Tweede Kamer der Staten-Generaal
2
Vergaderjaar 1986-1987
19801
Binnenmilieu
Nr. 3
VERSLAG V A N EEN MONDELING OVERLEG Vastgesteld 10 juni 1987 De vaste Commissie voor Milieubeheer 1 heeft op 2 april 1987 mondeling overleg gevoerd met de Ministervan Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer over diens notitie inzake het Binnenmilieu (19801). De minister werd tijdens het overleg bijgestaan door enkele ambtenaren. De commissie heeft de eer van het gevoerde overleg als volgt verslag te doen. Vragen en opmerkingen uit de commissie
' Samenstelling: Leden: De Boois (PvdA) voorzitter, Rienks (PvdA), Braams (VVD), Eversdijk (CDA), Lansink (CDA), Zijlstra (PvdA), Veldhoen (PvdA), Van Noord (CDA), Blauw ( W D ) , Lankhorst (PPR), Oomen Ruijten (CDA), ondervoorzitter, Schartman (CDA), De Visser (PvdA), Te Veldhuis (VVD), Jorritsma Lebbink (VVD), Laning-Boersema (CDA), Tegelaar Boonacker (CDA), Eisma (D66), Swildens-Rozendaal (PvdA), Verspaget (PvdA), Melkert (PvdA), Esselink (CDA). Plv. leden: Van der Hek (PvdA), Moor (PvdA), Rempt-Halmmans de Jongh (VVD), De Kok (CDA), Van de Camp (CDA), Schutte (GPV), De Pree (PvdA), Nijland (CDA).Van Heemskerck Pillis-Duvekot (VVD), Van Es (PSP) Roosen-van Pelt (CDA), Duyn (CDA), Tazelaar (PvdA), Leerling (RPF), De Beer (VVD), Boers-Wijnberg (CDA), De Leeuw (CDA), Tommei (D66), Niessen (PvdA), Roethof (PvdA), Huys (PvdA), Van den Berg (SGP).
De heer De Pree (P.v.d.A.) merkte op dat de notitie voornamelijk handelt over het woonmilieu. Wordt er ook onderzoek gedaan naar het werkmilieu? Dit lid toonde zich verbaasd over de brief waarmee de minister de notitie heeft aangeboden, waarin wordt duidelijk gemaakt dat van beleidsintensivering geen sprake kan zijn. Waarom is de brief niet mede ondertekend door de Staatssecretaris van Welzijn, Volksgezondheid en Cultuur (WVC)? De heer De Pree was van mening dat de notitie meer een beschrijving van aanwezige schadelijke stoffen bevat dan beleidsvoornemens gericht op het voorkomen van deze stoffen. Het accent ligt sterk op het leef- en woongedrag van mensen. Daarmee wordt gesuggereerd dat bewoners volstrekt autonoom zijn en dat zij ervoor kunnen zorgen dat er nauwelijks problemen zijn met dat binnenmilieu. Deze woordvoerder meende dat dat maar gedeeltelijk juist is, want mensen hebben veelal niet veel keus in het gebruik van bepaalde artikelen. Moet niet het risico van onoordeelkundig gebruik veel meer meewegen bij de beslissing om produkten al of niet tot de markt toe te laten? De heer De Pree verwees in dit verband naar blz. 25 van de notitie waar staat dat voldoende gegevens ontbreken over de omvang van onoordeelkundig gebruik. Over de schadelijkheid van veel artikelen is weinig bekend. Wordt het onderzoek dat daarnaar geschiedt door de minister gestuurd? Welke prioriteiten worden er bij dat onderzoek gesteld? Dit lid meende dat in de notitie wel erg lakoniek wordt omgegaan met stoffen waarvan de schadelijkheid wel bekend is, zoals gasgeizers zonder afvoer, het gebruik van haardblokken en allesbranders. Waarom zijn produkten waarvan de schadelijkheid bekend is nog altijd in de handel? Worden in het te verwachten rijksbouwbesluit dergelijke produkten
Tweede Kamer, vergaderjaar 1986-1987, 19 801, nr. 3
1
zowel voor nieuwbouw als bij renovatie verboden? Vervolgens ging de heer De Pree in op de radioactieve straling in het binnenmilieu. Voor radon komt er, voor wat betreft de emissie uit bouwmaterialen, normstelling. Welk gedeelte maakt de straling van het binnenmilieu uit van de dagelijkse stralingsdosis? Geldt er voor het binnenmilieu een maximale dosis voor de stralingsbelasting? Een van de grootste problemen die in de notitie worden gesignaleerd is het vochtprobleem. Ventilatie speelt daarbij een belangrijke rol. Volgens de Gezondheidsraad moeten de eisen die aan produkten worden gesteld op dit punt worden aangescherpt. Waarom worden die eisen dan niet nu al aangescherpt? Houdt het nieuwe rijksbouwbesluit rekening met de ventilatie-eisen als het gaat om de vrije indeelbaarheid van woningen? Dat laatste heeft ook gevolgen voor de geluidsproduktie van apparaten in de woning. Met het accent op woongedrag legt de notitie ook een belangrijk accent op voorlichting, aldus de heer De Pree. Hoe is de aangekondigde voorlichtingscampagne te rijmen met de aanbiedingsbrief, waarin staat dat geen beleidsintensivering mogelijk is en dat ditzelfde geldt voor de voorlichting? Dezelfde vraag geldt overigens voor het op blz. 32 van de notitie aangekondigde onderzoeksprogramma naar biologische agentia. De heer De Pree sprak tot slot de hoop uit dat de minister een actief beleid zal voeren ten aanzien van normstelling en verbod op bepaalde produkten en dat de lasten van dat beleid niet alleen op de burger zullen worden afgewenteld. Mevrouw Tegelaar-Boonacker (C.D.A.) meende dat de notitie vooral een technische oriëntatie bevat over de problematiek van het binnenmilieu. De notitie biedt echter weinig inzicht in de mate waarin het binnenmilieu van de woning wordt verontreinigd. Deze woordvoerster concludeerde uit de aanbiedingsbrief dat er geen grote problemen zijn, althans volgens de minister niet. Mevrouw Tegelaar was echter van mening dat het onderwerp te belangrijk is om het af te doen zoals de minister dat in de bewuste aanbiedingsbrief doet. Zij wees op het EG-onderzoeksprogramma 1986-1990, waarin onderzoeken zijn opgenomen over het binnenmilieu en de effecten op de gezondheid. Daaruit blijkt dat meer kennis over de toestand van het binnenmilieu wenselijk is. Volgens de notitie bestaan er nogal wat «witte vlekken». Dit lid achtte nader onderzoek op die punten wenselijk. Als financiële middelen voor dergelijk onderzoek ontbreken kan geen inzicht worden verkregen in de ernst van het probleem. Mevrouw Tegelaar toonde er overigens wel begrip voor dat onderzoek naar het binnenmilieu niet de hoogste prioriteit heeft in het milieubeleid. Elders worden echter ook onderzoeken gedaan die door deze minister gebruikt zouden kunnen worden. Deze woordvoerster wees op het belang dat de minister die zich bezighoudt met milieubeheer ook de coördinerend minister is voor het bouwbeleid. De invloed van bouwmaterialen op het binnenmilieu is bewezen. Zijn er onderzoeken gedaan in EG-verband op dit punt? Hoe staat het met de normering van bouwmaterialen? Vooral wanneer er sprake is van hergebruik van afvalstoffen is dat van belang. In de notitie worden als nieuwe bron van verontreiniging de luchtinstallaties genoemd. Welke luchtinstallaties worden dan precies bedoeld? Is het gebruik van luchtinstallaties te toetsen aan het bouwbesluit? Mevrouw Tegelaar meende dat voorlichting een belangrijke rol kan spelen bij verbetering van het binnenmilieu. Is er echter geld beschikbaar voor de aangekondigde voorlichtingscampagne? Wellicht dat voor de financiële problemen een oplossing kan worden gevonden door deze te combineren met voorlichting van allerlei organisaties als de Consumentenbond en vrouwenorganisaties. Vooral voorlichting bij het gebruik van huishoudelijke artikelen leek dit lid van belang. Is er bij het gebruik van die artikelen een vergelijking te maken met de normen voor luchtverontreiniging? De meest ernstige vorm van luchtverontreiniging in het binnenmilieu wordt veroorzaakt door de tabaksrook.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1986-1987, 19 801, nr. 3
2
Mevrouw Tegelaar meende dat het anti-rookbeleid van de overheid ook voor het binnenmilieu nadere uitwerking behoeft. Wanneer is de notitie over het milieukeur te verwachten? De heer Eisma (D66) las op blz. 5 van de notitie dat de centrale doelstelling is het bevorderen c.q. handhaven van de kwaliteit van het binnenmilieu in het bijzonder van woningen. Waar zullen de besloten ruimtes buiten woningen onderdeel van beleid gaan uitmaken? Dit lid wees in dit verband op de positie van de Rijksgebouwendienst (RGD). Hij concludeerde dat het binnenmilieu zich mag verheugen in hernieuwde belangstelling maar niet in nieuw beleid. Het belangrijkste overheidsinstrument is voorlichting aan de doelgroepen. Wat stelt de minister zich, gezien de afslankingsoperatie, hierbij voor? Datzelfde geldt eigenlijk ook voor de conclusies die op blz. 29 t/m 32 naar voren worden gebracht. Van welke prioriteitstelling gaat de minister uit? De heer Eisma miste in deze notitie aandacht voor rioleringen. Vooral voor het gebruik van ontsmettingsmiddelen die de rioleringen aantasten is voorlichting van belang. Deze woordvoerder meende dat eveneens te weinig aandacht wordt besteed aan het gebruik van allesbranders. Sinds 1980 zijn 150000 allesbranders verkocht. De luchtverontreiniging daardoor is erg groot. De kwaliteit van veel allesbranders is niet optimaal. Hier komt naar voren hoe belangrijk een keurmerk is. Overweegt de minister een keurmerk voor allesbranders in te voeren, waarbij dan de lage ventilatie als parameter wordt gehanteerd? Ook ten aanzien van de brandstof voor allesbranders is voorlichting gewenst. De voorlichtingscampagnes mogen, aldus de heer Eisma, niet te vrijblijvend worden geformuleerd. Wordt het laten vegen van de schoorsteen verplicht gesteld? Wellicht dat wetgeving in de Verenigde Staten en Zweden tot voorbeeld kan dienen. De heer Braams (V.V.D.) benadrukte dat de belangrijkste aspecten die de kwaliteit van het binnenmilieu bepalen uit het handelen van mensen zelf voorkomt, zodat vooral voorlichting van groot belang is. De woontradities zijn de laatste jaren nogal gewijzigd waardoor ook nuttige gewoonten, als bij voorbeeld het omvangrijk luchten van het huis, verloren zijn gegaan. Ten aanzien van de kwaliteit van het binnenmilieu zijn drie categorieën te onderscheiden: fysisch, biologisch en chemisch. De kwaliteit van de fysische omgeving heeft vooral te maken met de soort bouwmaterialen en de wijze waarop deze worden toegepast. De minister kan als coördinerend minister voor het bouwbeleid één en ander doen op dit gebied bij voorbeeld door controle op naleving van de bouwvoorschriften. Op dit gebied leek de heer Braams wel verbetering mogelijk. Er bestaan bouwmaterialen met een lage radioactiviteit. Voor wat betreft de chemische omgeving meende deze woordvoerder dat er op het gebied van normstelling veel kan worden gedaan. Hier spelen echter de zogenaamde «witte vlekken» een rol. De heer Braams wees op het bestaan van de vezels, o.a. door asbest, waarover de wereldgezondheidsorganisatie (WHO) een advies heeft uitgebracht. De vezels vormen echter wel een bekend probleem. Is daar normstelling voor in te voeren? De biologische omgeving lijkt echt een kwestie van bewoners zelf. Doelmatig huishouden speelt dan een belangrijke rol en dus ook de voorlichting. De heer Braams concludeerde op grond van het voorgaande dat goede voorlichting van belang is. Ook het ministerie van WVC dient hierbij een belangrijke taak te vervullen, omdat de gevolgen van een slecht binnen milieu zich vooral toespitsen op de gezondheid. Deze woordvoerder zag derhalve voor het directoraat-generaal milieuhygiëne een beperkte taak weggelegd.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1986-1987, 19 801, nr. 3
3
Het antwoord van de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer De minister zei na lichte aarzeling te hebben besloten om de onderhavige notitie aan de Kamer toe te zenden. Overweging daarbij was dat het uitbrengen van deze notitie niet tot gevolg zou mogen hebben dat gestelde prioriteiten in het beleid niet worden gehaald. De bewindsman zei dat in de aanbiedingsbrief duidelijk te hebben willen maken. Er gebeurt toch nogal wat op dit gebied. Het beleid ten aanzien van het binnenmilieu concentreert zich op twee punten: onderzoek en voorlichting. Onderzoek kan vanzelfsprekend leiden tot het nemen van maatregelen. Aan dat onderzoek wordt f 1,5 miljoen besteed. In het buitenland concentreert het beleid zich eveneens op onderzoek. Naast onderzoek en voorlichting kan de overheid invloed uitoefenen op de volgende drie elementen: 1. de woning als bouwwerk; 2. het buitenmilieu; 3. het milieu binnen de woning zelf. Het moge duidelijk zijn dat bij ieder element kan worden gesproken over verschillende verantwoordelijkheden. De woning als bouwwerk beziend, heeft de overheid een verantwoordelijkheid, maar ook de woningeigenaar en degene die de woning beheert. De belangrijkste instrumenten van de overheid zijn dan bouwregelgeving en produktregelgeving. Ten aanzien van het buitenmilieu is de overheid voor praktisch 100% verantwoordelijk. Belangrijkste instrument is dan de milieuregelgeving. Als het ten slotte gaat om het milieu binnen de woning dan is in de eerste plaats de bewoner verantwoordelijk en vervolgens de woningbeheerder, de -eigenaar en de overheid. De belangrijkste instrumenten die de overheid dan kan hanteren zijn voorlichting en produktregelgeving. De minister erkende hiermee dat de overheid ook ten aanzien van het binnenmilieu een verantwoordelijkheid heeft. Het gaat daarnaast juist bij het binnenmilieu vaak om keuzen die mensen zelf maken. Burgers hebben dus duidelijk een eigen verantwoordelijkheid. De bewindsman merkte in dit verband op dat bij de bouwregelgeving in belangrijke mate rekening wordt gehouden met milieu-eisen. Als het gaat om het binnenmilieu op de arbeidsplaats raakt dat de Arbeidsomstandighedenwet en is dus de eerst verantwoordelijke de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. Overigens loopt Nederland met de Skandinavische landen en de Verenigde Staten voorop als het om arbeidsomstandigheden gaat. Ten aanzien van de verontreiniging van het binnenmilieu door tabaksrook merkte de minister op dat de Tabakswet binnenkort in de Kamer zal worden behandeld. Hij verwachtte dat deze wet in de toekomst een belangrijke rol kan gaan spelen ook voor het binnenmilieu. Over de luchtbehandelingsinstallaties doen zich op dit moment weinig klachten voor. De filters die voor die installaties worden gebruikt blijken echter een goede voedingsbodem voor micro-organismen. Er wordt onderzoek gedaan naar het functioneren van dergelijke installaties. Vervolgens ging de minister in op de vragen over het Bouwbesluit. In het, nu nog in voorbereiding zijnde, Bouwbesluit zullen een aantal kwaliteitseisen worden gesteld. Deze zullen de vorm hebben van functionele eisen, die zoveel mogelijk worden vertaald in prestatie-eisen voor bouwmaterialen. Het is de bedoeling dat keurmerken en dergelijke een belangrijke plaats gaan innemen in de bouw. De minister was voornemens dergelijke keurmerken in de bouw sterk te stimuleren. Overigens zijn bouwprodukten die het KOMO-keur dragen onderzocht op schadelijkheid voor milieu en gezondheid. De bewindsman erkende dat de overheid een
Tweede Kamer, vergaderjaar 1986-1987, 19 8 0 1 , nr. 3
4
voorbeeldfunctie heeft. Hij zei dan ook toe daar de aandacht van zijn collega's nogeens op te zullen vestigen. In het kader van het milieuthema verspreiding worden basisdocumenten opgesteld waarin gegevens zijn opgenomen over de meest schadelijke stoffen. Oplosmiddelen en chemische agentia bij voorbeeld zullen daarin worden opgenomen. Op grond van die basisdocumenten wordt onder andere beoordeeld of produktregeling moet worden ingevoerd. Ook voor niet-prioritaire stoffen zal een plan van aanpak worden opgesteld. De minister bestreed dat er geen financiële middelen zouden zijn voor onderzoek. Het directoraat-generaal voor milieuhygiëne en dat voor volkshuisvesting brengen te zamen ongeveer f 1,5 miljoen op voor onderzoek naar de kwaliteit van het binnenmilieu. Bovendien werken de onderzoeken die in het kader van het buitenmilieu worden gedaan door naar het binnenmilieu. Ten behoeve van een keurmerk voor kachels is overleg gaande met de Stichting Kachel en Schoorsteen en met het IVH. De minister sprak de hoop uit dat dit overleg op korte termijn een keurmerk zal opleveren. Echter ook met een keurmerk blijft de eigen verantwoordelijkheid van de burgers een belangrijke rol spelen. De bewindsman beaamde dat voorlichting hier van groot belang is. In dit verband merkte de minister op dat hij ten aanzien van de glasvezels al langer overwoog het oordeel van de Gezondheidsraad te vragen. Hij besloot, gehoord de opmerkingen van de kant van de commissie, dat advies te vragen. Overigens zei de minster geen verbod op afvoerloze geizers te overwegen, onder andere omdat dat tot hoge kosten in de volkshuisvesting zou leiden. Ook hier kan via voorlichting aandacht voor worden gevraagd. Over de ventilatie merkte de minister op dat er een ventilatie-eis bestaat voor woningen van 25 m3/per uur per bewoner. In de praktijk blijkt dat de ventilatie vaak niet boven de 5 m 3 /per uur per persoon uitkomt. Hieruit blijkt dat de bevolking dergelijke door de overheid gestelde eisen niet toepast. Bovendien zo merkte de minister op, heeft de «kierenjacht» tot behoorlijke problemen geleid zoals het vochtprobleem. Nog dit jaar zo deelde de minister mee wordt een onderzoek gestart naar de biologische agentia. In dat onderzoek zullen ook de preventieve maatregelen worden betrokken. In de toekomst zal het onderzoek worden verbreed tot het epidemiologisch terrein. Ook de Gezondheidsraad is voornemens onderzoek te doen naar de werking van biologische agentia op het binnenmilieu. In EG-verband neemt Nederland deel aan een aantal projecten. Een daarvan is het Europese onderzoeksprogramma stralenbe scherming, waar onder andere de invloed van radon uit bouwmaterialen wordt onderzocht. Bovendien is er een onderzoek gestart naar de kwaliteit van het binnenmilieu en de gevolgen daarvan op mensen. Half maart is een werkgroep van deskundigen uit de lidstaten voor het eerst bij elkaar gekomen. Deze werkgroep wil voorstellen ontwikkelen om op Europees niveau te komen tot maatregelen ten aanzien van het binnenmilieu, waarbij gedacht wordt aan een brongerichte aanpak. Daarnaast wil de werkgroep komen tot coördinatie van het onderzoek dat in de verschillende lidstaten wordt gedaan. Bovendien wil de werkgroep voorstellen formuleren voor onderzoek op het gebied van het binnenmilieu dat wenselijk wordt geacht. De minister zei een actieve rol te willen spelen binnen de EG. Sprekend over de verschillende onderzoeksprogramma's deelde de minister ook nog mee dat er onderzoek wordt gedaan naar de mate van geluidsoverlast in woningen. De natuurlijke achtergrondstraling is over het algemeen per jaar hoger dan het niveau dat wordt veroorzaakt door menselijk handelen. De hoogte van de natuurlijke achtergrondstraling bepaalt voor 80% het niveau binnen de woning. Voor een groot deel wordt dit veroorzaakt door radioactiviteit uit kruipruimten. Over de normstelling voor radioactiviteit in bouwmaterialen merkte de minister op dat de aanbevelingen van de Gezondheidsraad nog moeten worden uitgewerkt.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1986-1987, 1 9 8 0 1 , nr. 3
5
Tot slot zei de minister een goede klachtenbehandelingen van belang te achten. Ook de consumentenorganisaties moeten op dit punt, zo meende hij, actief optreden. Discussie in t w e e d e termijn De heer De Pree meende dat, waar eigen verantwoordelijkheid van mensen ten aanzien van de kwaliteit van het binnenmilieu een grote rol speelt, de overheid de voorwaarden moet scheppen om die eigen verantwoordelijkheid zo goed mogelijk te kunnen uitoefenen. Dit lid vroeg of ter voorkoming van afvoerloze geizers, niet een eerste maatregel zou kunnen zijn, bij nieuwe aanleg geizers met afvoer voor te schrijven. Hij benadrukte nogmaals het belang van voorlichting ter verbetering van de kwaliteit van het binnenmilieu.
Mevrouw Tegelaar-Boonacker benadrukte eveneens het belang van goede voorlichting. Zij zag daar echter ook een belangrijke rol weggelegd voor het particulier initiatief. De heer Eisma wilde weten of al te zeggen is op welke termijn een keurmerk te verwachten is voor allesbranders. Wat is het effect van de verplichte schoorsteenkeuring? De heer Braams wilde weten of er ziekten zijn die veroorzaakt worden door de kwaliteit van het binnenmilieu. De minister herhaalde dat het niet de bedoeling is afvoerloze geizers te verbieden. De bewindsman wees ten behoeve van de voorlichting nog op het bestaan van de gifwijzer van de Vereniging Milieudefensie. Iets dergelijks zou ook speciaal voor het binnenmilieu kunnen worden gemaakt, maar de genoemde gifwijzer bevat veel elementen die van belang zijn voor het binnenmilieu. Hij zei ervoor zorg te zullen dragen dat de gifwijzer aan de commissie zal worden toegezonden. Het leek de minister zinvol over het beleid ten aanzien van het binnenmilieu periodiek aan de Kamer verslag te doen. Over de termijn waarop een keurmerk voor kachels en allesbranders zal worden ingevoerd kon de bewindsman op dit moment niets zeggen. In de voorlichtingscampagne kan worden duidelijk gemaakt dat brandstoffen voor allesbranders en open haarden schadelijk kunnen zijn. Mocht van een soort brandstof blijken dat deze bijzonder schadelijk is dan moet worden onderzocht hoe deze van de markt geweerd kan worden. De voorzitter van de commissie, De Boois De griffier van de commissie, Hordijk
Tweede Kamer, vergaderjaar 1 986-1987, 1 9 8 0 1 , nr. 3
6