Tweede Kamer der Staten-Generaal
2
Vergaderjaar 1999–2000
26 800 XIV
Vaststelling van de begroting van de uitgaven en de ontvangsten van het Ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij (XIV) voor het jaar 2000
Nr. 95
VERSLAG VAN EEN ALGEMEEN OVERLEG Vastgesteld 20 maart 2000 De vaste commissie voor Landbouw, Natuurbeheer en Visserij1 heeft op 17 februari 2000 overleg gevoerd met staatssecretaris Faber van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij over het ontwerpbesluit aanwijzing Vogelrichtlijn. Van dit overleg brengt de commissie bijgaand beknopt verslag uit. Vragen en opmerkingen uit de commissie
1
Samenstelling: Leden: Van der Vlies (SGP), ondervoorzitter, Swildens-Rozendaal (PvdA), Ter Veer (D66), voorzitter, Witteveen-Hevinga (PvdA), Feenstra (PvdA), M. B. Vos (GroenLinks), Stellingwerf (RPF), Poppe (SP), Duivesteijn (PvdA), Van Ardenne-van der Hoeven (CDA), AugusteijnEsser (D66), Klein Molekamp (VVD), Passtoors (VVD), Eisses-Timmerman (CDA), Th. A. M. Meijer (CDA), Schreijer-Pierik (CDA), Oplaat (VVD), Hermann (GroenLinks), Geluk (VVD), Udo (VVD), Waalkens (PvdA), Schoenmakers (PvdA), Herrebrugh (PvdA), Atsma (CDA), Snijder-Hazelhoff (VVD). Plv. leden: Van Vliet (D66), Van Zuijlen (PvdA), Ravestein (D66), Zijlstra (PvdA), Albayrak (PvdA), Van der Steenhoven (GroenLinks), Van Middelkoop (GPV), Kant (SP), Bos (PvdA), Mosterd (CDA), Scheltema-de Nie (D66), Verbugt (VVD), Cornielje (VVD), Buijs (CDA), Rietkerk (CDA), Reitsma (CDA), Patijn (VVD), Karimi (GroenLinks), Kamp (VVD), O.P.G. Vos (VVD), Belinfante (PvdA), Dijksma (PvdA), De Boer (PvdA), Van Wijmen (CDA), Te Veldhuis (VVD).
KST44630 ISSN 0921 - 7371 Sdu Uitgevers ’s-Gravenhage 2000
De heer Stellingwerf (RPF) die ook namens het GPV sprak, wees erop dat er bij uitvoering van een richtlijn na twintig jaar niet gesproken kan worden van een daadkrachtig natuurbeleid. De overheid past dan ook bescheidenheid. Blijkbaar is er sprake van een gevoelige materie. De grote commotie van de afgelopen periode schetst het beeld van de spreekwoordelijke olifant in de porseleinkast. Naast enkele positieve reacties uit verschillende regio’s resteerden er toch vooral veel vragen over de gehanteerde criteria voor de gebiedsaanwijzingen, de effecten op andere functies dan vogelbescherming en de uitvoerbaarheid van de plannen. Terwijl de staatssecretaris hoopt dat de nota van antwoord zal bijdragen tot een beter begrip, roept deze juist vragen op. Wellicht had dit jaar beter benut kunnen en moeten worden voor verbreding van het draagvlak. De inconsequentie waarvan vorig jaar nog sprake was is nu uit de plannen verdwenen. Een aantal militaire terreinen en grote wateren zijn nu aangewezen. De houding van beide betrokken ministeries gaf wel voeding aan de opvatting dat in ieder geval geprobeerd wordt om een gebied buiten de aanwijzing te houden. De staatssecretaris weet zich ten aanzien van de criteria op basis waarvan de speciale beschermingszones zijn aangewezen, gesteund door onder meer het Europese Hof. In een aantal commentaren komt naar voren dat de aangewezen gebieden onnodig groot zijn. Waarom is niet gekozen voor een toespitsing op bijvoorbeeld foerageer-, rust- en ruigebieden? Is de door de staatssecretaris gekozen gebiedsindeling niet te grofmazig? Op basis van nieuwe telgegevens worden aan de hand van de selectiecriteria wijzigingen in het beleid aangebracht. Wat betekent dit voor de bescherming van vogels in de gebieden die van de lijst zijn afgevoerd? Als bijvoorbeeld geconstateerd wordt dat het aantal vogels van een bepaalde
Tweede Kamer, vergaderjaar 1999–2000, 26 800 XIV, nr. 95
1
soort in een gebied is afgenomen, verdient het gebied dan juist niet extra bescherming? Wordt het beleid niet te veel bepaald door de statistieken? Waarom worden de zeven van de lijst afgevoerde gebieden nog wel betrokken bij de monitoring? Geldt deze monitoring eigenlijk niet het gehele Nederlandse grondgebied? Er worden sussende woorden gesproken over de gebruiksmogelijkheden van de aangewezen gebieden, ervan uitgaande dat het bestaand gebruik in principe kan worden voortgezet. Als er echter sprake is van gebruik dat significant nadelige effecten heeft op de te beschermen waarden, moet de regering passende maatregelen nemen. Alleen in uitzonderingsgevallen kan de speciale beschermingszone worden verkleind. Strikte functiescheiding is in een dichtbevolkt land zoals Nederland nauwelijks mogelijk en ook niet wenselijk. Functieverwerving vergroot het draagvlak voor het natuurbeleid en bevordert dat mensen mogelijkheden hebben om ook van de Schepping te genieten. Verkleint de vogelrichtlijn die mogelijkheid niet te zeer? Kan de staatssecretaris ingaan op de jarenlange ervaring met de 30 reeds aangewezen gebieden? Zijn deze vergelijkbaar met de nieuwe gebieden? Zo ja, welke lessen kunnen wij hieruit trekken? Betrokkenen moeten in ieder geval meer duidelijkheid krijgen over de gebruiksmogelijkheden, want de brief van de staatssecretaris is op dit punt te summier. De zinsnede dat bestaande activiteiten in beginsel gewoon doorgang kunnen vinden, neemt de onrust niet weg. Is het bestaande gebruik uitgesloten van de vergunning- en MER-plicht? Wat moet precies verstaan worden onder de MER-plicht? De RPF-fractie gaat ervan uit dat vrijwel altijd kan worden volstaan met een relatief lichte toets en dat een MER-rapport beperkt blijft tot de nu reeds bij wet aangewezen grootschalige activiteiten. Zijn er mogelijkheden voor nieuwe activiteiten en de uitbreiding van bestaande? Wordt bij de gebiedsaanwijzing rekening gehouden met de economische ontwikkeling in het gebied? Zijn de marges waarbinnen veranderingen mogen optreden voldoende helder? In hoeverre blijft een integrale afweging mogelijk? Het is van belang te weten of het beschermingsregime van de speciale beschermingszones wel of niet verschilt van de bescherming op basis van het SGR. Is het juist dat daarbij wordt uitgegaan van nevengeschikte belangen, terwijl in de speciale beschermingszones de bescherming van vogels steeds voorrang krijgt? Wat betekenen de termen «zwaarwegend maatschappelijk belang» die in het nationale natuurbeleid wordt gebruikt, en «belang van hogere orde of groot openbaar belang», die in verband met de vogelrichtlijn wordt gebruikt? In de speciale beschermingszones zal de jacht verboden zijn. In de praktijk betekent dit dat het toezicht in de groene gebieden verder terugloopt. Nadat in het verleden de veldpolitie al de nek is omgedraaid en de politie prioriteit geeft aan de criminaliteitsbestrijding in stedelijke gebieden, lijken controle en handhaving op het platteland door de uitvoering van de Flora- en faunawet en de vogelrichtlijn er eerder op achteruit dan op vooruit te gaan. Van dit soort regelgeving dient juist een impuls uit te gaan. Hoe wil de staatssecretaris de terugvallende handhaving compenseren? Het is niet uitgesloten dat de wildschadeproblematiek zal toenemen, omdat in de aangewezen gebieden hooguit nog sprake zal zijn van beheer. In de nota van antwoord ontbreekt het aan een heldere argumentatie. Met de vrijwillige overeenkomsten kan mogelijk mede invulling worden gegeven aan noodzakelijke instandhoudingsmaatregelen, maar wat gebeurt er als dergelijke vrijwillige afspraken niet aan de orde zijn? Kunnen agrariërs straks worden verplicht om mee te werken aan beheersmaatregelen? Uit de nota van antwoord blijkt dat de staatssecretaris verwacht dat de doelstellingen voor windenergie haalbaar blijven. Dat klinkt goed, maar is geen garantie. In de reeds aangewezen 30 beschermingszones is ervaring opgedaan met
Tweede Kamer, vergaderjaar 1999–2000, 26 800 XIV, nr. 95
2
de doorwerking van de richtlijn in de praktijk. Toch kondigt de staatssecretaris aan een AMvB op te zullen stellen. Werkt het nu niet goed? Is een AMvB nodig of kan een en ander ook via de streek- en bestemmingsplannen tot uitwerking komen? De consequenties van de vogelrichtlijn voor de bestuurspraktijk zijn onduidelijk. Hoe wordt beoordeeld of een plan of project significante gevolgen heeft? Welke procedure wordt gevolgd als er daarvan sprake is? Langzamerhand ontstaat er een lappendeken aan beschermingsregimes zoals de habitatrichtlijn en de vogelrichtlijn, stiltegebieden, grondwaterbeschermingsgebieden, wetlands en de EHS. Levert dit complexe geheel niet een bijdrage aan de verwarring? De staatssecretaris heeft bij het 100-jarig bestaan van de vogelbescherming melding gemaakt van haar wens hier eens een keer de bezem door te halen. Dat kan wellicht de helderheid ten goede komen. Hoe denkt zij daar inhoud aan te kunnen geven? De heer Passtoors (VVD) bracht naar voren dat Nederland dichtbevolkt is, zowel qua mensen als qua vogels; een cultuurgebied en een watergebied bij uitstek. Vogels houden van mensen en mensen, zeker Nederlanders, houden van vogels. Nederland is een waterrijk gebied; mild van klimaat. Het cultuurlandschap en de intensieve land- en tuinbouw zorgen bij uitstek voor verblijfs-, foerageer- en pleisterplaatsen. Boeren, grondeigenaren en vele andere natuur- en vogelliefhebbers slaan de handen ineen: ganzengedoogzones, nestredders, particulier- en agrarisch natuurbeheer en allerlei andere natuurprojecten komen van de grond. In de stad komt de vogel weer terug. In de tijd dat vooral boven België, Frankrijk, Spanje en Italië de in Nederland gevoede vogels grootscheeps uit de lucht werden gehaald, realiseerde het zich ontwikkelend Europa zich onder aanvoering van Nederland – met veel invloed van de huidige minister van Landbouw als hoge ambtenaar – dat er een front gemaakt moest worden om de vele soorten vogels te behouden. In 1979 werd de vogelrichtlijn uitgevaardigd en in 1991 werden er in het kader van de habitatrichtlijn ook afspraken gemaakt ten aanzien van andere diersoorten. In Nederland werden maatregelen genomen op het terrein van de ruimtelijke ordening. Daarnaast werd de Natuurbeschermingswet ingrijpend gewijzigd en werd de nieuwe Floraen faunawet opgesteld. Het particulier en agrarisch natuurbeheer ontwikkelden zich snel op een schaal die in de wereld ongekend is. De Nederlandse bevolking is sponsor nummer 1 voor natuur in de wereld. Na een aantal bekeuringen door «Brussel» – overigens voldeden dertien van de vijftien landen nog steeds niet aan deze verplichting van artikel 4 van de vogelrichtlijn – ontstond er paniek, omdat het geld ging kosten. De 30 in het verleden aangewezen vogelgebieden waren nagenoeg onomstreden. Er komen er nu zo’n 50 bij, maar op en dichtbij plekken waar ook de mens werkt en recreëert. Ondanks of juist dankzij die menselijke aanwezigheid hebben de vogels hun plek daar gevonden. De rigiditeit van de speciale bescherming – nodig voor de meeste vogelgebieden – wordt door de voorstellen opgelegd voor te veel en te grote gebieden. Ook al worden gebieden die nu intensief worden gebruikt door de mens, uitgezonderd en geëxclaveerd, toch strekt het beschermingsregime van habitat- en vogelrichtlijn voor de speciale gebieden zich ook uit over de aanliggende en in beginsel ook verderop gelegen gebieden. Er is dus wel degelijk sprake van een schaduwwerking. De onzekerheid over de rechtsgevolgen voor de activiteiten in en om het beschermd gebied wakkerde in de afgelopen periode aan. De staatssecretaris besluit tot een inspraakronde, maar reageert in de uitgebreide beantwoording juist niet op vragen over de rechtsonzekerheid en verwijst feitelijk alleen naar de rechter. Door juridisering die daarvan het gevolg zal zijn en de bestaande onzekerheid zal het draagvlak voor de natuur, dat nu
Tweede Kamer, vergaderjaar 1999–2000, 26 800 XIV, nr. 95
3
langzamerhand heel breed aan het worden is, afbrokkelen. Er waren 6000 reacties, meer nog dan tegen de Betuwelijn, als gevolg van de inspraakronde. De rechtsonzekerheid blijft en neemt toe en daarmee ook de weerstand tegen de aanwijzing, die te groot in aantal en te ruim is. Het criterium «de meest geschikte gebieden» wordt opgerekt. Het aantal te beschermen soorten is uitgebreid en gebieden worden gekoppeld, terwijl juist de vogel zich niet laat weerhouden door obstakels en infrastructuur. De heer Passtoors vroeg de staatssecretaris dan ook nadrukkelijk of zij de aanwijzingen wil heroverwegen. Vogelsoorten moeten beschermd worden, maar de speciale bescherming dient beperkt te blijven tot een absoluut minimum in aantal en omvang, waarbij concentraties van vogels belangrijker zijn dan aantallen. Wat vindt de staatssecretaris van het alternatief dat recent door het platform is voorgelegd? Is zij bereid met het platform in overleg te treden? Aan «Brussel» moet zichtbaar worden gemaakt dat alles uit de kast wordt gehaald voor een goede afweging van alle belangen, waarin ook de natuur een belangrijke plek inneemt. Desgevraagd deelde de heer Passtoors mee dat het moet gaan om de meest geschikte gebieden. Het Europese Hof heeft de IBA-criteria zinvol genoemd, maar niet opgelegd. Waarom is het bij de aanwijzing niet mogelijk nadrukkelijk aan te geven welke activiteiten gehandhaafd kunnen worden, welke uitbreidingsmogelijkheden er zijn of waar nieuwe activiteiten kunnen komen? Voorzover dit nog niet is gebeurd, moet dit in het bestemmingsplan worden vastgelegd. Is het waar dat op basis van de criteria nog zo’n 116 gebieden voor aanwijzing als speciaal beschermd vogelgebied boven de markt hangen? De VVD heeft al eerder gewezen op de bezwaren tegen de IBA-criteria van de commissie-Sepers, neergelegd in haar tweede rapport. Bestaat er ten aanzien van de externe werking de mogelijkheid om op een perceel ingericht als ganzengedoogzone na afloop van het contract nog iets anders te verbouwen? Op bladzijde 13 van de nota van antwoord staat dat inmiddels het definitieve besluit voor de aanwijzing gepubliceerd is. Zijn de aanwijzingen met motivering ook al verzonden naar de direct betrokkenen en naar Brussel? Wordt artikel 29 van de Natuurbeschermingswet gebruikt voor het opstellen van een afwegingskader of voor het vastleggen van criteria? Waarom is dit artikel nu ineens wel zinvol en kennelijk nodig? De staatssecretaris is in haar beantwoording helder ingegaan op de betekenis van artikel 46, lid 3 van de Flora- en faunawet. Alleen de benuttingsjacht is niet open op de bekende zes-min-eensoorten. Overigens is bij de behandeling van de wet niet voorzien dat er zoveel beschermde gebieden zouden komen. Beheerjacht en jacht ter voorkoming, bestrijding en beperking van schade is wel toegestaan in deze gebieden van internationaal belang. Hoe kan gegarandeerd worden dat dit daadwerkelijk gebeurt als het nodig is, ook in gebieden beheerd door de grote natuurbeschermingsorganisaties? De staatssecretaris is van mening dat het jachtrecht geen eigendomsrecht en geen vermogensrecht vertegenwoordigt. Dat roept verbazing op, want jachtrecht is gebonden aan het eigendom of het pachten van de grond en levert opbrengsten uit benutting en uit verhuur op. Aanleiding van alle maatregelen was de ongebreidelde jacht op vogels in eerder genoemde landen. Het ziet ernaar uit dat Frankrijk de jachtwet zal aanpassen, al wijst dit land zelfs slechts 3,5% aan als speciaal beschermd gebied. Is de staatssecretaris bereid om in Europees verband te bewerkstelligen dat de bescherming die Nederland biedt elders niet teniet wordt gedaan? De staatssecretaris heeft indertijd de motie-Stellingwerf ontraden, maar zij is volledig uitgevoerd, want de Westerschelde wordt, op een vaargeul na, toch aangewezen. Welke gevolgen heeft dat voor de afspraken met België over de verdieping van de Westerschelde en voor de oeververbindingen? Is er al enige duidelijkheid bij Economische Zaken over de ontwikkelingen
Tweede Kamer, vergaderjaar 1999–2000, 26 800 XIV, nr. 95
4
van windmolenparken in relatie tot de vogelrichtlijn? Kan de staatssecretaris al antwoord geven op de vragen die de VVD-fractie heeft gesteld over de Flevoflyer? Samenvattend merkte de heer Passtoors op dat de VVD-fractie de noodzaak ondersteunt van de aanwijzing van vogelrichtlijngebieden. Zij heeft echter groot bezwaar tegen het ontbreken van indicaties en nadere uitwerkingen van de rechtsgevolgen. Dit kan niet aan de rechter worden overgelaten. De VVD-fractie blijft van mening dat de speciale bescherming in Nederland veel te ruim in aantal gebieden en oppervlakte gestalte heeft gekregen en derhalve herziening behoeft. Voorkomen moet worden dat het draagvlak voor de natuur verdwijnt en dat de vogel daardoor slachtoffer wordt van de vogelrichtlijn. Mevrouw Swildens-Rozendaal (PvdA) sloot zich op het punt van de historie van de vogelrichtlijn aan bij de schets van de heer Passtoors. Zij wees er echter op dat de motie-Stellingwerf is ontraden omdat de staatssecretaris zelf zou nagaan in hoeverre gebieden uitgebreid konden worden. De staatssecretaris heeft de zaak voortvarend opgepakt en er zijn 57 gebieden aangewezen, waarbij uitdrukkelijk sprake was van het hanteren van ornithologische criteria. De gebiedsaanwijzingen zijn, niet verplicht, ter visie gelegd. De voorlichting ervan was «belabberd». Ondanks het grote aantal reacties heeft toch snel beantwoording plaatsgevonden en zijn gegevens geactualiseerd. Er zijn nu 49 gebieden direct aangewezen en één volgt alsnog. Vijf gebieden worden nieuw aangewezen; wetlands en uiterwaardegebieden en één wetland extra. Het toepassen van de criteria is uitvoerig beschreven. Voorgesteld wordt een AMvB tot stand te brengen als wettelijk kader voor de zogenaamde inbreukprocedure, de toepassing van artikel 6, lid 3 en 4, van de habitatrichtlijn. Het Europees Hof, de Raad van State en andere instanties hebben hiervoor gepleit, omdat ruimtelijke bescherming niet altijd een voldoende instrument is. De Waddengemeenten hebben het plan om het afwegingscriterium en de inbreukprocedure in hun bestemmingsplannen in te bedden. Het is echter de vraag of alle voorschriften die schadelijke activiteiten betreffen daaronder vallen. De AMvB kan een vangnet zijn, omdat niet alle bestemmingsplannen zijn geactualiseerd en omdat sommige gemeentes daarentegen bestemmingsplannen wat al te strikt handhaven, waarbij zij verwees naar het voorbeeld van de schoonheidssalon. Het is belangrijk dat nu nationaal algemeen bindende wettelijke kaders worden gecreëerd. Naast de gemeentes moeten ook bedrijven een beroep kunnen doen op het kenniscentrum. Het is goed dat er gemonitord wordt en dat er een speciaal inventarisatiesysteem geldt na drie en tien jaar. Op die momenten kan bezien worden of passende maatregelen nodig zijn. De beantwoording heeft echter de onrust niet weggenomen. Er is een petitie aangeboden door het platform, waaruit kan worden opgemaakt dat het veld denkt dat er in die gebieden absoluut niets meer mag, zoals recreatieve ontwikkelingen en economische, zelfs duurzame, ontwikkelingen in de landbouw. Wellicht had de beantwoording toch iets menselijker en minder formeel moeten zijn en hadden er enige voorbeelden gegeven kunnen worden. Op basis van de motivering van de individuele concrete besluiten per gebied kunnen misschien onzekerheden en daarmee ook onrust worden weggenomen. Het is jammer dat er weerstand is in de samenleving, terwijl iedereen streeft naar het creëren van betere waarborgen voor vogels. Kan de staatssecretaris ingaan op het recreatief medegebruik, baggeractiviteiten, het ophogen van een kader voor natuurbeheer en de normale agrarische bedrijfsvoering? Het is overigens een belangrijk signaal dat de ANWB de plannen van de staatssecretaris wel goed heeft begrepen. Mevrouw Swildens nam aan dat het toetsingskader bij bestaande activiteiten het bestemmingsplan is en, als dat niet up to date is, de AMvB. Kan
Tweede Kamer, vergaderjaar 1999–2000, 26 800 XIV, nr. 95
5
de AMvB snel tot stand worden gebracht? Kan de staatssecretaris ingaan op de naijleffecten? Als de overheid een besluit heeft genomen of reeds toestemming heeft verleend, blijft dat gelden. Het is dan ook niet voorstelbaar dat IJburg niet door zal gaan. Kan de staatssecretaris ingaan op de betekenis van een en ander voor de ontwikkelingen, kwaliteitsverbetering in de sector of duurzaamheid, zowel in de recreatie- als in de landbouwsector? Nieuwe projecten zijn gebonden aan de vogelrichtlijn en aan artikel 6, lid 3 en 4, van de habitatrichtlijn. In het kader van het voorzorgbeginsel is de inbreukprocedure duidelijk daarin opgenomen. Het is belangrijk dat daarvoor een wettelijk kader wordt ontwikkeld. Kan de staatssecretaris ingaan op de gevolgen ervan in de praktijk? Als een ondernemer een voornemen wil uitvoeren, dwingt het voorzorgbeginsel om bij twijfel dat niet toe te staan. Er mag geen sprake zijn van significante schade. De ondernemer moet proberen deze twijfel weg te nemen. De bewijsverdeling ligt formeel bij degene die het project voorstelt. De PvdA-fractie gaat ervan uit dat de staatssecretaris bedoelt dat een en ander aannemelijk gemaakt moet kunnen worden en dat het kenniscentrum daarbij kan worden ingeschakeld. Bij MER-plichtige projecten worden de vogelwaarden meegenomen. De angst in de samenleving is dat men een VER (vogeleffectrapportage) moet maken. Naar de mening van de PvdA-fractie hoeft niet in alle gevallen zo’n zwaar opgetuigde procedure als die van de MER gevolgd te worden. Gaat het bij de nieuwe gebieden om 400 000 ha, waarvan 300 000 water en 100 000 land? Het 100-ha-criterium heeft geen ornithologische basis, maar heeft als functie om niet nog 500 000 ha extra agrarische grond onder de gebieden te brengen. De AMvB kan, als vangnet, samen met het bestemmingsplan gehanteerd worden. In hoeverre is de staatssecretaris voornemens om de Natuurbeschermingswet toe te passen? Zo ja, in welke gevallen? Handhaaft zij het huidige tempo? De PvdA-fractie volgt de staatssecretaris in de wijze waarop zij de gebieden heeft aangewezen. Het is belangrijk dat het draagvlak voor natuurbeleid, waarbij op basis van vrijwilligheid veel totstandkomt, ook voor de vogels, behouden blijft. Mevrouw Augusteijn-Esser (D66) memoreerde het aannemen van twee belangrijke Europese richtlijnen, te weten de vogelrichtlijn in 1979 en de habitatrichtlijn in 1992. In de Europese Unie hebben vertegenwoordigers van D66 jarenlang gepleit voor de totstandkoming van het Natura 2000netwerk, waarvan de belangrijke richtlijnen deel uitmaken. De D66-fractie is dan ook verheugd dat eindelijk de inhaalslag is gepleegd en dat, naast de 31 al aangewezen gebieden, nu ook 49 speciale beschermingszones zijn aangewezen. Het gaat om ecologisch waardevolle gebieden, waarvan de begrenzing in vele gevallen zal samenvallen met de habitatgebieden en met de ecologische hoofdstructuur. D66 constateert dat dit kabinet en deze staatssecretaris serieus werk maken van behoud en ontwikkeling van natuurwaarden, ook al moeten veel gebieden nog worden aangekocht, zeker in de EHS. Er zal veel extra geld nodig zijn. De waarde van de natuur wordt door de drie richtlijnen erkend en verstevigd. D66 streeft naar een natuurbeleid als economisch beleid, als beleid met een eigen bijzondere economische waarde. Vergeten wordt wel eens dat zeer velen in en buiten Nederland daarvan profiteren, ook in economische zin, zoals ondernemers, recreanten en toeristen. Dit alles betekent dat D66 de vogelrichtlijn positief benadert, niet vanuit de positie dat dit wel moet vanwege «Europa», maar op basis van de erkenning van de waarde van de richtlijn op zich en de nog te implementeren habitatrichtlijn. Er is een zorgvuldige procedure gevolgd, conform de selectiecriteria en uitvoering, neergelegd in de diverse artikelen van de vogelrichtlijn. De
Tweede Kamer, vergaderjaar 1999–2000, 26 800 XIV, nr. 95
6
gehanteerde vogeltellingen hebben geleid tot het intrekken van zeven gebieden en tot kleine grenscorrecties. Daarnaast is voor een ornithologische benadering gekozen die aansluit bij de Important Bird Areasgebieden. Vervolgens zijn de ontwerpbesluiten in februari 1999 ter inzage gelegd en kon daartegen bezwaar worden gemaakt, wat ruim 5000 bezwaarschriften opleverde. Uit de brieven van de afgelopen weken ontstaat de indruk dat men vindt dat er op de eerdere bezwaarschriften niet voldoende direct is gereageerd, omdat dit pas gebeurt na de definitieve aanwijzing. Zijn de ruim 5000 bezwaarschriften eigenlijk ingediend tegen de definitieve aanwijzing? Ook bestaat er geen helderheid bij degenen die bezwaar maken tegen met name de rechtsgevolgen die de aanwijzing van de speciale beschermingszones met zich brengt. Door die onzekerheid graven de opponenten zich in en dat is jammer. Men ziet alleen nog maar bezwaren en geen kansen. Men pleit voor verkleining van de speciale beschermingszones en hier en daar zelfs voor witte vlekken in enkele gebieden. Ook wordt gepleit gebieden of delen daarvan onder artikel 2, de gewone beschermingszones, te brengen in plaats van onder artikel 4, de speciale beschermingszones. De D66-fractie is niet doof voor deze bezwaren, die vooral uit onzekerheid voortkomen. Mevrouw Augusteijn drong er bij de staatssecretaris op aan duidelijkheid te bieden door het aangeven van een toetsingskader. Ook de AMvB moet met spoed tot stand worden gebracht. Daarnaast moet de bezwaarden meer informatie worden gegeven dan alleen de mogelijkheid van de gang naar de rechter. Juist in gebieden met hoge natuurwaarden wordt doorgaans gerecreëerd. Uitbreiding van lawaaisport of massale uitbreiding van recreatiebebouwing zullen niet meer kunnen. Stilstand is ook in die sector achteruitgang. Men wil duidelijkheid over de kansen. Kan op een camping een zwembad worden overkapt, sanitair worden vernieuwd? Kan er worden gerecreëerd bij de boer? Kan er een uitbreiding plaatsvinden? Kan een bestaand bedrijfspand worden uitgebreid of vernieuwd? Wanneer moet een vogeleffectrapport worden opgesteld en op basis van welke criteria? Met de regering gaat D66 ervan uit dat bestaand gebruik in principe kan worden voortgezet en dat nieuwe activiteiten niet per definitie behoeven te leiden tot verstoring van de vogelkundige waarde. Hoe zit het met de rechtsbescherming als van de term «significante verstoring» geen definitie bestaat, maar een en ander beleidsmatig de komende jaren moet worden ingevuld? Niet elke verandering is toch MER-plichtig? Uit de richtlijn valt op te maken dat de oppervlakte van speciale beschermingszones kan worden verkleind indien daarvoor buitengewone redenen bestaan. De staatssecretaris verwijst in de nota van antwoord onder andere naar de PKB-Waddenzee. Daarover is ook jurisprudentie van het Hof van justitie van de EG inzake nadelige effecten die op zichzelf weer verband houden met belangen van een hogere orde. Betekent dat ook dat tussentijds gebieden kunnen worden aangepast? De monitoring geschiedt via een driejaarlijkse rapportage aan de Europese Commissie op basis van een systematische waarneming door de SOVON. De termijn van tien jaar heeft de instemming van de D66-fractie. Ook het feit dat de zeven niet-aangewezen gebieden bij de monitoring worden betrokken, is van belang. Uit de meeste brieven klonk kritiek op de vogelrichtlijn door. Soms echter vraagt een provincie extra gebieden te beschermen, zoals de provincie Brabant. De gemeentebesturen van de Waddeneilanden willen, zeer terecht, hun bestemmingsplan in overeenstemming brengen met de habitat- en de vogelrichtlijn. De D66-fractie dringt er sterk op aan dat de Natuurbeschermingswet het wettelijk kader voor de vogelrichtlijn zal bevatten, omdat daarin de samenhang in het beschermingsbeleid totstandkomt. Is dat ook de visie van de staatssecretaris?
Tweede Kamer, vergaderjaar 1999–2000, 26 800 XIV, nr. 95
7
De Kamer heeft een petitie ontvangen van een nogal bont gezelschap, dat zich eensgezind tegen de richtlijn keert, maar wel vanuit geheel verschillende belangen. Het trof mevrouw Augusteijn onaangenaam dat Scouting Nederland, de Kanobond, de Onderwatersportbond – organisaties die juist gebaat zijn bij een goed natuurbeheer en daar ook lansen voor braken in het verleden – hand in hand gaan met de jagersvereniging, LTO-Nederland en VNO/NCW. Er is een alternatief plan gepresenteerd dat, zo stelt men, even goed op ornithologische criteria is gebaseerd. De IBA-criteria worden echter niet gevolgd. Een en ander is in strijd met de richtlijnverplichting. Op het IBA is overigens ook de 100-ha-norm gebaseerd. Daarmee wordt voorkomen dat er 500 000 ha landbouwgrond moet worden aangewezen vanwege de voedselgebieden voor ganzen en zwanen. De D66-fractie kreeg zeer verontrustende brieven van Flevoland en een aantal gemeenten in deze provincie. Zonder enige gêne wil men kennelijk de gehele ecologische hoofdstructuur geweld aan doen. Men meent zelfs een beroep te kunnen doen op de precedentwerking die van de locatie IJburg zou uitgaan, waardoor er naar hartelust in de waterkant en in het water gebouwd kan worden. Mevrouw Augusteijn wees op de kansen die behoud van natuurwaarden deze provincie biedt, al was het alleen maar omdat dit de vestiging aldaar ook voor anderen aantrekkelijk maakt. Resumerend stelde mevrouw Augusteijn dat de staatssecretaris zorgvuldig is geweest bij het aanwijzen van de gebieden. Meer duidelijkheid moet worden verschaft aan de belanghebbenden over de gevolgen van het plan. Ten slotte drong zij aan op spoed bij het opstellen van de toetsingscriteria en op een AMvB. De heer Poppe (SP) merkte op dat er vaart is gekomen in de aanwijzing van de speciale beschermingszones op basis van de vogelrichtlijn, maar dat daar wel een redelijk boze vaste commissie aan te pas moest komen en een met boetes dreigend Europese Commissie. Hij uitte twijfels over de handhaving in de rest van Europa. Kan de minister aangeven hoe veilig de trekvogels zijn als zij over landen zoals België en Frankrijk vliegen? Kan worden aangegeven hoe het met de handhaving aldaar gesteld is bij een beschermde status? Het zou bijzonder sneu zijn als de hier beschermde vogels niet terugkeren van hun trek naar warme oorden, omdat zij elders in Europa op lijmstokjes blijven kleven of op borden in exclusieve restaurants terechtkomen. Een van de redenen voor de vertraagde aanmelding was onder meer de wens van de staatssecretaris om de vogelrijke gebieden onder de Natuurbeschermingswet te laten vallen. Heeft zij nog steeds die intentie? De heer Poppe dacht daarbij aan gebieden met een bijzondere natuurwaarde, zoals nationaal park de Biesbosch. Het is nog niet voldoende duidelijk of de te beschermen gebieden en vogels inderdaad gevrijwaard worden van verstorende activiteiten. Het is onzin dat Nederland op slot gaat, zoals sommigen beweren. Het gaat om 20% van het totale gebied waarvan het grootste gedeelte water en een zeer groot deel al natuurgebied is. Menselijke activiteiten in de beschermde gebieden blijven mogelijk, maar bij de afweging moet de term «significante verstoring» nog worden ingevuld. Dat roept onrust op. Is de staatssecretaris bereid de invulling van dit relevante begrip niet over te laten aan het bevoegd gezag of, zo mogelijk, de rechter, maar zo snel mogelijk zelf criteria daarvoor vast te stellen? Ook door de termen «compensatie» en «dwingende reden van groot openbaar belang» duidelijker af te bakenen, ontstaat meer zekerheid. Discussies over bijvoorbeeld gasboringen in de Biesbosch kunnen dan tot het verleden behoren. De SP is blij met de aanwijzing van de gebieden en de doorgevoerde correcties. De «Afrikaanse» grenzen, recht langs defensieterreinen, zijn verdwenen. Wel zijn er 5000 zienswijzen ingediend door particulieren, organisaties, lokale en regionale overheden tegen de aanwijzing in het
Tweede Kamer, vergaderjaar 1999–2000, 26 800 XIV, nr. 95
8
kader van de vogelrichtlijn. Men is bang dat hun belangen in het geding komen. Het verhaal van de jagers en boswachters van jachtgoederen getuigt of van kortzichtigheid of van een treurige brutaliteit. Alsof de natuur in Nederland door plezierjagers in stand gehouden wordt. Het verhaal over het te veel aan kraaien, vossen en reeën als de populatie niet door jagers op peil wordt gehouden, wordt kennelijk meer bepaald door jachtdriften dan door de werkelijkheid. Als blijkt dat bepaalde soorten zich ontwikkelen ten koste van soorten die beschermd worden, is er altijd nog op grond van artikel 68 van de Flora- en faunawet ontheffing mogelijk en kan er worden ingegrepen. «Vogelrichtlijn klap in gezicht van stille, harde werkers», was een krantenkop bij een artikel over jachtopzichters. De staatssecretaris dient duidelijk te reageren op de onrust onder jachtopzichters. Is het terecht dat grootgrondbezitters jachtopzichters ontslaan vanwege de vogelrichtlijn? Zo ja, hoe garandeert de staatssecretaris dat de natuurwaarden op een goede manier gehandhaafd worden en de gebieden veilig zijn? Het is onbegrijpelijk dat recreatieondernemers te hoop lopen. Een mooi, gegarandeerd rustig natuurgebied met bijzondere vogels is hun tafelzilver. Daar komen rustzoekende en natuurminnende klanten op af. De recreatieondernemers moeten blijkbaar tegen zichzelf in bescherming worden genomen anders slachten zij een kip met gouden eieren in de jacht op snel gewin. De selectiecriteria voor de vogelrichtlijngebieden zijn bepaald niet streng. Er wordt rekening gehouden met 44 vogelsoorten, terwijl er 57 op de rode lijst staan. Heeft de staatssecretaris daar een verklaring voor? Waarom zijn niet alle soorten van de rode lijst betrokken bij de aanwijzing? De grote hoeveelheid zienswijzen is waarschijnlijk niet alleen voortgekomen uit eigenbelang of kortzichtigheid. De aanwijzing is rommelig verlopen en regelingen worden gestapeld. De staatssecretaris heeft zelf aangegeven dat door de bomen het bos niet meer te zien is en pleit voor eenvoudige regelgeving. Wil zij het totstandkomen van eenvoudige regelgeving nastreven? Worden daarbij de doelstellingen niet aangetast? Hebben de duizenden zienswijzen nog effecten op de uitvoering van de aanwijzing van de vogelrichtlijngebieden? Zo ja, welke? Hoe wordt op de zienswijzen gereageerd? De heer Van der Vlies (SGP) wees erop dat de vogelrichtlijn de lidstaten van de EU verplicht gebieden aan te wijzen. Nederland heeft daaraan nog niet voldaan. De Europese Commissie stelt Nederland in gebreke en wil de gang naar het Europese Hof maken. Om dat te voorkomen is de regering in een versnelde pas terechtgekomen. Er waren al 30 gebieden aangewezen en er worden er nog 49 aangewezen plus één, Zeevang. De SGP-fractie onderschrijft de noodzaak om te komen tot een goed beschermingsregime voor de beschermwaardige vogelsoorten. Daarbij moet bedacht worden dat het gaat om grensoverschrijdende natuurbescherming, hetgeen betekent dat de situatie in Nederland in hoge mate afhankelijk is van die in de omringende landen. In welke mate hebben andere lidstaten aan de verplichtingen van de vogelrichtlijn voldaan of staan zij op het punt daaraan te voldoen? De tijd die aan de vogelrichtlijn is besteed, is niet optimaal benut. Eerst dient draagvlak gecreëerd te worden in samenspraak met allen die hierbij betrokken zijn. Er is nu echter onzekerheid over de al dan niet terecht vermoede rechtsgevolgen. De commotie die daarvan het gevolg is, had vanaf het begin van het proces voorkomen moeten worden. Ten aanzien van de rechtsgevolgen is op cruciale punten onduidelijkheid blijven bestaan. Voor huidige functies gelden geen beperkingen. Waarom wordt dan gesteld dat het huidige gebruik «in principe» kan worden voortgezet? De vragen die vervolgens bij betrokkenen opkomen, hadden voorkomen kunnen worden. Voor toekomstig gebruik wordt het nog moeilijker. Wat wordt verstaand onder «een vorm van gebruik die significant nade-
Tweede Kamer, vergaderjaar 1999–2000, 26 800 XIV, nr. 95
9
lige gevolgen heeft voor de bescherming van de vogelkundige waarden in dat gebied»? Wordt het gebruik van nu in de toekomst bedoeld of nieuwe gebruiksfuncties? Worden die beperkt of verboden? Op welke wijze wordt getoetst en op basis van welke criteria ten aanzien van nieuwe of hernieuwde vergunningaanvragen? Kan precies uit de doeken worden gedaan welke claim de aanwijzing legt op huidig en toekomstig gebruik? Transparantie is absoluut geboden. Een andere reden voor onrust is de wettelijke en bestuurlijke inkadering. Aangegeven wordt dat de globale kaders van de doorwerking van de aanwijzing zullen worden aangegeven in de nota Natuur, bos en landschap, SGR-2 en de Vijfde nota ruimtelijke ordening. Hoe worden deze algemene kaders vertaald in concrete beleidsmaatregelen en vergunningprocedures? Aan welke criteria worden de beschermingsregimes in concrete situaties opgehangen? Welke doelstelling zal uiteindelijk de finale beoordeling van ontwikkelingen uitmaken, de populatie vogels in een aangewezen gebied of de populatie als geheel waaruit een beschermwaardigheid kan voortvloeien? Over de relatie tussen de maatregelen van nu en die in het kader van de Natuurbeschermingswet en de Wet milieubeheer bestaat ook nog onduidelijkheid. Op welke termijn zal het afwegingskader in een AMvB worden opgenomen? Het bestemmingsplan is het bindende kader, maar daarmee is het nog niet optimaal gesteld. Welke beleidsconclusies verbindt de staatssecretaris aan het advies terzake? Wanneer neemt zij daarover een standpunt in? Rust de bewijslast bij degene die een toekomstig gebruik wil regelen of bij degene die van mening is dat er inbreuk wordt gemaakt op het beschermingsregime? De heer Van der Vlies sloot zich aan bij eerdere vragen over de jacht. Wat gebeurt er met aanwijzingen die op stapel staan en met toekomstige grootschalige ingrepen die nog niet in formele zin hun weerslag hebben gevonden in wetgeving, zoals het tracé Zuiderzeespoorlijn? De aanwijzing van het gebied Van Oordt’s Mersken valt samen met een gedeelte van het voorlopig voorgenomen tracé. In hoeverre kan de aanwijzing een belemmering vormen voor de verdere ontwikkeling daarvan? Is het niet verstandig, zoals de provincie Friesland bepleit, om het tracé buiten de aanwijzing te laten? Zijn de staatssecretaris nog andere samenlopen bekend van infrastructurele werken die zijn voorzien met de aanwijzing in het kader van de vogelrichtlijn? Ten aanzien van de opeenstapeling van verschillende beschermingsregimes zou, met behoud van kwaliteit en doelstelling, een zekere sanering goed zijn. De eenloketgedachte moet worden bevorderd. Het is onlogisch dat het gebied dat wordt aangewezen op Schiermonnikoog niet samenvalt met de begrenzing van het nationaal park Schiermonnikoog. Hoe fijnmazig is het maatwerk ten aanzien van de gebiedskaart? Zijn er rigide uitwerkingen mogelijk? Moeten er verbijzonderingen plaatsvinden gericht op de kenmerken van het gebied? Na bijna twintig jaar gemodder met de uitvoering van onder meer de vogel- en de habitatrichtlijn was mevrouw Vos (GroenLinks) blij dat er een duidelijke en goede lijst is voor een aantal aan te wijzen gebieden. Kamerbreed is de regering vele malen opgeroepen uitvoering te geven aan de Europese vogelrichtlijn. GroenLinks steunt – in tegenstelling tot de VVD – de staatssecretaris bij de aan de orde zijnde aanwijzingen en de uitvoering daarvan. Ook in het kader van Natura 2000 en belangrijke internationale vogelgebieden en waterbeschermingsgebieden is het van belang dat deze gebieden worden aangewezen. Gezien de onrust, is er blijkbaar geen deugdelijke voorlichting gegeven. Daaraan moet nog een en ander gebeuren. Het expertisecentrum is van groot belang. Is daar voldoende capaciteit, zodat vragen goed kunnen worden beantwoord?
Tweede Kamer, vergaderjaar 1999–2000, 26 800 XIV, nr. 95
10
De harde wijze waarop het platform reageert, is buiten proportie. De suggestie dat 20% van het landoppervlak wordt aangewezen, is onjuist. Dat is 6%. Ook de kritiek dat de economische en recreatieve ontwikkelingen volledig worden geblokkeerd en dat er totaal geen wettelijke basis is voor de criteria, is buiten proportie. Het platform heeft zelf bijgedragen aan de onrust en had zorgvuldiger moeten opereren. De staatssecretaris heeft een goede procedure gevolgd. In de nota van antwoord is gereageerd op de 5000 zienswijzen. Waarom zal deze nota pas na de definitieve aanwijzing aan betrokkenen worden gestuurd? De criteria zijn gebaseerd op de vogelrichtlijn en zijn nader geoperationaliseerd op basis van onder meer het IBA-89-rapport. Er is wel degelijk sprake van criteria met een wettelijke basis. De GroenLinksfractie juicht de wijziging op het punt van de begrenzing toe, waarmee de motie-Stellingwerf in feite is uitgevoerd. Militaire terreinen en delen van de Westerschelde vallen er nu ook onder. Het is helder dat bestaand gebruik in principe kan worden voortgezet. Als er significante nadelige effecten van nieuw gebruik kunnen zijn, dienen passende maatregelen te worden genomen. Kan worden toegelicht om welke activiteiten het daarbij gaat? Vallen onder de monitoring niet alleen de ontwikkeling van de vogelstand, maar ook kwaliteitsfactoren die van invloed zijn op de vogelwaarden? Zullen de gegevens die uit de monitoring volgen tot een evaluatie van het functioneren van het netwerk leiden? Wordt het mogelijk te beoordelen of de instandhoudingsdoelen ook worden gerealiseerd? Kunnen er eventueel nadere maatregelen genomen worden? De veranderingen en verschuivingen in vogelaantallen kunnen leiden tot aanpassingen van gebieden. Hoe ziet de staatssecretaris dat voor zich? Wanneer zal dat optreden, op grond waarvan en hoe wordt een en ander verder in procedure genomen? Het voorstel voor omzetting in Nederlandse wetgeving is uitstekend. Het is van belang dat er snel een AMvB komt waarin het afwegingskaders van de habitatrichtlijn wordt vastgelegd in het kader van artikel 19 van de Natuurbeschermingswet. De heer Van Wijmen (CDA) bracht naar voren dat de CDA-fractie bijzonder ongelukkig is met de wijze waarop het kabinet invulling heeft gegeven aan de vogelrichtlijn. Decennia is er niets gebeurd. Vervolgens is er een veroordeling van de Europese rechter voor nodig om het ministerie in beweging te krijgen. Gevolg is een paniekbeleid waarbij elke poging om een maatschappelijk draagvlak te creëren achterwege is gebleven, zeker in het begin. Het beleid roept massieve tegenstand op. De staatssecretaris is bekend met de hoge mate van onzekerheid die momenteel heerst bij alle betrokkenen omtrent de aanwijzing van de speciale beschermingszones. Er is vrees over de voortzetting van de huidige bedrijfsvoering. Er leeft bezorgdheid over de schaduwwerking, de externe werking. Er bestaat twijfel over de mogelijkheid van compensatie voor projecten die in het algemeen belang toch doorgang moeten vinden, zowel nationaal als regionaal. Betrokkenen hebben een onbestemd gevoel over wat er op hen afkomt. Het ministerie is daar in hoge mate debet aan, mede door een totaal gebrek aan inschattingsvermogen over de onrust die de aanwijzing teweeg zou brengen. Het inzicht in de inpact van de aanwijzingen, de effecten en de rechtsgevolgen ontbreekt. Betere communicatie was absoluut geboden geweest bij een besluit met dergelijke vergaande consequenties, hoewel het wellicht om vermeende consequenties gaat. De staatssecretaris en haar ambtenaren hadden daar op moeten anticiperen, bijvoorbeeld door een effectieve voorlichtingscampagne. De CDA-fractie kan niet instemmen met de invulling die aan de vogelrichtlijn wordt gegeven, tenzij de staatssecretaris met bevredigende antwoorden komt en enkele concrete toezeggingen doet.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1999–2000, 26 800 XIV, nr. 95
11
De staatssecretaris geeft geen heldere definitie van «bestaand gebruik». Wat wordt er bedoeld met «in principe» voortgezet? Bestaand gebruik moet naar de mening van de CDA-fractie zonder meer worden voortgezet. Wat wordt verstaan onder «significante verstoring» – artikel 6, lid 3 – van de habitatrichtlijn als er sprake is van intensivering van bestaande activiteiten? De CDA-fractie is van mening dat de bewijslast niet geleverd moet worden door de aanvrager van de vergunning. Er moet een passende beoordeling worden gemaakt door de overheid. Ten aanzien van de begrenzing van de gebieden heeft de CDA-fractie het gevoel dat in een aantal situaties, bijvoorbeeld in Friesland en Overijssel, de grenzen wat te ruim en willekeurig zijn getrokken. Bepaalde gebieden vallen niet samen met de in de provincies reeds begrensde EHS. Het lijkt erop dat in bepaalde SBZ’s landbouwgronden buiten de aanwijzing kunnen blijven, bijvoorbeeld in Van Oordt’s Mersken. Is het juist dat in sommige gevallen bepaalde objecten, zoals een jachthaven, buiten de aanwijzing zijn gehouden? De CDA-fractie pleit er met nadruk voor dat artikel 46, lid 3, van de Flora- en faunawet – het jachtverbod – niet zal gelden voor in een SBZ begrepen landbouwgrondareaal. Daarmee behoudt de jachtwereld haar wildbeheereenheden en hebben boeren geen wildschadeprobleem. De beantwoording door de staatssecretaris van de vragen over compensatie is voor de CDA-fractie verre van bevredigend. Het is bijvoorbeeld volstrekt onduidelijk wat er gebeurt met een eventuele Zuiderzeespoorlijn. Wordt het tracé wel of niet buiten de aanwijzing gehouden en zo niet, op welke wijze wordt er invulling gegeven aan de compensatie? Zijn er uit dien hoofde nieuwe gebiedsclaims te verwachten? De CDA-fractie verlangt van de staatssecretaris een ondubbelzinnige uitspraak over de zogenaamde «externe werking». Wordt een bedrijf grenzend aan of in de buurt van een SBZ op enigerlei wijze beperkt in zijn mogelijkheden nu of in de toekomst? Hoe wordt in het algemeen de grootst mogelijke rechtszekerheid geboden aan de bewoners en gebruikers van de SBZ? Op welke wijze geeft de staatssecretaris uiting aan het besef dat het gevolg geven aan de vogelrichtlijn in minder dichtbevolkte en veel grotere landen zoals Duitsland en Frankrijk, heel wat minder problemen oproept dan in Nederland, waar bijna alle ruimte in gebruik is en vaak voor meerdere doeleinden tegelijk? De CDA-fractie is zeer ongerust dat in de SBZ de zogenaamde ongeorganiseerde recreatie, zoals wandelen, fietsen, varen, paardrijden en vissen – waar honderdduizenden plezier aan beleven – niet meer normaal mogelijk is. Kan de staatssecretaris die onrust wegnemen? Hoe zit het met activiteiten zoals zeilen en schaatsen? Met name de VVD is demagogisch paniek aan het zaaien door te suggereren dat een historisch evenement zoals de Elfstedentocht verboden kan worden op grond van de vogelrichtlijn. De CDA-fractie verneemt graag dat dit niet het geval is. Kan de staatssecretaris aangeven welk percentage valt onder landbouwgrond en beschermd natuurgebied? Welk deel van de onder de vogelrichtlijn vallende gebieden is op andere gronden juridisch geduid? Er is sprake van een stapeling van regimes ten aanzien van onder andere de NBW, habitatrichtlijn, wetlands, nationale parken, het SGR en de EHS. Hier moet eenduidigheid in worden aangebracht. De CDA-fractie is er alles aan gelegen dat de maatschappelijke onrust over de vogelrichtlijn wordt weggenomen en er wordt gezorgd voor een behoorlijk draagvlak. Er zijn signalen dat er zeker wel meegewerkt zal worden. Er moet wel volstrekte duidelijkheid worden geboden over de effecten en de rechtsgevolgen van de aanwijzingen tot SBZ, zowel voor bestaand als voor toekomstig gebruik. De CDA-fractie wil voorkomen dat gebieden met definieerbare belangenconflicten die tot grote problemen leiden, binnen de begrenzing vallen. Het gaat vaak maar om een heel klein gebied. Veel leed wordt daarmee voorkomen en het maatschappelijk draagvlak vergroot.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1999–2000, 26 800 XIV, nr. 95
12
Het antwoord van de regering De staatssecretaris merkte op het merkwaardig te vinden dat de CDA-fractie bijzonder ongelukkig is met de werkwijze van het kabinet en de invulling van de vogelrichtlijn, zeker omdat deze partij vanaf 1979 tot midden jaren negentig onderdeel uitmaakte van de regering. Daarna is er een inhaalslag gepleegd. Uitgangspunt was op een zorgvuldige wijze om te gaan met de vogelrichtlijn door aanwijzing van de 30 gebieden in een rustig tempo, nadat zij onder een bepaald beschermingsregime waren gebracht. De regering is echter teruggefloten door de Europese Commissie en het Hof. Om die reden was er een inhaalslag nodig. In februari 1999 volgde de voorlopige aanwijzing en tervisielegging van 57 gebieden, conform de Algemene wet bestuursrecht. De staatssecretaris ontkende niet dat er commotie is, maar juist de omvangrijke voorlichting, onder andere aan verschillende organisaties en de grote informatiestroom kunnen aanleiding zijn geweest voor misverstand. Er is voor de conceptaanwijzing in februari 1999 op regionaal niveau met andere overheden en maatschappelijke organisaties overlegd. Ook waren tijdens een centrale voorlichtingsbijeenkomst bijna alle maatschappelijke organisaties vertegenwoordigd. Nadat de gebieden ter visie waren gelegd, zijn er verschillende voorlichtingsbijeenkomsten geweest met andere overheden en maatschappelijke organisaties. Gemiddeld zijn er vanaf februari 1999 drie bijeenkomsten per regio georganiseerd. Er is een zeer informatieve folder «Opdat vogels vliegen» uitgegeven. Regelmatig is er ook centraal overleg geweest met landelijke maatschappelijke organisaties, ook na de tervisielegging. Zowel op regionaal als op nationaal niveau is er veel overlegd, maar soms wordt onduidelijkheid moedwillig gecreëerd. De EC heeft naar aanleiding van het arrest van mei 1998 een duidelijk standpunt ingenomen. Nederland heeft de EC op 5 augustus 1998 gemeld een inhaalslag te zullen maken. Er werd toen gedacht aan 60 gebieden. Dat zijn er in februari 1999 57 geworden. Naar aanleiding van de reacties en van de tellingen wordt vervolgens voorgesteld 49 gebieden definitief aan te wijzen. De aanwijzingen zijn nog niet gepubliceerd, want het betreft conceptteksten. Alvorens definitieve beslissingen worden genomen, worden deze, conform de afspraken, aan de Kamer voorgelegd. Dat geldt ook voor de beantwoording van ingekomen zienswijzen. Na definitieve vaststelling worden de besluiten toegestuurd aan degenen die een zienswijze hebben ingediend. De staatssecretaris sprak tegen dat de menselijke kant ontbreekt. Er is alles aan gedaan om die te belichten, maar mocht het ministerie daarin niet geheel zijn geslaagd, was de staatssecretaris bereid daar opnieuw, zij het op kleine onderdelen, naar te kijken. Er is begrip voor de onrust, ook al is deze onterecht. De criteria zijn uitgebreid besproken en zeker niet nieuw. Ook de 30 eerder aangewezen gebieden zijn conform de criteria aangewezen. Het gaat daarbij om de vijf beste gebieden, waar de vogelsoorten uit bijlage 1 van de vogelrichtlijn zich ophouden dan wel hun foerageeren rustplaatsen hebben, de 1% biografische populatie van de trekvogels en de 100 ha. Het criterium van 100 ha is Nederlands. De andere zijn Europees-rechtelijk afgedekt. Conform de afspraken zijn de IBA-criteria 1989 en, met betrekking tot de wetlands, de criteria van de Ramsarconventie gehanteerd. Het onderscheid dat het platform en de VVD maken tussen de speciale beschermingszones en andersoortige gebieden berust waarschijnlijk op een misverstand. Voor de bijlage 1-vogelsoorten en de trekvogels moeten speciale beschermingszones aangewezen worden. Met inachtneming van de genoemde criteria kan het oordeel niet anders zijn dan dat hiervoor gebieden aangewezen behoren te worden. Voor de beoordeling van wat er vervolgens nog in die gebieden mogelijk is, gelden de afwegings-
Tweede Kamer, vergaderjaar 1999–2000, 26 800 XIV, nr. 95
13
schema’s die zowel zijn opgenomen in de habitatrichtlijn als in het structuurschema Groene ruimten. Het is absoluut niet te overzien welke activiteiten men over twee, drie jaar nodig vindt. Ontwikkelingen gaan snel, ook in de recreatie, de landbouw en de watersport. Bij toekomstig gebruik gaat het om een nieuwe activiteit in het betreffende gebied. Voor een nieuwe activiteit moet een ondernemer een aanvraag indienen bij het bevoegd gezag, meestal de gemeente. Het bevoegd gezag zal moeten motiveren waarom het een vergunning afgeeft dan wel weigert. Een en ander wordt getoetst aan het bestemmingsplan, maar als dat ontbreekt, zal op een andere wijze getoetst moeten worden op bijvoorbeeld recreatiedruk, de druk op infrastructuur en op milieu, conform art. 6 van de habitatrichtlijn. De staatssecretaris kon niet op concrete voorbeelden ingaan, omdat zij daarmee op de stoel van het bevoegd gezag zou plaatsnemen, terwijl er onvoldoende informatie is. Het vragen om gegevens is gebruikelijk. Ook bij een MER gaat het om toekomstige activiteiten en de inschattingen van de effecten daarvan. Nieuw is dat in een aantal gebieden getoetst moet worden op en gevraagd moet worden naar de gevolgen voor de vogels, conform de vogelrichtlijn-habitatrichtlijn. Omdat niet alle relevante elementen in het bestemmingsplan zijn opgenomen, zal dit jaar een AMvB tot stand worden gebracht. De gevallen waarin al een vergunning is verleend door het bevoegd gezag hoeven niet opnieuw getoetst te worden. Dat betreft bestendig gebruik waarover besluiten zijn genomen en afspraken gemaakt. Omdat er ook nietgeactualiseerde bestemmingsplannen zijn, is de term dat «in beginsel bestaand gebruik kan worden gehandhaafd» ook van toepassing. Het is volkomen helder dat bestaand of feitelijk gebruik, zoals opgenomen in het bestemmingsplan dan wel waarvoor vergunning is verleend, kan worden doorgezet. Een voorstel voor intensivering van het bestaand of feitelijk gebruik, eventueel gebaseerd op het bestemmingsplan, wordt nader bekeken. De systematiek van motivering en vergunningverlening is niet nieuw. Nieuw is alleen de vogelrichtlijn. In de bestaande 30 gebieden is dat goed verlopen. Het is niet mogelijk om duidelijkheid te verschaffen over de term «significante verstoring». Het gaat om verschillende functies in de gebieden van de vogelrichtlijn. Uitbreiding van jachthavens is in vele gevallen goed mogelijk. Een grote uitbreiding is overigens MER-plichtig. Het is de normale gang van zaken dat het bevoegd gezag een afweging maakt en gevolgen inschat. Ook bij een MER-procedure worden onderzoekingen gedaan naar toekomstige gevolgen. Overigens is 99% van de vogelrichtlijngebieden onderdeel van de ecologische hoofdstructuur, waarvoor al het afwegingsregime van het SGR geldt. De regering heeft aan Europa laten weten dat dit afwegingsregime ook voor de vogelrichtlijngebieden geldt. Tevens is aan de EC kenbaar gemaakt dat naar de mening van de Nederlandse regering het vogelbelang, additioneel op het SGR, niet boven alle andere belangen gaat. Daarop is niet gereageerd. De staatssecretaris nam dan ook aan dat men inziet dat het bestuurlijk verstandig is geregeld. Zij wilde geen imaginaire voorbeelden noemen waaraan rechten ontleend zouden kunnen worden, maar zij zegde wel toe om voorbeelden uit het verleden, die inmiddels feit zijn, te willen nagaan. De Kamer heeft uitvoerig over de Flora- en faunawet gesproken. In artikel 46 van deze wet zijn bepalingen betreffende de jacht opgenomen. De concept-AMvB’s zijn naar de Raad van State gestuurd, waarop waarschijnlijk binnenkort gereageerd zal worden. Daarna worden zij bij beide Kamers voorgehangen. In dat kader kan verder worden gediscussieerd, maar op basis van de wetstekst is in vogelrichtlijngebieden de jacht niet toegestaan. Voor jacht in verband met schade en beheer moet vergunning aan GS worden gevraagd. Het jachtrecht is geen eigendoms-, maar een gebruiksrecht; een bijzonder recht afgeleid van het eigendomsrecht van de grond. Dit gebruiksrecht kan in het algemeen belang beperkt worden.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1999–2000, 26 800 XIV, nr. 95
14
In de AMvB wordt de doorwerking van de Europese richtlijn in Nederlandse wetgeving geregeld. Daarmee is deze verankerd. In een aantal gevallen kan het instrumentarium van de NBW nodig zijn. De bredere discussie daarover kan beter gevoerd worden in het kader van de behandeling van de nota Natuur, bos en landschap en het structuurschema Groene ruimten, deel 2. Het instrumentarium dient op een zodanige wijze in de Nederlandse wet- en regelgeving verankerd te worden dat het ook vorm krijgt in besluiten op lokaal niveau. Nadere gedachtewisseling De heer Passtoors (VVD) benadrukte nogmaals dat de criteria van de speciale gebieden zijn opgerekt, bijvoorbeeld met de rodelijstvogels, niet-kwalificerende vogels en een aantal trekvogels. Verder betekenen het criterium 100 ha en het aantal een verruiming. De IBA-criteria hoeven niet gehanteerd te worden. De VVD-fractie is voor bescherming van het gehele aangewezen gebied, maar niet voor speciale bescherming in de voorgestelde mate. Deze moet alleen gelden voor de gebieden waar dit strikt nodig is, zo’n twee à drie. De heer Passtoors verwees daarvoor naar bijlage 1 en artikel 4, lid 2. De heer Passtoors bleef zorgen houden over de rechtspositie van betrokkenen. Overlegt de staatssecretaris nog met het platform? Wil zij op een aantal specifieke vragen in eerste termijn schriftelijk reageren? Mevrouw Swildens-Rozendaal (PvdA) proefde uit het antwoord van de staatssecretaris een dilemma. Betrokkenen hoeven enerzijds niet beducht te zijn omdat bestaand gebruik doorgang kan vinden, maar anderzijds kan dit niet aan de hand van voorbeelden worden bevestigd, omdat men daaraan rechten ontleent. De nota van antwoord is haastwerk geweest, zodat niet alles even duidelijk was, maar de staatssecretaris heeft helder aangegeven waar het in de praktijk om gaat. De term «bewijslast» kan misverstanden oproepen. Beide partijen moeten daar uit kunnen komen. Kunnen alle betrokkenen gebruikmaken van het kenniscentrum? Is er voldoende capaciteit aanwezig? Om hoeveel hectaren gaat het bij de 49+1-gebieden? De AMvB kan als vangnet dienen, met name als gewerkt wordt met oude bestemmingsplannen waarin het SGR niet is geïmplementeerd. Op basis daarvan kan verkeerde ontwikkelingen een halt worden toegeroepen. Het lokaal bestuur kan alleen zekerheid ontlenen aan bestemmingsplannen als zij up to date zijn. Het verheugde mevrouw Augusteijn-Esser (D66) dat de staatssecretaris bereid is de AMvB nog dit jaar in te voeren en dat nog een aantal praktijkvoorbeelden gegeven zal worden uit de 30 reeds aangewezen gebieden. Dat is van belang voor het wegnemen van onrust. Zij wees de heer Passtoors er nog op dat er speciale en gewone beschermingszones aangewezen moeten worden. In artikel 4, lid 1 t/m 4, worden de speciale beschermingszones omschreven. Worden de 5000 bezwaarschriften geacht tegen het geheel te zijn ingediend of moet dit opnieuw gebeuren? Kunnen vanwege nadelige effecten die verband houden met belangen van hogere orde, gebieden tussentijds aangepast worden? De heer Stellingwerf (RPF) bracht naar voren dat de criteria voor zijn fractie niet ter discussie staan. Ook het Nederlandse criterium van 100 ha is logisch. Er moet voorkomen worden dat er straks duizend «snippers» aangewezen worden. Gezien de uitleg van de staatssecretaris lijkt het erop dat er voor een groot deel onnodig verzet is geweest. Het is een gemiste kans dat niet tijdig dat gevoel is weggenomen. Voorbeeldbeschrijvingen hadden daarbij een goede rol kunnen spelen, waarbij vermeld had kunnen
Tweede Kamer, vergaderjaar 1999–2000, 26 800 XIV, nr. 95
15
worden dat daaraan geen rechten ontleend kunnen worden. Ook ervaringen uit de 30 gebieden hadden vermeld kunnen worden. Cumulatie van verzet heeft wellicht ook te maken met het aantal aangewezen gebieden. Wat zijn de gevolgen van het voor een deel wegvallen van het toezicht, naast het in het verleden al verdwijnen van de veldpolitie? De schade bij het vervallen van de jacht blijft voor grondeigenaren. Kan een en ander via het jachtfonds lopen? De heer Poppe (SP) was van mening dat de staatssecretaris een heldere, duidelijke verdediging heeft gegeven. Geldt bescherming van de vogels ook in het buitenland? Hoe is de structuur van de beschermde gebieden en de trekroutes in Europa? Het toezicht en het natuurbeheer in de gebieden mogen niet achteruitgaan. Kan de staatssecretaris garanderen dat er zo nodig maatregelen worden genomen? De heer Van der Vlies (SGP) moedigde de staatssecretaris aan helderheid te bieden voor het traject dat nog moet worden gegaan. Voegt de vogelrichtlijn aan het proces van afweging bij voorstellen vanwege een normale bedrijfsontwikkeling iets toe dat zwaar weegt in de praktijk? De heer Van der Vlies kon zich voorstellen dat in sommige gevallen de richtlijn de doorslag geeft, maar wilde daar niet op voorhand van uitgaan. Op welke wijze worden het beschermingsregime en overige regimes gesynchroniseerd? Gebeurt dit eventueel in het kader van de AMvB en de nota Natuur, bos en landschap? Hoe wordt omgegaan met grootschalige infrastructurele werken, zoals de Zuiderzeespoorlijn, en de aangewezen gebieden en de conflicten die daarbij kunnen ontstaan? Wordt een contour aangewezen waarbinnen het lokale bestuur beargumenteerd tot verbijzondering mag overgaan? De criteria zijn toegepast op de 49 gebieden. Er zit er nog één in de pijplijn en enige worden nader bezien. Zijn er andere gebieden – wellicht ruim 100 – waarop dezelfde criteria kunnen worden losgelaten? Mevrouw Vos (GroenLinks) was van mening dat de beantwoording van de staatssecretaris bij een aantal betrokkenen het gevoel zal wegnemen dat er op basis van de vogelrichtlijn niets meer mogelijk is. Toetsing vindt al plaats op basis van bestaande wet- en regelgeving. De voorlichting moet worden verbeterd. Is er voldoende capaciteit bij het expertisecentrum? Kan nog eens zorgvuldig naar de nota van antwoord worden gekeken? De heer Van Wijmen (CDA) vroeg de staatssecretaris in te gaan op de stapeling van regimes. Hoe zit het met de externe werking? Hoe wordt met nieuwe gebiedsclaims omgegaan? Is eventueel compensatie te verwachten? Is het juist dat de Elfstedentocht en de Sneekweek doorgaan? Is de staatssecretaris bereid om nog eens goed na te gaan of enkele gebieden er toch uitgehaald moeten worden, zodat onrust wordt weggenomen en het draagvlak wordt verbreed? De staatssecretaris merkte op dat de verdere gang van zaken na publicatie van de gebieden op 17 februari 1999 te maken heeft met een strikte interpretatie van de vogelrichtlijn. Daarnaast is indertijd nadrukkelijk aangegeven – met name door de heer Stellingwerf – dat ten onrechte gebieden om bestuurlijke redenen erbuiten vielen. Uitgekeken moest worden – zo stelde de heer Van Wijmen in het verleden – dat er in de inspraak geen gebieden af zouden vallen dan wel kleiner zouden worden. Kamer en regering zijn gezamenlijk het traject ingegaan waarin recht wordt gedaan aan de vogelrichtlijn.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1999–2000, 26 800 XIV, nr. 95
16
De staatssecretaris zegde toe de term «bewijslast» uit te stukken te zullen schrappen, want het gaat erom dat het bevoegd gezag tot een gemotiveerd oordeel kan komen voor verlening of voor weigering van de vergunning. De vergunningverlener heeft het recht informatie te vragen bij de aanvrager. Bij een gang naar de rechter, bijvoorbeeld door een derde, zal het bevoegd gezag ter verantwoording worden geroepen. De motivering zal dan ter discussie staan. Er zijn geen vogelsoorten extra toegevoegd. Leidraad waren bijlage 1 van de vogelrichtlijn en de passage in de richtlijn over de trekvogels. In de afronding van de finale begrenzingen heeft de rode lijst een rol gespeeld, maar dat geldt ook voor bebouwing en de jachthavens, die erbuiten zijn gelaten. Er zijn in overleg met de provinciebesturen zeer zorgvuldig enige grenscorrecties aangebracht, soms ten gunste van de rodelijstsoorten en soms bij jachthavens van iets dat wellicht op basis van de richtlijn beter niet kon gebeuren. De staatssecretaris was bereid een en ander nogmaals te bezien, maar zag niet in wat dat nog op kan leveren. Ten aanzien van alle provincies is een eenduidige lijn gevolgd. De knoop is op een zorgvuldige, evenwichtige en op een voor alle provincies vergelijkbare wijze, doorgehakt. Voor grootschalige projecten, zoals de Zuiderzeespoorlijn, geldt dat er bij de aanwijzing van de gebieden weinig ruimte is, want dan moet alleen rekening worden gehouden met de ornithologische criteria. Als er een grootschalig project moet worden gerealiseerd, wordt er een afweging gemaakt via het SGR, waaraan een discussie over nut en noodzaak is gekoppeld. Als men, ondanks dat het om een beschermd gebied gaat, van mening is dat het maatschappelijk belang moet prevaleren, gebeurt dat. Er moeten dan wel compenserende maatregelen worden genomen. Ook bij een tracékeuze die een vogelrichtlijngebied of de EHS doorkruist, geldt dat aangetoond moet worden dat er sprake is van nut en noodzaak, dat inpassing wordt geregeld en dat compensatie geboden moeten worden. Er is op basis van de vogelrichtlijn geen ruimte om die gebieden nu buiten beschouwing te laten. Ten aanzien van het al dan niet moeten hanteren van de criteria wees de staatssecretaris erop dat in de overwegingen van het Europese Hof om Nederland te veroordelen, met name de criteria uit IBA-1989 en de Ramsarconventie bepalend waren. De staatssecretaris herhaalde haar toezegging nog na te zullen gaan of verbeteringen kunnen worden aangebracht in de beantwoording van de zienswijzen. Snelheid is debet geweest aan de slordigheden. Aan Europa was meegedeeld dat in november of uiterlijk december een definitieve aanwijzing van de gebieden zou plaatsvinden. Op basis van de 5000 reacties is weer zorgvuldig gekeken naar een en ander en is er overleg geweest. Dat heeft iets meer tijd gekost. Begin april moet aan de Europese eisen voldaan zijn. Naast het bevoegd gezag kunnen ook belanghebbenden-ondernemers gebruikmaken van het expertisecentrum. Daarvoor wordt voldoende capaciteit vrijgemaakt en kennis in huis gehaald. Minister Pronk gaat na op welke wijze de wet het beste kan worden gehandhaafd bij te oude bestemmingsplannen. Enerzijds moet meer gebruikgemaakt worden van de aanwijzingsbevoegdheid, terwijl anderzijds partiële herzieningen altijd mogelijk zijn. De gemeenten zouden daartoe dringend uitgenodigd kunnen worden. De staatssecretaris zegde toe haar best te zullen doen om enige concrete voorbeelden af te leiden van de achterliggende praktijk bijvoorbeeld in de reeds aangewezen 30 gebieden. De 5000 zienswijzen zijn uitdrukkelijk geen bezwaarschriften. Op het moment dat de beschikkingen de deur uitgaan, hebben belanghebbenden het recht, een bezwaarschrift in te dienen. Bij de beschikking zal een toelichting worden gegeven. Per gebied zal echter niet worden aangegeven wat nog wel en niet mogelijk is.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1999–2000, 26 800 XIV, nr. 95
17
Het is niet de bedoeling om tussentijds aanpassingen aan te brengen. Aanpassingen zijn aan de orde in het kader van de monitoring. Er is dan voldoende tijd om een goede afweging te maken. In de beschikking worden de gebieden precies aangewezen. Daarmee is het een gegeven waar het bevoegd gezag rekening mee moet houden. De staatssecretaris was niet op de hoogte van het gerucht dat de criteria op een 100-tal andere gebieden van toepassing kunnen worden verklaard. De gebieden die erbuiten zijn gevallen, worden expliciet meegenomen in de monitoring. Wellicht komen er in de komende tien jaar andere gebieden naar voren die op basis van toepassing van de criteria toegevoegd moeten worden, maar 100 lijkt rijkelijk overdreven. Met de inhaalslag wordt voldaan aan de Europese vogelrichtlijn. Er is een te grote stapeling van wetgevings- en beschermingsregimes in Nederland, zowel vanwege Europa als eigen wetgeving. Het zou goed zijn als daarin gesnoeid wordt. Het moet duidelijk zijn op basis waarvan gebieden beschermd worden. De staatssecretaris stelde zich voor in het nieuwe SGR voorstellen op te nemen voor sanering. De externe werking is conform de habitatrichtlijn. De staatssecretaris was ervan overtuigd dat de Elfstedentocht, als groot eenmalig incident, verreden kan worden. Na aanwijzing van de gebieden gaat het om een totale oppervlakte van 1 miljoen ha, waarvan 650 000 nieuw en 350 000 oud, en waarvan 99% onderdeel vormt van de ecologische hoofdstructuur. De grote wateren beslaan 720 000 ha en het landoppervlakte inclusief het binnenwater 280 000 ha. Het totaaloppervlakte van Nederland, inclusief water, is 5 miljoen ha. Het gaat dus om 20%. Bij het landoppervlakte van 3 400 000 ha vormen de beschermingsgebieden 8%. Wat de Europese regelgeving betreft, streeft de Europese Commissie nadrukkelijk bescherming na. Dat heeft ook een doorwerking in de mate waarin bijvoorbeeld de jacht wordt toegestaan, met als voorbeeld Frankrijk. Er is een trekvogelagreement waarbij ook de zuidelijke lidstaten partij zijn. De handhaving zal steeds beter lopen. Het was de staatssecretaris niet bekend dat jachtopzieners ontslagen zullen worden. Het toezicht blijft van belang. Zij hebben dus volop werk. Wat de handhaving betreft, is de Algemene inspectiedienst druk bezig met een reorganisatie ten gunste van natuurbescherming, met name gericht op de onderhavige materie. De formatie wordt uitgebreid met tien FTE’s. Het is de bedoeling dat er een omvorming plaatsvindt naar regionale eenheden natuurbescherming. Organisatorische aansluiting wordt gezocht bij de politieregio. De staatssecretaris benadrukte nogmaals dat vermogensrecht niet aan de orde is, want het gaat om een gebruiksrecht. De voorzitter van de commissie, Ter Veer De griffier van de commissie, Van Overbeeke
Tweede Kamer, vergaderjaar 1999–2000, 26 800 XIV, nr. 95
18