Tweede Kamer der Staten-Generaal
2
Vergaderjaar 2002–2003
26 401
Vierde Nota Waterhuishouding
Nr. 31
VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG Vastgesteld 23 mei 2003 De vaste commissie voor Verkeer en Waterstaat1 heeft een aantal vragen voorgelegd aan de staatssecretaris van Verkeer en Waterstaat naar aanleiding haar brief van 3 februari 2003 inzake de ontwikkelingen rond de grootschalige verwerkingsproef van baggerspecie (kamerstuk 26 401, nr. 30). De staatssecretaris heeft deze brief beantwoord bij brief van 23 mei 2003. Vragen en antwoorden zijn hieronder afgedrukt. De voorzitter van de commissie, De Pater-van der Meer De wnd. griffier van de commissie, Roovers
1
Samenstelling: Leden: Duivesteijn (PvdA), Dijksma (PvdA), Hofstra (VVD), ondervoorzitter, Meijer (CDA), Buijs (CDA), Timmermans (PvdA), Van Bommel (SP), Van der Staaij (SGP), Eurlings (CDA), Oplaat (VVD), Geluk (VVD), ten Hoopen (CDA), Dijsselbloem (PvdA), De Pater-van der Meer (CDA), voorzitter, Depla (PvdA), Van As (LPF), Van den Brand (GL), Duyvendak (GL), Gerkens (SP), Van Haersma Buma (CDA), Bruls (CDA), Van der Ham (D66), Boelhouwer (PvdA), Dubbelboer (PvdA), De Krom (VVD), Van Miltenburg (VVD) en Hermans (LPF). Plv. leden: Heemskerk (PvdA), Tichelaar (PvdA), Vacature (VVD), Hessels (CDA), Koopmans (CDA), Smeets (PvdA), De Ruiter (SP), Huizinga-Heringa (CU), Van Lith (CDA), Terpstra (VVD), De Grave (VVD), Van Winsen (CDA), Van Dijken (PvdA), Haverkamp (CDA), Waalkens (PvdA), Herben (LPF), Vos (GL), Halsema (GL), Vergeer-Mudde (SP), Jager (CDA), Mastwijk (CDA), Giskes (D66), Van Dam (PvdA), Verdaas (PvdA), Vacature (VVD), Vacature (VVD) en Van den Brink (LPF).
KST68411 0203tkkst26401-31 ISSN 0921 - 7371 Sdu Uitgevers ’s-Gravenhage 2003
Tweede Kamer, vergaderjaar 2002–2003, 26 401, nr. 31
1
1 Staat het uitgangspunt uit de brief van 13 december 2000 nog overeind, dat een combinatie van verwerking/reiniging en stortcapaciteit zal worden gerealiseerd op de locatie Koegorspolder, of moet de brief worden gelezen als het afblazen van het proefproject voor baggerspecieverwerking op de locatie Koegorspolder? De praktijkproef zal niet worden afgeblazen echter de constatering dat deze niet op voorhand zal worden gekoppeld aan de locatie Koegorspolder is correct. In mijn brief van 3 februari 2003 heb ik u daarover geïnformeerd (Kamerstukken II, 26 401 nr. 30). In de tussentijd is de nieuwe opzet van de verwerkingsproef uitgewerkt en daaruit blijkt dat de opzet haalbaar is. De verwerkingssector heeft in deze nieuwe opzet volledig de vrijheid om zelf te bepalen op welke locatie zij baggerspecie willen gaan verwerken tot bouwstof. Bij het samenstellen van de aanbodgarantie wordt uitgegaan van het de rijkswater-bodemsaneringsprojecten die in de periode 2004–2008 uitgevoerd gaan worden. Daarbij komt mogelijk nog een aanbod aan vervuilde nautische specie. Het aanbod kan dus vanuit het hele land komen en is dus niet beperkt tot één regio. De verwerkingsproef zal worden aanbesteed en de doelstelling van de aanbesteding is «het verkrijgen van een bieding van een marktpartij met de grootste hoeveelheid depotbesparing gegeven het beschikbare budget». Hiermee wordt de marktpartij gestimuleerd zoveel mogelijk baggerspecie te verwerken tot bouwstof met een minimum verwerkingspercentage van 50% (uitgedrukt in depotvolumebesparing). Als randvoorwaarde geldt een besparing op depotcapaciteit van tenminste 500 000 in situ kuub baggerspecie. Dit betekent dat bijvoorbeeld bij 50% verwerking tenminste 1 miljoen in situ kuub baggerspecie door de verwerker dient te worden afgenomen. Deze is voorts volledig verantwoordelijk voor de verwerking en afzet van de geproduceerde bouwstof en eventuele restproducten van de verwerking. Naar verwachting zal de aanbesteding dit najaar plaats vinden zodat begin 2004 de proef met een looptijd van circa 5 jaar kan starten. Rijkswaterstaat zal daartoe een projectorganisatie opzetten die de aanbesteding en uitvoering van de grootschalige verwerkingsproef ter hand neemt en de planning van de saneringsprojecten bewaakt ten behoeve van de aanbodgarantie. 2 Het Rijk heeft ook middels compenserende en stimulerende maatregelen ten aanzien van de grootschalige verwerkingsproef Koegorspolder de nodige verwachtingen gewekt bij de gemeente Terneuzen. Vanwege deze toezeggingen, die ook zijn vastgelegd in diverse overeenkomsten, is de gemeente Terneuzen akkoord gegaan met de aanleg van het depot. In hoeverre betoont het rijk zich hier naar de mening van de regering een betrouwbare partner? Worden de gesloten overeenkomsten nu eenzijdig door het rijk verbroken? Zo ja, wat kunnen hiervan de juridische en financiële consequenties zijn? Bestaat er rechtsgrond voor de gemeente Terneuzen om de regering voor eventuele schade aansprakelijk te stellen wegens contractbreuk? De toenmalige staatssecretaris van Verkeer en Waterstaat heeft afspraken gemaakt met de gemeente Terneuzen, over onder meer de tegemoetkoming in de kosten van de gemeente Terneuzen voor de planologische voorbereiding en inpassing van een provinciaal baggerspeciedepot inclusief verwerkingsinstallatie voor baggerspecie in de Koegorspolder in de gemeente Terneuzen. De overeenkomst gaat uit van een inrichting, zoals aangegeven in een inrichtings-MER (versie 3 november 2000) bestaande
Tweede Kamer, vergaderjaar 2002–2003, 26 401, nr. 31
2
uit een put omgeven door kaden boven het maaiveld, waarin baggerspecie wordt geborgen. Daarnaast is een gebied ingeruimd voor verwerking van niet verspreidbare baggerspecie (klasse 2). De bedoeling was het baggerdepot zo mogelijk te combineren met de in mijn brief van 13 december 2000 aangekondigde verwerkingsproef. Door Rijkswaterstaat zou een PPS-traject in werking worden gezet, met als randvoorwaarde dat minimaal 50% van de aangeboden baggerspecie wordt verwerkt/ gereinigd tot nuttig toepasbaar product. Tijdens de voorbereiding van de aanbesteding van het project «Baggerspecieverwerking Koegorspolder» is een aantal cruciale problemen ontstaan (daarop wordt ingegaan bij vraag 3). Gezien deze problemen heb ik moeten besluiten het project niet in de oorspronkelijk geplande vorm aan te besteden en de verwerkingsproef los te koppelen van het project Baggerspecie verwerking Koegorspolder (zie antwoord op vraag 1). Bovenstaande ontwikkeling heeft gevolgen voor de met de gemeente Terneuzen gesloten overeenkomst. De overeenkomst voorziet in de mogelijkheid van ontbinding en/of wijziging ingeval van onvoorziene omstandigheden en/of in het geval dat besluiten of andere rechtshandelingen die op grond van wettelijke regelingen vereist zijn om te kunnen overgaan tot realisering van het project, niet totstandkomen dan wel de inhoud daarvan aan de nakoming van de in de overeenkomst aangegane verplichtingen (deels) in de weg staan. De overeenkomst bepaalt voorts dat partijen zich er van bewust zijn dat de benodigde nadere publiekrechtelijke besluitvorming tot aanpassing van de overeenkomst kan leiden. Partijen waren zich er bij het aangaan van de overeenkomst voorts in ieder geval van bewust dat ter plaatse uiteindelijk een andere inrichting zou kunnen komen dan aanvankelijk voorzien, zulks afhankelijk van de resultaten van het door Rijkswaterstaat te initiëren PPS-traject. Op dit moment vindt bestuurlijk en ambtelijk overleg plaats met de gemeente Terneuzen over de gevolgen van de ontstane situatie. Daarbij staat nog steeds de mogelijkheid open dat de (landelijke) aanbesteding van de verwerkingsproef zal leiden tot het houden van een verwerkingsproef in de Koegorspolder. Naar verwachting zal daar aan het eind van dit jaar duidelijkheid over zijn. Daarnaast blijft het mijn intentie om, ook indien de verwerkingsproef niet in de Koegorspolder door zou gaan, minimaal een vereenvoudigd depot met zandscheidingsmogelijkheden als oplossing voor de Zeeuwse specie in de Koegorspolder te realiseren. Momenteel worden de mogelijkheden van deze optie nader onderzocht, waarbij alle publieke partijen in de Zeeuwse regio worden betrokken. Gezien het voorgaande is naar mijn mening geen sprake van onbetrouwbaar handelen. Van eenzijdige verbreking van de overeenkomst is op dit moment geen sprake. Mijns inziens bestaat vooralsnog ook geen grond voor de gemeente Terneuzen om de Staat voor eventuele schade aansprakelijk te stellen voor contractbreuk. 3 Kan de regering een toelichting geven op de «knelpunten van financiële aard, op juridisch vlak, als ook het kunnen afgeven van voldoende aanbodgaranties»? Waarom heeft het twee jaar geduurd voordat deze knelpunten naar voren zijn gekomen? Wanneer is de regering voor het eerst op deze knelpunten gestuit? Welke van deze knelpunten waren niet voorzienbaar? Welke van deze knelpunten zijn nieuw ten opzichte van de brief van 13 december 2000, waarin de grootschalige verwerkingsproef in de Koegorspolder is aangekondigd? Wanneer is voor het eerst met de gemeente gesproken over de knelpunten die zich voordeden? In de brief van 13 december 2000 (Kamerstukken II, 26 401 nr. 25) heeft de toenmalige staatssecretaris van Verkeer en Waterstaat u geïnformeerd over het globale plan voor combinatie van verwerking/reiniging en berging in de Koegorspolder.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2002–2003, 26 401, nr. 31
3
Het unieke en vernieuwende karakter van de beoogde opzet bracht met zich mee dat bij nadere uitwerking van het plan door Rijkswaterstaat men tegen een aantal knelpunten is aangelopen die tot dan toe niet te voorzien waren. Bij de nadere uitwerking is voor wat betreft de juridische aspecten advies ingewonnen bij de landsadvocaat die de beoogde combinatie verwerking en depot ontraadde vanwege ontoelaatbare staatssteun en mededingingsaspecten. Dat advies heeft er toe geleid de verwerkingsproef los te koppelen van de depotrealisatie in de Koegorspolder en de uitwerking volledig door de markt te laten bepalen in de nieuwe opzet (zie antwoord op vraag 1). De financiële knelpunten hebben enerzijds te maken met kostenverhogende eisen die de gemeente Terneuzen gaande de weg heeft gesteld aan de inpassing van depot in de omgeving (onder meer de eis ten aanzien van de beperking van de dijkhoogte) en anderzijds met het niet kunnen afgeven van voldoende aanbodgaranties. Het afgeven van een aanbodgarantie betekent hier dat voor een periode van tien jaar budget gereserveerd moet worden voor de uitvoering van (achterstallige) baggerwerken in de regio (sanering en nautisch). Dit speelt niet alleen bij Rijkswaterstaat, maar ook bij waterschappen en gemeenten. Dit hangt samen met de problematiek rond de bud-getten beschikbaar voor het beheer van wateren en waterbodems zoals geschetst in het Tienjarenscenario waterbodems (Kamerstukken II, 26 401, nr. 28). Het niet kunnen afgeven van harde aanbodgaranties vanuit de regio heeft daarmee financiële consequenties voor de haalbaarheid van het destijds beoogde plan. Toen mij duidelijk werd dat realisatie van de destijds beoogde opzet niet mogelijk bleek heb ik direct inge-grepen en in een bestuurlijk overleg de Gemeente Terneuzen en de provincie Zeeland hierover geïnformeerd (zie ook het antwoord op vraag 2). 4 Volstaat, wat betreft de financiële knelpunten, de 70 miljoen euro van de 160 miljoen euro die voor verwerking/reiniging van baggerspecie beschikbaar is niet langer? Wat is hiervan de oorzaak? Er is hier sprake van begripsverwarring rond het budget namelijk de in de vraag vermelde euro’s zijn guldens (zie antwoord op vraag 12). Voor wat betreft het financiële knelpunt zie de antwoorden op vraag 3 en 5. 5 Hoe staat het met de realisatie van overige baggerspeciedepots en verwerking/reiniging elders in het land? Spelen dezelfde knelpunten als bij de Koegorspolder daar een rol? Het beoogde concept in de Koegorspolder was uniek in Nederland en daardoor niet goed vergelijkbaar met andere initiatieven. Het afgeven van langjarige garanties voor aanbod van bagger door waterbeheerders kan problematisch zijn (zie ook het antwoord op vraag 3). In het algemeen geldt dat de eisen aan continuïteit en omvang van de baggeraanvoer (logistiek) veel minder kritisch is bij de exploitatie van een baggerdepot dan bij de exploitatie van een verwerkingsinrichting voor het produceren van bouwstoffen uit de aangeboden baggerspecie. 6 Weegt in de besluitvorming mee dat de gemeente reeds op grond van het contract aan de voorbereidingen is begonnen en kosten heeft gemaakt? Uiteraard zal dit element bij het overleg genoemd in het antwoord op vraag 2 worden betrokken.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2002–2003, 26 401, nr. 31
4
7 Welke gevolgen heeft het in de brief vervatte besluit, ook volgens de gemeente, voor de verdere ontwikkeling van het gebied Koegorspolder waar ook windmolens en andere recyclingbedrijven zijn gepland? Het standpunt van de gemeente is dat door toedoen van Rijkswaterstaat de MER-bestemmingsplanprocedure Koegorspolder zou worden vertraagd. Ik ben het daarmee oneens. Van de zijde van Rijkswaterstaat zijn alle benodigde gegevens voor de MER-bedrijventerrein Koegorspolder aangeleverd. De Raad van de gemeente heeft ook op 31 oktober 2002 met de aangeleverde gegevens ingestemd en de MER-bedrijventerrein Koegorspolder (waarin deze gegevens zijn verwerkt) aanvaardbaar verklaard. Het is kennelijk een keuze van de gemeente geweest om in het kader van de hiervoor geschetste ontwikkelingen vooralsnog af te zien van het voortzetten van de (MER-)bestemmingsplanprocedure. Het in het antwoord op vraag 2 genoemde overleg zal tevens worden benut hierover nadere opheldering te vragen. Vooralsnog ben ik van mening dat planologisch gezien mijn besluit om de verwerkingsproef niet op voorhand in de Koegorspolder te laten plaatsvinden geen invloed behoeft te hebben op de geplande ontwikkelingen en andere bestemmingen in de Koegorspolder. Nog steeds blijft het plangebied bestemd voor de ontvangst van baggerspecie als oplossing van de vervuilde waterbodemproblematiek in Zeeland. Overigens behoort bij de ontwikkeling van het gebied naast de windmolens en de recyclingbedrijven ook de uitbreiding van het zeehaventerrein en het ontwikkelen van een stedelijke randzone. 8 Verwacht de regering dat de in de brief aangekondigde beleidswijziging wegens de optredende vertraging leidt tot schadeclaims door ondernemingen, die afhankelijk zijn van de vaststelling van hetzelfde bestemmingsplan waar de verwerking/reiniging en stortcapaciteit deel van uitmaakt? Welke verantwoordelijkheid draagt Rijkswaterstaat hiervoor? Bent u van mening dat eventuele kosten van dergelijke schade door Rijkswaterstaat zouden moeten worden gedragen? Niet kan worden uitgesloten dat derden-belanghebbenden zullen proberen eventuele schade te verhalen op de gemeente of de Staat. Zo ver is het echter nog niet. Afhankelijk van de resultaten van het overleg (zie antwoord vraag 2) zal te zijner tijd worden bezien of de Staat mogelijk (mede)verantwoordelijk kan worden gehouden voor eventueel bij derden opgetreden vertragingsschade. Dat is thans nog niet te zeggen. 9 Is het waar dat de gemeenteraad juist de verwerkingsproef als randvoorwaarde heeft gesteld bij de realisering van het depot? Nee, de gemeenteraad heeft niet de verwerkingsproef als randvoorwaarde gesteld bij de realisering van het depot. De gemeenteraad heeft ingestemd met de realisering van het baggerdepot onder nader bepaalde voorwaarden. Deze voorwaarden hadden onder meer betrekking op de inpassing van het depot in de omgeving, waarbij een rol speelde dat door de verwerking van baggerspecie de omvang van het depot kon worden teruggebracht. Een en ander is in de overeenkomst en de daaraan ten grondslag liggende MER-rapportage verwoord. Wel was het de bedoeling de realisering van het depot zo mogelijk te combineren met de verwerkingsproef (zie antwoord vraag 2).
Tweede Kamer, vergaderjaar 2002–2003, 26 401, nr. 31
5
10 Wanneer neemt de regering een besluit over de locatie waar een verwerkingsproef plaatsvindt? Naar verwachting zal de aanbesteding dit najaar plaats vinden zodat begin 2004 de proef met een looptijd van circa 5 jaar kan starten. De locatiekeuze voor verwerking wordt aan de verwerkingssector overgelaten (zie ook het antwoord op vraag 1). 11 Op welke wijze wordt de aanbesteding van de verwerkingsproef vormgegeven? Welke criteria zullen bij de aanbesteding en besluitvorming daarover worden gehanteerd? Spelen de beschikbaarheid van baggerslib en de geografische locatie daarbij een rol? De verwerkingsproef zal worden aanbesteed en de doelstelling van de aanbesteding is «het verkrijgen van een bieding van een marktpartij met de grootste hoeveelheid depotbesparing gegeven het beschikbare budget». Zie verder het antwoord op vraag 1. 12 Bij de introductie van de Wbm-heffing op het storten van baggerspecie is de afspraak gemaakt dat er een bedrag gereserveerd werd voor de stimulering van verwerking. Hoe wordt dit bedrag, waaronder het bedrag dat gereserveerd is in het MIT voor de Koegorspolder, thans ingezet? Niet de Wbm was de aanleiding voor de regering om extra middelen ter beschikking te stellen (73 miljoen euro) ter stimulering van de verwerking van baggerspecie maar de motie Herrebrugh (Kamerstukken II, 26 401, nr. 16) en het antwoord van de regering daarop (Kamerstukken II, 26 401, nrs. 22 en 25). Daarvan is 41 miljoen euro gereserveerd voor de Tijdelijke Stimuleringsregeling Verwerking Baggerspecie (sinds juli 2002 in werking) en 32 miljoen euro voor het uitvoeren van een grootschalige praktijkproef. In het MIT is 78 miljoen euro gereserveerd voor de bergings- en verwerkingscapaciteit van het depot Koegorspolder. Deze reservering behelst 46 miljoen euro voor de voorbereiding en aanleg van het baggerspeciedepot met zandscheiding en 32 miljoen euro voor aanvullende verwerking (de grootschalige verwerkingsproef om te komen tot de doelstelling minstens 50% van het aanbod te verwerken uitgedrukt in depotvolumebesparing). De 32 miljoen euro als gereserveerd voor de verwerkingsproef is nog steeds beschikbaar en zal worden ingezet voor de uitwerking en uitvoering van de nieuwe opzet van de verwerkingsproef. De reservering voor de voorbereiding en aanleg van het baggerspeciedepot met zandscheiding (46 miljoen euro) zal worden ingezet om de van oorsprong geplande depotfunctie in de Koegorspolder mogelijk te maken. 13 Hoe verhoudt de afspraak om een deel van de WBM-heffing op storting van baggerspecie te reserveren voor de stimulering van verwerking zich met 1) het criterium voor de toepassing van de Wet belasting op milieugrondslag, waarin slecht de toepassing van zandscheiding wordt bevorderd en 2) het voornemen van het ministerie van VROM, waarin de normen van het Bouwstoffenbesluit voor producten uit baggerspecie worden versoepeld met uitzondering van de producten die worden verkregen door middel van immobilisatie? De voor de stimulering van verwerking gereserveerde gelden zijn niet afkomstig van de opbrengsten uit de Wbm-heffing op het storten van reinigbare baggerspecie. De opbrengst van de Wbm wordt niet ingezet als
Tweede Kamer, vergaderjaar 2002–2003, 26 401, nr. 31
6
bestemmingsheffing, maar gaat naar de algemene middelen. De in de vraag veronderstelde relatie is derhalve niet aanwezig. 14 In de brief wordt gesteld: «Mijn beleid is erop gericht de verwerkingsproef zo kansrijk mogelijk aan te besteden.» Hoe verhoudt zich dit met het standpunt van de regering over motie 28 600 XII, nr. 22 betreffende de minimumstandaard voor ernstig verontreinigde grond bij de behandeling van het Landelijk Afvalbeheersplan op grond waarvan immobilisatie negatief wordt beoordeeld. De verwerking van baggerspecie in het kader van de grootschalige verwerkingsproef kan ook bestaan uit immobilisatie van de baggerspecie tot een bouwstof die voldoet aan de kwaliteitseisen van het Bouwstoffenbesluit. De minimumstandaard voor het be- en verwerken van ernstig verontreinigde grond is vastgelegd in het Landelijk afvalbeheerplan (LAP). De minimumstandaard is bewerking volgens de meest geëigende methode tot herbruikbare grond die voldoet aan de kwaliteitseisen van het Bouwstoffenbesluit. Voor niet-reinigbare ernstig verontreinigde grond is de minimumstandaard verwijderen door storten. Dit houdt in dat immobilisatie als techniek kan worden ingezet voor de niet-reinigbare grond. Het LAP is niet van toepassing op baggerspecie. Met betrekking tot verontreinigde baggerspecie is de ontwikkeling van verwerkingstechnieken nog niet zover gevorderd als voor verontreinigde grond. Er worden daarom voor de proef geen technieken uitgesloten. 15 Is de regering het eens met de stelling dat de grote hoeveelheid baggerslib die nog verwerkt moet worden – inclusief de grote baggerachterstand in de Rijkswateren – onder andere vraagt om een rijksoverheid die veel (particuliere) initiatieven ondersteunt, faciliteert en vergunningstechnisch mogelijk maakt en daarnaast vooral ook consistent opereert? Met het bestuurlijk advies Tienjarenscenario Waterbodems (TJS) en de kabinetsreactie daarop (Kamerstukken II, 26 401, nr. 28) blijkt dat de gezamenlijke overheden kiezen voor een actieve rol bij het aanpakken van baggerachterstanden. Realisatie van initiatieven van zowel private als publieke partijen wordt bespoedigd door een versterkte regionale en landelijke coördinatie, door financiële prikkels en door stroomlijning van regelgeving. Over de exacte voortgang op deze drie gebieden zal ik de Kamer, zoals ook aangekondigd in de kabinetsreactie TJS, in de loop van 2003 nader informeren. 16 Als er onzekerheid is over de vraag of er voldoende baggerspecie is, wordt er dan ook nagedacht over de mogelijkheid van een regionaal of nationaal steunpunt, zoals ingesteld in Noord-Holland om te zorgen voor voldoende aanbod van baggerspecie? Thans bestaan reeds landsdekkend regionale samenwerkingsverbanden onder provinciale regie die tot taak hebben een actueel overzicht bij te houden van gebaggerde en te baggeren hoeveelheden, hierin afstemming te bereiken en eventuele knelpunten te identificeren en aan te pakken. 17 Wat is het effect van de Wet Milieubeheer op het aanbod, gezien het feit dat in deze wet baggerspecie met een zandgehalte van 60 procent of meer als «reinigbaar» wordt aangemerkt en dus niet een vrijstelling geniet van de belasting die voor afvalstort geldt.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2002–2003, 26 401, nr. 31
7
Niet in de Wet Milieubeheer maar in de Wbm (Wet belastingen op Milieugrondslag) is een reinigbaarheidscriterium van 60% zand vermeld. Aangezien van het totale aanbod van niet-verspreidbare specie slechts een klein deel bestaat uit specie met een zandpercentage van 60% of meer, en die baggerspecie vrijwel allemaal wordt verwerkt, zal het effect van de Wbm op het aanbod voor de grootschalige verwerkingsproef nihil zijn. 18 Waarom wordt er weinig gebruik gemaakt van de Tijdelijke Stimuleringsregeling Verwerking Baggerspecie, waar ook de geplande baggerspeciedepot gebruik van zal maken? Ik had graag meer feitelijke toekenningen van de subsidie gezien. Mogelijk dat gezien de nog korte looptijd zowel de waterbeheerders als de verwerkers nog onvoldoende zijn ingespeeld op de regeling. De regeling heeft echter nog een looptijd van ruim 3 jaar. Mede vanuit de achtergrond dat de verwerkingssector destijds heeft aangegeven er klaar voor te zijn en de regeling in nauw overleg met deze tot stand is gekomen, ga ik er vanuit dat de verwerkingssector in de resterende periode ruimschoots gebruik van de regeling zal maken. In het tweede deel van de vraag wordt gesuggereerd dat de gecombineerde verwerking en berging in de Koegorspolder gebruik zou maken van de Tijdelijke stimuleringsregeling verwerking baggerspecie. Dat is niet juist. Voor de beoogde verwerkingsproef zijn apart middelen zijn gereserveerd (zie het antwoord op vraag 12). 19 Welke andere locaties, behalve Koegorspolder, worden onderzocht (inclusief businessplan) om te bezien of grootschalige verwerkingsproeven op de korte termijn kans van slagen hebben. Zie de antwoorden op de vragen 1 en 10. 20 Is de bereidheid nog aanwezig om aan de slag te gaan met een grootschalige proef, gezien de toekomstige baggeropgave als gevolg van onder andere Ruimte voor de Rivier, waarbij en nabijgelegen afvoerplek van belang is zonder al te veel vervoers-bewegingen en -kosten? De regering heeft deze bereidheid zonder meer (zie ook het antwoord op vraag 1). Deze bereidheid betekent echter niet een voorkeur om alle bagger naar een beperkt aantal verwerkingslocaties te vervoeren. Daar waar baggerspecie uit onderhouds- of herinrichtingwerken gebiedsgericht kan worden hergebruikt of geborgen verdient dit alleszins de voorkeur (Ladder van Lansink). Belangrijk hierbij is het formuleren van duidelijke milieuvoorwaarden. Voor rivierenspecie zijn de voorwaarden recent vastgesteld in de zogeheten beleidsregels Actief Bodembeheer Maas en Actief Bodembeheer Rijntakken. 21 Welke bestuursorganen zijn er niet in geslaagd tijdig een aanbodgarantie af te geven: rijk, waterschappen, havenschap en/of Zeeuwse gemeenten? Wat is hiervan de oorzaak? In het antwoord op vraag 3 is reeds ingegaan op deze problematiek.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2002–2003, 26 401, nr. 31
8
22 Ondanks de toezegging dat dit begin 2002 zou starten is het PPS-onderhandelings-traject pas veel later gestart. Wanneer vond de start precies plaats? Welke rol heeft Rijkswaterstaat in deze vertraging gespeeld? Als toegelicht in het antwoord op vraag 3 bleken er bij nadere uitwerking onoverkomelijke knelpunten op te treden die noopten tot een koerswijziging. Hierdoor heeft de formele marktbenadering als start van het PPS-onderhandelingstraject nooit plaatsgevonden. 23 Zijn naar de mening van de regering afspraken die Rijkswaterstaat heeft gemaakt, op basis waarvan de gemeente Terneuzen de integrale MER heeft goedgekeurd op 31 oktober 2002, geschonden nu de besluitvorming wordt gewijzigd? Er zijn geen afspraken geschonden. Na het sluiten van de overeenkomst met de gemeente bleek dat ook geavanceerde verwerkingstechnieken tot de mogelijkheden behoren voor de verwerkingsproef. Op voorhand zouden immers geen verwerkings-technieken worden uitgesloten. Om de milieugevolgen daarvan in kaart te brengen, is door Rijkswaterstaat een aanvulling op de MER verzorgd, welke door de gemeente in de bestemmingsplan MER bedrijventerrein Koegorspolder is verwerkt en door de gemeenteraad op 31 oktober 2002 aanvaardbaar is verklaard. Een definitieve keuze wordt echter in de MER van Rijkswaterstaat niet gemaakt, omdat de uiteindelijk toe te passen verwerkingsmethode in hoge mate afhankelijk is van de oplossing die zou voortvloeien uit de marktbenadering (PPS). Zie verder ook de antwoorden op vraag 2 en 9. 24 In de brief wordt gesteld: «Mijn insteek blijft de depotfunctie mogelijk te maken.» Wat betekent deze mededeling? Binnen welke termijn krijgt de gemeente duidelijkheid over de in de brief genoemde beperkte variant? Wanneer krijgt de gemeente Terneuzen duidelijkheid over de financiële gevolgen daarvan? Is voor deze variant wel een voldoende aanvoergarantie? Is de regering bereid voldoende middelen ter beschikking te stellen voor de voorgestelde variant, nu is gebleken dat Rijkswaterstaat een tekort van 7 miljoen heeft? Ik heb aangegeven nog steeds een regionale oplossing na te streven voor de vervuilde waterbodems in Zeeland (zie ook het antwoord op vraag 2). Momenteel vindt bestuurlijk overleg plaats tussen Rijkswaterstaat, gemeente Terneuzen, Provincie Zeeland en de betrokken waterschappen of er een depot met zandscheidingsvoorziening kan worden gerealiseerd voor de vervuilde Zeeuwse bagger binnen het beschikbare budget van € 46 miljoen (zie het antwoord op vraag 12). Vooralsnog ga ik er vanuit dat dit budget toereikend zal zijn aangezien er nog oplossingen mogelijk zijn die het tekort kunnen verminderen. Gegeven de onzekerheden rondom de omvang van het aanbod kan de beoogde omvang van het depot enigszins worden gereduceerd en wordt bezien of de openstellingsperiode kan worden verlengd (voor wat betreft de aanvoer-garantie zie ook de antwoorden op de vragen 5 en 21). 25 Waarom voert de regering de motie van Herrebrugh (PvdA) van 10 november niet onverkort uit?
Tweede Kamer, vergaderjaar 2002–2003, 26 401, nr. 31
9
De motie wordt uitgevoerd. Naar aanleiding van deze motie is een tweesporenaanpak in gang gezet om verwerking van baggerspecie tot bouwstof te stimuleren (zie ook het antwoord op vraag 12). 26 Weet de regering dat door het niet doorgaan in Terneuzen van de verwerkingsproef er vertraging kan optreden bij de verwerking van klasse 3 en 4? De verwerkingsproef zal door middel van een gewijzigde opzet wél doorgang vinden (zie ook het antwoord op vraag 1) waarbij in principe in 2004 al verwerking van baggerspecieklasse 3 en 4 tot bouwstof zal kunnen plaatsvinden. De start van de inmiddels verlaten beoogde exploitatie van de verwerkingsproef in Terneuzen was op zijn vroegst voorzien in 2005. Er is vooralsnog geen sprake van vertraging. 27 Wat gaat er nu precies gebeuren in de Koegorspolder, omdat in de brief aan de Kamer van 3 februari 2003 in ieder geval niet helemaal is uitgesloten dat de verwerkingsproef niet meer in de Koegorspolder zal plaatsvinden? Wat precies in de Koegorspolder gaat gebeuren, is op dit moment niet bekend, en mede afhankelijk van het in het antwoord op vraag 2 genoemde overleg. Zoals aangegeven is het niet uitgesloten dat de locatie Koegorspolder alsnog voor de landelijke verwerkingsproef zal worden benut; de keuze hiervoor wordt aan de private marktpartijen overgelaten. Het blijft daarnaast mijn insteek om in de Koegorspolder in ieder geval een inrichting te realiseren die een oplossing biedt voor de baggerspecieproblematiek in Zeeland door middel van de aanleg van het depot met zandscheidingsvoorziening (zie het antwoord op vraag 24). 28 Is het waar dat de gemeente Terneuzen brieven heeft ontvangen van Rijkswaterstaat waarin wordt gesteld dat de Koegorspolder alleen nog een depotfunctie zal hebben? Nee, een verwerkingsinrichting blijft tot de mogelijkheden behoren (zie onder andere mijn antwoorden op vraag 1, 2 en 27). 29 In hoeverre bestaat het risico dat door het intrekken van de gedane toezeggingen de gehele aanleg van het slibdepot op losse schroeven komt te staan? Wat zijn hiervan de mogelijke consequenties? Op dit moment vindt overleg plaats met de betreffende partijen (zie antwoord vraag 2) en is dan ook geen sprake van het intrekken van gedane toezeggingen. Of eventueel de gehele aanleg van het baggerdepot op losse schroeven zou komen te staan, is afhankelijk van de resultaten van genoemd overleg. Daar het baggerspecie een regionaal probleem is, kan alleen in overleg met de regio gezamenlijk een oplossing worden gezocht voor de gerezen problematiek. Dit is slechts mogelijk als zowel Rijkswaterstaat als de regionale waterbeheerders (waterschappen, havenschap en gemeenten) alsmede de gemeente Terneuzen bereid zijn om naar belang en draagkracht een bijdrage te leveren aan de oplossing van de problematiek.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2002–2003, 26 401, nr. 31
10
30 Wordt de gemeente Terneuzen door het intrekken van de toezeggingen door de staatssecretaris ook niet in een lastig pakket gebracht vanwege de door haar gemaakte privaatrechtelijke afspraken (Win-Wind) ten behoeve van de windenergieprojecten? Wordt Terneuzen langs deze weg niet door het rijk gedwongen tot contractbreuk met de betreffende private partijen? Ik ben niet bekend met de precieze inhoud van de contracten tussen de gemeente Terneuzen en Win-Wind. Zoals gezegd is mijns inziens vooralsnog geen sprake van het intrekken van toezeggingen (zie antwoorden vraag 2 en 29). Los daarvan zie ik vooralsnog niet in dat het plaatsen van de windmolens afhankelijk is van het baggerdepot, al dan niet met geavanceerde verwerkingstechnieken (zie ook het antwoord op vraag 7). 31 Hoe heeft de gemeente Terneuzen inmiddels gereageerd op de nieuwe voorstellen van de staatssecretaris? In het bestuurlijk overleg is aangegeven dat de gemeente bereid is om mee te denken en mee te werken aan de oplossing van de problematiek, maar maakt nadrukkelijk het politiek voorbehoud dat de Raad uiteindelijk een besluit zal moeten nemen. Momenteel worden gesprekken gevoerd over de randvoorwaarden en de wijze waarop medewerking kan plaatsvinden aan de oplossing van de problematiek. Ik heb daar-bij gevraagd om voor de zomer daarover duidelijkheid te bieden.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2002–2003, 26 401, nr. 31
11