Tweede Kamer der Staten-Generaal
2
Vergaderjaar 2005–2006
29 911
Bestrijding georganiseerde criminaliteit
Nr. 4
BRIEF VAN DE MINISTER VAN JUSTITIE Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Den Haag, 11 juli 2006 1. Inleiding Sinds het verschijnen van de regeringsnota De georganiseerde criminaliteit in Nederland. Dreigingsbeeld en plan van aanpak in 1992 is er veel bereikt op het terrein van de bestrijding van georganiseerde criminaliteit. In diverse overzichten is deze geschiedenis, met alle ups en downs, na te lezen.1 Een belangrijke aanleiding om tot een specifieke aanpak van de georganiseerde misdaad te komen was destijds de dreigende verweving tussen criminele organisaties en de legale economie. Dit, en de grote schade die de georganiseerde misdaad aan de Nederlandse samenleving toebrengt, zijn nog steeds de belangrijkste drijfveren voor de bestrijding van het fenomeen.
1 Zie o.a. H. v.d. Bunt, «Organised Crime Policies in the Netherlands», in: Organised Crime in Europe. Concepts, Patterns and Control Policies in the European Union and Beyond, C. Fijnaut and L. Paoli, eds. Dordrecht 2004, p. 677–716. 2 Nationaal Dreigingsbeeld zware of georganiseerde criminaliteit, een eerste proeve. KLPD, DNRI, 2004. 3 Zie de nota van het College Aanpak georganiseerde misdaad. De strafrechtelijke aanpak van georganiseerde misdaad in Nederland 2005–2010. Den Haag 2004.
KST99655 0506tkkst29911-4 ISSN 0921 - 7371 Sdu Uitgevers ’s-Gravenhage 2006
De vorming van een Landelijk parket binnen het openbaar ministerie (Landelijk Parket (LP)), de Nationale Recherche, de Bovenregionale recherche en een op basis van het Nationaal Dreigingsbeeld (NDB)2 gefundeerd actieprogramma zijn ontwikkelingen in het kabinetsbeleid, waarover de Kamer op 22 november 2004 (kamerstukken II, 2004–2005, 29 911, nr. 1) werd geïnformeerd. Op 10 maart 2005 stemde uw Kamer in met een aantal uitgangspunten voor de bestrijding van georganiseerde criminaliteit, zoals door het College van procureurs-generaal voorgesteld en door mij onderschreven.3 Tevens werd de keuze op grond van het NDB voor een zestal speerpunten in die bestrijding onderschreven: 1. Terrorisme en andere extreme vormen van ideologisch gemotiveerde misdaad; 2. Handel in cocaïne en heroïne; 3. Productie van en handel in synthetische drugs; 4. Mensenhandel en -smokkel; 5. Handel in en gebruik van vuurwapens en explosieven; 6. Witwassen. De problematiek van georganiseerde misdaad behoeft onverminderd aandacht. Een adequate bestrijdingsorganisatie en verdiepend inzicht bij
Tweede Kamer, vergaderjaar 2005–2006, 29 911, nr. 4
1
specialisten is daartoe een voorwaarde. Het beeld dat uit een recent artikel in de Volkskrant naar voren kwam, en waarop ik bij brief van 1 mei jl. reageerde, deel ik niet. Maar de oproep van de geïnterviewde criminologen dat blijvende aandacht voor georganiseerde criminaliteit nodig is, is terecht.1 Recente onderzoeken, zoals de per speerpunt opgestelde Criminaliteitsbeeldanalyses (CBA’s) en het Nationaal Dreigingsbeeld, tonen aan dat bestrijding van de zware criminaliteit nog steeds krachtige inspanningen vraagt van niet alleen de opsporings- en vervolgingsautoriteiten, maar ook van het bestuur en het bedrijfsleven. De beleidscyclus voor de bestrijding van georganiseerde misdaad heeft de duur van vier jaar. Elke vier jaar verschijnt een Nationaal Dreigingsbeeld, op grond waarvan wij de prioriteiten bij de bestrijding vaststellen. Wij sturen niet vooraf op het behalen van specifieke resultaten in de sfeer «kilo’s en kerels», maar vanuit vertrouwen in de professionaliteit van het OM en de politie en op grond van een degelijke systematiek binnen het OM voor verantwoording achteraf. Jaarlijkse verantwoordingsverslagen van het openbaar ministerie, uiteraard gebaseerd op diepgravende politierapportages zoals de genoemde CBA’s, dienen als basis voor overleg tussen College en mij om de voortgang in de bestrijding te monitoren en zo mogelijk de speerpunten aan te passen. Ik stel mij voor de Kamer op grond van deze rapportages eens per twee jaar nader te informeren. Deze brief, die ik U aanbied mede namens de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (BZK), kan gezien worden als een eerste voortgangsrapportage. De opbouw is inclusief deze inleiding als volgt: 1. Inleiding; 2. Speerpunten en opsporingsdiensten; 3. Ontwikkelingen binnen de aandachtsgebieden; 4. Verantwoordingsystematiek, evaluatie NDB en intelligence-agenda; 5. Een blik vooruit. 2. Speerpunten en opsporingsdiensten
2.1 Nationale Recherche De genoemde speerpunten gelden in principe voor de aanpak door de Nationale Recherche (NR), de Bovenregionale Recherche (BR) en de regionale recherchediensten. De NR onderscheidt zich van de overige recherchediensten doordat de NR de aanpak van zware en georganiseerde criminaliteit, die qua groepering of aard een landelijk of internationaal karakter hebben, als hoofdtaak heeft. Op de toegewezen aandachtsgebieden heeft de NR bovendien de taak om een landelijke expertisefunctie te vervullen. Deze expertisefunctie betekent echter niet dat de NR zich met operationele onderzoeken alleen richt op de zes speerpunten. Ook daarbuiten liggende verschijningsvormen van georganiseerde misdaad behoren tot het werkterrein van de NR. Verder heeft de NR een belangrijke taak bij de afhandeling van gecompliceerde internationale rechtshulpverzoeken en zal zij capaciteit leveren voor internationale samenwerkingsverbanden zoals joint investigation teams. De NR zit op dit moment nog niet aan de gewenste sterkte. Van de formele formatie van 900 fte is 87% bezet. Een grootscheepse wervingscampagne bij het KLPD, «Werven en binden», richt zich op het gehele KLPD en zal, onder andere ten gevolge van het Verbeterprogramma Opsporing en Vervolging (Kamerstukken 30 300 VI, nr. 32), ook voor zij-instroom van vooral HBO-ers moeten zorgen. 1
«Nederland Criminele vrijstaat». Criminologen: onderwereld vecht zich naar boven, de Volkskrant vrijdag 31 maart 2006, p. 1 en 2.
Expertisecentra Gezien de rol van de NR is de opbouw van een informatiepositie en van expertise op deze zes speerpunten van groot belang. De NR is op dit
Tweede Kamer, vergaderjaar 2005–2006, 29 911, nr. 4
2
moment bezig expertise uit te bouwen en heeft hiertoe een plan opgesteld dat besproken is met de Bijzondere Opsporingsdiensten (BOD’en), Koninklijke Marechaussee (KMar) en andere relevante partners die participeren in deze centra. Op 18 mei 2005 is in Zwolle het expertisecentrum Mensenhandel en mensensmokkel geopend. De inrichting van de overige, gezamenlijke expertisecentra zal in de loop van 2006 zijn beslag krijgen.
2.2 Bovenregionale recherche Naast de nationale recherche zijn er zes vaste bovenregionale rechercheteams (BRT’s) voor de aanpak van regio-overstijgende vormen van criminaliteit. Het gaat om vormen van criminaliteit die behoren tot de verantwoordelijkheid van de regionale recherche maar die door aard of verschijningsvorm in een samenwerkingsverband van meerdere regio’s beter kunnen worden aangepakt. Het gezag en het beheer zijn toebedeeld aan respectievelijk de hoofdofficieren en de korpsbeheerders van de centrumkorpsen. De regio’s stellen de projectvoorstellen op en het Bovenregionaal Rechercheoverleg (BRO) wijst onderzoeken toe aan de verschillende BRT’s. Hiermee wordt geborgd dat, anders dan een aantal jaren geleden, wordt opgetreden tegen strafbare feiten die wel een maatschappelijk grote impact hebben, maar niet behoren tot de op strategisch niveau vastgestelde nationale prioriteiten. De zes teams zijn ondergebracht in de zes centrumkorpsen waarin ook de eenheden van gedeconcentreerde nationale recherche gehuisvest zijn. De BRT’s krijgen 1% van de politiesterkte, die neerkomt op 450 fte’s. De interregionale fraudeteams (IFT’s) zijn onderdeel geworden van de BR door de Regeling nationale en bovenregionale recherche. Hierdoor zijn 132 fte’s toegevoegd aan de hierboven genoemde 450 fte’s.
2.3 Regionale recherche De zes speerpunten gelden onverkort voor de regiokorpsen. Op de activiteiten van de korpsen en hun bijdrage aan de bestrijding van georganiseerde criminaliteit bestaat op dit moment onvoldoende zicht. Het gevaar bestaat dat de oprichting van de NR en BR de aandacht voor de bestrijding van georganiseerde misdaad op regionaal niveau doet verslappen. Hierop zal in de komende tijd via drie beleidslijnen actie worden ondernomen. Zo hebben de Minister van BZK en ik, ten eerste, met de Korpsbeheerders afgesproken in de prestatieafspraken op te nemen dat de regiokorpsen verplicht worden eens in de twee jaar een Criminaliteitsbeeldanalyse op te stellen betreffende de zware georganiseerde criminaliteit in de regio, waardoor de informatiepositie aanzienlijk verbetert en het lokale gezag veel beter dan voorheen de inzet op dit terrein kan sturen. Tevens worden zo de aanknopingspunten voor samenwerkingsverbanden met BR en NR veel sneller zichtbaar en krijgt de informatie-uitwisseling inzake de georganiseerde criminaliteit een impuls. Ten tweede zal in overleg met de korpsen worden bezien hoe de verantwoording op dit terrein kan aansluiten bij de verantwoordingssystematiek van het OM, zoals die op dit moment wordt toegepast voor de NR. Ten derde wordt het onderwerp georganiseerde criminaliteit weer meegenomen in de Planning en Controlcyclus van de parketten. Op deze wijze geeft het College van Procureurs Generaal invulling aan zijn visie dat de aanpak van georganiseerde criminaliteit een zaak is van het gehele OM in al zijn geledingen.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2005–2006, 29 911, nr. 4
3
3. Ontwikkelingen binnen de aandachtsgebieden
3.1 Nationale Recherche De NR heeft zich in haar korte bestaan goed op de kaart weten te zetten. De NR heeft in 2005 218 onderzoeken uitgevoerd, inclusief de onderzoeken naar oorlogsmisdrijven en in het kader van de internationale samenwerking en er zijn 371 verdachten aangehouden. In onderstaande tabel is het aantal onderzoeken in 2005 per speerpunt nader uitgesplitst . Speerpunt
Aantal onderzoeken in 2005
Terrorisme Cocaïne Heroïne Synthetische drugs Mensensmokkel Mensenhandel Vuurwapens en explosieven Witwassen Overig
26 15 17 22 4 3 9 8 20
Toelichting Het aantal onderzoeken waarin aanpak van de smokkel van of handel in verdovende middelen centraal stond, is onverminderd hoog. Hierbij kan worden opgemerkt dat verhoudingsgewijs vaker korter lopende onderzoeken werden uitgevoerd dan de afgelopen jaren het geval was. Het aantal onderzoeken naar mensensmokkel of mensenhandel is gelijk gebleven ten opzichte van vorige jaren. In positieve zin valt bovendien het aantal onderzoeken naar handel in vuurwapens en explosieven op. Het gaat hier immers om een nieuw en lastig te doorgronden aandachtsgebied. Het aantal onderzoeken dat als «overig» is aangemerkt, is vrij groot. Dit heeft twee oorzaken. Ten eerste zijn hier ook de onderzoeken opgenomen die betrekking hebben op meerdere aandachtsgebieden. Ten tweede was vorig jaar nog geen geautomatiseerd zakensysteem voor handen met behulp waarvan een helder beeld gegenereerd kan worden. Een dergelijk systeem is inmiddels wel ontwikkeld. In het nieuwe zicht-op-zakensysteem wordt elk onderzoek geregistreerd per aandachtsgebied.
Verdringingseffect terrorismeonderzoeken Terrorismeonderzoeken blijken niet te hebben geleid tot een buitensporig verdringingseffect op de overige aandachtsgebieden. Wel hebben zij een andersoortig effect gesorteerd. Dit soort onderzoeken vereist bijna altijd een snelle en adequate interventie, waardoor de opsporing beheersmatig gezien regelmatig en intensief onder druk is komen te staan. In situaties waarin direct optreden vereist is en veel capaciteit voor onbepaalde tijd moet worden aangewend, is planning van langdurige onderzoeken lastig te realiseren. De Nationale Recherche heeft daarom haar interne bedrijfsvoering enigszins moeten aanpassen. Dit heeft tot gevolg gehad dat op de overige speerpunten meer kortere onderzoeken zijn uitgevoerd. 3.2 Bovenregionale recherche In 2005 zijn door de BRT’s meer strafbare feiten opgelost dan in voorgaande jaren. In totaal is er in deze BR-zaken circa 300 jaar gevangenisstraf opgelegd en voor ruim €13 miljoen aan ontnemingvoorstellen gedaan. De onderzoeken zijn als volgt te rubriceren:
Tweede Kamer, vergaderjaar 2005–2006, 29 911, nr. 4
4
Thema Middencriminaliteit Middelzware financiële criminaliteit Zware financiële criminaliteit
Lopende onderzoeken in 2005 72 73 30
Totaal
175
Thema Middencriminaliteit Middelzware financiële criminaliteit Zware financiële criminaliteit
Beëindigde onderzoeken in 2005 59 55 23
Totaal
127
Toelichting De aard van de opgepakte zaken betreft voor een belangrijk deel de zogeheten «middencriminaliteit»: ernstige strafbare feiten die zich uitstrekken over meer politieregio’s. Van ramkraken en overvallen tot afpersingen en van woninginbraken tot ladingdiefstallen. Ook is er een flink aantal onderzoeken naar zware financiële criminaliteit uitgevoerd. Tevens is er meer aandacht gekomen voor de zogeheten bestuurlijke rapportages: adviezen voor bestuur en voor beroeps- en bedrijfsgroepen naar aanleiding van tijdens onderzoeken geconstateerde leemten in beveiliging of procedures. Deze adviezen zijn onder de aandacht gebracht van verantwoordelijke instanties. 3.3 Hoofdlijnen: beeld, ontwikkelingen en aanpak speerpunten1 Smokkel van en handel in heroïne Nederland wordt, ondanks zijn relatief kleine consumentenmarkt van naar schatting tussen de 22 000 en 42 000 gebruikers, gezien als het belangrijkste doorvoerland van Zuidwest-Aziatische heroïne in Europa. Afghanistan is de belangrijkste leverancier van opiaten voor de Europese markt. Onderzoek laat zien dat de smokkel van heroïne, bestemd voor de Europese markt, grotendeels via Turkije plaatsvindt. Transport naar Europa lijkt vanaf Turkije weinig problemen op te leveren. Deze verloopt over de weg, via de Balkanroutes. Transport vindt ook plaats vanuit zogenaamde tweede distributielanden, onder meer Bulgarije en Roemenië. Op de Nederlandse heroïnemarkt spelen de Turkse criminele samenwerkingsverbanden een dominerende rol bij de import en distributie van heroïne. Nederland is binnen West-Europa een belangrijk distributiecentrum.
Ontwikkeling en verwachtingen De winsten die in Nederland gemaakt worden, lijken in toenemende mate in Nederland zelf geïnvesteerd te worden, in onroerend goed en bedrijven. De verwachting is dat de omvang van heroïneproductie en ook het aanbod ongeveer gelijk zullen blijven. De markten in Westen Centraal Europa zijn tamelijk stabiel, met een zekere neiging tot krimp. De populatie gebruikers vergrijst. De handel in Europa wordt nu nog gedomineerd door Turkse samenwerkingsverbanden. Indien andere groepen zouden opkomen, zoals Pakistani en Iraniërs, zou Nederland mogelijk een minder prominente rol als distributiepunt voor West-Europa kunnen krijgen.
1
Bronnen: Nationale Recherche, Crimina-liteitsbeeld 2005: samenvatting en algemene conclusies en interne documenten Landelijk Parket.
Smokkel van en handel in cocaïne Uit de opsporingsonderzoeken van de NR naar cocaïnesmokkel is gebleken dat de belangrijkste herkomstlanden van cocaïne achtereenvolgens Venezuela, De Nederlandse Antillen, Suriname, Brazilië en Peru waren. Voor wat betreft de aanvoer van cocaïne die bestemd is voor de Nederlandse markt is Suriname een van de belangrijkste transitlanden. Geschat wordt dat er jaarlijks tussen de 20 en 60 ton cocaïne door Suriname wordt getransporteerd.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2005–2006, 29 911, nr. 4
5
Het overgrote gedeelte van de cocaïne die in Nederland beschikbaar komt, wordt naar andere Europese landen doorgevoerd. Uit een analyse van 30 opsporingsonderzoeken naar cocaïnesmokkel in de periode januari 2004– juli 2005 bleek dat in 15 onderzoeken de cocaïne weer werd doorgevoerd naar Engeland, Italië, Denemarken, Duitsland, België, Oostenrijk, Zweden, Zwitserland, Hongarije, andere EU-landen en Zaïre. Uit diezelfde analyse bleek dat een groot gedeelte van de bestudeerde criminele verbanden zich bezighield met zogenaamde «polydrugshandel». Bij drie van de criminele verbanden was cocaïnesmokkel of -handel slechts een nevenactiviteit en bij elf verbanden was naast cocaïne als hoofdactiviteit ook sprake van smokkel en/of handel in heroïne en synthetische drugs en allerlei vormen van witwassen.
Ontwikkeling en verwachtingen Zoals ook beschreven is in de Nationale Drugsmonitor 2005 neemt het gebruik van cocaïne al sinds het eind van de jaren ’90 in Nederland toe. Nederland zou na Engeland, Wales en Spanje op de vierde plaats staan wat betreft cocaïnegebruik in de EU. Er wordt op basis van onderzoek niet verwacht dat de komende jaren de omvang van de cocaïnehandel in relatie tot Nederland noemenswaardig zal wijzigen. Productie van synthetische drugs Op de amfetaminemarkt blijft de rol van Nederland beperkt tot Europa. De voornaamste afzetmarkten zijn die van het Verenigd Koninkrijk en Scandinavië, hoewel Scandinavië sinds enkele jaren ook wordt voorzien vanuit Polen en de Baltische staten. De, voor de productie van synthetische drugs benodigde, precursoren BMK en PMK zijn vooral afkomstig uit China en in kleinere hoeveelheden uit Oost-Europa. De handel in de overige grondstoffen lijkt in handen van Nederlanders te zijn die deel uitmaken van of dicht aanzitten tegen criminele verbanden die de productie van de synthetische drugs in handen hebben. De chemicaliën, oplosmiddelen, zuren en katalysatoren ter productie van synthetische drugs zijn in Nederland en in buurlanden te verkrijgen. De productiemiddelen worden of zelf gemaakt of bestaande productiemiddelen worden aangepast. Uit analyse van hardware die is aangetroffen in amfetamineen XTC-laboratoria blijkt dat deze veelal tot dezelfde personen te herleiden is, met de Nederlandse nationaliteit afkomstig uit de westelijke en zuidelijke provincies van Nederland. Een klein aantal personen maakt deze apparatuur. Het logistieke proces van de synthetische-drugsproductie lijkt eveneens te zijn geconcentreerd rond een klein aantal personen. Er bestaat geen eenduidige werkwijze waarop de productie wordt georganiseerd. Complete productieprocessen worden in de regel beheerd door criminele verbanden die structureel actief zijn op de synthetischedrugsmarkt. Het productieproces lijkt een redelijk gesloten circuit waarbij bekenden worden ingezet om het productiewerk te doen. Wel lijken hierin criminele verbanden met een andere etniciteit actiever dan voorheen. Zo zijn Chinese verbanden zich naast de import van precursoren ook gaan toeleggen op het tabletteren van XTC. Tevens lijken Nederlandse criminele verbanden de productie te verplaatsen naar Belgisch grondgebied, waar vaak Belgen worden ingeschakeld in het productieproces.
Ontwikkelingen en verwachtingen Sinds 2002 is het aantal inbeslagnemingen van XTC wereldwijd aanzienlijk afgenomen en is het aantal ontmantelde productielocaties met een derde afgenomen. De productie is sinds jaren geconcentreerd in West- en Zuid-Nederland. In 2004 was sprake van een aanzienlijke afname van zowel het aantal dumpingen als de gedumpte hoeveelheid. De meeste dumpingen zijn sinds 1999 in Zuiden West-Nederland aangetroffen. Sinds
Tweede Kamer, vergaderjaar 2005–2006, 29 911, nr. 4
6
2003 lijkt sprake van een afname van de populariteit van XTC in Nederland en in andere landen in West-Europa en Noord-Amerika. Er is vanaf 2003 echter sprake van een toename van gebruik in Zuid-Amerika, Zuidelijk Afrika, (Zuidoost) Azië en het Midden-Oosten. Uit cijfers over inbeslagnemingen van precursoren, amfetamine en XTC, de ontmantelde laboratoria en de dumpingen zou kunnen worden afgeleid dat de productie van amfetamine en vooral van XTC in Nederland in 2005 is afgenomen. Dit komt overeen met gegevens over gebruik, die aantonen dat in consumptielanden van het eerste uur de populariteit van XTC is afgenomen. De productie van XTC in ander landen, vooral België, heeft wellicht de afgenomen Nederlandse productie opgevangen. In toenemende mate worden productielocaties (door Nederlanders) ook elders opgezet, zoals in Australië, Canada en Indonesië. Mensenhandel Met het inwerkingtreden van artikel 273a Sr heeft de term mensenhandel niet meer alleen betrekking op onvrijwillige prostitutie, maar ook op uitbuiting in andere branches en op het illegale verwijderen van menselijke organen. Volgens de voorlopige conclusies van een breed inventariserend onderzoek naar uitbuiting in overige sectoren, hebben zich over een periode van vijf jaar enkele tientallen casussen voorgedaan waarbij mogelijk sprake was van uitbuiting in de zin van art. 273a Sr. Daarbij kwamen de (Chinese) horeca en de land- en tuinbouwsector prominent naar voren. Een groot aantal gevallen deed zich daarnaast voor in het huishoudelijke werk en in de uitzendbranche. Volgens verschillende onderzoeken naar mensenhandel in Europa is er in West-Europa praktisch geen sprake van illegale orgaanhandel. Illegale transplantaties vinden mogelijk wel in Oost-Europa en Turkije plaats, maar het in onbekend of hierbij sprake is van dwang of uitbuiting van donoren. Voor zover bekend komt mensenhandel in Nederland vooral voor in de prostitutie. Jaarlijks worden er enkele tientallen opsporingsonderzoeken met succes afgerond en worden per opsporingsonderzoek zo’n drie à vier verdachten aangehouden. De laatste jaren in totaal tussen de honderd en tweehonderd per jaar. In Nederland komen de meeste slachtoffers uit Bulgarije, Nigeria, Roemenië en Rusland. Slachtoffers die in Nederlandse opsporingsonderzoeken naar voren komen, zijn steeds vaker in het bezit van geldige persoonsdocumenten. In de afgelopen jaren ging het in ongeveer een kwart van de succesvol afgeronde opsporingsonderzoeken naar mensenhandel om solisten en in de helft van de gevallen was sprake van criminele netwerken. In eenderde tot de helft van de opsporingsonderzoeken van de afgelopen jaren kwamen naast mensenhandel (en delicten die daaraan ondersteunend waren) ook andere criminele activiteiten aan het licht. Dit betrof voornamelijk vermogensdelicten en drugscriminaliteit en in mindere mate ook wapenhandel.
Ontwikkeling en verwachtingen Veranderingen in het overheidsbeleid en de mate waarin dit wordt gehandhaafd vormen naar alle waarschijnlijkheid de belangrijkste invloedsfactor voor de toekomstige ontwikkeling van de aard en omvang van mensenhandel in Nederland. Voor wat de prostitutiebranche betreft heeft de opheffing van het bordeelverbod nog niet overal het gewenste regulerende effect gehad. Een verschuiving van strafbare vormen van prostitutie naar minder of niet gereguleerde sectoren zoals de straatprostitutie en de escort werd al in 2002 geconstateerd. Regionale verschillen in het vergunningenbeleid en de handhaving daarvan en het recente sluiten van enkele prostitutiegelegenheden uit de sector die wel goed wordt gecontroleerd geven een dergelijk verschuiving mogelijk een extra
Tweede Kamer, vergaderjaar 2005–2006, 29 911, nr. 4
7
impuls. Toekomstige ontwikkelingen op het gebied van uitbuiting buiten de prostitutie zullen sterk samenhangen met het vreemdelingenbeleid en de toestroom van illegale vreemdelingen naar Nederland. Een blijvende toestroom van vreemdelingen die geen legale status krijgen en alleen zwart kunnen werken levert een groeiende markt op voor malafide uitzendbureaus. Ook de groeiende groep laagopgeleide onderdanen uit de nieuwe lidstaten van de Europese Unie, die wel legaal in Nederland mag werken, vormt mogelijk een potentiële doelgroep voor malafide bemiddelaars en werkgevers. Mensensmokkel De meest actuele schatting is dat zo’n 80% van de asielzoekers en uitgeprocedeerden in Nederland gebruik heeft gemaakt van een mensensmokkelaars tegenover zo’n 10% van de overige illegalen in Nederland. De gesmokkelden zijn overwegend afkomstig uit Afrika, Turkije, Irak en China en hun gemiddelde leeftijd ligt rond de 28 jaar. Er zijn in het geheel geen schattingen van de mate waarin Nederland als doorreisland van illegale migranten zou fungeren. In de periode 2000–2004 werden jaarlijks tussen de 186 en 244 verdachten van mensensmokkel geregistreerd met overwegend Nederland, Turkije of China als geboorteland. De etniciteit van smokkelaars blijkt een belangrijk onderscheidend criterium te zijn voor de werkwijzen die zij hanteren. Ook de structuur van de criminele verbanden en de mate van inbedding in etnische gemeenschappen hangt hiermee samen.
Ontwikkeling en verwachtingen Van factoren als de vergaande globalisering, het op termijn toetreden van nieuwe EU-lidstaten tot Schengen, de handelspositie van Nederland en de aanwezigheid van transnationale netwerken in Nederland wordt verwacht dat zij een stimulerend effect hebben op de omvang van mensensmokkel naar Nederland. Factoren die op een afname van mensensmokkel naar en via Nederland wijzen zijn bijvoorbeeld de uitbreiding van de EU op korte termijn, economische ontwikkelingen en de afnemende tolerantie onder de autochtone bevolking. Betreffende de aard van de mensensmokkel wordt verwacht dat deze zich in de nabije toekomst gaat ontwikkelen naar meer diversiteit in werkwijzen en criminele verbanden. Het lijkt er eveneens op dat de mensensmokkel in relatie tot Nederland zich onder invloed van onder meer de multi-etnische samenwerking tussen criminelen verder zal professionaliseren. Smokkel van en handel in vuurwapens en explosieven Dit nieuwe speerpunt omvat niet alleen de handel in de kleine handvuurwapens en explosieven, maar ook de internationale handel in strategische goederen: militaire goederen en goederen voor tweeërlei gebruik (goederen die zowel een militaire als civiele toepassing kunnen hebben; dual use). Het aantal inbeslagnemingen van illegale vuurwapens schommelt al sinds begin jaren negentig tussen de 1500 en 2000 stuks. Naar schatting worden jaarlijks 10 000 tot 15 000 vuurwapens naar Nederland gesmokkeld. Smokkel van munitie vindt niet veel plaats. Met enige regelmaat worden, soms in tamelijk grote hoeveelheden, explosieven aangetroffen. De kleinschaligheid van smokkel naar Nederland van wapens en explosieven voor het criminele circuit maakt dat hier geen sprake is van omvangrijke criminele samenwerkingsverbanden. De smokkel van en handel in handvuurwapens en munitie lijkt vooral op regionaal niveau plaats te vinden: de meeste wapens die in Nederland worden aangetroffen blijken afkomstig te zijn uit Europa en kennen ook (West-)Europese bestemmingen. Belangrijke bronlanden zijn Italië, België, Duitsland, Kroatië, Servië, Tsjechië.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2005–2006, 29 911, nr. 4
8
De internationale handel in kleine en lichte wapens blijft ondoorzichtig. Volgens het SIPRI (Stockholm International Peace Research Institute) neemt Nederland, ondanks dat het geen wapenindustrie heeft, de twaalfde plaats in van leveranciers. Nederland levert vooral aan NAVObondgenoten. Uitvoer bestaat overwegend uit onderdelen en componenten voor wapens en munitie en militaire elektronica evenals afgedankt militair materieel. Er bestaat nog beperkt zicht op de in-, uit- en doorvoer via Nederland van strategische wapens. Illegale handel in strategische goederen speelt zich overwegend af in de civiele industrie die dual use goederen uitvoert.
Ontwikkeling en verwachtingen Het is duidelijk dat de illegale wapenhandel in Nederland altijd een internationale component heeft en meestal een Europese. Omdat tot op heden de hoeveelheid in beslag genomen vuurwapens weinig verandert, zijn vraag en aanbod vermoedelijk stabiel met als uitzondering hierop subculturen binnen welke de vraag naar bepaalde wapentypes aan mode onderhevig is. Een grote toename van vuurwapensmokkel lijkt niet waarschijnlijk gelet op het feit dat er geen aanwijzingen zijn dat andere subculturen of bevolkingsgroepen zich als nieuwe kopers op de vuurwapenmarkt begeven. Ideologisch gemotiveerde criminaliteit De NR heeft onder het speerpunt ideologisch gemotiveerde criminaliteit een aantal «subaandachtsgebieden» onderscheiden (islamistisch radicalisme en terrorisme, Turks activisme en gewelddadig politiek activisme). Voor een uitvoerige beschrijving van de aanpak en ontwikkelingen wil ik verwijzen naar wat de vierde voortgangsrapportage terrorismebestrijding, die ik recentelijk samen met de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties naar uw Kamer heb gestuurd (Kamerstukken II, 29 754, nr. 73).
Ontwikkeling en verwachtingen Van linkse groeperingen en organisaties is de actiebereidheid beperkt. De komende jaren zal dat naar verwachting zo blijven. Over het algemeen is de aard en omvang van rechts-extremistisch gemotiveerde criminaliteit in Nederland van relatief geringe ernst. Er is geen sprake te zijn geweest van een zorgwekkende toename van (gewelddadige) strafrechtelijke feiten door rechts-extremisten. In de CBA «Radicaal dierenrechtenactivisme 1999–2003» werd al de conclusie getrokken dat de gedragingen van dierenrechtenactivisten tot op dat moment in slechts enkele gevallen gesanctioneerd zijn met strafrechtelijke veroordelingen. Na publicatie van deze CBA in 2004 is er van de DNR projectmatig extra aandacht geschonken aan deze doelgroep. Witwassen Uit onderzoek van de NR komt het beeld naar voren dat het misdaadgeld in Nederland vooral door money transfers en geldwisseling in het legale financiële verkeer wordt gebracht. Daarnaast storten criminele verbanden hun misdaadgeld op, vooral zakelijke, bankrekeningen. Het lijkt erop dat criminelen de neiging hebben face to face contact met bankmedewerkers te vermijden, wanneer zij geldbedragen willen storten in Nederland. Ook in het buitenland wordt geld in het legale financiële verkeer geplaatst door stortingen op bankrekeningen en door het wisselen van geld. Het witwassen binnen de «zware en georganiseerde criminaliteit» betekent vooral het verplaatsen van baar geld. Zaken die door de criminele verbanden zelf worden geregeld zijn het koerieren, wisselen, storten en het overboeken van geld. Ook het zoeken en inzetten van geldkoeriers en geldwisselaars wordt vanuit de criminele verbanden zelf georganiseerd. Dit zijn veelal leden van de criminele verbanden of kennissen en familie.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2005–2006, 29 911, nr. 4
9
Naast de elementen die criminele verbanden voor eigen rekening nemen, bestaat er behoefte aan personen die de kennis of alleen al de mogelijkheid hebben om criminele inkomsten wit te wassen of om frauduleuze constructies te maskeren. Het belang van (onafhankelijke) financiële dienstverleners lijkt toe te nemen met de omvang van het wit te wassen bedrag. In een enkel geval worden de verhullings- en integratietrajecten door leden van het criminele verband zelf georganiseerd; dit zijn dan wel de «boekhouders».
Ontwikkeling en verwachtingen Het is niet onaannemelijk dat criminelen vaker zullen gaan investeren in sectoren die buiten hun persoonlijke interesse liggen. Door de steeds strengere anti-witwaswetgeving in Nederland is de kans reëel aanwezig dat het ondergronds bankieren toeneemt en vooral grotere criminelen hun misdaadgeld in het buitenland zullen witwassen. In hoeverre in de nabije toekomst in Nederland meer misdaadgeld op de speerpunten wordt witgewassen, hangt af van de ontwikkelingen van de gronddelicten en het geld dat daarmee wordt verdiend. Buitenlandse criminelen die hun misdaadgeld in de toekomst wellicht vaker via BFI’s zullen witwassen, zijn hoogstwaarschijnlijk niet de criminelen die actief zijn op de speerpunten. De Financial Action Task Force (FATF) zal komend jaar een project in het kader van typologieën starten. In dit project zal onderzoek worden gedaan naar de kwetsbaarheid van de vastgoedsector voor witwaspraktijken. Nederland zal als lid van de FATF actief bijdragen aan dit project. De NR en de Belastingdienst/FIOD-ECD werken samen om witwassen te bestrijden. In 2006 wordt door dit samenwerkingsverband op operationeel gebied met name aandacht besteed aan witwassen in relatie tot facilitators en de vastgoedsector. 4. Verantwoordingssystematiek, evaluatie NDB en intelligence-agenda
4.1 Verantwoordingssystematiek Van de zijde van het College van procureurs-generaal is in mei 2005 een voorstel tot een verantwoordingssystematiek ontvangen. Deze systematiek houdt in hoofdlijnen in dat er, na de keuze door de ministers voor de speerpunten, tweejaarlijks CBA’s per speerpunt worden opgesteld. Op grond van deze analyses wordt er een strategiedocument opgesteld dat richting geeft aan de operationele activiteiten per speerpunt. Op grond van de concrete projectvoorstellen en voortgangsverslagen cq. afrondingsverslagen, die door het tactische niveau worden opgesteld, zal de dienst Nationale Recherche-informatie (dNRI) jaarlijks op verzoek van het College een geïntegreerde landelijke rapportage opstellen, op grond waarvan het College de resultaten in de bestrijding van de georganiseerde criminaliteit jaarlijks beoordeelt. Deze landelijke rapportage zal telkens in het eerste kwartaal na het verslagjaar, zo nodig voorzien van beleidsvoorstellen, door het College aan de minister worden aangeboden.
4.2 Evaluatie Nationaal Dreigingsbeeld Onderdeel van het opstellen van het NDB was het evalueren van de bij het onderzoek ontwikkelde en toegepaste methoden. Onlangs is deze evaluatie afgerond. De hoofdconclusie luidt dat de bruikbaarheid van de werkwijze van het NDB door vrijwel alle gesprekpartners wordt onderschreven. De methode wordt verantwoord gevonden en is vanuit wetenschappelijk oogpunt controleerbaar en toetsbaar. Het voornaamste doel, het ondersteunen van de strategische besluitvorming op nationaal niveau, wordt bereikt. Natuurlijk zijn er op onderdelen verbeteringen mogelijk en gewenst. De Raad van Hoofdcommissarissen (RHC) heeft daarnaast de
Tweede Kamer, vergaderjaar 2005–2006, 29 911, nr. 4
10
dNRI opdracht gegeven om twee jaar na het uitkomen van een NDB een tussenrapportage te verzorgen die zich op het beschrijven van verschijnselen van criminaliteit die in het NDB 2004 zijn gekwalificeerd als witte vlek of potentiële dreiging.1 Hiermede is het rapport, dat deze zomer verschijnt, een aanvulling op de jaarlijkse rapportage door het College op het terrein van de aandachtsgebieden. Het volgende NDB zal in 2008 verschijnen.
4.3 Intelligence-agenda Omdat het NDB, naast een aantal concrete dreigingen ook een aantal criminele verschijnselen vermeldt, waarover bij politie en justitie te weinig informatie beschikbaar is om ze al dan niet als dreiging te kunnen aanmerken, hebben wij het College van Procureurs-generaal gevraagd, samen met de politie, een voorstel te doen voor een meerjarige intelligenceagenda. Deze intelligence-agenda maakt onderdeel uit van de zojuist beschreven cyclus. Het NDB en de op basis van het NDB gemaakte strategische keuzes worden bijgesteld op basis van informatie die voortkomt uit monitoring van onderwerpen die een dreiging vormen voor de Nederlandse samenleving, uit de resultaatverantwoording van concrete onderzoeken èn uit de uitvoering van de intelligence-agenda. Nadat het NDB in 2008 opnieuw is vastgesteld zullen ook opnieuw de onderwerpen voor de intelligence-agenda worden vastgesteld. 5. Een blik vooruit
1
Deze aanduidingen zijn bedoeld voor verschijnselen waarover gedurende het NDB-traject te weinig bekend is geworden over de verwachte ontwikkeling in de komende jaren (potentiële dreiging), respectievelijk over de maatschappelijke gevolgen (witte vlek) om ze tot dreiging te kunnen bestempelen of om te kunnen constateren dat zich geen dreiging voordoet.
Het beeld van de georganiseerde criminaliteit, zowel ten aanzien van de speerpunten als ten aanzien van andere terreinen, is scherper geworden dankzij de gezamenlijke inspanningen van College van procureursgeneraal, LP, NR en dDNRI. De inzet vindt daardoor steeds gerichter en doeltreffender plaats. Het scherpere beeld dat van deze speerpunten verkregen is, sterkt mij in de overtuiging dat aan die speerpunten moet worden vastgehouden, juist omdat deze fenomenen zo hardnekkig blijken te zijn. De bestrijding van mensenhandel en mensensmokkel verdient daarom, zoals ook recent bleek in mijn overleg op 20 april 2006 inzake de brief over de aanvullende maatregelen bij het Nationaal Actieplan mensenhandel (Kamerstukken II, 28 638, nr. 19, van 17 februari 2006) met uw Kamer over dit thema, onverminderd de aandacht van zowel de NR als van de regionale politiekorpsen. De aanpak van XTC dient, mede gelet op het feit dat Nederland zich in het kader van afspraken in de JBZ-Raad over de bestrijding van georganiseerde criminaliteit in de EU op dit onderwerp heeft vastgelegd, op voldoende niveau te blijven. Ik verwijs naar de brief die ik uw Kamer stuurde naar aanleiding van de evaluatie van de nota «Samenspannen tegen XTC» (30 juni 2005, Kamerstukken II, 23 760, nr. 19). Een vervolgnotitie op de nota zal begin 2007 aan uw Kamer worden aangeboden. Ook de aanpak van witwassen dient op voldoende niveau te blijven. Mede gelet op het feit dat witwassen in EU-verband (op grond van de analyse in de zogenaamde Organised Crime Threat Assessment) als speerpunt is benoemd vraagt de aanpak van financieeleconomische criminaliteit een extra impuls. Hiervoor zullen nieuwe maatregelen worden ontwikkeld. Tenslotte geven ook de rapportages op het terrein van handel in heroïne en cocaïne aan, dat de aanpak daarvan onverminderde kracht vereist. De prestaties van de NR zijn heel behoorlijk, gelet op de oprichtingsfase en de aanpassing van speerpunten in de loop van 2005. Verdere ontwikkeling, ook van andere rechercheniveaus, is nodig gelet op zowel de omvang als de dreiging van georganiseerde misdaad. Van belang is om in de komende tijd een aantal vervolgstappen te zetten. Bij wijze van proef staat het OM een programmatische aanpak op het gebied van georgani-
Tweede Kamer, vergaderjaar 2005–2006, 29 911, nr. 4
11
seerde misdaad voor. Bij deze aanpak zal het OM als concern inzet leveren met alle OM-onderdelen die met het onderwerp te maken hebben (Landelijk parket, functioneel parket, arrondissementsparketten, BRT-houdende parketten en BOOM) en zullen de diensten en organisaties worden betrokken die direct of meer zijdelings met het onderwerp mensenhandel te maken hebben. De criminaliteitsbeeld-analyses over 2004–2005 bevatten belangrijke informatie over ontwikkelingen binnen de speerpunten. Als eerder opgemerkt, zeggen aantallen onderzoeken, gepakte kilo’s en kerels te weinig over de bestrijding van een fenomeen. Het WODC zal daarom de programmatische aanpak begeleiden middels een proces- en effectevaluatie. Dit alles neemt bovendien niet weg dat we onze ogen open moeten houden voor nieuwe dreigingen: het rapport van de RHC en de resultaten van de intelligence-agenda bieden de analyse die nodig is voor eventuele koerswijziging.
Internationale ontwikkelingen Aan de JBZ-Raad van 1 en 2 juni werd het rapport «Organised Crime Threat Assessment» (OCTA) voorgelegd. Dit is het eerste rapport door Europol opgesteld op basis van de nieuwe werkwijze zoals afgesproken in het Haags Programma. Het OCTA dient de Ministers een basis te verschaffen bij het vaststellen van strategische EU-prioriteiten en is een belangrijke eerste stap in de richting van informatiegestuurde aanpak van de georganiseerde misdaad op EU niveau. Het rapport beschrijft overigens niet alle bestaande criminele samenwerkingsverbanden die in de Europese Unie actief zijn, en ook niet alle criminele markten. Aan de hand van vastgestelde criteria voor georganiseerde criminaliteit is een analyse gemaakt van verschillende categorieën criminele samenwerkingsverbanden, veel voorkomende criminele markten (zoals drugshandel en mensenhandel) en regionale patronen (smokkelroutes) met name wegens hun effect op de hele EU. Nederland staat positief tegenover dit eerste rapport, al zal in de toekomst nog verder gewerkt moeten worden aan verbetering van gebruikte methodologie en informatievoorziening richting Europol. Nederland is in dat proces van verbetering een gewaardeerde partner, dankzij de ervaring die werd opgedaan met het NDB. In de Raadsconclusies naar aanleiding van het OCTA zijn een aantal strategische prioriteiten geïdentificeerd voor de EU en de lidstaten. Deze prioriteiten zijn per Europese regio toegespitst op de specifieke dreiging die uitgaat van georganiseerde misdaadgroepen. Nederland heeft zich in de Atlantische regio gebonden aan met name de bestrijding van productiecentra voor synthetische drugs. Daarnaast heeft Nederland zich ook voorgenomen om in dit kader de mensenhandel meer nadrukkelijk in internationale samenwerkingsverbanden met andere lidstaten aan te pakken. Deze prioriteiten sluiten overigens nauw aan bij de nationale speerpunten inzake de bestrijding van de georganiseerde criminaliteit. Als vervolg zullen alle betrokken EU-agentschappen en instituten zoals Europol, Eurojust en Task Force Hoofden van Politie, samen met operationele diensten van de lidstaten, hun inzet richten op de implementatie van concrete activiteiten op deze prioriteiten. Aan andere internationale ontwikkelingen bij de bestrijding van georganiseerde criminaliteit levert Nederland eveneens een actieve bijdrage. Op met name het gebied van de informatie-uitwisseling wordt op dit moment gewerkt aan een aantal belangrijke voorstellen, die naar verwachting onder het Finse voorzitterschap van de EU tot een afronding zullen komen. Hetzelfde geldt voor initiatieven die de slagvaardigheid van Europol dienen te verhogen.
Bestuurlijke aanpak Voor effectieve strafrechtelijke handhaving is samenhang en samenwer-
Tweede Kamer, vergaderjaar 2005–2006, 29 911, nr. 4
12
king met bestuurlijke handhaving van grote betekenis. Een sprekend voorbeeld is het belang van de bestuurlijke handhaving in de prostitutiesector bij de bestrijding van mensenhandel en -smokkel. Er is winst te behalen met een meer gestructureerde aanpak van de georganiseerde misdaad door het bestuur. Het OM neemt zich voor om op alle rechercheniveaus het bestuurlijk advies, waarvoor overigens altijd degelijk strafrechtelijk onderzoek noodzakelijk is, te stimuleren en in te brengen in het overleg met het bestuur. Duidelijk moet zijn, dat als ook het bestuur zich medeverantwoordelijk voelt voor de bestrijding van georganiseerde misdaad en de noodzakelijke maatregelen treft, een strafrechtelijke aanpak effectiever is. Juist daarom dient er een wisselwerking op gang te komen, waarbij er de bereidheid moet zijn om criminaliteitsrelevante factoren in het beleid daadwerkelijk ter discussie te stellen. Zowel in Amsterdam als in Rotterdam, maar ook door de BRT’s zijn daar belangrijke ervaringen mee op gedaan. De evaluatie van het Van Traaproject in Amsterdam biedt belangrijke aanknopingspunten voor een verdieping van een aanpak, die in meer dan alleen beide genoemde steden op de politieke agenda dient te staan.1 Een belangrijke voorwaarde voor succes is daarbij de bereidheid van de betrokken partijen om informatie te delen. Zo ontstaan mogelijkheden om herhaling van criminele activiteiten met de inzet van bestuurlijke maatregelen te voorkomen. De minister van BZK zal daarbij adviezen die een nationale werking hebben of op nationaal niveau als voorbeeld kunnen dienen, actief oppakken. Tijdens het algemeen overleg van 14 februari 2006 over fraude heb ik toegezegd uw Kamer nog voor het zomerreces te informeren over de introductie van een bestuursverbod. Met dit schrijven doe ik die toezegging gestand. Er wordt momenteel gewerkt aan een wetsvoorstel waarin het beroepsverbod voor bestuurders van artikel 28 van het Wetboek van Strafrecht wordt aangescherpt en uitgebreid. Daarnaast wordt in samenspraak met het OM bezien of en op welke wijze een uitbreiding van hun civiele taken met een bestuursverbod vorm zou kunnen worden gegeven, zodat – behalve in een strafzaak – ook in een civiele procedure een bestuursverbod kan worden geïnitieerd. Over de uitkomsten van de gedachtevorming zal ik uw Kamer dit najaar nader informeren. De Minister van Justitie, J. P. H. Donner
1 W,. Huisman e.a. ed., Het van Traa-project. Evaluatie van de bestuurlijke aanpak van georganiseerde criminaliteit in Amsterdam, Amsterdam 2005.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2005–2006, 29 911, nr. 4
13