Tweede Kamer der Staten-Generaal
Vergaderjaar 1987-1988
20 615
Onderwijs hoogbegaafde leerlingen
Nr. 2
NOTITIE 1. Inleiding In de afgelopen vier jaar is er in ons land een reeks onderzoeken verricht op het gebied van het onderwijs aan hoogbegaafde leerlingen. Deze onderzoeken, die op verzoek van de rijksoverheid werden uitgevoerd, kwamen voort uit de wens van onderzoekers en rijksoverheid om in navolging van onderzoek in andere landen meer over de positie van hoogbegaafde leerlingen in het basis- en voortgezet onderwijs in ons land te weten te komen. Het betreft hier de onderzoeken onder leiding onder leiding van prof. Span aan de Rijksuniversiteit te Utrecht en de onderzoeken onder leiding van prof. Mönks aan de Katholieke Universiteit te Nijmegen in samenwerking met het Hoogveld Instituut. Deze onderzoeken zijn inmiddels afgerond. Kort gezegd kan worden gesteld dat het gebrek aan adequate opvangmogelijkheden in het onderwijs op dit moment in sommige gevallen leidt tot problemen en ook tot verlies aan potentieel talent in de samenleving. Deskundigen schatten het percentage hoogbegaafde leerlingen dat niet opgespoord wordt op 50 tot 60%. Ook zijn door de beide universiteiten in de afgelopen jaren op internationaal niveau contacten gelegd, hetgeen er onder meer toe heeft geleid dat ons land in 1991 gastland zal zijn voor het negende wereldcongres van de World Council for Gifted and Talented Children. Behalve aandacht voor deze groep leerlingen in wetenschappelijke kring ontstond er de laatste jaren ook bij ouders de behoefte aandacht te vragen voor de soms problematische opvoedings- en leersituatie van hoogbegaafde leerlingen in het onderwijs, een situatie die het gevolg lijkt te zijn van het feit dat het onderwijs in onvoldoende mate een appel doet op hoogbegaafde leerlingen. Vorig jaar werd de landelijke oudervereniging «Pharos» opgericht. Sinds een aantal jaren bestaan de Dr. Binetstichting en de Hugo de Groot-Stichting. De eerste heeft ten doel: «de bevordering van de opvang en begeleiding van hoogbegaafden die wegens hun capaciteiten in en met de samenleving moeilijkheden ondervinden», de tweede heeft als doel: «Het bevorderen van wetenschappelijk onderzoek naar hoogbegaafdheid en in het bijzonder naar mogelijkheden en moeilijkheden van hoogbegaafde kinderen en adolescenten. Verder wil deze stichting bevorderen dat deze kinderen en adolescenten, hun ouders en opvoeders
Tweede Kamer, vergaderjaar 1987-1988, 20 615, nr. 2
1
op een verantwoorde manier worden begeleid». Het bestaan van de beide bovengenoemde stichtingen en het oprichten van een oudervereniging is een signaal dat de groep hoogbegaafde leerlingen in het onderwijs aandacht behoeft. In bovenstaande feiten zag ik aanleiding mij nader te beraden op de positie van hoogbegaafde leerlingen in het onderwijs en daaraan een aparte notitie te wijden. Er dient naar mijn mening behalve speciale aandacht voor de groep leerlingen die minder goed (kunnen) presteren, voor wie opvangmogelijkheden bestaan in het (voortgezet) speciaal onderwijs en het individueel beroepsonderwijs, ook aandacht te worden besteed aan de groep leerlingen die zo begaafd zijn dat zij in het reguliere schoolprogramma onvoldoende aan hun trekken komen. Schattingen omtrent de omvang van deze groep leerlingen lopen uiteen van 2 tot 5% van de leerlingenpopulatie. Over deze groep gaat deze notitie. In navolging van de definitie van hoogbegaafdheid die in bovengenoemde onderzoeken in overwegende mate wordt gehanteerd zal het ook in deze notitie voorlopig nog slechts gaan om de cognitieve component van hoogbegaafdheid. De reden daarvan is enerzijds gelegen in de traditie van het onderwijs, anderzijds in de beperkingen van het onderwijs zelf; in het onderwijs staan immers de leervakken centraal en kan er dus aan vooral de cognitieve aspecten van hoogbegaafdheid iets worden gedaan. Daarmee wordt uiteraard niet gezegd dat er geen andere terreinen zijn waarop een leerling begaafd kan zijn. In deze notitie wordt op hoofdlijnen ingegaan op de resultaten van de in ons land verrichte onderzoeken (2). Verder wordt een overzicht (3) gegeven van de maatregelen die - naast het laten uitvoeren van onderzoek - in de afgelopen periode werden genomen. Tot slot wordt een kader (4) gepresenteerd waarbinnen de komende jaren met gebruikmaking van de uitkomsten van bovengenoemde onderzoeken verdere maatregelen in samenhang zullen worden genomen. 2. Onderzoek Op hoofdlijnen kunnen de resultaten van en conclusies naar aanleiding van tot nu toe in ons land verricht onderzoek (zie literatuuroverzicht) als volgt worden samengevat: a. Op schoolniveau (basis en voortgezet onderwijs) is de kennis over hoogbegaafdheid nog niet erg groot. Dit betreft met name het vermogen van docenten hoogbegaafdheid van leerlingen tijdig en adequaat te onderkennen. b. De bereidheid van de individuele docent (uitzonderingen daargelaten) om op klasseniveau iets extra's te doen voor de individuele hoogbegaafde leerling is veelal niet erg groot. c. Zo die bereidheid wel bestaat, is de schoolorganisatie als geheel een belemmerende factor. d. Het ondersteuningsaanbod aan het onderwijs op dit gebied is onvoldoende. e. Er zijn aanwijzingen dat althans een deel van de hoogbegaafde leerlingen bij een ander (kwantitiatief en kwalitatief) onderwijsaanbod geen onderpresteerders zouden hoeven worden. f. Driekwart van de docenten op basisscholen meent dat hoogbegaafdheid een probleem kan vormen voor de leerling zelf en zijn omgeving. Ruim 90% vindt dat dergelijke problemen aandacht verdienen. g. De resultaten van tot nog toe verricht onderzoek moeten voor een belangrijk deel worden verstaan als beleidsaanbevelingen om: - maatregelen te treffen met betrekking tot verbetering van diagnostisering en begeleiding van hoogbegaafde leerlingen. - maatregelen te treffen in het kader van de deskundigheidsbevordering van zowel onderwijsgevenden als onderwijsondersteuners.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1987-1988, 20 615, nr. 2
2
3. W a t gebeurt er al aan praktische activiteiten In de afgelopen jaren is incidenteel en op beperkte schaal een aantal activiteiten ondernomen, die in de meeste gevallen met extra subsidie van de rijksoverheid mogelijk werden gemaakt: 3 . 1 . On twikkelwerk a. In 1986 is een project gestart bij de schoolbegeleidingsdienst Midden Holland en Rijnstreek te Gouda. Dit project heeft als doel een systematisering tot stand te brengen van manifest en latent aanwezige mogelijkheden in het basisonderwijs om hoogbegaafde leerlingen beter tot hun recht te laten komen. Men hanteert de volgende opzet: - signalering: opsporen van hoogbegaafde leerlingen; - diagnostisering: registratie en analyse van de mogelijkheden om in onderwijs aan de behoeften van deze leerlingen tegemoet te komen; - begeleiding: inspelen op mogelijkheden door aanvulling en verrijking op klasse- en eventueel schoolniveau; - evaluatie: nagaan wat de effecten van de aanpak en de begeleiding zijn. Er wordt bij dit project nadrukkelijk gewerkt vanuit de gedachte dat de «filosofie» van de basisschool dat wil zeggen: de doorgaande lijn, differentiatie en individualisering op zich voldoende kan worden geacht om ook te voorzien in de opvang van hoogbegaafde leerlingen. Aan het project doen vier basisscholen mee. De looptijd is tot 1 januari 1990. De resultaten van het project zullen door middel van een publikatie - in de vorm van een «invoeringsprogramma» - voor het gehele onderwijs beschikbaar worden gesteld. b. Sinds 1985 ontvangt het Stedelijk Gymnasium Nijmegen een subsidie ten behoeve van een schoolproject gericht op identificatie en het aanbieden van bijzondere programma-onderdelen aan individuele leerlingen. In Uitleg vierde jaargang nr. 13 van 18 mei jl. is over de resultaten van dit project gepubliceerd. 3.2. Informatie en voorlichting a. Aan de Katholieke Universiteit Nijmegen is in 1987 subsidie verleend ten behoeve van onder meer voorlichting (instructiefilms) over hoogbegaafde leerlingen in het onderwijs. De eerste resultaten zijn dit jaar beschikbaar gekomen. b. Aan de Rijksuniversiteit Utrecht is in 1987 subsidie verleend voor de organisatie van een symposium ter gelegenheid van de oprichting van een Europese vereniging van deskundigen op het terrein van hoogbegaafden in het onderwijs. c. verder werd incidenteel subsidie verleend om wetenschappelijke contacten op internationaal niveau mogelijk te maken. Door de beide universiteiten werden publikaties verzorgd in tijdschriften en boeken; hier wordt volstaan met het vermelden van een door prof. Mönks geschreven hoofdstuk voor het Handboek Basisonderwijs. Dit hoofdstuk verscheen eveneens als artikel in het maandblad School in maart 1987. Daarin komen aan de orde: - een definitie van hoogbegaafdheid - de middelen die een school ten dienste staan
Tweede Kamer, vergaderjaar 1987-1988, 20 615, nr. 2
3
- twee praktijkgevallen - concrete middelen door de school zelf te hanteren 4. Kader voor beleidsperspectieven 4.1.
Uitgangspunten
1. Mede op basis van de uitkomsten van onderzoek kan worden gesteld dat methoden en hulpmiddelen voor het onderwijs aan hoogbegaafde leerlingen in Nederland moeten worden gezocht die binnen het reguliere onderwijs toepasbaar zijn. Voorzieningen in de vorm van aparte scholen of klassen (de zogenaamde verrijkingsklassen) hebben weliswaar als voordeel dat geconcentreerd extra aandacht aan leerlingen kan worden besteed, maar het brengt leerlingen in een ongewenste sociale uitzonderingspositie. Mede om die reden dienen oplossingen dan ook eerder gezocht te worden in verrijking en verdieping van het onderwijsaanbod in de klas dan in versnelling waardoor een leerling zich psychologisch te ver verwijdert van zijn leeftijdgenoten. Overigens moet hierbij worden vermeld dat bij in het buitenland reeds toegepaste programma's de ervaring heeft geleerd dat alleen verrijking meestal onvoldoende is, en dat verrijking en versnelling nauwelijks los van elkaar kunnen worden gezien. Bij verrijkings- en verdiepingsmateriaal denk ik vooral aan leermateriaal dat meer zelfstandig en explorerend werken van deze leerlingen mogelijk maakt. 2. Bij het treffen van maatregelen zal zowel aan het basisonderwijs als aan het voortgezet onderwijs aandacht worden besteed. Er zal evenwel enige nadruk op het basisonderwijs liggen. Mijn eerste overweging daarbij is dat vooral vroegtijdige herkenning en aanpak essentieel is. Het voortgezet onderwijs zelf biedt bovendien door zijn categorische structuur mogelijkheden om te differentiëren bij het kiezen van een school (type). Dit betekent overigens niet dat er in het geheel geen maatregelen op schoolniveau voor scholen voor voortgezet onderwijs zouden kunnen worden genomen. Ik denk daarbij aan maatregelen gericht op het voorkomen van een verkeerde school- en beroepskeuze en maatregelen die de mogelijkheden voor interne differentiatie op schoolniveau vergroten. Voor de goede orde hecht ik er aan te vermelden dat een keuze voor het basisonderwijs niet betekent dat er naar mijn mening specifieke maatregelen in (de structuur van) het basisonderwijs moeten worden nagestreefd. 4.2. Voorgenomen beleidsanalytische
maatregelen
Gegeven het feit dat er thans nog sprake is van een hiaat tussen de resultaten van onderzoek en de onderwijspraktijk, zal op korte termijn aansluitend op de ad 2 onder g op basis van de resultaten van onderzoek geformuleerde beleidsaanbevelingen een praktisch gericht ontwikkelingsen implementatieanalyse beginnen. Deze analyse zou moeten resulteren in het vinden van oplossingen om te komen tot: - praktische begeleidingsmodellen ten behoeve van de didactiek en aanpak van onderwijs aan (hoog)begaafde leerlingen. - door docenten te gebruiken begeleidings- en instructiemateriaal ten behoeve van remediering op schoolniveau. - (aanvullend) verrijkend en verdiepend materiaal in relatie tot bestaand materiaal. - voorlichtingsmateriaal. Ik heb prof. Mönks en prof. Span verzocht een projectplan op te stellen dat voortbouwt op de onder hun leiding uitgevoerde onderzoeken
Tweede Kamer vergaderjaar 1987-1988, 20 615, nr. 2
4
en aansluit op de onderwijspraktijk. Met het oog hierop zullen de bijdragen van scholen en verzorgingsinstellingen deel moeten uitmaken van dit projectplan. Verder zal bezien worden in hoeverre dit plan deel kan uitmaken van grotere vernieuwingsprojecten als basisvorming en zorgverbreding. De activiteiten van landelijke verzorgingsinstellingen zullen zich ook moeten uitstrekken tot deskundigheidsbevordering van onderwijsgevenden, opleiders, nascholers en onderwijsbegeleiders. Deze laatste groep is vooral van belang vanwege de adviesfunctie (signalering en diagnosticering) die zij hebben naar onderwijsgevenden en ouders toe. Wat betreft de opzet valt bijv. te denken aan een nascholingscursus te ontwikkelen door universiteiten en Landelijke Pedagogische Centra en een postdoctorale cursus te ontwikkelen door een of meer universiteiten. Daarbij zal ik ook aandacht schenken aan internationale ontwikkelingen. De deskundigheidsbevordering van instellingen voor school- en beroepskeuze voor hoogbegaafde leerlingen in het voortgezet onderwijs zal plaatsvinden in een project te bekostigen op basis van de Rijksregeling subsidiëring beroepskeuze-instellingen. 4.3. Budgettaire
situatie
In 1988 en 1989 is voor het onder leiding van prof. Mönks en prof. Span uit te voeren projectplan f 200 000 op jaarbasis beschikbaar. De activiteiten van de landelijke verzorgingsinstellingen zullen conform de bepalingen van de Wet op de Onderwijsverzorging moeten plaatsvinden binnen het thans beschikbare budget voor die instellingen op de rijksbegroting. Over het financiële kader na 1989 zal ik me nog nader beraden.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1987-1988, 20 615, nr. 2
5
Beperkte literatuurlijst bij beleidsnotitie inzake het onderwijs aan hoogbegaafde leerlingen. 1. Jansen Schoonhoven A. e.a. (1986) Een verkennend onderzoek naar het onderkennen en onderwijzen van hoogbegaafde leerlingen in de eerste fase van het voortgezet onderwijs. Deel I 2. Jansen Schoonhoven A. e.a. (1987) Een verkennend onderzoek naar het onderkennen en onderwijzen van hoogbegaafde leerlingen in het voortgezet onderwijs. Deel II. 3. Boxtel, H. W. van e.a. (1986) De identificatie van begaafde leerlingen in het voortgezet onderwijs en een beschrijving van hun situatie. Eindrapport deel I en II 4. Mönks, F. J. & Span P. (1985) Hoogbegaafden in de samenleving 5. Boxtel, H. W. van e.a. (1987) Voorstudie hoogbegaafden in het basisonderwijs Deelrapport I en II 6. Dijk, W. van en Span, P. (1987) De opvang van hoogbegaafde leerlingen; een gevalsstudie
Tweede Kamer, vergaderjaar 1987-1988, 20 615, nr. 2
6