Tweede Kamer der Staten-Generaal
2
Zitting 1981
16576
Recente verontreinigingsproblemen dioxine/Broek in Waterland
Nr. 2
VERSLAG VAN EEN MONDELING OVERLEG Vastgesteld 8 september 1981
Het vroegere stuk is gedrukt in de zitting 1980-1981
De vaste Commissie voor Milieuhygiëne 1 voerde op 25 maart 1981 mondeling overleg met de Ministers van Volksgezondheid en Milieuhygiëne en van Verkeer en Waterstaat over een op 18 december 1980 toegezonden notitie inzake de bodemverontreiniging door dioxine in Broek in Waterland (16 576, nr. 1). Het tweede deel van het overleg waaraan de Minister van Verkeer en Waterstaat niet deelnam wijdden de commissie en de Regering aan een gedachtenwisseling over algemene aspecten van bodemverontreiniging. De commissie heeft de eer van dit overleg als volgt verslag uitte brengen.
' Samenstelling: Van Leijenhorst (CDA), Epema-Brugman (PvdA), De Boois (PvdA), fg. voorzitter, Dees (VVD), Salomons (PvdA), Konings (PvdA), Van Houwelingen (CDA), Braams (VVD), Faber (CDA), Lambers-Hacquebard (D'66), Deetman (CDA), Tripels (VVD), Duinker (PvdA), Braks (CDA), P.M. Blauw (VVD), De Waart (PvdA), Tommei (D'66), Wolters (CDA), Ter Veer (D'66), Willems (PSP), Oomen-Ruijten (CDA).
1. Bodemverontreiniging in Broek in Waterland De heer Lansink (C.D.A.) merkte aan het begin van zijn betoog op, dat de recente gevallen van ernstige bodemverontreiniging eens te meer het bewijs leveren voor de stelling, dat een helder en effectief beleid, gebaseerd op een wet dringend noodzakelijk is. Hij drong aan op de spoedige indiening van de zg. Interimwet bodemsanering. De problemen inzake de bodemverontreiniging in Lekkerkerk vergelijkende met die in de Volgermeerpolder stelde dit lid, dat in vier opzichten het laatste vraagstuk van ernstiger aard is. De schaal, waarop de bodem is verontreinigd is vele malen groter, de bodem is in Broek in Waterland door dioxine vergiftigd, tot voor kort vonden nog vuilstorten in de Volgermeerpolder plaats terwijl ten slotte sprake is van een geheel ander bestuurlijk kader waarbinnen de problemen zich voordoen en moeten worden opgelost. Kunnen de bewindslieden overigens al inzicht geven in de vraag op welk bestuurlijk niveau initiatieven zullen worden ontplooid ter oplossing van de gerezen problemen? Gelet op het feit, dat de notitie niet meer geheel op de actuele situatie aansloot vroeg de heer Lansink of de Minister van Volksgezondheid en Milieuhygiëne de commissie omtrent de meest recente stand van zaken zou kunnen informeren. Willen de bewindslieden een reactie geven op de aanbevelingen van het inmiddels verschenen interimrapport van de gemeente Amsterdam? Zijn reeds opdrachten verstrekt tot het doen van onderzoek naar de aanwezigheid van dioxine en naar de gevolgen daarvan voor het milieu? De vraag die dit lid vervolgens aan de bewindslieden voorlegde was of zal worden gekozen voor een totale, grondige opruiming van alle door dioxine verontreinigde grond of dat de voorkeur uit gaat naar het zg. lepelplan. Kan
Tweede Kamerzitting 1981, 16576, nr. 2
1
inzicht worden gegeven in de kosten van elk van beide methoden? Zo ja, is ook reeds duidelijk op welke wijze de financiering van die kosten zal plaatsvinden? Een aspect waaraan de heer Lansink ook aandacht wilde besteden was de angst, die onder de bevolking was gaan leven sinds het bekend worden van de gifvondsten in de Volgermeerpolder. Met de opmerkingen die de Minister daarover in de notitie had gemaakt kon hij zich verenigen. Wel zou hij de bewindslieden willen vragen of niet zou moeten worden gestreefd naar een betere voorlichting aan de bewoners van het gebied rondom de verontreinigde lokatie. Vooral aan medische aspecten zou veel aandacht moeten worden besteed. De heer Lansink voegde daaraan toe, dat een bevolkingsonderzoek, indien daartoe de wens zou worden geuit, zou moeten worden gehouden. Ook vroeg de heer Lansink of de Minister van Volksgezondheid en Milieuhygiëne iets meer zou willen meedelen over de risico's van de verontreiniging voor de gezondheid van de mens. Hij achtte dit van belang omdat met cijfers en gegevens alleen men de heersende ongezondheid onder de bevolking rond de Volgermeerpolder niet kan wegnemen. Het aan het woord zijnde lid zou van de Ministers ten slotte willen vernemen of bij het bezien van mogelijke oplossingen van de verontreinigingen van de bodem in Broek in Waterland ook de belangen van de veehouderij rond de stortplaats voldoende in het oog worden gehouden. De gezondheid van de veestapel achtte hij daartoe te behoren. Met betrekking tot onderdeel 2 van de notitie, waarin op enkele aspecten van dioxine wordt ingegaan merkte de heer Lansink op een voortzetting van het onderzoek naar de mutageniteit en de carcinogeniteit van dioxine op hoge prijs te stellen. Mevrouw «rijnen (V.V.D.) zei van mening te zijn dat een vrij lange tijd is verstreken tussen het moment, waarop de bodemverontreiniging in de Volgermeerpolder werd ontdekt en het tijdstip waarop over één en ander mededelingen naar buiten werden gebracht. Veel gegevens kwamen pas aan het licht na langdurig aandringen van bewoners- en actiegroepen. Mevrouw Krijnen achtte het zinvol indien de Regering zich eens zou beraden op welke wijze de verschillende overheden en het bedrijfsleven zouden moeten optreden in voorkomende gevallen op dat het publiek op verantwoorde wijze wordt geïnformeerd. Het aan het woord zijnde lid verklaarde de rol die de gemeente Amsterdam in de gebeurtenissen rond de verontreiniging van de Volgermeerpolder had gespeeld uit de omstandigheid, dat die gemeente op korte termijn geen oplossing zag voor haar afvalverwerking. Deelt de Minister deze mening? Ingaande op het interimrapport van de gemeente Amsterdam vroeg mevrouw Krijnen of de daarin opgenomen zes conclusies/aanbevelingen zijn overgenomen door het gemeentebestuur van Amsterdam. Uit de haar ter beschikking staande gegevens had het aan het woord zijnde lid de conclusie getrokken, dat een medisch bevolkingsonderzoek niet strikt noodzakelijk is. Is de Minister van Volksgezondheid en Milieuhygiëne het met die conclusie eens? Terugkerende naar de inhoud van het genoemde interimrapport vroeg mevrouw Krijnen wie, bij uitvoering van de zes aanbevelingen, verantwoordelijkheid voor die uitvoering zou moeten dragen. Hoe is het ter zake met de juridische aansprakelijkheid gesteld? Op welke wijze dienen de kosten verbonden aan de noodzakelijke opruiming te worden gefinancierd? Is de centrale overheid bereid een deel in de kosten bij te dragen? Wat mag in dit opzicht van de gemeente Amsterdam worden verwacht? Verwijzende naar het interimrapport dient, zo vervolgde hetzelfde lid, te worden geconstateerd, dat twee soorten oplossingen zich aandienen: een korte- en een iange-termijnoplossing. Bij de korte-termijnoplossing, het waterstaatkundig afsluiten van de Volgermeerpolder, doet zich het probleem voor van de grondwaterbeweging. In het interimrapport wordt daarvoor geen oplossing genoemd.
Tweede Kamer, zitting 1981,16 576, nr. 2
2
Kunnen de bewindslieden daarover inlichtingen geven? De lange-termijnoplossing die het meest effectief zou zijn, opruiming van de gehele stortplaats, kreeg, zo constateerde mevrouw Krijnen, in het rapport nauwelijks aandacht. Hoe oordelen de Ministers over deze oplossing en wat vinden zij van het zg. lepelplan? Meer informatie zou mevrouw Krijnen gaarne ontvangen omtrent de voornemens van de gemeente Amsterdam ter zake van het vinden van een oplossing voor het probleem van de afvalverwerking. Heeft de centrale overheid daarbij tevens invloed? Mevrouw Wessel-Tuinstra (D'66), optredend als plaatsvervangster van het lid der commissie mevrouw Lambers-Hacquebard, betreurde het, dat de bewindslieden geen aanvulling op de notitie van 18 december 1980 hadden toegezonden. Een aantal vragen had door zo'n aanvulling wellicht voorkomen kunnen worden. Mevrouw Wessel merkte op dat aan de neiging tot bagatelliseren van de gevolgen van de geconstateerde bodemverontreiniging in de Volgermeerpolder niet zou moeten worden toegegeven. De passage in de notitie waarin werd gesteld «dat de gezondheid van de mens .... in werkelijkheid minder wordt bedreigd dan door betrokkenen wordt verondersteld» achtte zij voorbarig. Ook de schade die aan de geestelijke volksgezondheid wordt toegebracht mag niet worden onderschat, aldus hetzelfde lid. Waar in het verleden door de industrie te lang werd gestort om redenen van financiële aard zei mevrouw Wessel het thans van groot belang te vinden dat op korte termijn duidelijkheid wordt geschapen over de financiering en de omvang van de kosten, die aan het opruimen van de verontreinigde grond zijn verbonden. Het aan het woord zijnde lid merkte vervolgens op, dat de door ambtenaren van de gemeente Amsterdam te ontwikkelen alternatieven voor oplossingen van de bodemverontreiniging niet gekozen zullen mogen worden op grond van financiële overwegingen. Zij achtte het daarom wenselijker, dat het onderzoek naar mogelijke alternatieven door een onafhankelijk en extern bureau zou worden ingesteld. Op bestuurlijk niveau zouden vervolgens de financiële aspecten afgewogen kunnen worden. Met betrekking tot de positie van de omwonenden van de Volgermeerpolder vroeg mevrouw Wessel of zij zijn ingelicht over de aard en de omvang van de verontreiniging en over de wijze, waarop de meest acute dreiging wordt weggenomen (het verwijderen van de vaten dioxine). Mevrouw Wessel zou ook enige opheldering wensen te verkrijgen over de vraag van de juridische aansprakelijkheid voor de geconstateerde bodemverontreiniging. Ten aanzien van het opsporings- en vervolgingsbeleid vroeg dit lid of door de Regering afspraken met het openbaar ministerie zijn gemaakt. Zo ja, welk beleid wordt hier voorgestaan? Tot slot vroeg zij of de bewindslieden meer zouden willen meedelen over de rol die de Milieuinspectie en de Inspectie voor de Volksgezondheid hebben gespeeld in het onderhavige geval van bodemverontreiniging. Mevrouw De Boois (P.v.d.A.) was eveneens van mening dat op nogal trage wijze werd gereageerd nadat de bodemverontreiniging in de Volgermeerpolder werd ontdekt. Door de verschillende overheden had naar haar oordeel alerter moeten worden opgetreden. Kennelijk hebben de verschillende actiegroepen nog een belangrijke taak. De gemeente Amsterdam heeft zich, zo oordeelde dit lid voorts, nogal terughoudend opgesteld. Het gemeentebestuur zou er goed aan gedaan hebben eerder te voorzien in een verantwoorde verwerkingsmethode van het afval van de stad, ook indien daaraan aanzienlijke financiële gevolgen zouden zijn verbonden. Van de beide Ministers zou mevrouw De Boois gaarne vernemen hoe hun beider verantwoordelijkheden met betrekking tot het vraagstuk van de Volgermeerpolder waren afgebakend. Hoe verhouden deze verantwoordelijkheden zich tot die van de gemeente Amsterdam?
Tweede Kamerzitting 1981, 16576, nr. 2
3
Het aan het woord zijnde lid had uit haar gemelde gegevens de indruk gekregen, dat het op last van het Rijksinstituut voor de Volksgezondheid uitgevoerde onderzoek niet in alle opzichten zorgvuldig had plaatsgevonden. Op de wijze van bemonstering was klaarblijkelijk nogal wat kritiek ontstaan. Wil de Minister van Volksgezondheid en Milieuhygiëne zijn visie op de gehanteerde werkwijze geven? Onder wiens verantwoordelijkheid worden verdere onderzoeken gehouden? Uit een rapport betreffende de analyses van de gezondheidsrisico's blijkt, zo vervolgde hetzelfde lid, dat er op dit moment geen reden voor ongerustheid voor de gezondheid van bewoners van het verontreinigde gebied bestaat. Het rapport is echter een wat kille en afstandelijke analyse, die de ongerustheid onder de betrokkenen niet wegneemt. Hoe denken de Ministers daar over? Mevrouw De Boois zou van de Minister van Volksgezondheid en Milieuhygiëne gaarne willen vernemen wanneer zijn standpunt op het interimrapport van de gemeente Amsterdam mag worden verwacht. Kan de Minister al meedelen aan welke aanbevelingen hij uitvoering zal geven? Het aan het woord zijnde lid sloot zich aan bij reeds gestelde vragen over de financiële verantwoordelijkheid van o.a. de industrie. Zij voegde toe teleurgesteld te zijn over de mate waarin de vervuilende industrie bereid was geweest mee te werken aan de opheldering van de feiten rond de verontreiniging van de Volgermeerpolder. De Minister van Verkeer en Waterstaat ging allereerst in op de waterstaatkundige situatie van het gebied in en rond Broek in Waterland. Het gaat om een plassengebied dat is ontstaan als gevolg van uitvening. In 1957 werd door het Hoogheemraadschap Waterland de waterstand in de veenderij Zunderdorp verhoogd tot het peil van Waterland. Door deze verhoging kwam de toen reeds in gebruik zijnde stortplaats in open verbinding met het omringende gebied. Door middel van een in 1980 aangebrachte inlaatduiker wordt het gebied in drogere perioden «doorgespoeld». Toen de ernstige verontreiniging door dioxine van de Volgermeerpolder aan het licht kwam werd deze doorspoeling onmiddellijk gestaakt. Gezien de vrij korte periode waarin doorspoeling van het gebied plaatsvond mag op goede gronden worden aangenomen, dat geen grootschalige verspreiding van giftige stoffen in het gebied heeft plaatsgevonden. Wel dient te worden bedacht dat via de afvoer van neerslag schadelijke stoffen kunnen zijn verspreid. De betrokkenheid van het Ministerie van Verkeer en Waterstaat speelt zich af, zo vervolgde de bewindsman, binnen het kader van de uitvoering van de Wet verontreiniging oppervlaktewateren. Deze betrokkenheid is echter niet erg direct te noemen omdat het feitelijk beheer in het betrokken gebied wordt uitgevoerd door het Hoogheemraadschap van de Uitwaterende Sluizen in Kennemerland en Westfriesland. Het beleid dat wordt gevoerd om verontreiniging van water, zoals thans geconstateerd in de Volgermeerpolder tegen te gaan is in eerste instantie gericht op het bestrijden van de verontreiniging bij de bron. Daarnaast wordt getracht de verspreiding van de verontreiniging zoveel mogelijk tegen te gaan. Op 13 februari 1981 werd daarom de stortplaats in waterhuishoudkundig opzicht afgesloten waardoor de vuilstort in de Volgermeerpolder moest worden gestaakt. De open delen van de stortplaats zijn daarna afgedekt. Door een extra gemaal wordt het overtollige water van het agrarisch gedeelte van de Volgermeerpolder rechtstreeks op de waterlandse boezem gebracht, waardoor verdunning rond de stortplaats wordt tegengegaan. Een onderzoek werd ingesteld naar mogelijke verspreiding van verontreinigd slib rondom de vuilstortplaats, die veroorzaakt zou kunnen worden door ondergrondse waterbewegingen. Voorts werd nagegaan of verontreinigde watergangen moeten worden uitgebaggerd. De specie die daarbij zal worden opgebaggerd zal moeten worden teruggebracht naar de vuilstortplaats. In het kader van te treffen maatregelen voor de langere termijn worden thans onderzoekopdrachten geformuleerd met het oog op het in het Volgermeerpolder af te voeren verontreinigde oppervlaktewater.
Tweede Kamer, zitting 1981, 16 576, nr. 2
4
De Minister van Volksgezondheid en Milieuhygiëne merkte op, dat in bestuurlijk opzicht de initiatieven tot de aanpak van de bodemverontreinigingsproblemen in Broek in Waterland thans aan de provincie Noord-Holland zijn. Dit bestuursorgaan dient coördinerend en initiërend op te treden. Na overleg is besloten tot het instellen van een werkgroep «sanering Volgermeer» onder voorzitterschap van de provincie Noord-Holland. De gemeente Amsterdam is bestuurlijk verantwoordelijk voor de ontwikkeling van een door de werkgroep op te stellen saneringsprogramma en voor het nemen van maatregelen. Indien door de leden van de commissie wordt gesproken van de nogal afstandelijke opstelling door het Ministerie van Volksgezondheid en Milieuhygiëne dan is de reden daarvoor, zo deelde de Minister mee, dat de Regering van mening is, dat in gevallen van verontreiniging van de bodem, zoals die zich in Broek in Waterland en eerder in Lekkerkerk hebben voorgedaan, de eerste bestuurlijke verantwoordelijkheid bij de lagere overheden dient te liggen. De bewindsman verwees in dit verband naar een door hem op 24 juni 1980 aan de commissie gezonden brief waarin hij de procedure schetste zoals die in gevallen van bodemverontreiniging naar zijn oordeel moet worden gevolgd. Hij voegde daaraan toe dat in het onderhavige geval door de Regionale inspectie voor de Milieuhygiëne reeds op 25 augustus en op 9 september 1980 bij de gemeente Amsterdam schriftelijk op het treffen van maatregelen werd aangedrongen. Het Rijksinstituut voor de Volksgezondheid werd op verzoek van de regionale Inspecteur voor de Milieuhygiëne en de gemeente Amsterdam belast met een onderzoek naar aard en omvang der verontreinigingen. Met mevrouw De Boois was de Minister het eens dat de onderzoeken zoveel mogelijk aan de hand van gestandaardiseerde methodieken en met verantwoorde technieken moeten worden uitgevoerd. Wat betreft de verstrekking van informatie naar buiten deelde de Minister mee dat was gekozen voor een terughoudende opstelling. Daarbij was wel uitgegaan van de stelling dat de informatie die gegeven wordt zo volledig mogelijk dient te zijn, opdat niet van bestuurders in een latere fase nadere uitleg van reeds eerder bekende gegevens kan worden verlangd. De aard van de verstrekte gegevens dient zodanig te zijn, zo vervolgde de Minister, dat niet onnodig angstgevoelens onder de betrokkenen worden gewekt. Ziende naar de gebeurtenissen in Lekkerkerk en de toen gehanteerde procedures dient te worden vastgehouden aan de regel dat de informatie door het laagste bestuursniveau wordt verschaft. De gemeente is daartoe, desgewenst met assistentie van het departement dus het geëigende orgaan. Indien, zoals in het geval van de Volgermeerpolder verscheidene bestuursorganen bij de problematiek zijn betrokken, dient in het algemeen vroegtijdig overleg te worden gepleegd over de vraag tot wiens taak de informatievoorziening zal behoren. In het onderhavige geval achtte de gemeente Broek in Waterland zich niet competent voor deze taak, de informatieverstrekking vond daarom plaats door de gemeente Amsterdam. Ingaande op de recente ontwikkelingen rond het vraagstuk van de verontreinigde Volgermeerpolder verwees de bewindsman naar zijn mededelingen omtrent een nieuw in te stellen werkgroep onder voorzitterschap van de provincie Noord-Holland. Voorts zal op korte termijn een opdracht worden gegeven aan een terzake kundig bureau om de verschillende alternatieven voor de sanering van de Volgermeerpolder verder uit te werken en technisch, financieel en milieuhygiënisch te waarderen. Bij voorbaat wordt dus zeker niet naar de goedkoopste saneringsmogelijkheid gekeken; alle mogelijkheden worden getoetst aan de genoemde criteria. In het kader van het z.g. lepelplan zijn tot nu toe ± 300 aan de oppervlakte gelegen vaten verwijderd. Ze worden met de aanklevende grond tijdelijk in met glasvezel versterkte plastic zakken opgeslagen in vloeistofdichte containers. In de nabijheid van de opruimwerkzaamheden wordt de lucht regelmatig onderzocht, terwijl ook het waswater van de beschermende kleding van de betrokken werknemers dagelijks wordt geanalyseerd. Tot nu toe zijn daarbij geen ontoelaatbaar hoge concentraties gemeten. Naar verwachting moeten ± 800
Tweede Kamer, zitting 1981, 16576, nr. 2
5
vaten worden verwijderd, zo voegde de Minister nog toe. Naast de onmiddellijke stopzetting van de vuilstort worden de plaatsen waar geen chemische verontreinigingen zijn aangetroffen, afgedekt met half verteerd huisvuil. Ten aanzien van de risico's voor de gezondheid van de omwonenden van de vuilstortplaats in de Volgermeerpolder deelde de Minister mee, dat recente gegevens de conclusie wettigen, dat voor betrokkenen ten gevolge van de verontreiniging geen hogere risico's gelden dan voor ieder ander in Nederland. Op het gemeentebestuur van Broek in Waterland wordt veel druk uitgeoefend een bevolkingsonderzoek te doen plaatsvinden. Van de zijde van het departement zal in de tweede helft van 1981 een standpunt worden ingenomen ten aanzien van de vraag of, en zo ja hoe, bij milieu-incidenten bevolkingsonderzoeken dienen te worden gehouden. Reeds nu kan worden gesteld, dat de opvatting is, dat zo'n onderzoek slechts dan zinvol en verantwoord is indien redelijkerwijs mag worden aangenomen dat het incident bepaalde specifieke medische gevolgen kan hebben gehad. Een bevolkingsonderzoek in Broek in Waterland zou moeten worden gericht op de aanwezigheid van toxische stoffen in het lichaamsvet. De betrokkenen zullen op basis van vrijwilligheid aan het onderzoek moeten deelnemen. Op het vlak van de geestelijke volksgezondheid is door de gemeente Broek in Waterland aan de betrokken inwoners meegedeeld dat de mogelijkheid tot een persoonlijk gesprek over medische, financiële en andere problemen kan worden aangevraagd. Ingaande op de problematiek van de drinkwatervoorziening rond de verontreinigde stortplaats deelde de Minister mee, dat de rond deze stortplaats gelegen woningen binnenkort zullen worden aangesloten op de asbestcementleiding van het provinciale waterleidingbedrijf. De gevolgen van de verontreiniging voor de recreatie zijn niet nadelig te noemen, zo vervolgde de Minister. De Inspectie van de Volksgezondheid staat op het standpunt, dat polderwater geen zwemwater is. Ook bij incidenteel contact met het oppervlaktewater bestaan geen risico's. De recreatievaart kan ongehinderd plaatsvinden. Volledigheidshalve zal het RIV het in augustus 1980 uitgevoerde onderzoek op een aantal plaatsen herhalen. Met betrekking tot de aanbevelingen in het interimrapport van de gemeente Amsterdam deelde de bewindsman de commissie mee, dat een aantal slibmonsters naar Italië is gezonden om te worden onderzocht. Voorts zei de Minister grote waarde te hechten aan verder onderzoek van het verontreinigde gebied, met name waar het de grondwaterproblematiek betreft. De uitkomsten van dit onderzoek hangen nl. nauw samen met de keuze van de methoden om tot een oplossing van de vraagstukken te komen. Gekozen kan worden voor het in zijn geheel opruimen van de verontreinigingen, dan wel voor het isoleren van het verontreinigde gebied. Wanneer de voorkeur naar het isoleren van het gebied zou uitgaan, moet volstrekte zekerheid zijn verkregen over de vraag of, gelet op de bodemstructuur, verdere verticale verspreiding van de verontreiniging niet zal plaatsvinden. Op basis van de thans bekende gegevens - een bodemstructuur van zand- en kleilagen die een lage inzijgsnelheid van het water met zich meebrengt - en op grond van proefboringen, alsmede op grond van het feit, dat onder de huisvuillaag tot nu toe geen verticaal transport van chloorbenzenen kon worden geconstateerd, lijkt de keuze voor het in eerste instantie - nader onderzoek dient plaats te vinden - isoleren van het gebied gerechtvaardigd. Ook indien later toch zou worden gekozen voor een totale opruiming van de verontreinigde grond dient men nu te bedenken, dat dit een zodanig gigantische operatie zou zijn, dat zou kunnen moeten worden besloten tot een gefaseerde uitvoering daarvan, die zonder een voorlopige voorziening in de vorm van isolering van het gebied niet zou kunnen plaatsvinden. Op enkele verspreide vragen van de leden der commissie ingaande merkte de Minister op, dat een in februari 1981 verschenen rapport van de Keuringsdienst van Waren van de gemeente Amsterdam de uitkomsten van een onderzoek naar een groot aantal agrarische produkten uit het betrokken ge-
Tweede Kamer, zitting 1981, 16 576, nr. 2
6
bied bevat. Ten aanzien van de onderzochte produkten, melk, groenten, fruit en geslacht vee, waren de uitkomsten van dien aard dat noch bij de boeren, noch bij de consument bezorgdheid behoeft te bestaan over de schadelijkheid van de genoemde produkten. Het vraagstuk van de juridische aansprakelijkheid noemde de Minister in het gegeven geval zeer moeilijk. Een groot aantal juridische vragen dient te worden opgelost alvorens men eventueel zou kunnen overgaan tot vervolging. De Minister deelde in dit verband mee, dat de officier van justitie te Amsterdam, door de Vereniging tot behoud van Waterland gevraagd een onderzoek in te stellen naar de strafrechtelijke aspecten van het Volgermeervraagstuk, die vereniging bij brief van 11 maart meedeelde geen aanleiding te zien tot het instellen van een strafrechtelijke vervolging onder andere op basis van verjaring, de ontplooide bestuurlijke activiteiten en de recente sluiting van de stortplaats. De Minister vervolgde zijn betoog met de stelling, dat die chemische bedrijven, die op enigerlei wijze iets te maken hebben met gevallen van bodemverontreiniging in Nederland, er goed aan zouden doen gegevens over die betrokkenheid onmiddellijk ter kennis te brengen van de Regering. Dit zou bijdragen aan de verbetering van de beeldvorming van die industriële tak in Nederland. Overigens voegde de Minister hieraan toe dit geheel loste zien van het vraagstuk van de juridische aansprakelijkheid voor geconstateerde gevallen van bodemverontreiniging. Omtrent de medewerking van de chemische industrie bij de opsporing van gevallen van bodemverontreiniging zijn gesprekken gaande met vertegenwoordigers van de Vereniging van de Nederlandse Chemische Industrie. Ten aanzien van het probleem van de gemeente Amsterdam wat betreft haar afvalverwerking zei de Minister geen oordeel te willen uitspreken over de vraag in hoeverre de moeizame pogingen van die gemeente om hiervoor een oplossing te vinden gevolgen hebben gehad voor de trage aanpak van het probleem van de Volgermeerpolder. Inmiddels is in het kader van de Afvalstoffenwet de voor provinciale afvalstoffenplannen verantwoordelijke instantie, i.d. de provincie Noord-Holland, op haar verantwoordelijkheid gewezen. Overigens, zo voegde de bewindsman toe, is het onbruikbaar worden van de Volgermeerpolder voor de gemeente Amsterdam niet als een donderslag bij heldere hemel kunnen komen. De stortplaats voldeed reeds enige tijd niet meer aan de eisen en zou binnen ± 2 jaar toch gesloten moeten worden. De omvang van het vraagstuk toont, zo merkte de Minister ten slotte op, nog eens aan, dat de maatschappij de kosten van afvalverwijdering nog steeds niet als een wettelijke kostenpost wenst aan te merken. 2. Algemene aspecten van de bodemverontreinigingsproblematiek Mevrouw Epema-Brugman (P.v.d.A.) vroeg de Minister van Volksgezondheid en Milieuhygiëne of de inventarisatie van vuilstortplaatsen, die de provincies op verzoek van de Minister zouden opstellen, reeds voor publikatie vatbaar was. Wordt de Kamer van deze inventarisatie volledig op de hoogte gesteld? Welke zijn de 15 meest giftige stortplaatsen, waarover in publikaties steeds wordt gesproken? Hoe staat het voorts met de 350 gevallen, die «ernstig» worden genoemd? Is bij de inventarisatie tevens aandacht besteed aan illegale stortplaatsen en aan verontreinigde bedrijfsterreinen? Wordt daarin een onderscheid aangebracht? Wil de Minister ook nadere mededelingen doen over het sterk verontreinigde bedrijfsterrein van EMK in Krimpen a/d IJssel? Welke gedachten heeft de Minister inmiddels ten aanzien van de feitelijke uitvoering van de sanering? Krijgen de provincies hier inderdaad de stimulerende taak die de Minister eerder memoreerde? Dient niet de centrale overheid in zeer ernstige gevallen zelf coördinerend en initiërend op te treden? Ten aanzien van de verstrekking van informatie in gevallen van bodemverontreiniging zei mevrouw Epema zich gevallen te kunnen voorstellen, waarin de gemeente niet de aangewezen instantie is deze taak op zich te nemen,
Tweede Kamer, zitting 1981, 16576, nr. 2
7
o m d a t d o o r de gebeurtenissen het v e r t r o u w e n in het gemeentebestuur is geschaad. Zou de p r o v i n c i e , ook gelet op de aanwezige deskundigheid en mankracht, niet eerder en beter tot deze taak gekwalificeerd zijn? De heer Lansink (C.D.A.) zei het, vooral gelet o p de informatieverschaffing aan betrokkenen, beter te hebben g e v o n d e n , indien de Minister over de zaak Broek in W a t e r l a n d de c o m m i s s i e nog kort voor dit overleg schriftelijk zou h e b b e n g e ï n f o r m e e r d over de stand van zaken. Voorts, nog kort terugkerende naar de gebeurtenissen r o n d de V o l g e r m e e r p o l d e r , v r o e g dit lid de Minister of met het o o g op de kenbaar gemaakte beleidsvoornemens een tijdplan is gemaakt. Ook zou de heer Lansink w i l l e n v e r n e m e n of over het doen n o u den v a n een bevolkingsonderzoek in Broek in W a t e r l a n d reeds een besluit w a s g e n o m e n . Zo ja, staat in alle gevallen de v r i j w i l l i g h e i d daarbij voorop? Dient deze vraag overigens in het algemeen niet eens onder de loupe genom e n te w o r d e n ? De keuze v o o r het in eerste instantie isoleren van het v e r o n t r e i n i g d e gebied in Broek in W a t e r l a n d , g e k o p p e l d aan verder onderzoek in de vraag of algehele o p r u i m i n g noodzakelijk is, v o n d de i n s t e m m i n g van dit lid. Met betrekking tot de grote p r o b l e m e n , die zich v o o r d o e n op het terrein van de juridische aansprakelijkheid, stelde de heer Lansink, dat dit niet zou m o g e n leiden t o t het negeren v a n het vraagstuk. Met betrekking tot enkele a l g e m e n e aspecten van de b o d e m v e r o n t r e i n i g i n g v r o e g het aan het w o o r d zijnde lid of meer inzicht kan w o r d e n gegeven in de kosten, die zijn v e r b o n d e n aan alle in Nederland te saneren lokaties. De in K r i m p e n a/d IJssel geconstateerde ernstige b o d e m v e r o n t r e i n i g i n g leidde h e m v e r v o l g e n s tot de vraag of v o o r dit geval o p n i e u w gekozen zou moeten w o r d e n voor een afzonderlijke benadering. Wil de Minister zijn visie daarover geven? De heer Lansink zei ten slotte van m e n i n g te zijn, dat de op zich zelf aanv a a r d b a r e stelling, dat de i n f o r m a t i e v o o r z i e n i n g de taak is van het laagste bestuurlijke o r g a a n , in de praktijk wel eens tot niet gewenste resultaten zou k u n n e n leiden. Naar zijn oordeel dient het doel, het verschaffen van zo volled i g en b e t r o u w b a a r m o g e l i j k e i n f o r m a t i e , v o o r o p te staan. M e v r o u w Krijnen (V.V.D.) t o o n d e zich v e r h e u g d over de wijze van aanpak v a n het vraagstuk van de V o l g e r m e e r p o l d e r . M a g uit het v o o r n e m e n een opdracht te geven aan een onafhankelijk bureau tot het instellen van een o n derzoek naar de m o g e l i j k h e i d het gehele gebied te isoleren w o r d e n opgemaakt, dat reeds nu g r o t e v o o r k e u r voor dit alternatief bestaat? W o r d t een t i j d p l a n v o o r een eventuele gefaseerde uitvoering van de integrale o p r u i m i n g opgesteld? Het aan het w o o r d zijnde lid zei de zorg van enkele andere leden der c o m missie te delen o m t r e n t het v e r t r o u w e n , dat de g e m e e n t e n dienen te hebben w a n n e e r zij de i n f o r m a t i e v e r s c h a f f i n g aan de burgers op zich n e m e n . Waaro m niet bij twijfel daarover deze taak in handen van de provincies gelegd? Gelet o p de u i t g a n g s p u n t e n van de Regering met betrekking tot aard en o m v a n g van de te verschaffen i n f o r m a t i e zei m e v r o u w Krijnen de tot nu toe aan de c o m m i s s i e verschafte gegevens daarvan een slecht voorbeeld te v i n d e n . M e v r o u w Wessel-Tuinstra (D'66) was van m e n i n g , dat veel a n t w o o r d e n v a n de b e w i n d s l i e d e n over de situatie in Broek in W a t e r l a n d w e i n i g verheld e r e n d w a r e n geweest. Zij zou gaarne inzicht krijgen in de verdere planning van de v o o r n e m e n s . Voorts zou zij nog gaarne v e r n e m e n of bij de afweging van de verschillende m e t h o d e n van aanpak van de v e r o n t r e i n i g i n g in de Volg e r m e e r p o l d e r het kostenaspect was m e e g e w o g e n . Zo ja, waartoe leidde die a f w e g i n g ? Zal bij de f i n a n c i e r i n g van de kosten door het Rijk een v o o r f i nancieringsregeling w o r d e n aangeboden aan g e m e e n t e n en provincies? M a g , zo v r o e g dit lid v o o r t s , gelet op de noodsituatie waarin de gemeente A m s t e r d a m met betrekking tot het a f v a l v e r w e r k i n g s p r o b l e e m verkeert, van de centrale overheid niet een meer leidende rol ter oplossing van dit vraagstuk w o r d e n verlangd?
T w e e d e Kamer, zitting 1981, 16576, nr. 2
8
Met betrekking tot de juridische aansprakelijkheid zei mevrouw Wessel te hebben verwacht, dat de bewindsman iets meer zou meedelen over de wijze waarop hij in dit complexe vraagstuk naar oplossingen streeft. Wil de Minister over zijn voornemens ter zake meer meedelen? Tot slot vroeg hetzelfde lid of de Minister met het treffen van maatregelen niet zou willen wachten tot het moment, waarop alle provinciale inventarisaties gereed zouden zijn. Reeds nu zou slagvaardig gereageerd moeten worden op de inmiddels bekend geworden, meest ernstige gevallen. De Minister van Volksgezondheid en Milieuhygiëne ging kort in op enkele nadere vragen over de problemen bij Broek in Waterland. Hij merkte op eerder gesteld te hebben, dat het isoleren van het gebied een maatregel is, waartoe reeds nu, zonder dat de aard en de wijze van de verdere aanpak vaststaan, zou kunnen worden besloten. De tijd die gemoeid is met het doen opstellen van een rapport over mogelijke alternatieve oplossingen zei de Ministerte schatten tussen een halfjaar en een jaar. Zodra aan de hand van dit rapport een programma van aanpak wordt ontworpen zal tegelijkertijd een tijdplan van de werkzaamheden tot stand moeten komen. Een besluit omtrent het houden van een bevolkingsonderzoek is nog niet genomen, zo vervolgde de Minister. Een dergelijk onderzoek is zeer kostbaar; daarnaast zou een betrouwbare referentiegroep moeten worden gevonden. In antwoord op een vraag betreffende de afvalverwerkingsproblematiek van de gemeente Amsterdam deelde de Minister mee eraan te hechten niet te treden in verantwoordelijkheden van lagere overheden. Zodra de centrale overheid echter tot de overtuiging zou geraken, dat het door lagere overheden gevoerde beleid niet het juiste is, zal zij binnen de wettelijke kaders trachten de haars inziens goede oplossing te bevorderen. In de praktijk betekent dit het verrichten van hand- en spandiensten aan de lagere overheden. De Minister merkte verder op van mening te zijn, dat het vinden van juridische oplossingen voor het vraagstuk van de aansprakelijkheid het treffen van feitelijke maatregelen niet in de weg mag staan. Ten aanzien van de financiële zijde van het vraagstuk zei de bewindsman niet te willen kiezen voor een stelsel van voorfinanciering. Meer in de rede ligt een stelsel van financiering met terugbetaling, zodra blijkt dat de kosten verhaalbaar zijn. De wijze van informatieverschaffing, ook die door de Regering, hangt samen met het feit, dat er sprake is van een besluitvormingsproces, dat nog niet is voltooid. Zolang nog niet vaststaat hoe de verschillende verantwoordelijkheden dienen te worden opgevat, is informatie daarover niet op verantwoorde wijze te geven. Aan het in april 1980 aan de provincies gedane verzoek inventarisaties van stortplaatsen in te zenden, is tot nu toe nog niet volledig gehoor gegeven. Niet zinvol is het al over te gaan tot publikatie van de wel beschikbare gegevens, zo oordeelde de Minister. Zo mogelijk zal in de maand mei het gehele pakket inventarisaties, voorzien van een inleidende brief van de Minister, aan de Kamer worden toegezonden. Mevrouw Epema-Brugman zei geen goedkeuring te kunnen hechten aan deze procedure. Indien wordt gewacht totdat alle inventarisaties gereed zijn wordt de kans op allerlei geruchten steeds groter. Het voeren van een verantwoord beleid wordt dan steeds moeilijker. De Minister zei zich hierover te willen beraden en de Commissie daarover nader te willen inlichten. Voorts, ingaande op de vraag door welk bestuursorgaan de verschaffing van informatie over gevallen van bodemverontreiniging dient te geschieden, zei de bewindsman van mening te blijven, dat hier in eerste instantie een taak is weggelegd voor de gemeenten. Het argument, dat het gemeentebestuur «boter op zijn hoofd heeft», kan evenzeer gelden voor de provincie, aldus de Minister.
Tweede Kamer, zitting 1981, 16 576, nr. 2
9
Het treffen van maatregelen zal niet afhankelijk zijn van de vraag of er sprake is van een illegale of legale stortplaats, zo antwoordde de Minister voorts op gestelde vragen. In de inventarisaties, die tot nu toe zijn toegezonden, zijn ook bedrijfsterreinen opgenomen. Over de verontreiniging van het EMK-terrein zal, zo voegde de Minister toe, op korte termijn een rapport verschijnen dat zorgvuldig zal worden bestudeerd. Vermeden zal worden dat onnodig paniek ontstaat. Het vraagstuk van het chemische afval, dat de verschillende overheden voor steeds grotere en verrassende problemen stelt, zal onderwerp uitmaken van studie door een onlangs ingestelde commissie, de zogenaamde commissie-Kolfschoten. De voorzitter van de commissie, De Boois De griffier van de commissie, Nieuwenhuizen
Tweede Kamerzitting 1981, 16576, nr. 2
10