Tweede Kamer der Staten-Generaal
2
Vergaderjaar 1987-1988
20 214
Hoger Onderwijs en Onderzoeksplan
Nr. 3
BRIEF V A N DE MINISTER V A N O N D E R W I J S EN WETENSCHAPPEN Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Zoetermeer, 14 december 1987 Hierbij bied ik u ter kennisneming het Beleidskader Huisvesting STC-HBO aan, zoals ik dit zal opnemen in het definitieve HOOP. Het Beleidskader geeft de beleidsmatige en financiële randvoorwaarden aan waarbinnen het STC-huisvestingsbeleid zich zal gaan ontwikkelen. Tevens worden de contouren van een nieuwe werkwijze (procedures, regelgeving) met betrekking tot huisvesting beschreven. Het Beleidskader is op 1 juli jl. besproken met de instellingen; in dit overleg is overeenstemming over de hoofdlijnen van de nota bereikt. De instellingen konden tot 1 oktober 1987 reageren op het in het Beleidskader opgenomen investeringsschema voor de jaren 1987 tot 1991. Een aantal instellingen heeft van deze mogelijkheid gebruik gemaakt. Deze bijstellingen die daaruit resulteren zullen worden verwerkt in het in de loop van 1988 uit te brengen investeringsschema voor 1988 tot 1992. Het schema dat in het Beleidskader is opgenomen kunt u tot dat moment als definitief beschouwen. In 1989 zal een eerste investeringsschema uitgebracht worden dat tot stand is bekomen op basis van de behandeling van instellingshuisvestingsplannen. De Minister van Onderwijs en Wetenschappen, W. J. Deetman
Tweede Kamer, vergaderjaar 1987-1988, 20 214, nr. 3
1. Inleiding 1.1.
Voorgeschiedenis
Het proces van schaalvergroting, taakverdeling en concentratie (STC) in het h.b.o. heeft aanzienlijke gevolgen voor de huisvesting van de instellingen. Onderwijskundige vernieuwing en doelmatigheidsverhoging door integratie, moeten onder meer mogelijk worden door aanpassing van onderwijsruimten, concentratie van de huisvesting, etc. In de reactie op het interimrapport van de STC-procescoördinator dd. 1 februari 1985 werd dan ook een huisvestingsplan voor het hoger beroepsonderwijs aangekondigd. Het begrip «plan» is vervangen door «beleidskader», om te benadrukken dat het gaat om het aangeven van de beleidsmatige en financiële randvoorwaarden waarbinnen het STC-huisvestingsbeleid zich moet gaan ontwikkelen. 1.2. Huisvestingsbeleid
en werkwijze
Aan het STC-proces is de randvoorwaarde verbonden, dat de gebouwen van een (gefuseerde) h.b.o."instelling op redelijke afstand van elkaar zijn gelegen. Uitgangspunt hierbij is dat de gebouwen zich in één vestigingsplaats bevinden. Fuserende instellingen moeten voor een vestigingsplaats kiezen. Alle instellingen hebben een dergelijke keuze gemaakt. In enkele specifieke gevallen blijven nevenvestigingen echter voor onbepaalde tijd gehandhaafd (zie bijlage 2). Door in het STC-proces de randvoorwaarde «redelijke afstand» te hanteren neemt de overheid de verantwoordelijkheid op zich om fuserende instellingen in staat te stellen aan die voorwaarde te voldoen. Concentratie van huisvesting zal in veel gevallen bereikt worden door nieuwbouw of door verbouw van bestaande gebouwen en heeft dus grote financiële consequenties. Uiteraard moet bij deze verhuisbewegingen kapitaalvernietiging worden voorkomen: voor de achter te laten gebouwen zal een andere bestemming moeten worden gevonden. Behalve concentratie spelen ook ander aspecten van huisvesting een rol. Het gaat dan om meer dan alleen het verbouwen van bestaande ruimten tot hoorcollegezaal, tot docentenkamers of tot werkkamers voor bestuur en beheer. Nieuw te realiseren huisvesting zal ontwikkelingspotentieel in zich moeten hebben, zodat gereageerd kan worden op de veranderingen in de organisatie en in het onderwijs. Het huisvestingsbeleid voor het h.b.o. zal in de nabije toekomst niet alleen worden bepaald door de gevolgen van het STC-proces. Op korte termijn zullen oplossingen gevonden worden voor urgente knelpunten in de huisvesting. Door het beslag dat daarmee (op de korte termijn) op de beschikbare middelen wordt gelegd, kan dit ten koste gaan van de investeringen ten behoeve van STC. De investeringen zullen ook gericht zijn op het verhogen van de kwaliteit van de huisvesting (zowel in functionele, in bouwtechnische als in exploitatie-technische zin), en op de gevolgen van het sterk toe- of afnemen van studentenaantallen. In de toekomstige verhouding tussen instellingen en departement wordt een grotere zelfstandigheid bij de instellingen gelegd. Hierbij passen een duidelijke afbakening van verantwoordelijkheden en een heldere en systematische wijze van communiceren. Met nieuw te ontwikkelen procedures, zoals de goedkeuringssprocedures voor investeringsprojecten, en de financiële regelgeving, zullen daar de voorwaarden voor geschapen moeten worden. In hoofdzaak 3 zijn de contouren van de toekomstige werkwijze beschreven. Voor projecten, die de eerstkomende jaren worden uitgevoerd, blijven de huidige procedures en werkwijzen in hoofdzaak gehandhaafd.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1987-1988, 20214, nr. 3
2
1.3. Financieel kader en prioriteiten De omvang van de voor de huisvesting van het h.b.o. in de toekomst benodigde investeringsmiddelen wordt gepaald door veranderingen (nieuw- en verbouw) in de huisvesting die direct verband houden met STC, en aanpassing of vervanging van inadequate huisvesting, of uitbreiding van huisvesting, los van STC-bewegingen. Beide genoemde doelen zullen bij concrete investeringsprojecten een rol spelen. Zo zal bijvoorbeeld het oplossen van een bouwtechnisch knelpunt niet in strijd met STC-doelstellingen mogen zijn. Uit globale ramingen bleek dat het niveau van de beschikbare middelen verhoogd moest worden: over een aantal jaren wordt nu een aanzienlijke verhoging (20 a 30% en op lange termijn 40%) van het middelenniveau bereikt. Dit is met name het gevolg van voor het welslagen van de STC-operatie noodzakelijke huisvestingsconcentraties. Verwacht mag worden dat de meeste instellingen een uitgewerkt huisvestingsbeleid (en met name een lange-termijnvisie op hun huisvesting) pas over enige jaren ontwikkeld zullen hebben. Hierbij speelt ook een rol dat in bepaalde gevallen de STC-operatie tijd nodig heeft om uit te kristalliseren. Een vergroting van de vraag naar investeringsmiddelen zal zich waarschijnlijk dan ook pas na 1990 (de middellange termijn) voordoen. Vanaf 1990 zal circa f 120 a 130 miljoen per jaar beschikbaar zijn en op lange termijn bijna f 140 miljoen per jaar. Met de publikatie van dit beleidskader zijn de Scholenhuisvestingplannen en het begin 193 gepubliceerde huisvestingsplan PABO vervallen. In algemene zin zal voorrang worden gegeven aan investeringsvoorstellen van fuserende instellingen. Het is van belang dat fuserende instellingen een reëel uitzicht hebben op passende, geconcentreerde huisvesting. Op korte termijn (tot 1990) wordt prioriteit gegeven aan beperkte voorzieningen voor onderwijskundige en organisatorische veranderingen, en met name aan knelpunten in de huisvesting, waarvan oplossing niet uitgesteld kan worden. Grote, en dus kostbare, aanpassingen in de huisvesting (bijvoorbeeld bedoeld om de huisvesting te concentreren) krijgen prioriteit op de middellange termijn. Overigens zullen in werkelijkheid concrete bouwprojecten veelal een combinatie van doelstellingen omvatten: zowel het oplossen van een knelpunt, als het opheffen van dislocaties. Ook zullen alle typen investeringsprojecten moeten leiden tot verhoging van de doelmatigheid van de exploitatie van de huisvesting en tot verhoging van de functionele kwaliteit. In veel gevallen kan door oplossing van een knelpunt al begonnen worden met de eerste fase van de concentratie van het cluster. Dit beleidskader is ingedeeld in hoofdstukken die gewijd zijn aan de investeringen op korte en middellange termijn en aan de beleidsontwikkeling voor de periode na 1990 (de middellange termijn). 2. Investeringsschema 2.1. Urgente knelpunten Voor de periode 1987-1997 is een concept intentioneel investeringsschema opgesteld (tabel 1). Naast de reeks «verplicht op 31-12-'86» worden hierin middelen gereserveerd voor de volgende bestemmingen: - afkoop huurkoop e.d.; - kleine stichtingskosten (KSK), additioneel onderhoud; - oplossing van urgente knelpunten, kleine STC aanpassingen e.d.; - huisvestingsconcentraties.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1987-1988, 20214, nr. 3
3
In bijlage 1 is een overzicht opgenomen van instellingen waar zich knelpunten voordoen, die strikt noodzakelijk in de termijn 1987-1990 opgelost moeten worden. Het overzicht beperkt zich in principe tot knelpunten waarvoor investeringsaanvragen zijn gedaan (onder andere in het kader van het 6e Scholenhuisvestingsplan) en waarvan oplossing door huur niet mogelijk is. De kosten voor de oplossing van deze knelpunten zijn opgenomen. Projecten hebben de vermelding «PM» gekregen indien de kostenraming nog onvoldoende nauwkeurig is. Voor de PM-projecten zijn wel middelen gereserveerd. Daarnaast zijn nog beperkt middelen gereserveerd voor kleine STC-aanpassingen en dergelijke. De bedragen zijn getotaliseerd tot de post «urgente knelpunten, kleine STC-aanpassingen en dergelijke» in tabel 1. Instellingen kunnen de directe oplossing van een knelpunt een lagere prioriteit toekennen dan onderdelen van haar integrale, op de langere termijn gerichte, huisvestingsplan. Op basis van dat huisvestingsplan kan daartoe een verzoek worden ingediend (zie 2.2). In dit kader kunnen tevens afspraken worden gemaakt over reservering van de voor het knelpunt bestemde middelen. Een zelfde werkwijze geldt in het geval het inzicht in de urgentie van knelpunten gewijzigd is. Indien dit nodig wordt geacht bij de beoordeling van een knelpunt, kan een instelling worden verzocht zich nu al uit te spreken over wezenlijke onderdelen van een huisvestingsplan. De situatie met betrekking tot de huisvesting van instellingen in het hoger kunstonderwijs is gecompliceerd, ook in verband met de voorgenomen taakverdeling en concentratie. De onzekerheid over de uitkomsten van deze operatie, in combinatie met de beperkte beschikbaarheid aan investeringsmiddelen voor de eerste jaren, heeft tot verschuiving van projecten geleid. De plaats, het tijdstip en de aard van de projecten, waarvan de aanvang in 1988 voorzien is, kunnen worden bijgesteld als gevolg van de uitkomsten van de taakverdelingsoperatie voor het kunstonderwijs.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1987-1988, 20214, nr. 3
4
!
f < CO
o.
CD 00 ^1 I CD 00 00
M
O ro
co
CJl
Tabel 1. Intentioneel Investeringsschema HBO
1988
1987 Verplicht op 21-12-1986 A f k o o p huurkoop e.d. KSK, additioneel onderhoud Urgente knelpunten, kleine STC aanpassingen e.d. Huisvestingsconcentraties Totaal benodigd/beschikbaar
1989
1990
1991
1992
1993
1994
40 271 — 15 000 15,0 24 300 24,3
-
-
—
—
— —
— —
24,3
24,3
24,3
24,3
24,3
24,3
51 700 58,8
72,9
30,5 65,4
_
—
0
75,6 27,9
—
0
92,9
105,9
127,8
120,2
117,2
130,2
0
131271*98,1
* Incl. nagekomen betalingen 1986.
97,2
1995
1996
1997
v.j.
24,3
24,3
24,3
24,3
structureel
105,9
95,9
95,9
107,4
113,9
structureel
130,2
120,2
120,2
131,7
138,2
structureel
2.2.
Procedure
De instellingen kunnen desgewenst uiterlijk 1-10-1987 schriftelijk reageren om tot bijstelling van de projectgegevens te komen. Ook die instellingen die prioriteit geven aan onderdelen van een (eventueel nog te ontwikkelen) integraal huisvestingsplan boven directe oplossing van het vermelde urgente knelpunt, wordt verzocht dit vóór deze datum aan de directie HW/H kenbaar te maken. Er wordt naar gestreefd uiterlijk 1-12-1987, op basis van deze reacties, een definitief investeringsschema HBO uit te brengen. Ook dit definitieve schema al een intentioneel karakter (met uitzondering van reeds aangegane verplichtingen) dragen. Dit houdt in dat aan de in het schema opgenomen bedragen geen rechten kunnen worden ontleend. In verband met een verschuiving van verantwoordelijkheden binnen het departement worden de knelpunten in bijlage 1 niet alle door dezelfde directie behandeld. In deze bijlage is per project aangegeven tot welke directie de betreffende instelling zich moet wenden. 3. Middellange termijn 3.1.
Inleiding
Met de invoering van de Wet h.b.o. in 1986 krijgen instellingen in het h.b.o. ook voor de huisvesting een grotere zelfstandigheid. De daarvoor benodigde nieuwe procedures en werkwijzen zullen ontwikkeld moeten worden, ook in samenspraak met het veld. Voor deze ontwikkeling is tijd nodig. De uitvoering van projecten die geen uitstel dulden, zal naar verwachting duren tot circa 1990. De andere investeringsvoorstellen, waarvoor vanaf 1990 middelen beschikbaar zullen zijn (tabel 1, post «huisvestingsconcentraties»), kunnen dan in behandeling worden genomen volgens de nieuwe werkwijze en de nieuwe procedures. Voorafgaand aan beoordeling van deze investeringsvoorstellen, zal een landelijke ronde huisvestingsplanning moeten zijn uitgevoerd. Deze uitwisseling van gedachten over huisvestingsbeleid tussen instellingen en departement, levert het kader op waarin projectvoorstellen kunnen worden beoordeeld. Alle instellingen nemen gelijktijdig deel in die planningscyclus, zodat een gelijkwaardige behandeling bereikt kan worden. Huisvestingsplanning moet inhoudelijk gekoppeld zijn aan de algemene plancyclus voor het onderwijs. De visie van de instelling op het onderwijs en op de organisatie is bepalend voor haar visie op haar huisvesting. Een eerste ronde huisvestingsplanning zal medio 1987 gestart moeten worden en zal worden behandeld door de directie HW/H. In bijlage 3 is een tijdschema opgenomen. Vooruitlopend daarop heeft een aantal fuserende instellingen reeds nu een min of meer integraal huisvestingsplan opgesteld. Bij die instellingen waar huisvestingsknelpunten daartoe aanleiding geven, wordt op korte termijn begonnen met de eerste fase van realisatie van het huisvestingsbeleid dat in haar huisvestingsplan is geformuleerd (zie bijlage 1, «(1e fase) herhuisvesting»). De ingediende huisvestingsplannen van de overige instellingen (waar geen sprake is van urgente knelpunten) zullen, vooruitlopend op de eerste ronde huisvestingsplanning, in behandeling worden genomen. Het betreft de plannen van de Hogeschool 's Hertogenbosch, de Hogeschool Eindhoven en de Hogeschool Oost-Nederland te Enschede. 3.2. Nieuwe werkwijze Bij de nieuwe werkwijze staan de volgende hoofdlijnen voorop: - meer autonomie voor de instellingen; - een grotere nadruk op de voorbereiding van huisvestingsbeleid en op huisvestingsplanning;
Tweede Kamer, vergaderjaar 1987-1988, 20 214, nr. 3
6
- vermindering van regelgeving en stroomlijning van procedures in de fases van projectvoorbereiding en uitvoering; - harmonisatie van regelgeving in het gehele systeem van hoger onderwijs. Concreet betekent dit dat projecten, uitdrukkelijker dan in het verleden, in de toekomst zullen worden beoordeeld in het kader van de (langere termijn) ontwikkeling van de ruimtebehoefte van de betreffende instelling (afgezet tegen het ruimtebestand), en van het huisvestingsbeleid van die instelling. De beoordeling van en prioriteitsstelling tussen projecten zal uiteraard steeds op inhoudelijke gronden geschieden, ook in die gevallen dat nog geen huisvestingsplan kon worden voorgelegd. Het proces van huisvestingsplanning in het h.b.o. zal in hoofdlijnen gelijken op dat in het w.o. Door een geleidelijke ontwikkeling en invoering van huisvestingsplanning zullen voor het h.b.o. specifieke kenmerken kunnen leiden tot een afwijkende vormgeving van het planningproces. Bij het ontwikkelen van dit beleidskader is een ruimte-inventarisatie van het h.b.o. gemaakt. Zo spoedig mogelijk zal deze inventarisatie aan de instellingen gezonden worden. De gegevens kunnen dan door de instellingen geverifieerd en geactualiseerd worden. Tevens kunnen de gegevens een begin vormen voor een eigen ruimte-informatiesysteem van de instellingen. Met de ontwikkeling van een model voor de toetsing van de ruimtebehoefte is een aanzet gemaakt (zie ook 3.3). 3.3.
Huisvestingsplanning
Onafhankelijk van de eisen die het departement stelt aan de informatie die nodig is om huisvestingsbeleid en projectvoorstellen van instellingen te beoordelen, zal de instelling een groot deel van die informatie al moeten verzamelen en verwerken om een huisvestingsbeleid te vo r men. Investeringsprojecten zijn bedoeld om tekorten (ook bij voorbeeld functionele tekortkomingen) in de huisvesting weg te nemen. De conclusie dat er tekorten zijn, kan alleen getrokken worden na een degelijke kwantitatieve en kwalitatieve onderbouwing. Zo'n onderbouwing kan worden vastgelegd in een instellingshuisvestingsplan. De communicatie met de instellingen over huisvestingsbeleid zal in de toekomst verlopen via de instellings-huisvestingsplannen en de reactie van het departement daarop. Vorm en inhoud van de plannen zullen in richtlijnen nader worden toegelicht. In deze richtlijnen zal ook de afstemming op de ruimtelijke ordening, en met name de ruimtereservering in streek en bestemmingsplannen een rol spelen. Medio 1987 zullen deze richtlijnen uitgebracht worden. Vooruitlopend op de richtlijnen is in bijlage 4 een aantal elementen opgesomd dat een instellings-huisvestingsplan minimaal zou moeten bevatten. Het welslagen van het planningsproces tussen instelling en departement is van een aantal factoren afhankelijk. Allereerst moet aan instellingszijde de benodigde deskundigheid beschikbaar zijn. Specifieke deskundigheid is onder andere nodig op het gebied van de voorbereiding en begeleiding van bouwprojecten (de rol van «bouwheer»), en voor huisvestingsplanning en huisvestingsbeheer. Een aantal deskundigheden kan van buiten worden aangetrokken, maar op het gebied van de huisvestingsplanning kan dit een probleem vormen. De oorzaak daarvan is onder andere het specifieke karakter van de planning van onderwijsgebouwen en de aansluiting daarvan op de algemene planning- en begrotingsactiviteiten binnen een h.b.o. instelling. Ook moet de instelling beschikken over instrumenten en gegevens om een visie op haar ruimtebehoefte vast te stellen: onder meer een methode om ruimtebehoefte te bepalen, reële ramingen van studenten- en personeelsaantallen en actuele gegevens
Tweede Kamer, vergaderjaar 1987-1988, 20214, nr. 3
7
over de aanwezige ruimte (ruimte-inventarisatie) zijn daarvoor nodig. De communicatie met het departement is er uiteraard mee gebaat als de behoefte-berekeningsmethodiek die de instelling gebruikt niet strijdig is met een door het departement te hanteren toetsingsmodel. Evenzo geldt dat over de ramingen van studentenaantallen vooraf een mate van overeenstemming bereikt zou moeten zijn. Veel van de genoemde deskundigheden en instrumenten zijn nu niet voorhanden. Mogelijkheden om te voorzien in deskundigheden en in het ontwikkelen van instrumenten moeten vooral worden gezocht in samenwerking tussen instellingen.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1987-1988, 20214, nr. 3
8
BIJLAGE I. Urgente knelpunten, kleine STC aanpassingen (post 4 tabel 1 ; bedragen in miljoenen guldens) Totaal 1.1. Noordelijke Hogeschool Leeuwarden • laatste fase verbouw/uitbreiding HEAO • herhuisvesting FAG • herhuisvesting N A V O M 1.3. Christelijke Hogeschool Nederland te Leeuwarden
• •
1986*
0,9 + p.m.
1987
1988
1989
1990
0,9 + p.m.
p.m.
p.m.
p.m.
Behandelende directie
VO/H VO/H HW/H
Noord11,4 + p.m.
1,6
4,5
p.m.
p.m.
1,2
4,1 VO/H HW/H HW/H
1e fase huisvesting HHS voorzieningen HBO-J 2e fase huisvesting HHS
2.1. Rijkshogeschool Groningen • uitbreiding HNO Delfzijl t.b.v. M N O
p.m.
p.m.
3.1. Hogeschool Drenthe te Emmen
3,2 + p.m.
3,2 + p.m.
• <
1991
VO/H
VO/H
praktijkruimten HLO herhuisvesting HEAO in KLOSgebouw
5.1. Christelijke Hogeschool Windesheim te Zwolle ' herhuisvesting Journalistiek en HSAO 6.1. Rijkshogeschool IJsselland te Deventer • 1e fase herhuisvesting 7.1. Hogeschool Arnhem 1e fase herhuisvesting (HTSautotechniek, HEAO) akoestische voorzieningen HSAO 7.2. Hogeschool Interstudie te Arnhem • herhuisvesting Botanie (MLO) 7.4. Hogeschool voor de Kunsten te Arnhem • herhuisvesting Conservatorium 8.1. Hogeschool Utrecht 1e fase herhuisvesting HLO 1 (Ghijsen Instituut) 8.4. Hogeschool voor de Kunsten re Utrecht • 2e fase Artibus • renovatie Conservatorium • verbouw Ac. Expressie Woord en Gebaar
VO/H 9.7
1,1
1,7
6,9 VO/H VO/H
p.m.
p.m.
HW/H 17,8
0,3
0,5
11,0
0,6
0,6
VO/H p.m.
p.m.
p.m.
p.m.
p.m, HW/H
2,8
0,3
2,5 VO/H
11,6 + p.m.
7,4
4,2 + p.m.
p.m.
p.m. VO/H HW/H VO/H
3,0
2,5
0,5
9.1. Hogeschool Alkmaar aanpassingen HEAO 1e fase herhuisvesting (HLOBeverwijk)
7,0
0,5
0,9
10.1. Hogeschool Haarlem • aanpassing HEAO-SB
2,6
3,4 HW/H HW/H
8.7. Vrije PABO te Zeist • nieuwbouw
9.2. Hogeschool voor Petroleum- en Gastechnologie «Noorderhaaks» te Den Helder • uitbreiding werKplaatsen
p.m.
VO/H 3.6
2,0 VO/H HW/H
p.m.
p.m.
p.m.
0,5
0,3
0,2
VO/H HW/H
Tweede Kamer, vergaderjaar 1987-1988, 20214, nr. 3
Totaal
11.1. Algemene Hogeschool Amsterdam herhuisvesting «D» Witte Leli 11.2. Hogeschool van Amsterdam 1é fase herhuisvesting 11.4. Amsterdamse Hogeschool voor de Kunsten • herhuisvesting Ned. Film en Televisie Ac. • aanpassing pand Overtoom 301 11.7. Theaterschool te Amsterdam • aanpassing praktijkruimten 13.1. Haagse Hogeschool Beroepsonderwijs herhuisvesting HLO
1986
p.m.
1987
1988
p.m.
p.m.
1989
1990
1991
Behandelende directie
VO/H p.m.
p.m.
p.m. HW/H
6,5
4,4
1,9
0,2 HW/H HW/H
2,7
2,7 VO/H
voor
13.5. «KUO Cluster» te Den Haag 1e fase renovatie ABK
p.m.
15.1. Hogeschool Zeeland 1e fase herhuisvesting
p.m.
19.1. Hogeschool Eindhoven • herhuisvesting MLO 19.2. Pedagogische Technische Hogeschool Nederland te Eindhoven • herhuisvesting bestuurscentrum
p.m.
p.m.
p.m.
p.m.
p.m.
p.m. HW/H
2,9
2,9 HW/H
p.m.
p.m.
p.m.
p.m. HW/H
3,0
3,0 VO/H
p.m.
p.m. HW/H
p.m.
21.3. Rijkshogeschool Maastricht • verbouw PABO • tijdelijke aanpassingen Conservatorium • aanpassing Stadsacademie voor Toegepaste Kunsten
p.m.
Kleine STC aanpassingen e.d.
1,0
VO/H
20.7. Hogeschool Venlo 1e fase herhuisvesting
Kon. Onderwijsfonds v. d. Scheepvaart A'dam vervanging/modernisering o p l . schip «Prinses Margriet»
1,0
HW/H p.m.
18.3. Hogeschool Katholieke Leergangen Tilburg herhuisvesting Conservatorium
p.m. HW/H
2,0
14.1. Hogeschool Rotterdam e.o. 1e herhuisvesting (Fysiotherapie en M L O ; vervanging pand de Jonghweg)
16.1. Hogeschool West-Brabant 1e fase herhuisvesting (HLOBeverwijk)
p.m.
p.m.
p.m.
p.m.
p.m.
HW/H p.m.
VO/H VO/H VO/H p.m.
p.m.
p.m. HW/H
p.m. 85,6 + p.m.
7,1 + p.m.
p.m.
p.m.
p.m.
p.m.
p.m.
28,9 + p.m.
18,6 + p.m.
5,7 + p.m.
15,8 + p.m.
9,5 + p.m.
HW/H
* In 1986 alleen middelen vermeld indien project doorloopt na 1987.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1987-1988, 20 214, nr. 3
10
Bijlage 2. Nevenvestigingen voor onbepaalde termijn Voor een beperkt aantal HBO-instellingen zullen nevenvestigingen blijven bestaan: - lesplaatsconstructies PABO's; - Hogere Zeevaartschool Willem Barentsz te West-Terschelling en Academie voor Scheepvaart en Techniek te Delfzijl: ligging aan water is noodzakelijk; - Nederlande Beiaardschool te Amersfoort: onvervangbare voorzieningen; - lerarenopleiding Ubbo Emmius te Groningen: uitspraak Tweede Kamer der Staten-Generaal dd. 12 februari 1979.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1987-1988, 20 214, nr. 3
11
Bijlage 3. Tijdschema medio '87: departement brengt richtlijnen uit voor eerste ronde huisvestingsplannen 1e kwartaal '88: instellingen dienen huisvestingsplannen in 3e kwartaal '88: reactie departement op huisvestingsplannen 1e kwartaal '89: concept-intentioneel investeringsschema HBO wordt uitgebracht door departement 2e kwartaal '89: instellingen reageren op concept, definitief intentioneel investeringsschema wordt uitgebracht 2e helft '89: start voorbereiding goedgekeurde projecten.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1987-1988, 20 214, nr. 3
12
Bijlage 4. Elementen van een instellings-huisvestingsplan 1. Gegevens over aanwezige huisvesting: - aantal m 2 , per ruimtesoort: werkkamers, collegezaal, werkplaatsen, etc. - kwaliteit van gebouwen en ruimtes: bouwtechnisch, functioneel, exploitatiekosten, dislocaties, etc. 2. Visie op benodigde huisvesting: - planningshorizon ca. 15 jaar - aantal benodigde m2 - benodigde kwaliteiten van de benodigde m2 - aantal en kwaliteiten van de benodigde m2 moeten aansluiten op de ontwikkeling van de organisatie, en op inhoud, structuur en methoden van het onderwijs (weergegeven bij voorbeeld in het ontwikkelingsplan van de instelling) 3. Beleid om van 1 naar 2 te komen: - afweging tussen nieuwbouw, verbouw, aankoop, huur. - wat gebeurt er met af te stoten gebouwen.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1987-1988, 20214, nr. 3
13