Tweede Kamer der Staten-Generaal
2
Vergaderjaar 1986-1987
17910
De grote-stedenproblematiek
Nr. 21
BRIEF V A N DE STAATSSECRETARIS V A N FINANCIËN Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal 's-Gravenhage, 23 september 1986 Hierbij zend ik u een afschrift van mijn brief van heden aan het Instituut voor Onderzoek van Overheidsuitgaven. Deze brief vloeit voort uit de bij de behandeling in de Tweede Kamer van de wijziging van de FinanciëleVerhoudingswet 1984 aanvaarde motie (Kamerstukken II, 1985-1986 19069, nr. 17). De Staatssecretaris van Financiën, H. E. Koning
Tweede Kamer, vergaderjaar 1986-1987, 17 910, nr. 21
1
Aan het Instituut voor Onderzoek van Overheidsuitgaven 's-Gravenhage, 23 september 1986 Graag vraag ik, mede namens de Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken, uw aandacht voor het volgende. 1. In het kader van de wijziging van de Financiële-Verhoudingswet 1984 (wetsvoorstel 19 069) heeft de Tweede Kamer op 9 september 1986 een motie aangenomen waarin de regering wordt verzocht, op basis van het ter beschikking staande recente onderzoeksmateriaal over de financiële positie van de grootste vier gemeenten, in overleg met de besturen van de betrokken gemeenten en colleges van GS, door een onafhankelijk onderzoeksinstituut op korte termijn te doen onderzoeken, welke de aard, de omvang en het karakter van de financiële problemen van deze gemeenten en de mogelijke oplossingen zijn, waaronder tevens begrepen kan zijn een eigen financieel statuut voor de grootste vier steden. 2. Enkele punten uit deze motie wil ik hierover nader toelichten: De te onderzoeken problematiek Uit de Handelingen valt op te maken dat er in grote lijnen 2 zaken aan de orde zijn: a. De positie van Rotterdam in de Financiële-Verhoudingswet 1984; b. De financiële problematiek van de vier grootste gemeenten; hierbij gaat het niet uitsluitend om de relatieve posities in de Financiële-Verhoudingswet 1984 maar om een breder terrein, met inbegrip van de specifieke terreinen. Ik ga ervan uit dat u de beschikbare tijd op een evenwichtige wijze over deze twee onderwerpen zult verdelen. Het onderzoeksmateriaal Het onderzoek dient plaats te vinden op basis van het ter beschikking staande onderzoeksmateriaal. Voor een opgave van het bestaande onderzoeksmateriaal verwijs ik naar de bij deze brief gevoegde bijlage. Van het recente onderzoeksmateriaal noem ik met name de documenten, genoemd onder de punten 15 t/m 2 1 . De beschikbare tijd De motie spreekt van een «op korte termijn» te verrichten onderzoek. Uit de toelichting terzake van de ondertekenaars van de motie valt op te maken dat zij denken aan een termijn van ongeveer 1 maand. In het met u gevoerde overleg is gebleken dat deze termijn niet te realiseren is. Ik kan er mee instemmen dat het onderzoek binnen een periode van 10 weken na ontvangst van deze brief zal zijn afgerond. Begeleiding van het onderzoek Gelet op de tijdsduur van het onderzoek (ca 10 weken) en de overwegingen die geleid hebben tot het verzoek, vervat in de motie (o.a. de behoefte aan een onafhankelijke, frisse en creatieve aanpak), acht ik de instelling van een begeleidingscommissie in dit concrete geval niet nodig. Overleg met betrokken gemeenten en colleges van GS Een afschrift van deze brief zal door mij worden gezonden aan de 4 grote gemeenten en de betrokken colleges van GS, met het verzoek binnen 1 week aan te geven of de lijst met onderzoeksmateriaal hen nog aanleiding geeft tot het maken van opmerkingen. Ik zal u over de eventuele reacties zo snel mogelijk informeren.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1986-1987, 17 910, nr. 21
2
Het onderzoeksverslag Uit de toelichting van de ondertekenaars van de motie valt op te maken dat de behoefte bestaat aan een korte en kernachtige samenvatting van de problematiek en van de daarop betrekking hebbende documenten. In de analyse van de financiële problemen van de 4 grote steden en van de mogelijke oplossingen dient o.a. ingegaan te worden op de beslissingen die door het kabinet zijn genomen (zowel procedureel als materiaal) ter oplossing van de onderhavige financiële problematiek. 3. Op de te sluiten overeenkomst terzake van dit onderzoek zijn de Algemene Voorwaarden voor overeenkomsten tussen de rijksoverheid en particuliere en/of automatiseringsbureaus (AVOA) van toepassing, voor zover niet uitdrukkelijk anders wordt bepaald. Ten aanzien van de publicatie van het onderzoeksrapport ben ik in dat verband van plan het rapport direkt na het gereedkomen daarvan openbaar te doen zijn. De kosten van het onderzoek (door u geraamd op f 100000) zullen ten laste van artikel 6 («Kosten onderzoek verdeelmaatstaven») van de Gemeentefondsbegroting 1986 worden gebracht. Het is mij bekend dat deze kostenraming is gebaseerd op het uitbrengen van een getypte versie van het rapport. Over de wijze van publikatie zal overigens nog nader overleg worden gevoerd. Gaarne verneem ik van u zo spoedig mogelijk of u in principe in staat en bereid bent de bovenaangeduide onderzoeksopdracht te aanvaarden. Afschrift van deze brief zend ik aan de voorzitter van de Eerste en de Tweede Kamer der Staten-Generaal en aan de Raad voor de gemeentefinanciën. De Staatssecretaris van Financiën, H. E. Koning
Tweede Kamer, vergaderjaar 1986-1987, 17 910, nr. 21
3
BIJLAGE
Bestaand onderzoeksmateriaal inzake financiële positie vier grootste gemeenten 1. BiZa/Financiën, «Financiële situatie gemeente Amsterdam» (1976, ook: bijgestelde versie 1980). 2. SEO, «Vergelijkend onderzoek naar de financiële structuur en het voorzieningenniveau van Amsterdam, Rotterdam, Den Haag en Utrecht», deel 1: «Vergelijking van de rekeningcijfers over de jaren 1950, 1960, 1971, 1972, 1973 en 1974, alsmede van enige fysieke indicatoren met betrekking tot omvang en aard van het gemeentelijk voorzieningenniveau» (juni 1979). 3. Idem, deel 2: «Structuur van uitgaven en inkomsten in de periode 1948-1974» (mei 1980). 4. Werkgroep bevolkingsstructuur, deel 1: «Een beschrijving van de bevolkingsstructuur van Amsterdam, Rotterdam, Den Haag en Utrecht» (maart 1980). 5. Idem, deel 2: «Een vergelijking van bevolkingsstructuur en gemeentelijke uitgaven en inkomsten voor Amsterdam, Rotterdam, Den Haag en Utrecht» (april 1980). 6. Werkgroep centrumfunctie, deel 1: «Beschouwingen over de resultaten van het door SEO ingesteld vergelijkend onderzoek naar de structuur van uitgaven en inkomsten van de vier grote gemeenten over de periode 1948-1974» (april 1980). 7. SEO, «Verschillen in personeelssterkte bij gemeenten; een modelmatige benadering» (oktober 1980). 8. J. M. Linthorst, «Het welzijnsniveau van Nederlandse gemeenten» (februari 1981). 9. CEBEON, «Vergelijkend onderzoek naar de specifieke problematiek van de vier grootste gemeenten in vergelijking tot de andere grote steden (met meer dan 100000 inwoners) in Nederland» (juni 1981). 10. SEO, «Verschillen in uitgaven tussen gemeenten; een verklaringsmodel» (juli 1982). 11. I 0 0 , «Verdeling onderbouwd; hoofdlijnen van een vernieuwd verdeelstelsel voor de algemene uitkering van het Rijk aan de gemeenten» (1983). Daarnaast kunnen nog worden genoemd, in willekeurige volgorde: 12. J. W. van der Dusen, «De allocatie van middelen en de FinanciëleVerhoudingswet» (1975). 13. VNG, «Steden vergeleken» (I en II). 14. Gemengde werkgroep grote steden, «Een schuyt die tegen de stroom wordt opgeroeyt» (1 982). 15. OFR-rapport. 16. Rapporten van de drie gemengde werkgroepen inzake stadsvernieuwing respectievelijk sociale zekerheid en onderwijs. 17. Briefwisseling Rijk-Rotterdam. - de brieven van Binnenlandse Zaken van: 24 december 1985 (over nota van wijziging FVW 1984); 26 februari 1986 (antwoord op brief Rotterdam van 16 januari 1986); 27 februari 1986 (over stadsvernieuwingstekorten); 21 maart 1986 (over inschaling Rotterdam in de FVW 1984); 23 mei 1986 (antwoord op brief Rotterdam van 15 april 1986). - de brieven van Rotterdam van: 16 januari 1986 (over wijziging FVW 1984); 14 maart 1986 (over overleg van 4 maart 1986 en antwoord op brief BiZa van 26 februari 1986); 15 april 1986 (over positie Rotterdam in de FVW 1984); 25 april 1986 (over stadsvernieuwingstekorten). 18. Parlementaire stukken i.v.m. wetsvoorstel 19 069, met name: - memorie van toelichting - memorie van akkoord
Tweede Kamer, vergaderjaar 1986-1987, 17 910, nr. 21
4
- nota t.a.v. het eindverslag - Handelingen Tweede Kamer 3 september 1986 19. Memorie van toelichting bij ontwerp-Financiële-Verhoudingswet 1984 (17 719, mr. 3, met name blz. 42-44). 20. Adviezen Raad voor de gemeentefinanciën inzake ontwerp-FVW 1984. 2 1 . Rapport van de vier grote steden inzake hun financiële positie t.b.v. bestuurlijk overleg 7-2-1985 (onderdeel van «Schuyt op de helling»). 22. A. J. E. Havermans, «Artikel 12-gemeenten», 1984. 23. SCP, «Bevolking en voorzieningen in de vier grote steden», 1986.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1986-1987, 17910, nr. 21
5