Tweede Kamer der Staten-Generaal
Zitting 1981-1982
2
Rijksbegroting voor het jaar 1982
17100 Hoofdstuk XV Departement van Sociale Zaken en Werkgelegenheid
Nr 50
BRIEF VAN DE MINISTER VAN ECONOMISCHE ZAKEN Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal 's-Gravenhage, 24 mei 1982 In overeenstemming met de toezegging gedaan in de vergadering van 2 december 1981 van de Commissies voor Economische Zaken en voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid (zie 17 100 XV, nr. 11), doe ik u, mede namens mijn ambtgenoten van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, van Financiën en van Buitenlandse Zaken, het verslag van het Contactpunt toekomen. Hierin zijn het verloop van de gebeurtenissen naar aanleiding van de sluiting van de Fordvestiging in Amsterdam vervat, alsmede de activiteiten die het Contactpunt hierbij heeft ondernomen en de rapportage van een en ander aan de CIME te Parijs. De Minister van Economische Zaken, J. C. Terlouw
Tweede Kamer, zitting 1981-1982, 17 100 hoofdstuk XV, nr. 50
1
VERSLAG VAN DE BEHANDELING VAN DE ZAAK FORD DOOR HET CONTACTPUNT Geschiedenis op basis van gegevens aangedragen door partijen door het Contactpunt gehoord. Voor een juist inzicht in de voorliggende zaak is een groter aantal gegevens weergegeven dan voor de conclusies van het Contactpunt van belang was. Achtergrond In 1924 werd Ford Nederland als verkooporganisatie opgericht. In 1932 werd begonnen met het assembleren van auto-onderdelen die vanuit Engeland en Duitsland werden ingevoerd. In de jaren '60 werd ingespeeld op de mogelijkheid van economische schaalvergroting waardoor enkele kleinere produktiebedrijven in Europa gesloten werden. Ondanks aanhoudende verliezen werd in deze golf van rationalisaties in de autoindustrie het Amsterdamse produktiebedrijf niet gesloten. Pogingen in het midden der jaren '60 om andere assemblageprojecten uit te proberen om daarmee de rentabiliteit te verhogen hebben gefaald. In 1972 begon men met het ontwikkelen van de Transcontinental op basis van voorspelde groeimogelijkheden in de zware-trucksector. De oliecrisis van 1973/1974 leidde ertoe dat de Transcontinental in 1975 op een verslapte markt gelanceerd werd. De voorspelde groei bleef uit en de benutting van de geplande produktiecapaciteit is nooit boven de 40% uitgekomen. Sinds 1969 is er geen winst geboekt in de produktiesector. In 1978 konden de verliezen in de produktiesector gecompenseerd worden door winsten in verkoopsector (7 min. winst per saldo). In 1979 kon dit niet meer en werd een verlies van 11 min. geleden. In 1980 werd in de produktie een verlies van 43 min. geboekt en voor de eerste maal werd ook in de verkoop een verlies van 25 min. gesignaleerd. Recente ontwikkelingen In 1979 nemen de problemen die tot de uiteindelijke sluiting van Ford Amsterdam geleid hebben een aanvang. Gezien de divergerende visies van de partijen door het Contactpunt gehoord, lijkt het juist om naast een chronologisch overzicht van de belangrijkste feiten beide lezingen van het gebeurde weer te geven. - Als gevolg van de sterk stijgende verliezen in de produktiesector komt Ford in 1979/1980 tot de conclusie dat de produktie van de Transcontinental geleidelijk beëindigd moet worden. - Op 2 september 1980 wordt meegedeeld, dat alternatieven bestudeerd worden om het bedrijf weer rendabel te maken. Sluiting van het produktiebedrijf wordt alleen dan overwogen indien geen andere oplossing gevonden wordt. - Een vertrouwelijke mededeling van de directie van 8 september 1980 waarin vermeld wordt dat in de toekomst met de ondernemingsraad overlegd zal worden, komt onder de aandacht van de vakbonden. - Op 6 oktober 1980, wordt hierop door de vakbonden gereageerd die zeggen overleg te willen voeren op voorwaarde dat sluiting niet zal worden overwogen. - Op 23 oktober 1980 valt het besluit, na het horen van de ondernemingsraad, dat produktie van de Transcontinental zal worden stopgezet. - Op 2 december 1980 vindt er overleg plaats waarin de directie toezegt details over de alternatieven die bestudeerd worden in januari 1981 beschikbaar te zullen hebben. - De ondernemingsraad ontvangt op 13 januari 1981 het «Blauwe Rapport» met alternatieven. Op 27 januari 1981 ontvangen de vakbonden een aangepaste versie van dit rapport. - Hierop treden de vakbonden en de ondernemingsraad in contact. Vier deskundigen worden aangesteld voor de bestudering van alternatieven. De deskundigen formuleren vragen die aan de directie worden voorgelegd.
Tweede Kamer, zitting 1981-1982, 17 100 hoofdstuk XV, nr. 50
2
- Op 8 april 1981 wordt het eerste deel van het rapport van de ondernemingsraad en de vakbonden aan de directie aangeboden. Toegezegd wordt dat binnen redelijke termijn een tweede deel zal verschijnen waarin concrete aanbevelingen zullen worden gedaan. - Op 24 april 1981 vindt overleg plaats, waarbij de directie het rapport van de ondernemingsraad afwijst. - Hierop volgt de eerste bedrijfsbezetting op 27 april 1981. In het overleg wordt op 29 april 1981 besloten tot verdere bestudering van alternatieven van de ondernemingsraad en de vakbonden. - Het tweede deel van het deskundigenrapport van de ondernemingsraad en bonden wordt op 27 mei aan de directie aangeboden. - Op 12 juni 1981 vindt overleg plaats. - De Ondernemingsraad en de vakbonden zeggen op 24 juni naar aanleiding van dit overleg de samenwerking met de directie op. - Op 25 juni volgt de tweede bedrijfsbezetting. - Hierop besluit de Forddirectie tot gerechtelijke stappen. Op 7 juli volgt de uitspraak van het kort geding waarin bepaald wordt dat sluitingsvoorbereidingen door Ford niet ondernomen mogen worden en dat in afwachting van een onderzoek door de ondernemingskamer het personeelsbestand gehandhaafd moet blijven. De vakbonden wordt opgelegd de bedrijfsbezetting binnen 24 uur te beëindigen. - Ford tekent op 14 juli 1981 tegen dit vonnis hoger beroep aan. - Ford nodigt via zijn advocaat op 14 augustus per brief de vakbonden uit tot overleg onder leiding van een onafhankelijke voorzitter. - In augustus geeft de directie haar eindreactie op het rapport van de deskundigen. - De vakbonden nemen de uitnodiging van de advocaat van Ford aan. Zij vragen om opschorting van het sluitingsalternatief voor de duur van het overleg. Ford wijst dit af waarop de gesprekken beëindigd worden. - In de aandeelhoudersvergadering van 24 september 1981 wordt meegedeeld dat Ford Motor Company (FMC) na 30 november de financiering van de produktie-activiteiten bij Ford Nederland zal stoppen. - Op 22 oktober 1981 wordt in hoger beroep de uitspraak van 7 juli van de rechtbank vernietigd op formele gronden. Een uitspraak van de president van de rechtbank over de handelwijze van Ford werd voorbarig geoordeeld omdat er tot dan toe niet van een besluit maar van een voornemen tot sluitinq sprake was. - Op 29 oktober wordt aan de vakbonden en de ondernemingsraad medegedeeld dat tot sluiting zal worden overgegaan. - Op 2 november vormen de gebeurtenissen rond de sluiting van het produktiebedrijf van Ford aanleiding de zaak aan te brengen bij het Contactpunt. - Op 9 november maken de vakbonden en de ondernemingsraad bekend dat zij zich niet lager zullen verzetten tegen de beslissing tot sluiting. Visies van de partijen voor het Contactpunt verschenen op het verloop van de gebeurtenissen bij Ford Amsterdam - De vakbonden stellen dat door bundeling van de bedrijfsresultaten van verkoop en produktie-activiteiten een onjuist beeld gegeven werd. Ford stelt dat de ondernemingsraad in 1979 in vertrouwen op de hoogte was gesteld van de sinds 1970 bestaande verliessituatie in de produktieafdeling. Tot 1979 was er nog zicht op verbeteringen van de bedrijfsresultaten. - De vakbonden stellen dat de ongunstige situatie bij Ford Amsterdam bewust gecreëerd was om bepaalde doelstellingen binnen het Fordconcern te kunnen realiseren. De Forddirectie stelt dat een rendabele assemblage van de Transcontinental het enige doel van het produktiebedrijf Ford Nederland was. De verslechterde situatie op de automarkt sinds de oliecrisis en de daardoor ontstane onderbezetting van de produktiecapaciteit trachtte men op te vangen met vervaardiging van andere produkten. De verliessituatie bij het Fordconcern
Tweede Kamer, zitting 1981-1982, 17 100 hoofdstuk XV, nr. 50
3
als geheel was niet van invloed op de Amsterdamse vestiging. Als een bevredigende verkoop van de Transcontinental in Nederland zou zijn bereikt zou het assemblagebedrijf in Amsterdam niet gesloten zijn. - De vakbonden stellen dat stopzetting van de produktie van de Transcontinental 2 jaar van te voren is aangekondigd waardoor kopers afgeschrikt zijn. Ford stelt aan stopzetting van de produktie zo min mogelijk ruchtbaarheid te hebben gegeven. Het is nooit aangekondigd vanwege de nadelige effecten die dit teweeg zouden brengen op de afzetmarkt. - De vakbonden stellen voorts dat Ford bezig was met het overbrengen van de produktie van de Transcontinental naar Engeland. Ford stelt hier tegenover dat toen de afzet na 1975 daalde het z.g. heater-project onderzocht is en niet haalbaar is gebleken. In 1980 is toen door de Amsterdamse directie aan FMC meegedeeld dat de produktie van de Transcontinental niet langer rendabel in Amsterdam zou kunnen geschieden. Onderzoek naar andere produktielokaties is pas gestart nadat Ford Amsterdam meedeelde voor produktie in Amsterdam geen mogelijkheden meer te zien. - De vakbonden stellen dat in het overleg van 6 oktober 1980 het alternatief sluiting ontbrak, en verbond daaraan de conclusie dat sluiting door de directie niet werd overwogen. Ford merkt hierover op dat in een overleg op 3 december 1980 van de raad van commissarissen en de vakbonden werd vastgesteld dat produktie van zowel de Transcontinental als van andere trucks onhaalbaar was. In januari zou het totale overzicht van de onderzochte alternatieven aangeboden worden. Sluiting zou pas worden overwogen indien deze niet levensvatbaar zouden zijn gebleken. - De vakbonden stellen dat de mededeling van de directie uitgegeven aan het personeel op 12 juni ten onrechte suggereerde dat Ford, de vakbonden en de ondernemingsraad in onderling overleg geen haalbaar alternatief konden vinden. Ford stelt dat deze mededeling een concrete weergave was van het verhaal dat de directie aan de vakbonden en de Ondernemingsraad gaf. Een zinsnede daarin was, hoewel inhoudelijk juist, onduidelijk voor de vele buitenlandse werknemers. Deze zinsnede is gecorrigeerd. - De vakbonden stellen dat de beslissingsbevoegdheid en de procuratie van de directie van Ford Amsterdam minimaal was. Uit brieven die onder hun aandacht kwamen bleek dat Ford slechts tot een bedrag van $ 1500 autonoom kon beslissen over investeringen in de niet-produktieve sfeer en $ 8000 in de produktieve sfeer. Ford stelt dat er uiteraard een zekere plicht bestaat tot rapportage van de directie aan de moedermaatschappij. Afhankelijkheid van de moedermaatschappij bestaat met betrekking tot de afzetmogelijkheden. Per kwartaal wordt de moedermaatschappij op de hoogte gesteld van de balanspositie van de dochter. Er zijn weinig rechtstreekse bemoeiingen. Voor bepaalde beslissingen wordt vooraf overleg gepleegd vanwege mogelijke internationale effecten. De belangrijkste taak van Ford of Europe, als coördinatiepunt voor de Europese vestigingen, is het op elkaar afstemmen van de produktiecapaciteit en de afzetmogelijkheden bij de Europese vestigingen. Tevens wordt door Ford of Europe de produktontwikkeling gecoördineerd. De alternatieven zijn wel besproken met de moedermaatschappij maar de uiteindelijke beslissing lag bij de raad van commissarissen en de directie. - De vakbonden stellen dat de belangrijkste invloed in de raad van commissarissen door buitenlandse raadsleden werd uitgeoefend gezien de samenstelling (4 buitenlanders en 3 Nederlanders), en het feit dat commissarissen lid van hogere organen binnen FMC waren. Ford stelt hiertegenover dat via natuurlijk verloop deze situatie is gewijzigd. Twee commissarissen zijn met pensioen gegaan en in mei 1981 zijn twee commissarissen afgetreden. In mei 1981 bestond de raad van commissarissen uit 3 Nederlandse leden en 2 buitenlandse leden. Het voorzitterschap was in handen van een Nederlander. Er is geen enkele binding van de Nederlandse commissarissen met het moederbedrijf. Ford stelt verder dat van de zijde van de Ondernemingsraad niet in werd gegaan op de schriftelijke voorstellen om de raad van commissarissen bij de onderhandelingen te betrekken.
Tweede Kamer, zitting 1981-1982, 17 100 hoofdstuk XV, nr. 50
4
- De vakbonden stellen dat geen discussie mogelijk geweest is in het overleg daar niet alle vragen beantwoord zijn. Ford bestrijdt dit met de stelling dat er bijna dagelijks informeel overleg plaatsvond met de deskundigen van de ondernemingsraad en de vakbonden. In augustus 1981 heeft de directie een uitgebreide reactie gegeven op het deskundigenrapport. De deskundigen hadden toegang tot alle gegevens van de stafafdeling en de boekhouding van Ford Nederland. De lange termijnplannen van FMC werden echter niet ter inzage gegeven. Alle specifieke vragen zijn beantwoord. - De vakbonden stellen dat een te hoge rendementseis aan de alternatieven gesteld was. De Forddirectie stelt dat niet de hoogte van de rendementseis geleid heeft tot afwijzing van de alternatieven maar het feit dat geen der alternatieven kostendekkend was. - De vakbonden stellen dat voor het besluit tot sluiting was gevallen er al handelingen plaatsvonden die daar naar toe werkten zoals verscheping van onderdelen vanuit Engeland naar België (Genk) alvorens ze naar Amsterdam vervoerd werd. De Forddirectie stelt dat alle onderdelen van Ford in Genk aankomen, ook voor andere Fordvestigingen. In een vroeg stadium is met de eigenaar van de vestigingen in Genk (Ford Duitsland) een aanzienlijke verlaging van de «handling charge» op geleverde onderdelen overeengekomen, waardoor het prijspeil aanvaardbaar was. De OESO-Richtlijnen en het Contactpunt De OESO-richtlijnen voor Multinationale Ondernemingen zijn in 1976 door de lid-staten aanvaard en bevatten een aantal aanbevelingen voor het gedrag van multinationale ondernemingen. De richtlijnen zijn vrijwillig van aard. De centrale organisaties van werkgevers en werknemers hebben deze onderschreven. Ook Ford heeft verklaard de richtlijnen te hebben onderschreven. Door de lid-staten is voorzien in een regelmatige Review. In de eerste Review gehouden in 1979 zijn de richtlijnen slechts in geringe mate gewijzigd. Daarbij werd wel meer in detail ingegaan op de bedoeling van de richtlijnen. Dit jaar zal een Mid Term Review Rapport opgesteld worden, dat in 1984 gevolgd zal wroden door een Review zoals in 1979 heeft plaatsgevonden. De OESO-Commissie voor Internationale Investeringen en Multinationale Ondernemingen (CIME) is het orgaan waarbinnen overleg hierover plaatsvindt. De richtlijnen erkennen het primaat van de nationale wetten en gebruiken, waarnaar in de tekst van de richtlijnen verwezen wordt. De richtlijnen zijn «good practice for all», zij gelden voor zowel multinationale als nationale ondernemingen. De richtlijnen kunnen een aanvulling vormen op nationale wetgeving en praktijk. Daarenboven bieden de richtlijnen een voorziening waar, vanwege het grensoverschrijdend karakter van de problematiek, de nationale wetgeving haar beperkingen heeft. De richtlijnen voor multinationale ondernemingen kunnen een basis vormen waarvan uitgegaan wordt bij de ontwikkeling van nieuw recht op dit terrein. Deze basis wordt hechter naarmate de interpretatie op internationaal niveau eenduidiger is. Om aan het internationale karakter van de richtlijnen recht te doen zal er in de toekomst naar worden gestreefd dat ook wat betreft de implementatie een verderstrekkende internationale overeenstemming wordt bereikt. De nationale Contactpunten zijn ontstaan als uitvloeisel van de «Review» van de richtlijnen die in 1979 gehouden is. Aanbevolen werd toen een nationale consultatieprocedure op te zetten ten behoeve van de toepassing van de richtlijnen. Deze was erop gericht zaken met betrekking tot de richtlijnen eerst op nationaal niveau te behandelen zodat niet alle procedures op internationaal niveau behandeld dienden te worden. Vastgesteld werd toen ook dat contactpunten het zich tot taak zouden rekenen om informatie te verschaffen, de bekendheid van de richtlijnen te vergroten en consultaties te houden met de bij een conflict betrokken partijen. Ook werd omwille van de uniformiteit in het OESO-gebied
Tweede Kamer, zitting 1981-1982, 17 100 hoofdstuk XV, nr. 50
5
o v e r e e n g e k o m e n dat uitleg van de OESO-regels uiteindelijk alleen d o o r de CIME te Parijs gegeven w o r d t . Verder w e r d het principe bevestigd dat d o o r de CIME geen oordelen over individuele o n d e r n e m i n g e n zullen w o r d e n gegeven en dat dus alleen de betekenis van in het g e d i n g zijnde regels als zodanig w o r d t aangegeven. Binnen deze h o o f d l i j n e n is d o o r de betrokken ministers het mandaat v o o r het Nederlands Contactpunt na overleg m e t de betrokken sociale partners vastgesteld. Ondanks deze g r o n d r e g e l s bestaan e r t u s s e n de Contactpunten in de lid-staten nog aanzienlijke verschillen in de wijze van werken en d a a r m e e ook in de i m p l e m e n t a t i e v a n de OESO-regels zelf. In het rapport van de T U A C (de Trade U n i o n A d v i s o r y C o m m i t t e e ) aan de CIME stellen de w e r k n e m e r s vast dat slechts in een klein aantal landen van een actieve opstelling bij de o p l o s s i n g van p r o b l e m e n r o n d de richtlijnen sprake is. De conclusies van het Contactpunt Op 2 n o v e m b e r legde de FNV het Contactpunt de vraag v o o r het beleid van Ford in de zaak r o n d de b e o o g d e sluiting van de v e s t i g i n g in A m s t e r d a m te onderzoeken in het licht v a n de in het hoofdstuk A l g e m e n e Beginselen v o o r k o m e n d e gedragsregels 1, 2 en 4 en de in het hoofdstuk W e r k g e l e g e n heid en A r b e i d s v e r h o u d i n g e n v o o r k o m e n d e gedragsregels 3, 6 en 9 (zie bijlagen) 1 . Hierbij w o r d t verslag gedaan van het verdere v e r l o o p van de gebeurtenissen in de CIME naar aanleiding v a n de behandeling in het Contactpunt van hiervoor gestelde vraag. Het Contactpunt heeft zich bij zijn uitleg van de richtlijnen kunnen baseren o p het in 1979 opgestelde Review-rapport, en het nog niet openbaar gemaakte OESO-document IME (80) 23, 10 december 1980. Bij de p r o b l e m e n gerezen over de richtlijnen in het geval Ford deed zich de o m s t a n d i g h e i d v o o r dat v r a g e n over de uitleg v a n de richtlijnen aan het Contactpunt w a r e n gesteld die o o k betrekking h a d d e n o p zaken die in de Nederlandse rechtsregels en g e b r u i k e n zijn neergelegd. Het Contactpunt heeft zich bij het f o r m u l e r e n van zijn conclusies rekenschap m o e t e n geven van deze o m s t a n d i g h e i d . Dit w a s des te k l e m m e n d e r daar de Ondernem i n g s k a m e r terzelfder tijd haar uitspraak in de zaak Ford v o o r b e r e i d d e . Het Contactpunt meende aan de o p m e r k i n g e n over de paragrafen 1, 2 en 4 in het Review-rapport in het o n d e r h a v i g e geval w e i n i g te kunnen t o e v o e g e n . O n d e r n e m i n g e n w o r d e n aanbevolen o m rekening te h o u d e n m e t de a l g e m e n e beleidsdoelstellingen van de lid-staten w a a r i n zij opereren en in het bijzonder ook rekening te h o u d e n met de doelstellingen en prioriteiten die d o o r die overheden gesteld w o r d e n met betrekking tot e c o n o m i s c h e en sociale v o o r u i t g a n g . Het betreft v o o r a l de naleving van Nederlandse w e t t e n en gebruiken w a a r o p bij de rechter een beroep gedaan kan w o r d e n .
' Nedergeiegd op de bibliotheek.
In de CIME-vergadering v a n 7, 8 en 9 december 1981 is v a n de ontwikkelingen r o n d de sluiting van Ford m o n d e l i n g verslag gedaan. In de v e r g a d e r i n g van 3 en 4 f e b r u a r i j l . zijn de conclusies van het Contactpunt schriftelijk aan de w e r k g r o e p v e r g a d e r i n g over de richtlijnen a a n g e b o d e n . Van bezwaren van de w e r k g r o e p tegen de gekozen uitleg van het Nederlandse Contactpunt is niets gebleken. Verder zijn ten aanzien van de o p de paragrafen 1, 2 en 4 betrekking hebbende p r o b l e m a t i e k v r a g e n gesteld aan de CIME-werkgroep v o o r de richtlijnen te Parijs. Het betreft hier v r a g e n over de v e r h o u d i n g tussen de rechter en het Contactpunt. Deze meer f u n d a m e n t e l e vragen zullen in de k o m e n d e v e r g a d e r i n g v a n deze w e r k g r o e p aan de orde k o m e n . In de CIME-vergadering v a n 22, 23 en 24 maart j l . hebben consultaties met BIAC (Business A d v i s o r y C o m m i t t e e ) en TUAC (Trade U n i o n A d v i s o r y C o m m i t t e e ) plaatsgevonden. TUAC stelde hier de zaak Ford aan de orde.
Tweede Kamer, zitting 1981-1982, 17 100 hoofdstuk XV, nr. 50
6
Naast een presentatie van zijn visie op het gebeurde, zei TUAC een aantal vragen voor te zullen leggen aan de CIME. Een preliminaire vraag die ter zitting werd aangekondigd betrof het begrip «reasonable notice» uit paragraaf 6 en het verband met de in document IME (80) 23 gegeven clarificatie van paragraaf 9 van dit hoofdstuk. De CIME besloot dat indien TUAC inderdaad de hiervoor genoemde probleemstelling formeel aan de orde zou stellen de CIME deze zaken alsnog zou opnemen. BIAC achtte het niet mogelijk op het geval Ford in te gaan omdat het CIME nog geen nadere clarificatie had gegeven. Het liet de uitspraken van het Nederlandse Contactpunt voor diens eigen rekening omdat het deze buiten het «mandaat» van een Contactpunt vond liggen.
Tweede Kamer, zitting 1981-1982, 17 100 hoofdstuk XV, nr. 50
7