Tweede Kamer der Staten-Generaal
2
Vergaderjaar 1992-1993
22801
Beleidsvoornemens Politie 1993
Nr. 14
BRIEF VAN DE MINISTERS VAN JUSTITIE EN VAN BINIMEN– LANDSE ZAKEN
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal 's-Gravenhage, 6 april 1993 Bijgaand doen wij u toekomen onze beleidsvoornemens inzake de opheffing van de reservepolitie onder gelijktijdige invoering van de vrijwillige politie. De inhoud van bijgaande nota is besproken in de Commissie voor Georganiseerd Overleg in Politieambtenarenzaken. De Minister van Justitie, E. M. H. Hirsch Ballin De Minister van Binnenlandse Zaken, C. I. Dales
312677F ISSN0921 7371 Sdu Uitgeverii Plantiinstraat
'sGravenhagei993
—
.-
Tweede Kamer, vergaderjaar 1992-1993, 22801, nr. 14
DE OPHEFFING VAN DE RESERVEPOLITIE ONDER GELIJK– TIJDIGE INVOERING VAN VRIJWILLIGE POLITIE Inleiding De reservepolitie is na de Tweede Wereldoorlog opgericht. De wette– lijke grondslag voor de reservepolitie is in de Politiewet van 1957 neergelegd. Bij besluit van 25 november 1964 (Stb. 473) is de Rechts– toestandsregeling reservepolitie tot stand gekomen. Hierin wordt bepaald dat reservisten kunnen worden aangenomen om in tijd van oorlog, oorlogsgevaar, daaraan verwante of daarmee verband houdende buiten– gewone omstandigheden dan wel bij rampen hulpdiensten te verlenen bij de uitoefening van de taak van het Korps Rijkspolitie en van de gemeen– tepolitie. Sinds 1980 is de reservepolitie onderwerp van diverse studies geweest. Herhaaldelijk is hieruit gebleken dat de reservepolitie een belangrijke taak vervult in aanvulling op de reguliere politie-organisatie. Toch werd geadviseerd de reservepolitie op te heffen onder gelijktijdige invoering van vrijwillige politie. De belangrijkste reden hiervoor is dat de wettelijke basis voor de inzet van reservisten in de dagelijkse politie– praktijk, anders dan bij wijze van oefening, ontbreekt. In de nieuwe Politiewet zal de wettelijke basis worden gelegd voor de vrijwillige politie. Zoals wij de Tweede Kamer tijdens de UCV van 9 december 1991 hebben toegezegd maken wij in deze notitie onze beleidsvoornemens ten aanzien van de vrijwillige politie bekend. Wij zullen na een korte historische schets ingaan op de inzet en de taken van de vrijwillige politie. Vervolgens wordt aandacht besteed aan de randvoorwaarden voor invoering van vrijwillige politie en de overgangsproblematiek. Tenslotte zullen wij het vervolgtraject schetsen. Historisch kader De Werkgroep Politiebudget (WPB) adviseerde in 1987 over een betere en meer efficiënte inzet van politie. In haar advies gaf zij aan dat de reservepolitie c.q. vrijwillige politie de flexibiliteit van de politie-organisatie ten goede zou komen. Zij adviseerde tevens de huidige reservepolitie op te heffen onder gelijktijdige invoering van de vrijwillige politie. Aanleiding voor deze gedachte was niet het feit dat de werkgroep niet overtuigd was van de (maatschappelijke) waarde van een dergelijke organisatie. De belangrijkste reden daarvoor was dat de wette– lijke basis voor de inzet van reservisten in de dagelijkse politiepraktijk, anders dan bij wijze van oefening, ontbreekt. De inzet van reservisten als vervanging van de reguliere politie bij oorlogsdreiging en in andere buitengewone omstandigheden is bovendien niet meer opportuun. De dreigingen die bepalend waren voor de oprichting van de reservepolitie vlak na de oorlog doen zich in deze tijd immers niet meer zo voor. Ook de hulpverlening in bijzondere omstandigheden zoals grootschalige rampen is inmiddels op een andere manier geregeld. De invoering van vrijwillige politie met een nieuwe taakstelling zou een ruimere inzet dan oefening alleen wel mogelijk maken. Het Beraad inzake het Politiebudget, dat de regering in 1988 nader adviseerde over de door de WPB voorgestelde maatregelen, onder– schreef het advies van de WPB om de reservepolitie te vervangen door de vrijwillige politie. Deze laatste zou tijdens piekuren een beperkt aantal onderdelen van de politietaak moeten vervullen en zo bijdragen aan een grotere mate van flexibiliteit in de bedrijfsvoering.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1992-1993, 22 801, nr. 14
Tijdens de UCV, naar aanleiding van het regeringsstandpunt over het rapport Budget in Beraad, van 30 mei 1988 heeft uw Kamer ingestemd met de invoering van de vrijwillige politie, zoals voorgesteld in het rapport van de WPB. In het Beleidsplan Politie 1989 wordt gewezen op de aanvullende capaciteit die de vrijwillige politie biedt; deze kan de taak voor de reguliere politie verlichten. In het advies van het Coördinerend Politie Beraad (CPB) van 5 juli 1991 is aangegeven dat de vrijwillige politie moet worden gezien als een aanvulling op de basis-politiezorg De uitvoering van het voornemen de reservepolitie op te heffen onder gelijktijdige invoering van de vrijwillige politie zal haar wettelijke neerslag krijgen in de nieuwe Politiewet. Artikel 3 van het voorstel van deze wet bepaalt dat vrijwillige ambtenaren aangesteld voor de uitvoering van de politietaak, ambtenaren van politie zijn. Artikel 5 van dit voorstel bepaalt dat de taken nader zullen worden vastgesteld bij AMvB. Inzet en taken van de vrijwillige politie Wij gaan ervan uit dat de vnjwillige politie een aanvulling is op de bestaande capaciteit van de reguliere politie. Ons voorstel over de inzet en taken van de vrijwilliger is het volgende. De korpsbeheerders zullen in de nabije toekomst over steeds meer instrumenten beschikken om de bedrijfsvoering te flexibiliseren, zoals meer flexibele arbeidscontracten, schaalvergroting door de regionalisatie en de invoering van politie-surveillanten. Daarnaast biedt de invoering van vrijwillige politie de korpsbeheerder de mogelijkheid tot een aanvulling op de bestaande capaciteit en tot een verdere flexibilisering van de bedrijfsvoering. Wij spreken hier van een mogelijkheid omdat wij de invoering van vrijwillige politie niet willen verplichten, maar wel als mogelijkheid willen aanbieden waarbij de kaders voor de aanstelling en inzet van vrijwilligers centraal door ons worden vastgesteld. Of van deze mogelijkheid gebruik wordt gemaakt, hangt af van de behoefte van de korpsen. Wij zijn van mening dat de korpsen zelf het beste kunnen bepalen of en in welke mate zij behoefte hebben aan vrijwilligers. Het regionale college dan wel de Minister van Justitie - voor het Korps Landelijke Politiediensten (KLPD) - zal uiteindelijk het besluit nemen tot daadwerkelijke invoermg van vrijwillige politie. Was de reservepolitie een staande organisatie die in noodsituaties de algemene taak van de reguliere politie moest kunnen vervullen, de vrijwillige politie zal die taak volgens ons niet moeten hebben. Wij menen dat de vrijwillige politie op «part-time» basis een bijdrage aan de basis– pohtiezorg kan leveren en wel daar waar sprake is van piekbelastmgen voor de reguliere politie. Vrijwilligers moeten onzes inziens dan ook niet op alle niveaus binnen de politie-organisatie worden ingezet. De kosten-baten-balans zou zowel voor de vrijwilliger als voor de politie-organisatie - te veel uit evenwicht raken wanneer de vrïjwilliger wordt opgeleid voor bijvoorbeeld specialistische taken. De inzet van de vrijwillige politie is naar onze mening vooral zinvol als het niveau van de werkzaamheden aansluit bij dat van de politie-surveillant. In eerste instantie zullen het werkzaam– heden van de politie-surveillant A zijn. Bij voldoende ervaring en aanvul– lende opleiding kan de vrijwilliger ook werkzaamheden van de politie-surveillant B uitvoeren. Voor zover de ervaring en kwalificaties van de vrijwilliger dit rechtvaardigen, kan deze ook een functie krijgen die bij niveaus boven dat van surveillant aansluiten. De taak van de vrijwillige politie is vooral gelegen in de sfeer van (preventief) toezicht en - in ruimere zin - van de handhaving van de openbare orde. Daarop
Tweede Kamer, vergaderjaar 1992-1993, 22 801, nr. 14
aansluitend kan de vrijwilliger betrokken zijn bij de strafrechtelijke handhaving van de rechtsorde. De werkzaamheden van de vrijwillige politie kunnen zowel buiten als binnen het politiebureau plaatsvinden. Meer concreet kan worden gedacht aan (preventief) toezicht, controle, opmaken van processen-verbaal van eenvoudige strafbare feiten, afzetten van wegen en routes bv. bij evenementen, gerichte verkeerscontroles, baliewerk– zaamheden en eenvoudige administratieve handelingen. De vrijwillige politie voert haar taken hetzij zelfstandig hetzij samen met een reguliere politie-functionaris uit, maar altijd onder verantwoor– delijkheid van de reguliere politie. Voor het adequaat uitoefenen van zijn/haar taak zal de vrijwillige politiefunctionaris - conform de politie-surveillant - algemene opspo– ringsbevoegdheid krijgen en zal hij/zij worden uitgerust met een wapenstok en handboeien. Een vuurwapen zal slechts tot de uitrusting kunnen behoren als de taak van de vrijwilliger en zijn/haar opleiding en ervaring dit rechtvaardigen. Wij hebben een ontwerp voor ons voorstel met een aantal direct betrokkenen, zoals bestuur, belangenorganisaties en politievakorgani– saties besproken. De Minister van Binnenlandse Zaken heeft tijdens de jaarvergadering van de reservisten de voorlopige gedachten die binnen onze departementen waren ontwikkeld, uitgelegd. Over de reacties die hierbij naar voren zijn gekomen willen wij u graag informeren. Met name door de reservisten en enkele vakorganisaties zijn bezwaren geuit tegen een aantal punten in dit voorstel. Dit heeft vooral betrekking op de inzet van de vrijwilliger op het niveau van de politie-surveillant met de daarbij behorende bevoegdheden en uitrusting. Het idee dat dit zou leiden tot het verdwijnen van de brugfunctie van de vrijwilliger tussen maatschappij en politie-organisatie en onduidelijkheid bij de burger delen wij niet. De vrijwilliger wordt ingezet bij piekbelastingen en krijgt taken op het terrein van preventief toezicht, handhaving van de openbare orde en - op een elementair niveau - de strafrechtelijke handhaving van de rechtsorde. Dit is een uiterst belangrijk werkterrein binnen de politieorga– nisatie, omdat juist hier de meeste directe contacten met de burgers voorkomen. Juist hier liggen de ogen en de oren van de politieorgani– satie; op dit punt wordt de brug tussen maatschappij en politieorgani– satie geslagen. Wij zijn van mening dat er geen reden is om aan te nemen dat er onduidelijkheid voor de burger zal ontstaan. De vrijwilliger draagt - net als iedere andere politiefunctionaris - bij het uitoefenen van zijn/haar taak een politie-uniform. Net als andere politiefunctionarissen zal de vrijwilliger bij contacten met burgers zich beperken tot zijn/haar taken en bevoegdheden. Wanneer een activiteit vereist is die verder gaat, zal uiteraard een daartoe bevoegde politiefunctionaris worden opgeroepen. De directe reactie op de uitleg van de Minister van Binnenlandse Zaken, dat met de voorgestelde invoering van de vrijwillige politie het enthousiasme bij mogelijke kandidaten zal verdwijnen en de angst dat dit zal leiden tot een onevenwichtige samenstelling die geen doorsnee meer is van de samenleving, begrijpen wij. Wij hebben onze standpuntbepaling mede in het licht van de reacties genuanceerd, en vertrouwen erop dat daarmee de aanvaardbaarheid voor de huidige reservisten is vergroot. Bovendien zullen zij bij overgang naar de vrijwillige politie hun rangniveau en uitrusting kunnen behouden. Mocht zich desalniettemin na invoering van de vrijwillige politie binnen ons politiebestel in de praktijk te gelegener tijd een duidelijke behoefte
Tweede Kamer, vergaderjaar 1992-1993, 22801, nr. 14
voordoen de taak, opleiding dan wel uitrusting van de vrijwillige politie bij te stellen, dan zijn wij bereid te bezien hoe en op welke wijze daaraan tegemoet dient te worden gekomen. Wij - en met ons een aantal voorgangers - hebben altijd zeer veel waardering gehad voor de inzet en het enthousiasme waarmee de reser– visten hun functie hebben vervuld. Dit zal ook in de toekomst zo zijn wanneer het over vrijwilligers gaat. Wij menen dan ook dat net als in het verleden in de nieuwe situatie gemotiveerde en enthousiaste mensen uit alle lagen van de bevolking zich zullen melden voor deze maatschappelijk zeer gewaardeerde taak. Randvoorwaarden De rcchtspositie van de vrijwillige politie zal centraal worden vastge– steld. In het wetsvoorstel voor de nieuwe Politiewet is opgenomen dat de vrijwilliger ambtenaar van politie zal zijn. In hoeverre de vrijwilligers gelijkgesteld zullen worden aan andere ambtenaren van politie zal nog nader worden bezien. Het voornemen is om de rechtspositie van vrijwil– ligers in grote lijnen te laten aansluiten op de thans geldende regelingen voor reservisten. De beloning (een uurtarief) zal op een maatschappelijk aanvaardbaar niveau worden vastgesteld. De precieze hoogte van dit uurtarief hebben wij nog niet vastgesteld. Wij willen hierbij lering trekken uit hetgeen voor de vrijwillige brandweer is vastgesteld. Vooral na de invoering van de zgn. Oortmaatregelen is de beloning van vrijwilligers complexer geworden. Binnenkort zal de VNG de resultaten van een onderzoek hiernaar bekend maken en een modelverordening opstellen. Meteen daarna zulien wij bezien of dit basis kan zijn voor de vaststelling van de belonmg van de vrijwillige politie. Aan de beheerders van de korpsen zal worden geadviseerd de vrijwilliger te verzekeren door middel van een collectieve verzekering op een wijze analoog aan die van de vrijwillige brandweer. Daarbij zal expliciet aandacht moeten worden besteed aan mogelijke derving van inkomsten uit reguliere arbeid veroorzaakt door een ongeval tijdens het uitoefenen van de functie van vrijwilliger bij de politie. Deze inkomstenderving zal niet voor rekening en risico van de korpsen dienen te komen. De financiering van de vrijwillige politie zal op termijn plaatsvmden door een toevoeging van een bedrag van f 7 mln. aan de brede doeluit– kering. Dit bedrag is als volgt opgebouwd. Zoals bekend is het budget op de begroting van Binnenlandse Zaken voor de vrijwillige politie ad f 7,5 mln. tijdelijk aangewend voor de financiering van het Projekt Reorgani– satie Politie. Vanaf 1995 komt dit budget weer beschikbaar en kan het worden toegevoegd aan de brede doeluitkering voor de regionale politie. Een deel van dit budget ter waarde van f 3,6 mln. zal dan worden aangewend voor de structurele financiering van de kosten eenvormige rechtspositie, het resterende bedrag is beschikbaar voor uitgaven vnjwillige politie Daarnaast is in de reguliere begrotingen van de Ministeries van Binnenlandse Zaken en van Justitie een bedrag opgenomen voor de kosten van de reservepolitie van in totaal f 3,1 mln. structureel. Dit budget is in beginsel eveneens beschikbaar voor uitgaven vrijwillige politie. De werving, selectie en opleiding van de vrijwilligers kan plaats– vinden door de korpsen zoals dat nu ook het geval is voor de reservepo– litie. De opleidmg zal op basis van de functie-eisen, die in de regel aansluiten bij de functie-eisen van de politie-surveillant A en B, onder
Tweede Kamer, vergaderjaar 1992-1993, 22 801, nr. 14
regie van het LSOP worden opgezet Vanwege het modulaire karakter van de opleiding is het mogelijk te beginnen met een opleiding voor politie-surveillant A en later door te gaan voor politie-surveillant B. De opleidmg zal, evenals de opleiding voor de politie-surveillanten, korter zijn dan de huidige opleiding tot reservist. De eindtermen voor de opleiding zullen door ons beiden worden vastgesteld. De examens zullen centraal door het LSOP worden afgenomen. De verantwoordelijkheid voor het behoud van de geoefendheid van de vrijwilliger en het periodiek toetsen daarvan zal binnen centraal aan te geven kaders bij de regionale korpsbeheerders en voor het Korps Lande– lijke Pohtiediensten bij de Minister van Justitie komen te liggen. De invoering van de vrijwillige politie Bij de inwerkingtreding van de nieuwe Politiewet zal de huidige reser– vepolitie als instituut ophouden te bestaan. De verwachting is dat een aantal reservisten zijn huidige taak ook dan nog wil blijven uitoefenen Hiervoor hebben wij veel waardering. Wij willen hiervoor de mogelijkheid dan ook openhouden. Deze voormalige leden van de reservepolitie mogen hun taken blijven uitoefenen en behouden dezelfde bevoegd– heden als in de oude situatie. Ook houden zij hun wapenstok, handboeien en vuurwapen voor het uitoefenen van hun taak. Dit laatste uiteraard, mits zij voldoen aan de eisen van geoefendheid. Wél zullen deze zogeheten «vrijwilligers oude stijl» in de nieuwe situatie onder dezelfde rechtspositieregelingen vallen als de andere vrijwilligers. Hierbij benadrukken wij dat een dergelijke overgang natuurlijk alleen mogelijk is wanneer de korpsbeheerders ook daadwer– kelijk besluiten tot inzet van vrijwillige politie. Verdere traject
Indien uw Kamer instemt met bovenstaande beleidsvoornemens, zullen wij de uitwerking ervan in overleg met de betrokken organisaties afronden. Daarna zullen de algemene maatregelen van bestuur waarin de taken van de vrijwillige politie en waarin de rechtspositieregelingen zijn neergelegd worden opgesteld en aan de Raad van State voor advies worden aangeboden. Wij zullen bevorderen dat tegelijk met de inwer– kingtreding van de nieuwe Politiewet deze AMvB's in werking treden.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1992-1993, 22801, nr. 14
6