Tweede Kamer der Staten-Generaal
2
Vergaderjaar 1986-1987
18478
Regelen met betrekking tot de registratie van beheerders van leidingen ( W e t leidingbeheerdersregistratie)
IMr. 6
EINDVERSLAG Vastgesteld 14 oktober 1986
1 Samenstelling: Leden: De Beer (VVD), ondervoorzitter, Stoffelen (PvdA), Weijers (CDA), Eversdijk (CDA), Spieker (PvdA), Van Erp (VVD), Veldhoen (PvdA), Van Noord (CDA), Van Vlijmen (CDA), De Pree (PvdA), Wolters (CDA), Van Es (PSP), Tommei (D66), Te Veldhuis (VVD), Hummel (PvdA), JorritsmaLebbink (VVD), Paulis (CDA), Schaefer (PvdA), voorzitter, Tegelaar-Boonacker (CDA), Wolffensperger (D66), Verspaget (PvdA), Melkert (PvdA), Koetje (CDA). Plv. Leden: Scherpenhuizen (VVD), Vos (PvdA), Nijland (CDA), Oomen-Ruijten (CDA), Swildens-Rozendaal (PvdA), Blauw (VVD), Wöltgens (PvdA), Schartman (CDA), Duyn (CDA), Müller-van Ast (PvdA), Van de Camp (CDA), Lankhorst (PPR), Eisma (D66), Van Rey (VVD), De Boois (PvdA), Van den Berg (SGP), Boers-Wijnberg (CDA), Rienks (PvdA), Vriens-Auerbach (CDA), Nypels (D66), Leerling (RPF), Castricum (PvdA), Schutte (GPV). 2 De memorie van antwoord (18478, nr. 5) werd op 11 juni 1 986 bij de Kamerontvangen. 3 Commentaren werden ontvangen van: - De Vereniging van Leidingeigenaren in Nederland (Velin) d.d. 22 juli 1986; - Het Overlegorgaan Nutsvoorzieningen dd. 28 augustus 1986; - Het Kabels- en Leidingen Informatie Centrum (KLIC) Groningen/Drenthe, dd. 28 augustus 1986; - Het KLIC Friesland dd. 1 september 1986 en het KLIC Overijssel d.d. 2 september 1986, ter ondersteuning van de brief van het KLIC Groningen/Drenthe; - De Vereniging van Nederlandse Gemeenten dd. 10 september 1986. Deze commentaren liggen ter inzage op het secretariaat van de commissie.
De vaste Commissie voor volkshuisvesting en ruimtelijke ordening 1 heeft de eer als volgt verslag uit te brengen over de in haar midden na bestudering van de memorie van antwoord 2 naar voren gebrachte vragen en opmerkingen aangaande dit wetsvoorstel. De commissie spreekt gaarne haar erkentelijkheid uit voor de bij haar recentelijk binnengekomen commentaren op dit wetsvoorstel en de memorie van antwoord 3 . De commissie acht de plenaire behandeling van dit wetsvoorstel voldoende voorbereid als de regering op het navolgende zal hebben geantwoord.
I. ALGEMEEN 1. Algemene opmerkingen De leden van de C.D.A.-fractie hadden met belangstelling kennis genomen van de beantwoording van de door hen in het Voorlopig Verslag gestelde vragen en gemaakte opmerkingen. Tevens hadden zij met interesse kennisgenomen van de in de memorie van antwoord verstrekte nadere informatie omtrent kostenberekeningen en tarieven. Zij waren van oordeel dat de regering getracht heeft een afdoend antwoord te vinden op de gestelde vragen. Niettemin wensten zij nog nader op enkele punten in te gaan. Dit mede naar aanleiding van de reacties van enkele organisaties van leidingbeheerders en de daarin vervatte kritiek op een aantal door de regering gepresenteerde argumenten en berekeningen. Deze leden wensten allereerst te benadrukken dat zij belang hechten aan een wettelijke regeling voor de registratie van leidingbeheerders. De argumenten die de regering daarvoor aandraagt achtten zij aanvaardbaar en volddoende. Immers, het belang van voorkoming van schade aan leidingen strekt zich uit buiten de sfeer van directe belanghebbenden (beheerders en gravers) tot allerlei gebruikers van leidingen en omwonenden. Een wettelijke regeling kan er voor zorgen dat alle leidingbeheerders in de registratie opgenomen zullen worden. Tevens konden zij zich voorstellen dat een registratie van leidingbeheerders zinvol is, omdat dat uiteindelijk kan leiden tot registratie van leidingen als onderdeel voor een bestuurlijk informatiesysteem ten behoeve van planning en uitvoering van
Tweede Kamer, vergaderjaar 1986-1987, 18 478, nr. 6
1
werken. Zij constateerden dat dit aspect wel wordt genoemd doch niet verder is uitgewerkt. Wellicht wil de regering nog eens uitgebreider ingaan op het mogelijke nut van de in deze regeling vervatte registratie voor het bestuur (met name de gemeente). In de discussie over de noodzaak van de onderhavige regeling wordt door de regering, maar ook door de organisaties van leidingbeheerders, gewezen op het mogelijke effect daarvan op het voorkomen van schade. De schattingen daarover lopen nogal uiteen. Deze leden vroegen de regering daarom nog eens nader in te gaan op de verwachte effecten van de invoering van de regeling op de vermindering van de schade aan leidingen en kabels ten gevolge van graafwerkzaamheden. Uitgaande van de noodzaak van een wettelijke regeling wezen deze leden op initiatieven die vanuit de particuliere sector reeds genomen zijn of nog genomen worden tot registratie van leidingbeheerders in bepaalde gebieden. Zij merkten daarbij op dat de leidingbeheerders die aan dergelijke initiatieven meewerkten reeds geld en moeite in dergelijke projecten hebben geïnvesteerd. Tevens was het hun opgevallen, dat het effect van deze initiatieven (zoals het KLIC Groningen/Drenthe) duidelijk waarneembaar is. Uit de reacties van organisaties van leidingbeheerders op de memorie van antwoord blijkt, dat deze organisaties de voorkeur geven aan een vrijwillige regeling boven de in het wetsvoorstel gepresenteerde regeling. Dit onder andere uit het oogpunt van doelmatigheid en kosten. Het kwam deze leden voor, dat de regering in de memorie van antwoord niet voldoende ingaat op mogelijkheden om de in het kader van deze initiatieven reeds opgezette registratie te betrekken bij een wettelijke regeling. Zij vroegen de regering om dat in de nota naar aanleiding van het eindverslag alsnog te doen. Dit achtten zij mede in het belang van de voortgang van de, dankzij deze initiatieven, reeds gestarte registratie van leidingbeheerders in bepaalde delen van het land. Zij verzochten de regering tevens om nader in te gaan op de mogelijkheden voor inpassing van de werkmethode van het KLIC Groningen/Drenthe in een wettelijk systeem en de eventueel daaruit voortvloeiende kosten. Tenslotte wezen zij er in dit verband op, dat de Dienst van het Kadaster en de Openbare Registers bij iedere denkbare regeling een belangrijke rol zal moeten spelen via de beschikbaarstelling van de gegevens met betrekking tot de Grootschalige Basiskaart van Nederland. De leden van de P.v.d.A.-fractie hadden met teleurstelling kennis genomen van de memorie van antwoord, die in hun ogen onvoldoende antwoord geeft op de gevoelens die zij ten aanzien van het wetsvoorstel in het voorlopig verslag hadden geuit. Zij hadden de indruk dat de memorie van antwoord daaraan amper aandacht besteedt, omdat nog steeds onvoldoende zichtbaar is of datgene waartoe uiteindelijk zou moeten worden gekomen, i.c. de centrale registratie van kabels en leidingen, in het huidige tijdsgewricht financieel haalbaar is en strookt met de opvatting van de regering inzake de taken van de centrale overheid. Daarbij komt nog de vraag welke zeer concrete eisen aan die centrale registratie zouden moeten worden gesteld, wil zij aan het doel beantwoorden. Over graden van nauwkeurigheid wordt in het geheel niet gerept. Opheldering van dat kader is haars inziens dringend nodig. Wil de regering op deze praktische punten nader ingaan? De tweede algemene vraag die in dit kader beantwoord moet worden is of de weg waarlangs deze registratie bereikt zou moeten worden de meest doelmatige is, zowel voor de schatkist als voor de samenleving als geheel. Deze leden wensten hun twijfel daaraan hier nog eens duidelijk neer te leggen en verzochten terzake een kwalitatief en kwantitatief inzichtelijk en overzichtelijk geheel aan cijfermateriaal, zoals een extensieve interpretatie van artikel 15 Comptabiliteitswet 1 976 verlangt. Een kosten/ batenanalyse is derhalve gewenst, zowel voor het geheel als voor de nu voorgestelde fase.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1986-1987, 18478, nr. 6
2
Tenslotte signaleerden deze leden de dynamische ontwikkelingen op het terrein van de informatica en de automatisering. Zagen zij het goed dat in die ontwikkeling een aantal fasen zich aftekenen? De eerste fase is de totstandkoming van uniform kaartmateriaal in gedigitaliseerde vorm; is de Grootschalige Basiskaart van Nederland de aangewezen kaart? De tweede fase is het digitaliseren van het bestaande leidingbestand, al of niet met bindende kenmerken van deze leidingen. Een derde fase is het koppelen van relevante gegevensbestanden en de mogelijkheden overzichtskaarten te vervaardigen. De vierde fase is dan net al of niet verstrekken via derden van gegevens. Behalve de nauwkeurigheid - hiervoor al aan de orde - is de openbaarheid en toegankelijkheid van het materiaal nader te bepalen. Zou het proces zich langs deze weg voltrekken - hoever is men er precies mee? - dan rijst de vraag of de doelstelling van het onderhavige wetsvoorstel niet beter langs andere weg bereikt zou kunnen worden. Wil de regering hierop nader ingaan? De leden herhaalden vervolgens hun verzoek om in het verband van de zgn. «grote operaties» het wetsvoorstel nog eens tegen het licht te houden. Zij gaven de regering in overweging, nadat deze analyses hebben plaatsgevonden, de resultaten daarvan in een mondeling overleg met de commissie nader aan de orde te stellen alvorens de nota naar aanleiding van het eindverslag uit te brengen. Deze leden meenden dat de door de regering nagestreefde afslanking van de overheidsdienst en de in gang gezette privatiseringsstudies het wetsvoorstel raken, in die zin dat bij mogelijke verheffing tot wet veel bureaucratie wordt geschapen doch geen doelstellingen naderbij gebracht worden. Het wetsvoorstel blijft huns inziens uitgangspunten van de jaren '70 hanteren, die in het licht van het huidige regeringsbeleid moeilijk te rijmen vallen met de te hanteren opvattingen inzake de marktsector. Dit laat onverlet hun mening dat de samenleving gediend is met toegankelijke kennis inzake hetgeen zich in de onder- en bovengrondse leidingen en stralingspaden bevindt, dat beperkingen oplegt aan gebruik en bestemming van die gronden. Daarbij behoort allereerst de vraag te worden beantwoord wat de regering precies nastreeft: volledige openbaarheid of informatieverschaffing voor betrokkenen en/of toetsing van de vraag of deze informatie verstrekt moet worden. Kan hierover duidelijkheid verschaft worden? Analytisch is derhalve de vraag aan de orde welke functie de overheid daarin moet hebben als intermediair omdat het marktmechanisme daarin niet kan voorzien. Deze leden constateerden dat noch de memorie van toelichting, noch de memorie van antwoord de gekozen opzet van het wetsvoorstel als voor de hand liggend en doelmatig verklaart. Zij verzochten de regering daarvan alsnog deze analyse te maken. Deze leden vroegen de regering daarbij met name de vraag te beantwoorden of een wettelijke verplichting tot vestiging van een zakelijk recht voor leidingen anders dan perceelsaansluitingen niet in beginsel tot voldoende registratie bij het Kadaster kan leiden, die belanghebbenden vervolgens de weg kan wijzen naar de betrokken eigenaren en rechthebbenden die dan vervolgens een wettelijke informatieplicht zou moeten worden opgelegd. Het was deze leden niet ontgaan, dat de leidingbeheerdersnutsbedrijven grote bezwaren hebben tegen het onderhavige wetsvoorstel. Zij vroegen in dit verband naar de wijze waarop de PTT binnen de rijksorganisatie is betrokken bij de voorbereiding van de wetgeving op dit gebied en naar de standpuntbepaling van dit bedrijf ten aanzien van het onderhavige wetsvoorstel. Is het waar dat de Minister van Verkeer en Waterstaat de PTT op generlei wijze heeft betrokken bij de beleidsbepaling ten aanzien van het onderhavige wetsvoorstel? Zo ja, waarom is dat dan niet gebeurd? Ten slotte wierpen deze leden de vraag op of het in het kader van dit wetsvoorstel niet van belang is te komen tot een standaardisering van de wijze waarop door derden rechten verkregen kunnen worden voor het leggen en hebben van leidingen.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1986-1987, 18478, nr. 6
3
De leden van de V . V . D . f r a c t i e hadden met g e m e n g d e gevoelens kennis g e n o m e n van de m e m o r i e van a n t w o o r d . W e l i s w a a r w o r d t daarin op een aantal plaatsen gewezen o p nog bestaande zwakke schakels in het huidige particuliere registratiesysteem van leidingbeheerders, maar enkele f u n d a m e n t e l e beleidsvragen, zoals het streven naar deregulering, privatisering (ook van het Kadaster) en t e r u g d r i n g i n g van bureaucratie blijven daarin onderbelicht. Voorts hebben de in de m e m o r i e van a n t w o o r d gegeven kostenberekeningen, en d a a r m e e de financiële o n d e r b o u w i n g van het w e t s v o o r s t e l , vele vraagtekens o p g e r o e p e n , ook en met name bij bijna alle betrokken uitvoerende instanties. M e d e gelet op de zeer f u n d a m e n t e l e kritiek van de organisaties van leidingbeheerders, vroegen deze leden zich af of het w e t s v o o r s t e l , zeker in zijn huidige v o r m , w e l zou m o e t e n w o r d e n g e h a n d h a a f d o m eventuele misverstanden te v o o r k o m e n , spraken zij nogmaals uit dat zij een beheerdersregistratie in enige v o r m op zichzelf een goede zaak achten. Zij vroegen zich echter w e l af of het met het w e t s v o o r s t e l beoogde doel niet (minstens) even g o e d op een minder o m s l a c h t i g e en minder bureaucratische wijze te bereiken is. Deze leden wezen daarbij in de eerste plaats o p de bereidheid van particuliere organisaties en instellingen o m een systeem van leidingbeheerdersregistratie op te zetten, dat voldoet aan de strenge eisen en v o o r w a a r d e n die ook het w e t s v o o r s t e l beoogt. In de Verenigde Staten, zo stelden zij, f u n c t i o n e e r t reeds zo'n systeem op particuliere basis en ook in Nederland zullen in 1987 naar alle waarschijnlijkheid reeds 8 provincies zijn «toegerust» met een particuliere zgn. KLIC-organisatie, zodat een landelijke aanpak binnen afzienbare tijd te v e r w a c h t e n is, zulks mede gelet op de intentie van de door de c o m m i s s i e o n t v a n g e n brieven van het Overlegorgaan Nutsvoorzieningen en van de KLIC-organisaties. Deze leden vroegen zich in dit verband af of het in de m e m o r i e van a n t w o o r d (blz. 4) geuite bezwaar, dat «er geen zekerheid bestaat dat ook alle leidingbeheerders aan zo'n KLIC-samenwerkingsverband zullen deelnemen», niet gemakkelijk valt te ondervangen door een eenvoudige wettelijke v e r p l i c h t i n g tot registratie bij zo'n particuliere organisatie. In de t w e e d e plaats wezen deze leden er op dat het nu voorgestelde w e t s v o o r s t e l een doorkruising zou (kunnen) betekenen van een goed w e r k e n d systeem dat is opgezet door de direct b e l a n g h e b b e n d e n . Behalve naar de KLIC's verwezen zij in dit verband ook naar reeds min of meer afgeronde registratiesystemen bij g e m e e n t e n als R o t t e r d a m (zie Binnenlands Bestuur d.d. 1 2 - 9 - 1 9 8 6 , blz. 17 e.v.) en naar de zeer afwijzende brief van de V N G , d . d . 1 0 - 9 - 1 9 8 6 . W e l k e o v e r w e g e n d e redenen zouden er voor de Rijksoverheid kunnen bestaan o m z o ' n , in de aard, goede en perspectief biedende ontwikkeling te gaan doorkruisen? Deze leden vroegen zich daarbij nog af, of de t o t nog toe geconstateerde beschadigingen aan leidingen d o o r graafwerkzaamheden te wijten zijn aan onjuiste informatie over en van de leidingbeheerders d a n w e i aan geen of onjuist gebruik van die i n f o r m a t i e . In de derde plaats v e r w a c h t t e n de hier aan het w o o r d zijnde leden dat juist de leidingbeheerders zélf de kwaliteit van een goede en deugdelijke registratie zullen nastreven en bewaken vanwege het belang dat daarmee voor hen is gediend, hetgeen ook blijkt uit hun m e d e w e r k i n g aan de zgn. «Aanbevelingen t o t het v o o r k o m e n van schade aan leidingen (AVSL.)» Volgens schatting van de drie g r o t e Nutsbedrijven zijn bij hen m o m e n t e e l ca. 2 0 0 0 mensen bezig met registratie van de ligging van leidingen en bedragen de totale kosten daarvan ca. f 150 m i n . per jaar. Op g r o n d van welke o v e r w e g i n g e n verwacht de regering dat een registratie van o v e r h e i d s w e g e een betere garantie zou impliceren? In de vierde plaats herhaalden deze leden hun vraag c.q. bezwaar uit het v o o r l o p i g verslag terzake van de dubbele registratie, nl. zowel op Rijksniveau als (mogelijkerwijs) ook op gemeentelijk niveau. Zij achtten hun bezwaren in de m e m o r i e van a n t w o o r d op dit punt o n v o l d o e n d e overtuigend weerlegd.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1 9 8 6 - 1 9 8 7 , 1 8 4 7 8 , nr. 6
4
Ten vijfde verwachtten deze leden dat de huidige aanpak van de KLIC's minder omslachtige en dus adequatere werkwijzes mogelijk maakt dan het toch bureaucratische systeem van het wetsvoorstel. Ten zesde wezen deze leden op het reeds door de ministerraad genomen principebesluit tot privatisering van het Kadaster, dat nu volgens het wetsvoorstel zou moeten worden belast met de registratie. Zij vonden dat op dit punt niet gesproken kan worden voor een vanzelfsprekend, consequent en consistent beleid en vroegen om een verduidelijking terzake. Samenvattend verzochten de leden van de V.V.D. fractie, met een beroep op de uitgangspunten van deregulering (: geen of weinig overheidsoptreden, indien niet strikt noodzakelijk) en privatisering, om een fundamentele herbezinning op het voorliggende wetsvoorstel. Juist nu de leidingbeheerders zelf een registratiesysteem aan het opzetten zijn, verdient het meer aanbeveling om dit verder te stimuleren dan om die ontwikkeling om te buigen in een overheidsactiviteit. Zeker nu die particuliere registratievorm aanzienlijk eenvoudiger en goedkoper kan plaatsvinden dan in het wetsvoorstel. In dit verband deden deze leden de suggestie, als alternatief voor het wetsvoorstel van de regering om alleen wettelijk te regelen dat er private organisaties zullen worden ingesteld, belast met bedoelde registraties, en eventueel een aansluitplicht voor leidingbeheerders. Vervolgens zou dan kunnen worden volstaan met een algemene bepaling dat kabel- en leidingbeheerders verplicht zijn om aan leidingbeheerders, aannemers en uitvoerders, planologen en aangeslotenen op leidingnetten e.d., desgevraagd, adequate informatie te verstrekken. Aldus kunnen huns inziens de doelstellingen van het voorliggende wetsvoorstel eenvoudiger worden gerealiseerd. Los daarvan zou, zo sloten deze leden dit deel van hun beschouwing af, een goed en gestructureerd overleg tussen de Rijksoverheid en leidingbeheerders over voorkomende problemen tevens goede diensten kunnen bewijzen. Zij vroegen in dit verband tevens of en in hoeverre, bij het opstellen van het wetsvoorstel, gebruik is gemaakt van de deskundigheid en/of deskundigen van de ervaren (organisaties van) nutsbedrijven. De leden van de D66-fractie dankten de indieners van dit wetsvoorstel voor de uitgebreide memorie van antwoord. Desondanks hadden zij nog enkele vragen. In de eerste plaats merkten zij op dat de redenering in de memorie van antwoord waarom ondanks mooie woorden over decentralisatie en privatisering voor leidingbeheerdersregistratie toch een centralistische wet nodig zou zijn, op hen een wat geforceerde indruk maakte. Zij vroegen zich af waarom de regering zo bang is dat een en ander niet anders en beter geregeld kan worden door betrokken zélf. Immers, beheerders van leidingen hebben zelf alle belang bij het voorkomen van schade. Is de situatie in Nederland voorts zoveel slechter dan in andere landen? Zij stelden deze vraag, daar hen geen ander land bekend is, waar een dergelijke centrale leidingsregistratie bestaat. Tevens wilden deze leden weten of en in hoeverre de leidingbeheerders zelf betrokken zijn geweest bij de totstandkoming van het onderhavige wetsvoorstel. Zij zouden het bovendien op prijs stellen een reactie te ontvangen op de nogal felle kritiek die de VNG op dit wetsvoorstel heeft geuit. De leden van de S G P . fractie hadden met veel belangstelling kennis genomen van de memorie van antwoord. Zij waren de bewindslieden erkentelijk voor de uitvoerige beantwoording van de vragen, die ook hunnerzijds waren gesteld. Zij wilden graaf voorop stellen, dat het doel van het wetsvoorstel, te weten een verbeterd systeem van registratie met betrekking tot het leidingenbeheer, hun volledige instemming heeft. Zij waren er echter ook na kennisneming van de memorie van antwoord niet van overtuigd dat het voorliggende wetsvoorstel daartoe de meest verantwoorde oplossing biedt.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1986-1987, 18478, nr. 6
5
Deze leden herinnerden eraan dat zij in het voorlopig verslag de vraag hadden gesteld of een regeling als vervat in het wetsvoorstel in het licht van privatisering en deregulering wel nodig is, mede gelet op een aantal ontwikkelingen die op dit terrein vanuit particulier initiatief reeds in gang zijn gezet. De verdere ontwikkelingen sedertdien hebben hen in hun twijfels gestrekt. Met name de verdere uitbouw van de KLIC's die thans reeds in diverse provincies tot stand zijn gekomen danwei worden voorbereid beoordeelden zij positief. Zij waren in genen dele ervan overtuigd dat via deze weg niet op aanvaardbare wijze in het geschetste doel kan worden voorzien. Daarnaast zijn naar hun indruk ook de gemeenten zich steeds meer bewust geworden van hun eigen verantwoordelijkheid in deze. Deze leden wilden dan ook gaarne vernemen of de regering ook in het licht van de meest recente ontwikkelingen nog steeds een aanpak, als in het wetsvoorstel beoogd, voorstaat en zo ja, welke klemmende argumenten er zijn, om, in strijd met de ook door het huidige kabinet voorgestane dereguleringsgedachte, terzake toch met nieuwe regelgeving te komen. Overigens zouden zij het juist achten wanneer ook dit wetsvoorstel alsnog via de gebruikelijke procedure aan de dereguleringstoets zou worden onderworpen. Voorts konden zij zich niet aan de indruk onttrekken, dat een centrale registratie ook uit doelmatigheidsoverwegingen niet de meest optimale oplossing zou wezen. Registratie op lokaal niveau met inschakeling van meest betrokken particuliere belanghebbenden zou wellicht tot efficiëntere aanpak kunnen leiden. Mocht wettelijke regeling inderdaad nodig zijn, waarvan deze leden nog niet overtuigd waren, dan zou naar hun oordeel eerder aan registratie door de gemeenten moeten worden gedacht. Zowel overwegingen van decentralisatie als doelmatigheid brachten hen tot dit standpunt. Bij zeer veel activiteiten, die consequenties hebben voor leidingen, zal de gemeente immers vanuit verschillende hoedanigheid betrokken zijn. Zijn voorts veel gemeenten niet doende met optimalisering van hun gegevensbestanden ten aanzien van de ondergrondse infrastructuur? Deze leden wilden dan ook van de regering graag vernemen waarom niet aan de gemeenten, eventueel in samenwerkingsverband, de registratie van het leidingbeheerdersbestand zou kunnen worden opgedragen. 2. De betrokkenheid van gemeenten bij de registratie De leden van de C.D.A.-fractie herinnerden eraan dat zij in het voorlopig verslag reeds enige vraagtekens hadden gezet bij de in de regeling opgenomen registratiebevoegdheid van gemeente. Zo vroegen zij de regering om nader in te gaan op de voordelen van een dergelijke bevoegdheid. De memorie van antwoord gaat daarop nader in en vermeldt dat de voordelen hiervan gelegen zijn in de goede toegankelijkheid van een gemeenteregister voor de lokale grondwerker, in de beschikbaarheid voor gemeentebesturen van informatie die gebruikt wordt bij de uitoefening van hun taken in de ruimtelijke ordening en in de combinatie van het verstrekken van dergelijke informatie met het verlenen van diverse vergunningen. Vooralsnog achtten deze leden deze argumenten weinig overtuigend. Een aantal bezwaren van het betrekken van gemeenten bij de registratie is naar hun mening in het geheel niet weerlegd. Zij noemden in dat verband de problemen die zullen ontstaan bij de invoering van de derde fase fase van de leidingenregistratie, de grotere complexiteit van de informatiesystemen, het niet volledig gebruik maken van de automatiseringsmogelijkheden van de Dienst voor het Kadaster en de Openbare Registers en het kostenverhogende aspect van de dubbele registratie. Zij wezen er voorts op dat ook lokaal werkende grondwerkers regelmatig gebruik zullen moeten maken van informatie m.b.t. gemeentegrensoverschrijdende werken. Tenslotte meenden zij te kunnen concluderen, dat de kosten per gemeente sterk zouden kunnen gaan verschillen wat zou kunnen leiden tot onrechtvaardige tariefsverschillen. Een en ander nog
Tweede Kamer, vergaderjaar 1986-1987, 18 478, nr. 6
6
afgezien van het feit, dat een groot aantal gemeenten wellicht niet over de benodigde menskracht en apparatuur zou beschikken om een register op te zetten en te beheren. De hier aan het woord zijnde leden nodigden de regering uit nogmaals op de genoemde bezwaren in te gaan. Deze leden wensten overigens aan te tekenen dat zij in beginsel positief staan tegenover de mogelijkheid om een centrale registratie te voeren en gemeenten die daar belang bij menen te hebben de mogelijkheid te geven aan te sluiten op het centrale systeem via een terminal. Zij vroegen de regering dan ook nog eens uitgebreid te willen ingaan op de voor- en nadelen van een dergelijke opzet. In de memorie van antwoord komt de regering tot de conclusie, dat dubbele registratie onontkoombaar is, wanneer de gemeenten niet alle en uniform tot registratie zouden komen. De leden van de P.v.d.A.-fractie vonden deze oplossing evenwel niet doelmatig. In het algemeen zullen grotere, stedelijke gemeenten tenminste beschikken over een kabel- en leidingenregistratie voor de openbaar toegankelijke terreinen van de verschillende overheden. Op geen enkele wijze is duidelijk of de gemeenten ook behoefte hebben aan registratie van kabels en leidingen in niet publiek domein en/of in hun privaatrechtelijk eigendom zonder publieke functie. Is ook bekend of deze registratie ook metterdaad plaatsvindt? Kan daarin een nader inzicht worden geboden? Vervolgens is dan nader te bezien of andere gemeenten, die geen registratie hebben, incidenteel of periodiek daaraan behoefte zouden hebben. Wil de regering deze vraag nader voorleggen aan gemeenten en provincies? Waarom kunnen samenwerkingsorganen van gemeenten niet een uitkomst bieden? Deze leden beseften dat een dan decentrale variant een kaderwetgeving vereist met praktische afspraken, die regelgeving in wetgeving behoeven. Zij beseften dat zo'n variant dicht komt bij de in een aantal provincies functionerende KLIC-organisaties. Deze organisaties functioneren binnen de marktsector bevredigend en de vraag kan en mag derhalve zijn of een wetgeving zich niet zou kunnen richten op het voorschrijven aan leidingbeheerders zich te doen registreren bij een gemeente dan wel een KLIC, met een aantal aanvullende verplichtingen. In dat geval zou een decentrale registratie met de minste extra kosten kunnen worden gerealiseerd, zo hadden zij de indruk. Kan ook die in financiële termen worden aangegeven? De vraag of en hoe het Kadaster daarbij betrokken moet worden, zou dan later mede worden bezien in het licht van de uitkomsten van de andere operaties met betrekking tot deze rijksdienst, hetgeen deze leden een voordeel achtten. De leden van de V V D . fractie achtten hun bezwaren tegen de dubbele registratie in de memorie van antwoord onvoldoende overtuigend weerlegd. Niet alleen vanwege de dubbele kosten voor beheerders en opvragers die uit een dubbele registratie voortvloeien, maar ook vanwege de onderlinge tegenstrijdigheid van de gebruikte argumenten. Enerzijds wordt in de memorie van antwoord immers een pleidooi gehouden voor de noodzaak van een centrale registratie, mede omdat een gemeentelijke registratie om doelmatigheidsredenen niet de toets der kritiek kan doorstaan, terwijl anderzijds óók een gemeentelijke registratie gewenst wordt geacht. Deze leden achtten dit te veel van het (bureaucratisch) goede en vroegen om herbezinning terzake bij de bewindslieden. 3. Financiële aspecten De leden van de C.D.A.-fractie onderschreven het principe van kostendekking voor opzet en uitvoering van een systeem van leidingbeheerdersregistratie. Zij wilden er geen misverstand over laten bestaan dat leidingbeheerders en grondwerkers samen het meeste belang hebben bij een sluitend systeem van registratie en informatieverstrekking. Anderzijds was hun uit de memorie van antwoord en uit eerdere stukken duidelijk
Tweede Kamer, vergaderjaar 1986-1987, 18478, nr. 6
7
geworden, dat ook gemeenten en andere overheden belang kunnen hebben bij een aldus opgezet registratie- en informatiesysteem. Zij vroegen de regering in te gaan op de suggestie om in een centraal opgezet systeem ook voor gemeenten en andere (lagere) overheden een tarief vast te stellen voor het gebruik van geregistreerde informatie. Het was deze leden opgevallen, dat de door de regering gemaakte berekening van kosten en mogelijke tarieven weliswaar duidelijke uitkomsten geeft, maar daarentegen weinig inzicht verschaft in de gehanteerde aanname en berekeningswijzen. Dit maakt de vergelijking van deze kosten en mogelijke tarieven met door andere gepresenteerde gegevens nogal moeilijk. Uit de berekening blijkt bij voorbeeld dat registratie en informatievoorziening via het Kadaster aanmerkelijk goedkoper is dan via de organisatie KLIC Groningen/Drenthe. Dit is echter moeilijk te verenigen met de cijfers zoals die verstrekt zijn door de organisaties van leidingbeheerders en het KLIC Groningen/Drenthe zelf. Deze leden vroegen de regering dan ook de berekening van kosten en tarieven nog eens nader te bezien met inachtneming van de cijfers die door het KLIC en het Overlegorgaan Nutsvoorzieningen aan de Commissie zijn gezonden. De leden van de P.v.d.A.-fractie vonden de paragraaf in de memorie van antwoord over de financiële aspecten weinig zeggend en weinig informatief, behoudens het feit dat kennelijk bij de gekozen dubbele registratie van het Kadaster en een aantal gemeenten de totale kosten niet onaanzienlijk hoger zijn. Deze leden herhaalden hun verzoek aan de regering, een duidelijke kosten/baten-analyse van de gehele uiteindelijk voorziene registratie te overleggen dan wel te vervaardigen. In het bijzonder zouden zij gaarne geïnformeerd willen worden over de vraag, in welke mate de computeropslag van het kaartmateriaal en de - hoe nauwkeurige? - ligging van de leidingen is voorzien, de problemen die te verwachten zijn bij de automatisering van het reeds bestaande kaartmateriaal en het tempo waarin die automatisering zich in de komende tijd zal voltrekken. Is het waar dat reeds in gang gezette processen tot automatisering bij het Kadaster vertraging hebben opgelopen? Zo ja, wat zijn de oorzaken daarvan? Kan in het kader van de kostenvergelijking ook aangegeven worden wat de gezamenlijke KLIC's kosten en welke corresponderende kosten het Kadaster terzake zou moeten maken? Zij vroegen dit in aansluiting op het gestelde in de memorie van antwoord op blz. 14 inzake deze kostenvergelijking, die eraan voorbijgaat dat de prestaties verschillend zijn. Mede omdat een goede kosten/baten-analyse (nog) niet voorhanden is, wilden de leden van de V.V.D.-fractie graag nader worden geïnformeerd over de volgende vragen, daarbij voor een uitvoeriger motivering verwijzend naar de door de commissie ontvangen brieven van het overlegorgaan Nutsvoorzieningen en de KLIC's. 1. Moet (mag) ernstig worden betwijfeld of er door de wet financiële baten kunnen worden verwacht, te meer omdat ook de betekenis van deze registratie voor ruimtelijke ordeningsvraagstukken onzeker is? Deze leden wezen er daarbij op dat de schadekosten ten gevolge van storingen in electriciteitsleidingen, als gevolg van graafwerkzaamheden, ca. f 2 min. per jaar bedragen. Omdat electriciteitsleidingen ca. 40% uitmaken van het totaal van leidingen, zal de totale jaarlijkse schade aan alle leidingen maximaal ca. f 10 min. per jaar bedragen. Voorts blijkt dat in meer dan 75% van de schadegevallen de uitvoerder van het graafwerk beschikt over registratiegegevens van de betreffende electriciteitsleiding. 2. Is het niet (wat) oneigenlijk om voor de centralisatie van de registratie bij het Kadaster mede het argument te gebruiken dat aldus tot een betere werkbezetting van personeel en apparatuur bij het Kadaster kan worden gekomen, nog afgezien van het decentralisatie- en privatiseringsstreven in het algemeen?
Tweede Kamer, vergaderjaar 1986-1987, 18478, nr. 6
8
3. Is de schatting, dat Nederland 5000 leidingbeheerders kent, niet veel te hoog? 4. Leidt de werkwijze van het KLIC inderdaad tot een geringer aantal jaarlijkse aanvragen voor informatie dan de in de memorie van antwoord genoemde aantallen van tussen de 50 000 en 100000. En welke consequenties zou dat dan hebben voor de tarieven? Hebben de bewindslieden hierover overleg gevoerd met de KLIC's? 5. Zal het op blz. 12 van de memorie van antwoord genoemde bedrag van f 8 0 0 0 0 0 niet ontoereikend zijn voor het ontwikkelen van het geautomatiseerde systeem, het gebruik van apparatuur, de eventuele aanschaf van terminals en het inbrengen van informatie, vooral ook omdat hier de noodzaak bestaat van een controle op de juistheid en volledigheid van ingebrachte gegevens? 6. Waarom zijn de kosten, die de leidingbeheerder moet maken voor de verstrekking van gegevens in de vereiste vorm, buiten beschouwing gelaten? 7. Zullen voor het verwerken van de verwachte informatie-aanvragen en mutaties niet tenminste 12 personeelsleden nodig zijn in plaats van de 6 die in de memorie van antwoord (blz. 12) zijn genoemd? Welke consequenties zou dat hebben voor de tarieven? 8. Zullen de leidingbeheerders in ongelimiteerde hoeveelheid informatie moeten verschaffen, ook als de noodzaak niet op voorhand vaststaat, en welke financiële consequenties kunnen daaraan verbonden zijn? 9. Is het waar dat de bij het Kadaster voorgestelde, c.q. geraamde, te betalen kosten ad f 16 a f 23 voor een lijst met namen en adressen van kabels en leidingbeheerders bij het KLIC kosteloos beschikbaar is via de zgn. «Bedrijvengids»? En is daarom de extrapolatie op blz. 14 van de memorie van antwoord niet onjuist? 10. Is het waar dat de totale kosten f 1,2 min., die de KLIC-beheerders jaarlijks dragen, ongeveer overeenkomen met de kosten die het Kadaster moet maken om alleen maar de namen en adressen van beheerders te kunnen verstrekken? De leden van de D66-fractie wezen erop dat in de memorie van antwoord wordt gesproken over «aantal van naar schatting 5000 leidingbeheerders». Is hier sprake van een drukfout zo vroegen zij zich af. Een aantal van naar schatting 500 leidingbeheerders kwam hen in ieder geval aannemelijker voor. In dit licht vroegen zij zich af of het met de overige in dit hoofdstuk vermelde ramingen hetzelfde gesteld was. Tenslotte zouden deze leden graag een overzicht ontvangen van schade of calamiteiten die bij voorbeeld het afgelopen jaar veroorzaakt zijn door het ontbreken van leidingbeheerdersregistratie. 4. De fasegewijze invoering van de centrale leidingenregistratie De leden van de C.D.A.-fractie waren nog steeds van mening, dat de in dit wetsvoorstel vervatte regeling de eerste fase kan zijn in de ontwikkeling van een systeem van centrale leidingenregistratie. Zij vroegen zich dan ook af, of de Regering een globaal tijdpad voor ogen heeft voor de invoering van de volgende twee fasen. Zij waren tevens benieuwd naar het tijdpad voor het uitvoeren van de evaluatie van de eerste fase, alsmede naar de aard en opzet van het evaluatieonderzoek. Deze leden waren niet geheel gerustgesteld door het antwoord van de regering op de door hen in het voorlopig verslag gestelde vraag omtrent de aansluiting van de eerste op de tweede fase. Zij vroegen zich af in hoeverre voortgaande ontwikkelingen in de registratie bij gemeenten en KLIC's de hiervoor gewenste uniformering van het systeem zouden kunnen belemmeren, dan wel aanzienlijk duurder zouden kunnen maken. Zij verzochten de regering daarom nader in te gaan op de voor- en nadelen van een gecentraliseerd systeem van registratie. Zij dachten
Tweede Kamer, vergaderjaar 1986-1987, 18478, nr. 6
9
daarbij ook aan een vergelijking met het (gedecentraliseerde) systeem van bevolkingsadministratie. Zij gaven de regering in overweging nu reeds in de wet een voorziening te treffen die kan voorkomen dat moeilijk aansluitbare, uiteenlopende systemen van registratie ontwikkeld worden. De leden van de P.v.d.A.-fractie onderschreven de mening van de Raad van Advies voor de Ruimtelijke Ordening in zijn advies over het Structuurschema Buisleidingen. Zij signaleerden hierbij dat deze raad zich niet over de vraagstukken van de centrale versus decentrale registratie heeft uitgesproken. Zij knoopten hieraan de conclusie vast dat een nader advies van de RARO gewenst kan zijn nu het belang van het Kadaster en de leidingbeheerders controversieel blijkt te zijn. In aansluiting hierop wensten deze leden een verheldering van de uiteindelijke instructies van de regering ten aanzien van het kaartmateriaal dat uiteindelijk tot stand zou moeten komen en dat alle leidingen in een bepaald terrein zou moeten omvatten. Welk kaartmateriaal zou dat moeten zijn? Is dat kaartmateriaal nu al beschikbaar? Zo niet, wanneer zal het beschikbaar zijn? Welke kosten zijn daarmee gemoeid? Zou het Kadaster met dit kaartmateriaal een positieve waarde hebben in tegenstelling tot de negatieve waarde van de registers? Is het vervolgens waar dat de voornaamste leidingbeheerders en grote gemeenten nu al beschikken over goede revisietekeningen? Is onderzocht of wettelijk kan worden voorgeschreven dat deze tekeningen uniform moeten zijn? Moeten deze kaarten digitaal worden vervaardigd, of kunnen analoge kaarten ook digitaal vertaald worden? Hoe zijn gegevensbestaanden terzake koppelbaar en al dan niet via een derde instantie te raadplegen? Als het onderzoek naar deze vragen niet heeft plaatsgevonden, wil de regering dan deze mogelijkheden overleggen met de betrokkenen, de nutsbedrijven in de eerste plaats, en de uitkomsten van dat overleg meedelen? Onverminderd het hierboven door hen gedane voorstel voor een eenvoudiger wettelijk stelsel, brachten de leden van de V.V.D.-fractie nog naar voren dat binnen enkele jaren een aantal geautomatiseerde leidingregistratiesystemen operationeel zal zijn dan wel in verregaande mate van ontwikkeling is. Door het ontbreken van een daarvoor noodzakelijke uniformiteit van informatie, systeemstructuur en apparatuur, zal te zijner tijd de inpassing van deze systemen in een eventueel centraal systeem (volgens het wetsvoorstel) volgens de verwachting van het overlegorgaan nutsvoorzieningen moeilijk, zo niet onmogelijk kunnen worden. Zouden de kosten van de ontwikkeling van zo'n eventueel centraal leidingenregistratiesysteem verder ten laste van de leidingbeheerders worden gebracht, zodat zij andermaal zouden worden geconfronteerd met de zeer hoge kosten van systeemontwikkeling en conversie? En zo ja, wat zouden de kosten dan (kunnen) zijn? 5. Overige vragen van algemene strekking De leden van de P.v.d.A.-fractie kwamen terug op het gestelde in de memorie van antwoord inzake de zakenrechtelijke vestiging van leidingrechten. Zij erkenden dat daarmee de contractvrijheid wordt doorbroken, hetgeen het wetsvoorstel elders ook doet. Zij begrepen evenwel dat de leidingbeheerders in het algemeen streven naar zakenrechtelijke vestiging van hun rechten voor belangrijke leidingen niet in openbaar terrein. Nu het Structuurschema Buisleidingen een niet-onmiddellijke basis schept van onteigening ten behoeve van leidingwerken, is niet in te zien dat een algemene gedoogplicht voor leidingen van nader te bepalen bedrijven niet zou kunnen worden bevorderd, binnen zekere randvoorwaarden, op zakenrechtelijke grondslag. Daarvan gaat ook een zekere bescherming uit naar de verkrijgers van onroerend goed. Deze leden achtten de memorie van antwoord op dit punt ontoereikend en vroegen de regering in de nota naar aanleiding van het eindverslag een nadere beschouwing aan dit vraagstuk te wijden.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1986-1987, 18478, nr. 6
10
Een zelfde opmerking maakte deze leden m.b.t. de beantwoording van de vraag naar het opruimen van buiten gebruik gestelde leidingen. Dit geldt uiteraard niet de onzichtbare straalpaden. Wel is een algemeen vraagstuk van milieuvervuiling in het geding, waaraan de memorie van antwoord geheel voorbijgaat. Onbegrijpelijk vonden zij dat de eerste ondertekenaar van de memorie van antwoord de Staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer is. Tenslotte vonden deze leden het van groot belang nader inzicht te hebben in de voorschriften die de bewindsman in artikel 2 zou willen geven. Zij wensten die mede te betrekken in de beschouwingen over het wetsvoorstel en verzochten die voorgenomen voorschriften als ontwerp aan de Kamer over te leggen.
ARTIKELEN Artikel 1 De leden van de P.v.d.A. fractie vonden de beantwoording van hun vraag over het begrip tijdelijk onbevredigend. De gegeven voorbeelden raken in het algemeen zichtbare leidingen die niet problematisch zijn. Het gaat echter ook om ondergrondse kabels en leidingen. Een tijdelijk gebouw of bouwwerk mag 5 jaar bestaan in strijd met een bestemmingsplan. Een dergelijke termijn zal bij de leidingbeheerders niet gehanteerd mogen worden voor het maken van revisietekeningen. Relevant is voor de leidingbeheerder wanneer hij melding moet doen van met name ondergrondse leidingen en/of langdurige tijdelijk te respecteren onzichtbare leidingen. Het gaat volgens deze leden niet aan dat de regering de rechtspraak belast met de afweging van concrete grensgevallen. Daarom herhaalden zij hun vraag terzake. Tevens vroegen deze leden de regering hoe het begrip Straalverbinding wordt gedefinieerd. Zij hadden in de praktijk onzekerheid geproefd. In feite is elke antenne een ontvanger van signalen uit straling. Deze leden vroegen de regering hier nader op in te gaan en daarbij tevens de vraag onder ogen te zien of bescherming van onzichtbare communicatie geen specifieke wetgeving verlangt die deze registratie in een ander daglicht plaatst dan de fysiek aanwezige kabels en leidingen. Zij vroegen de regering of tegen deze achtergrond nadere definities in de wet niet van belang zijn. Hierbij sluit de vraag aan of de rechtsbescherming van de ontvangst van signalen door de lucht met voldoende toekomstwaarde in de huidige wetgeving is verankerd. Artikel 2 Behoudens het eerder hierboven terzake gestelde, constateerden de leden van de P.v.d.A.-fractie dat in het dichtbevolkte Nederland in elke vierkante kilometer leidingen zullen liggen van de PTT, een of meer water-, gas- of electriciteitsleveranciers, behalve in sommige wateroppervlakken van het IJsselmeer, de Waddenzee en de Noordzee. Voor deze bedrijven dient de registratie derhalve geen enkel doel. Het gaat daarbij dan uitsluitend om andere leidingbeheerders. Het is derhalve de vraag of met inachtneming van alle overige twijfels de registratie daartoe niet beperkt zou kunnen of moeten worden. Waarom wordt ook niet veeleer de gemeente als basis voor de registratie gekozen? Deze leden waren van mening dat niet aan de vierde macht kan worden overgelaten hoe de ervaringsgegevens moeten worden ingeschat. Een verregaande bureaucratisering is dan te vrezen, hetgeen zij niet wenselijk achtten. Daarom zouden zij nu graag een duidelijke visie van de regering willen krijgen, ook al verlangt dat tijd. Zij vroegen derhalve de voorziene nadere regelgeving - ook al zou die niet bij wet worden geregeld - toch over te leggen ter beoordeling op doelmatigheidsaspecten.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1986-1987, 18478, nr. 6
1 1
Artikelen 3, 4 en 5 De leden van de P.v.d.A.-fractie herhaalden hun opmerking, het wenselijk te achten gedetailleerd inzicht te hebben in de nadere regelgeving. Artikel 6 Na lezing van het wetsvoorstel en de memorie van toelichting waren er omtrent dit artikel geen vragen gerezen bij de leden van de CD.A-fractie. Na lezing van de memorie van antwoord kwamen bij hen echter toch enige vragen op over de toepassing van dit artikel. Deze betroffen de kwestie van aansprakelijkheid voor schade aan leidingen en kabels. In hoeverre kan de leidingbeheerder aansprakelijk gesteld worden voor schade (ten gevolge van het onjuist verschaffen van informatie) aan leidingen die bij voorbeeld door grondverzakking niet exact op de op tekeningen aangemerkte plaatsen liggen? En in hoeverre kan de leidingbeheerder aansprakelijk gesteld worden voor de schade aan zeer oude leidingen die niet in het register opgenomen zijn? De leden van de V.V.D.-fractie verzochten eveneens om een nadere beschouwing omtrent de in artikel 6 bedoelde risicoaansprakelijkheid c.q. garantieverplichting van beheerders van leidingen voor de juistheid van hunnerzijds gegeven informatie omtrent de ligging van leidingen. Zij voorzagen in de praktijk toch (grote) potentiële problemen voor die gevallen, waarin - door wijzigingen in topografie, verplaatsing van leidingen door grondzakkingen, door handelingen van derden, of door het ontbreken van voldoende historisch materiaal - bijna onmogelijk een exacte opgave van gegevens kan worden verstrekt. In welke gevallen zou een leidingbeheerder zich objectief op overmacht of onschuldigheid kunnen beroepen? Deze leden achtten hiervoor concrete objectieve criteria wenselijk. Artikel 11 De leden van de P.v.d.A.-fractie herhaalden hun verzoek, inzicht te krijgen in de kosten van de registratie voor de verschillende categorieën leidingbeheerders en de consequenties daarvan op de tarieven van die beheerders. Deze kosten zijn additioneel ten opzichte van nu reeds ten behoeve van de eigen registratie te maken kosten. Waarom kan die registratie, als hij effectief is, niet zonder tussenkomst van het Kadaster met zijn kosten toegankelijk gemaakt worden voor gebruikers? In dat geval zijn die kosten te vermijden. De vraag, of en hoe de samenleving gediend is met deze extra kosten, zagen zij graag ten principale door de regering beantwoord. De voorzitter van de commissie, Schaefer De griffier van de commissie, Eikerbout
Tweede Kamer, vergaderjaar 1986-1987, 18478, nr. 6
12