Tweede Kamer der Staten Generaal
2
Vergaderjaar 1992-1993
22327
Oprichting luchtmobiele brigade
IMr. 6
BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN DEFENSIE Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal 's-Gravenhage, 17 november 1992 Tijdens het mondeling overleg over de luchtmobiele brigade op 6 februari jl. heb ik een situatierapport toegezegd over de behoeftestel– lingsfase voor het project «Luchtmobiel Speciaal Voertuig (LSV)». Het project heeft een betrekkelijk geringe financiële omvang en omvat de verwerving van zeer lichte wielvoertuigen voor de luchtmobiele brigade. Over de inhoudelijke aspecten van de oprichting van de luchtmobiele brigade bent u geïnformeerd met Kamerstuk 22 327 nr. 2, waarin onder andere te taken, samenstelling en de algemene wijze van optreden aan de orde komen. In dit document schets ik u achtereenvolgens een nadere detaillering van de wijze van optreden, de daarvoor benodigde voertuigen, de kwali– tatieve eisen en de kwantitatieve behoefte. Tenslotte zal ik aangeven op welke wijze de projectplanning wordt voortgezet. Wijze van optreden
De luchtmobiele brigade moet snel over grote afstand kunnen worden verplaatst om taken te vervullen die variëren van humanitaire hulp– en vredesoperaties tot optreden in crises en in een escalerend conflict van grotere omvang. Ook moet de luchtmobiele brigade in diverse interna– tionale verbanden in elk terrein zowel binnen als buiten het Navo verdragsgebied kunnen optreden. Dit moet kunnen gebeuren onder alle weersomstandigheden en onafgebroken bij dag en nacht. De tijdsduur van inzet kan variëren van enkele weken tot vele maanden. De te ontplooien gevechtskracht omvat niet alleen infanterie te voet, maar ook wapensystemen met een groter bereik, luchtverdedigingsmiddelen en bewapende helikopters. De eenheden van de luchtmobiele brigade worden van het afwach– tingsgebied naar het inzetgebied en over grotere afstanden binnen dit inzetgebied in beginsel door de lucht verplaatst met transporthelikopters.
215862F ISSN0921 7371 Sdu Uitgeverij Plantijnstraat 's Gravenhage 1992
Tweede Kamer, vergaderjaar 1992-1993, 22 327, nr. 6
Eenmaal aan de grond gezet, verplaatsen de infanterie-eenheden zich te voet. Voor de verkennings–, panserbestrijdings–, gevechtsondersteu– nings– en commandovoeringselementen van de brigade is echter een grotere mobiliteit op de grond nodig om de brigade in een betrekkelijk groot gebied te laten optreden. Bijvoorbeeld bij het uitvoeren van een opdracht tot gebiedsbeveiling kan de grootte van het gebied voor de brigade 20 bij 50 km bedragen. Voor het over betrekkelijk korte afstand verplaatsen van de opstelling van mortieren, luchtverdedigingsmiddelen, geniemateriaal of commandocentra kunnen niet steeds helikopters worden ingezet. Gezien het gewicht van de mee te voeren wapensys– temen en verbindingsmiddelen zijn hiervoor wielvoertuigen noodzakelijk. Transporthelikopters verschaffen de brigade de benodigde tactische mobiliteit vanuit het afwachtingsgebied naar het inzetgebied en binnen dit inzetgebied door de lucht; voertuigen verschaffen de mobiliteit aan onder meer verkennings–, commandovoerings–, pantserbestrijdings– en gevechtsondersteunende middelen over kortere afstanden op de grond. Helikopters en voertuigen vullen ekdaar aan. De noodzakelijke mobiliteit op de grond wordt voor de betreffende brigade-eenheden in onder– staande tekst nader toegelicht. Verkenningseenheden hebben onder meer als taak een gebied te bewaken en snel inlichtingen te verzamelen. Als zij vijandelijke elementen hebben waargenomen, moeten zij daarmee zichtcontact houden en er voortdurend aan de eigen eenheden informatie over verschaffen. Uitgaande van mobiele vijandelijke elementen moeten verkenningseen– heden voor hun taak kunnen beschikken over een gelijkwaardige mobiliteit. De middelen voor de pantserbestrijding op compagnies– en bataljons– niveau moeten snel en flexibel kunnen worden ingezet. Daarvoor is een mobiel grond-gebonden wapenplatform voor pantserbestrijdingswapens noodzakelijk. Gevechtsondersteunende eenheden (mortier– en genie-eenheden) hebben behoefte aan transport ter ondersteuning van de infanterieba– taljons voor onder meer de bevoorrading met munitie, mijnen en spring– middelen. Vooral de mortieren 120 mm zullen ter vermindering van de eigen kwetsbaarheid snel en veelvuldig moeten verplaatsen over kortere afstanden. Zonder een trekkend voertuig is dit niet mogelijk. Luchtverdedigingseenheden vereisen op compagnies– en bataljons– niveau een transportmiddel in verband met gewicht en omvang van de schaarse Stinger afvuursystemen. Gewonden moeten met een voertuig snel kunnen worden afgevoerd naar locaties vanwaar de helikopters deze taak verder kunnen overnemen. De brigadestaf en de staven van de subeenheden van de brigade hebben voor de commandovoering behoefte aan draagplatforms en energievoorziening voor hun verbindingsmiddelen. Kwalitatieve eisen De luchtmobiele brigade moet kunnen beschikken over een wielvoertuig dat speciaal geschikt is voor het optreden van de luchtmo– biele brigade. Een dergelijk «luchtmobiel speciaal voertuig (LSV)» dient in een zwaardere en onder een lichtere transporthelikopter te kunnen worden vervoerd. Het moet een multifunctioneel transportvoertuig zijn, dat ook geschikt is als wapenplatform voor verschillende wapens en drager van verbindingsmiddelen ten behoeve van de commandovoering.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1992-1993, 22327, nr. 6
Gewicht. Op basis van een inventarisatie van de gewichtsklasse van de op dit moment bekend zijnde typen LSV, wordt uitgegaan van een streef– gewicht van 1200 kg voor een LSV in onbeladen toestand. De minimale «liftcapaciteit» van de te verwerven transporthelikopters zal 1840 kg bedragen. Afmetingen. Aangezien het LSV in zwaardere transporthelikopters moet kunnen worden vervoerd, zijn de streefgetallen voor de maximale afmetingen van het LSV: hoogte: 150cm; lengte: 370 cm; breedte: 185 cm. Het voertuig moet bovendien zonder aanvullende voorzieningen als draaglast onder zowel een zwaardere als een lichtere helikopter kunnen worden vervoerd. Transport/platform-functie. Het LSV moet kunnen dienen als: - wapenplatform voor een personeelsbestrijdingswapen (granaat– werper, lichte mitrailleur), dan wel pantserbestrijdingswapen (het Tow lange dracht antitank systeem of het «Medium Range» Anti Tank-wapen MRAT); - trekkend voertuig voor de mortier 120 mm; - transportmiddel voor de luchtverdedigingsraket Stinger; - drager voor de aanwezige radioapparatuur, zoals de FM 4600 serie, en voor de geplande vervanger, de CNR (Combat Net Radio). Het is verder noodzakelijk een voertuig eenvoudig geschikt te kunnen maken voor gewondentransport, transport van logistieke middelen of geniemateriaal. Het minimale laadvermogen moet 400 kg zijn (bemanning niet inbegrepen). De laadvloer moet zo vlak mogelijk zijn. Elk voertuig moet beschikken over een trekhaak en mogelijkheden om extra begage te transporteren, bijvoorbeeld met behulp van rekken. Mobiliteit. De vereiste kruissnelheid van het LSV bij verplaatsing over de weg is ongeveer 80 km per uur, bij verplaatsing over slecht begaanbare wegen ongeveer 50 km per uur en bij verplaatsing door terrein of akkerland ongeveer 30 km per uur. Het voertuig moet kunnen optreden in geaccidenteerd terrein. Bemanning. Het voertuig moet eenvoudig, door één persoon zijn te bedienen. Een zitplaats voor minimaal een tweede bemanningslid is noodzakelijk. Logistiek. De luchtmobiele brigade moet zelfstandig kunnen opteden. Daarom moet ook het LSV zonder herbevoorrading van brandstof gedurende een langere tijd kunnen opereren. Om deze reden is als eis gesteld een brandstoftankinhoud voldoende om 400 km te overbruggen. Het voertuig moet door de gebruiker en de onderhoudsgroep op batal– jonsniveau eenvoudig te onderhouden zijn. Hierbij moeten defecten snel en eenvoudig zijn te repareren. Reparaties in het veld en onder gevechts– omstandigheden moeten zoveel mogelijk door de bemanningsleden zelf uit te voeren zijn. Het is gewenst dat hiervoor civiele componenten kunnen worden gebruikt. Het voertuig moet bij voorkeur eenvoudig en op een laag onderhouds– niveau vanuit de basisversie kunnen worden aangepast aan de vanuit de operationele omstandigheden vereiste configuratie.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1992-1993, 22 327, nr. 6
Bescherming. Camouflage biedt in belangrijke mate compensatie voor het gebrek aan bepantsering. Vereist is een laag silhouet, een geluidarm voertuig en zo mogelijk camouflage tegen thermische detectie. Vaste aansluitvoorzieningen (voedingcapaciteit) voor waarnemingsmiddelen en sensoren zijn gewenst. Weersomstandigheden. Het voertuig moet in een omgeving met temperaturen tussen -30 en +50 graden Celsius kunnen optreden. Het voertuig moet ook onder uitzonderlijk droge (stoffige) en vochtige omstandigheden kunnen optreden. Voor gebruik tijdens vredesomstandigheden moet het voertuig voldoen aan de regels gesteld in de wegenverkeerswetgeving. Daarnaast is het gewenst dat het voertuig kan worden voorzien van een eenvoudige bescherming tegen weersinvloeden, bijvoorbeeld een kap of windscherm. Levensduur. Vooralsnog wordt uitgegaan van een levensduur van 20 jaar. Of dit kan worden gehaald, hangt af van de gebruiksintensiteit. Huidige situatie De Koninklijke landmacht beschikt niet over voertuigen die aan de genoemde kwalitatieve eisen voldoen. De huidige wielvoertuigen van de Koninklijke landmacht, dan wel het nog te verwerven nieuwe verken– ningsvoertuig, zijn te zwaar en te omvangrijk voor transport met behulp van een helikopter bij de tactische inzet van de luchtmobiele brigade. De Mercedes Benz lichte vrachtauto weegt bijvoorbeeid in de «soft top»-versie al 2050 kg. Gezien de operationele en vooral financiële consequenties is het niet verstandig om grotere transporthelikopters te verwerven teneinde de huidige voertuigen van de Koninklijke landmacht door de lucht te kunnen vervoeren: voor aanzienlijk minder kosten kan in de behoefte worden voorzien met een aantal LSV'n. Kwantitatieve behoefte De luchtmobiele brigade bestaat uit een brigadestaf, een geniecom– pagnie, een mortiercompagnie en drie infanteriebataljons met ieder drie infanteriecompagnieën. Per infanteriecompagnie zijn 14voertuigen benodigd als drager van wapensystemen, voor gewondentransport en voor commandovoering. Per bataljon is naast deze 42 voertuigen uit de drie compagnieën behoefte aan 18 voertuigen voor de luchtverdediging, het uitvoeren van verkenningen en de commandovoering van het bataljon. Voor de drie infanteriebataljons zijn dus 180 voertuigen nodig. De geniecompagnie dient te beschikken over 13 voertuigen en voor de mortiercompagnie 120 mm zijn 20 voertuigen nodig. Daarnaast behoeft de brigadestaf 6 voertuigen voor de commandovoering van de brigade als geheel. Het totaal aantal voertuigen voor de luchtmobiele brigade bedraagt 219 stuks. Met een algemene reserve van 5% komt de totale behoefte op 230 LSV'n. Financiële randvoorwaarde Voor de verwerving van de LSV'n is f 25 miljoen gereserveerd (prijspeil 1992). Dit bedrag is in beginsel taakstellend en omvat alle kosten voor de aanschaf van de voertuigen, inbegrepen reservedelen en BTW.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1992-1993, 22 327, nr. 6
Nationale en internationale samenwerking Het is gewenst standaardisatie te bereiken met de andere Navo-partners die over een luchtmobiele eenheid beschikken. De Navo-lidstaten die over een luchtmobiele eenheid beschikken zijn nu echter uitgerust met verschillende voertuigtypen en kennen verschillende inzetconcepties en logistieke systemen. Een aantal Navo-bondgenoten beschikt over een luchtmobiel voertuig. De mogelijkheid van aansluiting bij één of meer van deze bondgenoten zal in beschouwing worden genomen. Aangezien de luchtmobiele brigade deel uit zal maken van de multinationale luchtmobiele divisie verdient het de voorkeur aan te sluiten bij één van de andere deelnemers in deze multinationale divisie.
Voortzetting projectplanning Bij de verwerving en instroming van de LSV'n moet rekening worden gehouden met de opleiding en paraatstelling van de bataljons en het operationeel worden van de luchtmobiele brigade in zijn geheel. De luchtmobiele brigade als geheel wordt 1 juli 1994 paraat gesteld. Al in 1993 zal een deel van de brigade operationeel zijn. Daarom moet het LSV op korte termijn worden verworven. De opleiding van het personeel van de eerste compagnie van de brigade is gestart in september 1992. Voor opleidingsdoeleinden worden nog aanwezige lichte vrachtauto's 5 kN aangemerkt als interimoplossing voor het LSV, waarbij de operationele beperkingen tijdelijk worden geaccepteerd. De wens tot standaardisatie, bij voorkeur afgestemd binnen de multi– nationale divisie, en het gegeven tijdpad van paraatstelling van de brigade, maken een eigen of gezamenlijke ontwikkeling ongewenst. Mede gezien het aanbod zal de verwerving zijn gericht op al op de markt zijnde en uitontwikkelde voertuigen. Gezien de betrekkelijke eenvoud van het verwervingstraject en het tamelijk geringe investeringsbedrag, worden de volgende fasen van de projectplanning gedelegeerd aan de Koninklijke landmacht. In het kader van de halfjaarlijkse rapportage over de oprichting van de luchtmobiele brigade zal ik u blijven informeren over het verloop van dit project. De Staatssecretaris van Defensie, B.-J. M. baron van Voorst tot Voorst
Tweede Kamer, vergaderjaar 1992-1993, 22 327, nr. 6