de arbeidsomstandigheden in een sector en over de productiemethoden voorzover die daar invloed op hebben. In het kader van de bedrijfstaks– gewijze benadering van de arbeidsomstandighedenproblematiek is een project in voorbereiding voor de land– en tuinbouw en de veeteelt. Dat project verkeert thans in de verkenningsfase. In de loop van 1991 zal het zijn beslag krijgen. Bij de voorbereiding daarvan zijn ondermeer
Tweede Kamer, vergaderjaar 1989-1990, 21 507 en 21 300 XV, nr. 2
5
betrokken de STIGAS en organisaties van werkgevers en werknemers in deze sectoren. De suggesties die in dit mondeling overleg met name gedaan worden met betrekking tot de financiering, zoals tariefsverhoging of een heffing, en het organisatorisch kader kunnen in het overleg tussen partijen worden meegenomen. Alle partijen zijn doordrongen van de ernst van de risico's voor met name de huid en het zenuwstelsel, risico's die overigens zowel de werknemers als de werkgevers in deze sector lopen, hetgeen een reden temeer is voor een gezamenlijke inspanning. De heer Blauw (V.V.D.) merkte op dat het wat te gemakkelijk is om te stellen dat de kosten van een en ander door de werkgevers in de bollen– teelt gezamenlijk gedragen kunnen worden. De internationale concurren– tiepositie is namelijk wel degelijk in het geding, ook al wordt de indruk gewekt dat Nederland in de bollenteelt zowat een monopoliepositie zou innemen. Qua inkomenspositie en rendement is de laatste jaren echter sprake van een grote achteruitgang. Door de liberalisering in Europa worden bijvoorbeeld in Oost-Europa op contractbasis bloembollen gekweekt, en langs de hele Europese kust ziet men een uitbreiding van het bloembollenareaal. De minister benadrukte echter dat de Nederlandse telers ten opzichte van elkaar geen concurrentiebeïnvloeding te vrezen hebben. Aan alle werkgevers in Nederland mag de eis gesteld worden dat de arbeidsom– standigheden zodanig zijn dat de gezondheid er niet door in gevaar wordt gebracht. Als in een sector daardoor extra kosten gemaakt moeten worden, zijn dat productiekosten van die sector die aan de sector zelf mogen worden toegerekend. Gezondheidsrisico's mogen niet onderge– schikt gemaakt worden aan andere overwegingen. Gezondheidsrisico's zijn dus ook het uiteindelijke criterium bij de beoordeling van gewasbeschermingsmiddelen. Wat betreft de aanscherping van de arbeidsomstandighedennormen zal gebruik gemaakt worden van de publicatiebladen van de Arbeidsin– spectie (de zogenaamde P-bladen). Binnen nu en één jaar zal een dergelijk P-blad worden uitgebracht voor de bollensector. Die normen zullen dan dus helder zijn evenals de handhavingscriteria. Ook in de sfeer van de voorlichting zullen in het kader van de te ontwikkelen bedrijfsge– zondheidszorg activiteiten worden ontplooid, met name in de sfeer van de agrarische arbeidshygiëne en technisch-hygiënische consultancy ten behoeve van kwekers en handelsbedrijven, verder zullen er spreekuren komen voor huidklachten. Wat betreft het follow-up-onderzoek merkte de minister op dat dat zich nu eenmaal over enkele jaren dient uit te strekken om lange-termijn– effecten te künnen opsporen. Wél wilde de minister tegemoet komen aan het verzoek van mevrouw Schimmel om de Kamer over ongeveer twee jaar te rapporteren over het totale resultaat van de genomen maatregelen en ondernomen activiteiten inzake ongewenste bestrijdings– middeleneffecten. Ook in de memorie van toelichting bij de begroting zal relevante informatie worden opgenomen. De minister zegde toe de Kamer binnen een jaar te rapporteren over de vorderingen die in de bollensector gemaakt worden bij de invoering van bedrijfsgezondheidszorg. Indien binnen twee jaar geen vorderingen zijn gemaakt, zal overgegaan worden tot verplichtstelling. Voor die verplichtstelling hoopte de minister dan ook de steun van het parlement te verkrijgen. Uiteraard zullen eventueie harmonisatierichtlijnen van de EG van toepassing verklaard worden. Wat betreft het «nextbest»-criterium waar de heer Blauw over sprak merkte de minister op dat overwegingen van redelijkheid en billijkheid tegenover de sector natuurlijk een belangrijke rol zullen spelen.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1989-1990, 21 507 en 21 300 XV, nr. 2
6
De minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij merkte op dat het gebruik van bestrijdingsmiddelen in de landbouw en verwante sectoren thans voortdurend op de politieke agenda prijkt, en terecht. Het gebruik van bestrijdigingsmiddelen is de laatste decennia aanzienlijk toegenomen, tegelijkertijd is het assortiment natuurlijk veranderd. De kennis over de negatieve gevolgen van het gebruik ervan is eveneens enorm toegenomen, mede onder invloed van sterk ontwikkelde meettechnieken voor additieven, residuen en wat dies meer zij. In dit mondeling overleg komen de veiligheidsaspecten aan de orde voor diegenen die beroepsmatig met de bestrijdingsmiddelen in aanraking komen. Als eerstverantwoordelijke minister voor de uitvoering van de Bestrijdingsmiddelenwet voelde hij zich medeverantwoordelijk voor de arbeidsomstandigheden in de agrarische sector. Gelukkig is vandaag de dag ook in die sector veel aandacht voor de risico's van de werkende mens, een sector waar niet alleen door het gebruik van bestrijdingsmid– delen rnaar ook door mechanisatie zich veel bedrijfsongelukken voordoen. Een goed voorbeeld van die aandacht is het onderzoeks– rapport van de Wetenschapswinkel van de Leidse Universiteit, dat ten grondslag ligt aan de brief van de minister van Sociale Zaken en Werkge– legenheid en dit mondeling overleg. De minister onderschreef de resul– taten van het onderzoek en dus ook de maatregelen die zijn collega voorstelt. Met medewerking van alle betrokkenen valt nog heel wat te bereiken als het gaat om het verbeteren van technieken en werkme– thoden bij de toepassing van bestrijdingsmiddelen. De sector is niet onwelwillend, gewezen is al op de activiteiten van de STIGAS en het Landbouwschap, maar ook de standsorganisaties in de onderhavige sector hebben positief op de brief gereageerd. Een en ander moet nog we! vertaald worden naar de vele individuele ondernemingen. Dit is ook in het belang van de ondernemingen. Een sector immers waar niet veilig gewerkt kan worden, heeft geen perspectief. De door zijn collega van Sociale Zaken en Werkgelegenheid voorgestelde maatregelen lopen parallel met het gewasbeschermingsbeleid zoals dat de komende jaren gestalte zal krijgen in het meerjarenplan gewasbescherming, zo merkte de minister op. In het najaar zal de regering een beslissing daarover aan de Kamer voorleggen. Een van de doelstellingen van het meerjarenplan is een herbezinning op het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen of bestrijdingsmiddelen, die ertoe moet leiden dat dat gebruik aanzienlijk gereduceerd wordt. Dat wil dus zeggen: een aanpak bij de bron, zoals door de heer Middel bepleit. Alle risico's zijn daarmee nog niet verdwenen, maar in het jaar 2000 zal wel een vermindering bereikt kunnen worden van werkzame stoffen met vijftig procent, voor grond– ontsmettingsmiddelen zelfs met zeventig procent. In de bloembollenteelt is meer dan de helft van de gebruikte bestrijdingsmiddelen bestemd voor grondontsmetting, zodat de kans op aanraking aanzienlijk geringer wordt als de reductie heeft plaatsgevonden. De minister steunde de opvatting van de heer Blauw dat de bloembollensector natuurlijk wel moeten kunnen overleven. Nederland is geen eiland. Voorts onderschreef hij hetgeen mevrouw Schimmel naar voren had gebracht over het intensieve gebruik van bestrijdingsmiddelen in Nederland en het naar de achter– grond verdrongen zijn van pogingen de bloembollen meer resistent te maken. In het meerjarenplan gewasbeschermingsmiddelen en de landbouwstructuurnota zal daar in het kader van de geïntegreerde systemen bij de bedrijfsvoering veel aandacht aan besteed worden. Gewasbeschermingsmiddelen zullen veel minder en veel effectiever gebruikt gaan worden. In antwoord op opmerkingen van de heer Blauw merkte de minister op dat de toelating tot Nederland van nieuwe gewas– beschermingsmiddelen inderdaad dient te verbeteren. Die toelating is mede gestagneerd door de omvangrijke interdepartementale coördinatie die daaraan te pas komt en het tot voor kort ontbreken van duidelijke
Tweede Kamer, vergaderjaar 1989-1990, 21 507 en 21 300 XV, nr. 2
7
milieucriteria. Binnenkort zal een flexibeler toelatingsbeleid gevoerd kunnen worden. Het hanteren van effectiviteits–, gezondheids–, milieu– en arbeidshygiënische criteria betekent inderdaad extra belasting voor de CTB, die echter wordt opgevangen door een betere toerusting. Bovendien zullen er ook vanuit betrokken departementen inspanningen geleverd gaan worden. Harmonisering op Europees niveau sprak volgens de minister vanzelf, maar het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen moet wel beoordeeld worden vanuit het gegeven dat in het waterrijke Nederland dit gebruik anders zal moeten zijn dan in hogergelegen gebieden. De nulrisico's waar de heer Blauw over sprak zijn niet te reali– seren, zo meende de minister. Grote voorzichtigheid is het uitgangspunt. Wat betreft de financiering merkte de minister op dat tariefsverhoging thans niet opportuun is omdat er nauwelijks een middel wordt toege– laten. Zodra de versnelde toelating is gerealiseerd zullen de tarieven waarschijnlijk worden aangepast, om de verantwoordelijkheid voor de financiering duidelijker bij de producent te leggen. In de landbouwstruc– tuurnota wordt overwogen een bestemmingsheffing op het gebruik van bestrijdingsmiddelen in Nederland te introduceren, die dan met name gebruikt gaat worden voor het oplossen van knelpunten bij de toepassing van die middelen. Gedachtenwisselïng in tweede termijn De heer Middel (P.v.d.A.) constateerde dat hij zich over de finan– ciering geen zorgen meer hoefde te maken, het gaat immers volgens de bewindslieden om productiekosten in een sterk ontwikkelde sector, waarbinnen men doordrongen is van de problematiek. Geen duidelijkheid echter bestaat echter over de toepassing van arbeidsomstandighedencri– teria, die nog altijd anders van aard zijn dan de overigens ook zeer belangrijke gezondheidscriteria. Verheugd was dit lid over de duidelijke toezegging over de introductie van bedrijfsgezondheidszorg in de sector, maar daar dient ook arbeidsomstandighedenzorg onder begrepen te worden. Juist in de bollensector betekent dat betrokkenheid van geheel eigen specialismen, bijvoorbeeld uit Wageningen. De heer De Leeuw (C.D.A.) vroeg of de arbeidshygiënische criteria, die ook de CTB gaat hanteren, nu ook geëxpliciteerd en uitgedragen worden in de P-bladen of op een andere manier. Betekent de betrok– kenheid van de STIGAS deelname aan de werkgroep ARBO '91 in de bollensector? Tenslotte merkte dit lid op dat zijn fractie een slag om de arm houdt als het gaat om de introductie, in de landbouwstructuurnota, van een bestemmingsheffing op kunstmest en bestrijdingsmiddelen. Mevrouw Schimmel (D66) was ingenomen met de aandacht van de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid voor de arbeidsomstan– digheden in de bollensector en met het feit dat de kosten daarvan in ieder geval voor een deel voor die bedrijfstak zullen zijn, middels genoemde heffingen. Zij betreurde het dat niet wordt toegekomen aan een beperking van het gebruik van bestrijdingsmiddelen, er wordt slechts verwezen naar een meerjarenplan dat er nog niet is. Het woord gewasbe– schermingsmiddelen vond zij overigens verhullend, liever gebruikte zij het begrip bestrijdingsmiddelen of pesticiden. Verder had zij de indruk dat de overlevingsstrategie voor de sector nog teveel nadruk krijgt, terwijl die naar haar mening thans behoort te liggen bij de zorg voor het milieu en de arbeidsomstandigheden.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1989-1990, 21 507 en 21 300 XV, nr. 2
8
De minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid merkte op dat het element van de terugdringing van het gebruik van bestrijdings– middelen nadrukkelijk is opgenomen in het in het komende najaar uit te brengen meerjarenplan gewasbescherming. Overigens garandeert die terugdringing nog niet dat ook de gezondheidsrisico's afnemen. Desal– niettemin moet de vermindering van het gebruik hoge prioriteit hebben, ook vanuit milieu-oogpunt. De verbreding van bedrijfsgezondheidszorg tot arbeidsomstandighedenzorg wilde de minister inbrengen in het bedrijfstaksgewijze overleg dat reeds in de marktverkenningsfase van het Arbo '91-project met de sociale partners en dus ook met de STIGAS plaats zal vinden. Bij de toelatingscriteria gaat het echter in de eerste plaats om veiligheid en gezondheid. De arbeidshygiënische aspecten zullen zeker aandacht krijgen in de sfeer van de voorlichting, maar in de P-bladen gaat het vooral om criteria waaraan de arbeidsomstandigheden als zodanig moeten voldoen. De minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij gaf aan dat het begrip gewasbeschermingsmiddelen gebruikt wordt wanneer het gaat om bestrijdingsmiddelen in de landbouw. Ook buiten de landbouw worden echter bestrijdingsmiddelen gebruikt, bijvoorbeeld in opslag– plaatsen en in huishoudens. 2. Evaluatie regeling 1989 personeelsvoorziening in de agrarische sector in Noord– en Zuid-Holland en de regeling 1990 personeelsvoorziening in de agrarische sector (21 300 XV nr. 80) Vragen en opmerkingen uit de Commissie De heer Van der Vlies (S.G.P.) verwees naar de geschiedenis van de zogenaamde bollenregeling. Begin tachtiger jaren werd om buitenlands– politieke redenen de aanwezigheid van met name Polen gedoogd. Naar zijn mening zijn redenen van dezelfde aard ook thans aanwezig. Vanaf 1987 is het beleid er op gericht geweest arbeidskrachten van buiten de Europese gegemeenschap terug te dringen, mede gelet op de illegaliteit. Voor dat beleid had de S.G.P.-fractie alle begrip, mede gelet op het grote aantal werkzoekenden in eigen land. Wat betreft de evaluatie van de regeling 1989 constateerde dit lid echter weinig gunstige effecten. De illegaliteit is zelfs eerder toe– dan afgenomen. De kern van de regeling 1990 is naar zijn mening het terugdringen van vrijblijvendheid en het benadrukken van de verantwoordelijkheid van de individuele werkgever. De regeling maakt de inzet van werknemers van buiten de lidstaten van de EG veel moeilijker. De belangrijkste vraag nu is natuurlijk of de substi– tutie van die werknemers van de grond komt. Berichten over de projecten in Alkmaar en Amsterdam wijzen er op dat die substitutie niet echt lukt. De helft van de geworven arbeidskrachten haakt volgens die berichtgeving na korte tijd af. Vele anderen bedanken voor de gelegenheid na voorlichting ontvangen te hebben over de arbeidsvoor– waarden en –omstandigheden. Dit leek dit lid geen acceptabele situatie. Dit jaar treden als extra complicaties op een vroege oogst, late schoolva– kanties in de regio, een enorme stagnatie in het bollen pellen en een enorme opslag op de bedrijfsterreinen met alle risico's voor de kwaliteit van het product. Kortom, wordt de subsitutie waargemaakt? De heer De Leeuw (C.D.A.) wees op de eerste plaats naar de initi– atieven in de sector zelf, vanuit het Landbouwschap, zoals bedrijfsver– zorging, scholing, pooling, combinatiebanen en dergelijke, juist in de richting van de tuinbouw en de bloembollensector. Deze initiatieven verdienen alle steun. Ook in de nieuwe tripartite structuur van de arbeidsvoorziening moet een dergelijke sectorsgewijze benadering zijn
Tweede Kamer, vergaderjaar 1989-1990, 21 507 en 21 300 XV, nr. 2
9
kansen blijven krijgen. Intussen worden we geconfronteerd met «eilanden van werkloosheid in zeeën van werkgelegenheid». De projecten die nu lopen, ondermeer via Uitzendbureau Start, zijn deels teleur– stellend. Zo kwam uit Haarlem het bericht dat het uiteindelijke resultaat van de bemiddelingspoging van de minderhedencoördinator van het arbeidsbureau nihil was, in Aalsmeer, waar de zogenaamde lease– autoconstructie geldt, zijn nog altijd tweemaal zoveel vacatures dan gegadigden. Meer hoopgevend zijn het Start/G.A.B.-project in Amsterdam, waar alle 500 vacatures vervuld schijnen te gaan worden, en het project in het Westland, hoewel ook daar nog maar de helft van de vacatures is vervuld. Concluderend merkte dit lid op dat het ook door dit kabinet voorgestane beleid van het aanscherpen van rechten en plichten nu echt gerealiseerd moet gaan worden, dat wil zeggen een minder vrijblijvend omspringen met het begrip passende arbeid en een sanctie– beleid dat door de uitvoerende instanties ook echt wordt toegepast. Een en ander staat beschreven in de thans voorliggende bollenregeling 1990. Van de andere kant dienen ook de werkgevers in de sector meer gedisci– plineerd om te gaan met vacaturemelding. Is de regeling 1990 in goed overleg met hen tot stand gekomen? Er is momenteel de nodige kritiek te vernemen op de regeling. De maatregelen en inzet tot nu toe is gericht op de langer durende, meer structurele werkgelegenheid. De grens ligt ongeveer bij twee maanden. De problemen spitsen zich echter toe op de duizenden vacatures voor korte tijd, bijvoorbeeld een aantal weken. Scholieren vullen slechts een deel van die vacatures op. De C.D.A.-fractie zou willen pleiten voor een soepel en clement beleid waar het gaat om die acute, enkele weken aanhoudende behoefte aan arbeids– krachten. Gelet op de doelstelling van het beleid in het algemeen, ook door de C.D.A.-fractie onderschreven, lijkt dit voor de minister welhaast een prisonner's dilemma. Op dit moment leek het dit lid niet zinvol op het vraagstuk van de gelegenheidsarbeid als zodanig in te gaan, het wachten is overigens op een advies van de Sociale Verzekeringsraad. Afsluitend verzocht dit lid de ervaringen die dit jaar worden opgedaan grondig met het betrokken bedrijfsleven door te nemen en daar lering uit te trekken voor het volgend jaar. Mevrouw Schimmel (D66) vroeg zich af, de Bollenregeling 1990 lezende, of de conclusies van de evaluatie van de regeling 1989 niet overgeschreven zouden kunnen worden bij de evaluatie van de regeling 1990. Het zou haar niet verbazen als ook volgend jaar zou blijken dat de regeling niet beantwoordt aan het doel en dat de illegaliteit in de tewerk– stelling in de bollensector weer is toegenomen. Verwacht de minister dat de illegale tewerkstellingen zullen afnemen wanneer de werkgevers in de bollensector geen vergunningen meer zullen krijgen voor werknemers van buiten de lidstaten van de EG? Het ontbreken van een vergunning is nu juist het kenmerk van de illegaliteit, de regeling doet daar niets toe of af. De kern van de regeling 1990 is de accentverschuiving van de vergunningplicht naar de arbeidsvoorziening. Door het wegvallen van de vergunningplicht is de regeling echter moeilijk te doorgronden. Hoe beoordeeit de minister de arbeidsvoorzieningsprojecten tot nu toe? In punt 5b van de regeling worden weer speciale stimuleringsmaat– regelen aangekondigd voor de arbeidsbureaus in Amsterdam, Alkmaar, Lisse en Hoorn. Het onder punt 5a aangekondigde, namelijk dat alle betrokken arbeidsbureaus vooraf afspraken zullen maken met de gemeentelijke sociale diensten in hun regio die ertoe zullen leiden dat geschikt geachte personen die een uitkering ontvangen krachtens de ABW of de RWW beschikbaar komen voor in de agrarische sector te verrichten werkzaamheden, had haar zeer verbaasd. Betekent dit dat niet-werkzoekenden zich beschikbaar moeten gaan stellen voor de arbeidsmarkt? Onder punt 5b wordt immers nadrukkelijk gesproken over
Tweede Kamer, vergaderjaar 1989-1990, 21 507 en 21 300 XV, nr. 2 10
de selectie van werkzoekenden. Wat betreft het sanctiebeleid, genoemd in onderdeel 4, wordt gesproken over weigering van redelijk werkaanbod. Wat moet onder een redelijk werkaanbod worden verstaan? Horen daar ook de werkomstandigheden, de duur van de arbeid en de arbeidsvoor– waarden bij? Wat zijn verder geschikt te achten personen? Wat betreft de 22-dagenregeling, waar een adviesaanvraag over is uitgegaan, valt op dat bij het agrarisch sociaal fonds meer dan 110 000 gelegenheidswerk– contracten waren geregistreerd. Tegelijkertijd zijn er 2270 vacatures gemeld in 1989 voor gelegenheidscontracten. De 22-dagenregeling blijkt, zo valt te lezen, een belemmering om tot passende aansluiting tussen vraag en aanbod te komen. Denkt de minister aan een afschaffing van de 22-dagenregeling, die is gebaseerd op het zogenaamde Rarirei– tenbesluit? Of zal de regeling alleen in de vakantiemaanden van kracht blijven? Tenslotte vroeg dit lid aandacht voor de contröle op de toepassing van de Wet Arbeid Buitenlandse Werknemers (WABW). Gebrek aan celruimte zou er de oorzaak van zijn dat een aantal contröle acties niet is doorgegaan. Zij vroeg om een nadere toelichting op dit verband. De heer Blauw (V.V.D.) merkte op dat de seizoensgebonden arbeids– situaties in de land– en tuinbouw al jaren de aandacht hebben. Hij schroomde niet de stelling te poneren dat in het verleden de toen zeer ruime regeling door de bedrijven wel eens misbruikt is. Hij kon zich voorstellen dat aan werknemerszijde de vraag was gerezen naar een aanpassing van de regeling, omdat het gaat om structurele werkgele– genheid. De aanpassingen zijn echter van dien aard geweest dat ze zeer verstarrend uitwerken naar de praktijk van vandaag. Daar waar mogelijk moet, zo meende dit lid, tijdelijk werk opgevangen worden door medewerkers die een vaste overeenkomst hebben, bijvoorbeeld in het kader van arbeidspools, waarbij aandacht wordt besteed aan scholing en een goed sociaal pakket. Echter, in een aantal sectoren, waar sprake is van een of twee piekperioden per jaar, zoals in de bloembollensector, werkt dat concept niet. Daar is de situatie ontstaan dat gebruik gemaakt werd van het aanbod uit Polen. Evenals het lid Van der Vlies begreep ook dit lid niet welke buitenlands-politieke redenen deze situatie vroeger niet in de weg stonden, terwijl nu, nu in Polen een prille democratie is geboren, over buitenlands-politieke redenen niet meer gerept wordt. Het zou nu juist heel goed kunnen uitwerken voor de Poolse economie. Kan de minister informatie verstrekken over de reactie op de wervende adver– tenties voor het werken in de bollenteelt? Hoe is de stand van zaken bij de regionale arbeidsvoorzieningspro– jecten? Dit lid had uit berichtgeving opgemaakt dat het niet allemaal gebracht heeft wat men hoopte. Deze minister wil een straffer beleid gaan voeren dan in de voorgaande periode. Zeker voor de langere termijn zou de V.V.D.fractie dat beleid wel willen ondersteunen, maar op korte termijn biedt het geen oplossing voor het vraagstuk. Een onderscheid tussen lange of middellange termijn en de korte termijn zou in het beleid tot uitdrukking moeten komen. Alle verdragen in EG-verband natuurlijk respecterend, wanneer op het juiste moment geen arbeidskrachten uit de zuidelijke Europese landen beschikbaar zijn zal men toch toevlucht moeten zoeken bij andere landen, waar motivatie en aanbod voldoende aanwezig zijn. Kan dan van een ondernemer in de bollensector verwacht worden daar neen tegen te zeggen? De minister vroeg zich af wat onder middellange termijn moet worden verstaan. De regeling 1990 is de vierde in successie. De regeling is geleidelijk verscherpt. Dit kan toch geen korte termijnbeleid genoemd worden.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1989-1990, 21 507 en 21 300 XV, nr. 2 11
De heer Blauw (V.V.D.) verwees naar uitspraken van de minister gedaan tijdens een lezing in de bollenstreek, dat, wanneer achtereen– volgens noch op nationaal niveau noch op Europees niveau in de behoefte aan arbeidskrachten zou kunnen worden voorzien, naar het aanbod uit Oost-Europa gekeken zou kunnen worden. Het Zuid-Europese aanbod is betrekkelijk nieuw, doch dit lid had begrepen dat de werkgevers dit aanbod zeer serieus benaderden. Op korte termijn biedt het echter geen soelaas. Met name voor dit jaar vroeg hij daarvoor de aandacht van de minister. De heer Spieker (P.v.d.A.) merkte op dat in 1986 al is aangekondigd dat er een verscherpte regeling zou komen wanneer de sector zelf niet tot maatregelen wat betreft de personeelsvoorziening zouden komen. De evaluatie van de regeling 1989 toont aan dat de sector zelf geen optimale bijdrage heeft geleverd aan de oplossing van de problemen. De minister heeft dus alle recht met een verscherpte regeling te komen. Arbeidspools zijn niet van de grond gekomen met name omdat de bedrijven niet mee wilde werken. Hoe staat het er thans voor met de arbeidspools? Ook kwam het dit lid voor dat de sector weinig gedaan heeft aan het verbeteren van de arbeidsomstandigheden en het imago. De sector kan zich niet, met een taeroep op de piekbelasting, onttrekken aan regelingen die voor elke andere bedrijfstak gelden. Enige soepelheid kan overigens best betracht worden, die is ook in de regeling opgenomen. Maar de ernstige problemen in de sector, zoals het op grote schaal gebruik maken van illegale werknemers, het misbruik van de 22-dagenregeling, het niet afdragen van premies, moeten nu echt worden aangepakt. De experimenten in Amsterdam en Alkmaar maken gebruik van de wet Vermeend/Moor, zo had dit lid begrepen. Als een werkloze minimaal twee maanden meedoet, ontvangt deze het geldende CAO-loon plus nog eens 350 gulden en samen met drie anderen een lease-auto. Wat betekent dat voor de verhouding met de mensen die niet via het arbeidsbureau in de sector gaan werken en die gewoon het CAO-loon verdienen? Wat betreft het werkaanbod voor minder dan twee maanden zouden arbeidspools de oplossing kunnen bieden. Overigens meende dit lid dat het meeste werkaanbod in de sector om langer dan twee maanden gaat. Antwoord van de minister De minister meende dat door de woordvoerders de verschillende aspecten van de problematiek helder omschreven waren. Aan de ene kant de problemen van de bollentelers die geen gebruik mogen maken van een aanbod van arbeidskrachten terwijl de oogst daar is, aan de andere kant het zoeken naar een oplossing binnen de Nederlandse arbeidsverhoudingen. Dit mag een prisonner's dilemma genoemd worden. Het gaat inderdaad om eilanden van werkloosheid in zeeën van werkgelegenheid. Het werk is er, de mensen zijn er, maar het lukt in de Nederlandse samenleving niet de aansluiting te bewerkstelligen. Het is eigenlijk een beschamend probleem. In antwoord op de vraag van mevrouw Schimmel stelde de minister dat van uitkeringsgerechtigden in de RWW of langdurig werklozen in de ABW, waarvan het arbeidsbureau constateert dat ze voor het werk geschikt zijn, verlangd mag worden dat ze voor dat werk beschikbaar zijn. Met fronsende wenkbrauwen nam hij wel eens kennis van de bijzonderheden van experimenten die blijkbaar nodig zijn om het aanbod van arbeidskrachten te genereren, zoals premies en dergelijke. Tegelijkertijd had de minister begrip voor de bollentelers, die natuurlijk het meeste belangstelling hebben voor gemotiveerde arbeidskrachten. Voor de bollentelers is de verleiding groot op die gemotiveerde krachten te wachten. De vraag of de sector zelf de
Tweede Kamer, vergaderjaar 1989-1990, 21 507 en 21 300 XV, nr. 2 12
afgelopen jaren zich voldoende heeft ingespannen om de knelpunten in de personeelsvoorziening op te lossen, bijvoorbeeld via arbeidspools waardoor enige continuïteit geboden zou kunnen worden, kan beant– woord worden door te verwijzen naar de teleurstellende resultaten. Daarmee had bij de minister niet de overtuiging postgevat dat het onmogelijk was, wel dat enige druk nodig is om het van de grond te krijgen. Hoewel exacte gegevens hem niet bekend waren, meende de minister dat zowel het probleem van de illegale werknemers als van de onvoldoende premie-afdracht in de sector genoegzaam bekend waren en dat die problemen om een oplossing vroegen. Thans komt het er op aan, zo meende de minister, om het Nederlandse arbeidsaanbod in te zetten daar waar de vraag zich voordoet. Een aantal jaren is de wanverhouding tussen vraag en aanbod op de Nederlandse arbeidsmarkt zo groot geweest dat er in de sfeer van het motiveren van mensen enige terug– houdendheid is betracht. Nu is er echter alle aanleiding om inzetbare krachten te mobiliseren, en het hanteren van sancties daarbij niet uit te sluiten. Met belangstelling zag de minister de resultaten van de experi– menten in Alkmaar en Amsterdam tegemoet. Wat betreft enkele exacte gegevens waar woordvoerders om hebben gevraagd: in Aalsmeer zijn op dit moment 80 van de 100 vacatures vervuld, de resterende 20 zullen waarschijnlijk volgen; over Alkmaar zijn nog geen cijfers beschikbaar; in Amsterdam bedroeg het aantal vacatures 600 en was er eveneens een hard aanbod van 600. In totaal waren er tot 10 juni van dit jaar 2000 vacatures gemeld en naar het zich nu laat aanzien kan in die vacatures vanuit Nederlands aanbod voorzien worden. Zowel in kwantitief als in kwalitatief opzicht is de berichtgeving in de pers over de omvang van het probleem dus overdreven. Bij die 2000 vacatures bevinden zich ongeveer 600 vacatures die zonodig vanuit Spaans aanbod vervuld zouden kunnen worden. Indien de Spanjaarden uiteindelijk niet beschikbaar blijken, zouden alsnog werkvergunningen verschaft kunnen worden aan Polen. Uiterlijk drie è vier weken voor het begin van het werk moet over het Spaanse aanbod duidelijkheid bestaan. Op een vraag van mevrouw Schimmel antwoordde de minister dat het aantal visa dat dit jaar aan Polen is verstrekt 20 procent hoger ligt dan het vorig jaar verstrekte aantal. Vooralsnog moest de minister aannemen dat het hierbij handelt om toeristen, want er zijn geen werkvergunningen. De contröle-activi– teiten zullen echter worden opgevoerd tot een inzet van twintig mensen. Eigen initiatieven uit de sector worden door de minister uiteraard zeer toegejuicht. In plaats van het plantje dat hier en daar opbloeide zag hij echter graag volle velden. De heer De Leeuw (C.D.A.) merkte op dat de minister het eigenlijke probleem, namelijk de personeelsvoorziening bij kortdurende werkver– banden, onbesproken laat. De minister erkende het probleem van de piekperioden, maar wilde niet de indruk vestigen dat het vooral gaat om zulke kortcyclische werkzaamheden. Ook voor die werkzaamheden zal de arbeidsvoorzie– ningsorganisatie haar rol dienen te vervullen. Het gaat om een regionale arbeidsmarkt met bijzondere kenmerken. Maar ook uitzendbureau's, waaronder Start, kunnen hier een zeer nuttige bijdrage leveren. Wat betreft de 22-dagenregeling wilde de minister de staatssecretaris verzoeken de daarover gestelde vragen schriftelijk te beantwoorden. Wel had de minister de indruk dat het niet zo is dat alles wat bij normale arbeidscontracten geldt, bijvoorbeeld wat betreft premie-afdracht, voor contracten binnen de 22-dagenregeling per definitie niet geldt. Hierover bestaan nogal wat misverstanden. Dat de bedrijven in de sector daadwerkelijk alle vacatures aanmelden, kon de minister niet met zekerheid beamen. Verder meende de minister dat het beter ware te
Tweede Kamer, vergaderjaar 1989-1990, 21 507 en 21 300 XV, nr. 2 13
zeggen dat de regeling 1990 na overleg met het bedrijfsleven tot stand is gekomen dan in overleg. Het overleg leidde namelijk niet geheel tot overeenstemming. De relatie die door de heer Blauw gelegd werd met de Poolse democratie oordeelde de minister niet geheel ter zake. Ook met de totstandkoming van de Spaanse en Portugese democratie was de Nederlandse regering heel blij geweest. Overigens dienen de afspraken die in EG-verband worden gemaakt natuurlijk gewoon te worden nagekomen. De minister beaamde dat hij een straffer beleid ging voeren dan zijn voorganger, doch wees er op dat dit in lijn was met de voornemens van zijn voorganger. Met betrekking tot de verhouding tussen werknemers die via de arbeidsbureau's in Amsterdam en Alkmaar in de bollenteelt terecht komen en de mensen die daar op een andere wijze werkzaam worden of geworden zijn, merkte de minister op niet beducht te zijn voor een scheve verhouding met werknemers die reeds in vaste dienst zijn aangezien deze doorgaans een hoger CAO-loon zullen ontvangen. Jegens andere werknemers zou dat wel het geval kunnen zijn, maar bedacht moet dan worden dat het hier vooral gaat om een prioriteit binnen het beleid, namelijk het bieden van een opstapje aan langdurig werklozen. Overigens is het niet juist dat de lease-regeling van toepassing is in deze sector. De voorzitter van de Commissie, Doelman-Pel De griffier van de Commissie, Van Dijk
Tweede Kamer, vergaderjaar 1989-1990, 21 507 en 21 300 XV, nr. 2 14