Tweede Kamer der Staten-Generaal
2
Vergaderjaar 2003–2004
19 637
Vluchtelingenbeleid
Nr. 841
BRIEF VAN DE MINISTER VOOR VREEMDELINGENZAKEN EN INTEGRATIE Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Den Haag, 2 juli 2004 Mede namens de minister van Buitenlandse Zaken en de minister voor Ontwikkelingssamenwerking wil ik uw Kamer informeren over enkele wijzigingen met betrekking tot het beleid inzake de hervestiging in Nederland van uitgenodigde vluchtelingen voor de resterende maanden van 2004, en de periode van 2005 tot en met 2007. De regeling met betrekking tot het hervestigingsbeleid voor de jaren 1999, 2000 en 2001 is vastgelegd in een brief aan uw Kamer van 23 november 1999 (1999–2000, 19 637, nr. 486). Uw Kamer is in deze brief toegezegd dat na drie jaren de omvang van het quotum opnieuw wordt bezien. Hierin is een aanzienlijke vertraging opgetreden als gevolg van de kabinetswisselingen, de evaluatie van het hervestigingsbeleid en de noodzakelijke beleidsafstemming als gevolg van (aangekondigde) wijzigingen in de werkwijze van de UNHCR. In 2002 en 2003 en 2004 is het hervestigingsbeleid op normale voet doorgegaan, gebruikmakend van de ruimte die werd geboden door de onderbenutting van het quotum in de voorgaande jaren. In deze brief informeren wij uw Kamer, aan de hand van de evaluatie van het hervestigingsbeleid over de jaren 1999–2003, over het te voeren nieuwe beleid voor de periode tot en met 2007. Achtergrond hervestigingsbeleid Naast de asielprocedure hier te lande, hanteert Nederland ter ondersteuning van het beleid van de Hoge Commissaris van de Verenigde Naties voor Vluchtelingen (UNHCR) sinds 1984 een jaarlijks quotum voor de hervestiging van daartoe door de UNHCR voorgedragen personen die tot dusver wereldwijd elders door UNHCR opgevangen worden. De Nederlandse regering acht het van belang om, ook op deze wijze, solidariteit te betrachten jegens landen die noodgedwongen grote aantallen vluchtelingen ontvangen. Nederland geeft immers over het algemeen de voorkeur aan opvang en bescherming van vluchtelingen in de regio van herkomst. Dat betekent echter ook dat de UNHCR en landen in regio’s van
KST78443 0304tkkst19637-841 ISSN 0921 - 7371 Sdu Uitgevers ’s-Gravenhage 2004
Tweede Kamer, vergaderjaar 2003–2004, 19 637, nr. 841
1
herkomst, die een groot deel van de zorg voor de vluchtelingen dragen, in staat moeten worden gesteld deze taak naar behoren uit te oefenen. Een deel van deze taak is dat, met name in langdurige vluchtelingensituaties, wordt getracht een duurzame oplossing te vinden. De UNHCR gaat hierbij uit van een drietal duurzame oplossingen voor vluchtelingen die in regio’s van herkomst worden opgevangen: terugkeer naar het land van herkomst, lokale integratie in het land van opvang, of, slechts als beide niet mogelijk zijn, hervestiging in een veilig land. Hervestiging is dus te bezien als een noodzakelijk sluitstuk van een beleid gericht op opvang en bescherming in de regio en een ondersteuning van de inspanningen van UNHCR wereldwijd. De UNHCR verzorgt de voordrachten van vluchtelingen aan landen met een hervestigingsprogramma. Het betreft door UNHCR erkende vluchtelingen die, in principe wereldwijd, door UNHCR tijdelijk worden opgevangen in hun regio, maar van wie zowel het lokale veldkantoor van de UNHCR als het hoofdkantoor in Genève heeft geoordeeld dat het beter is dat betrokken personen hervestigd worden buiten hun regio, dit om veiligheids-, medische of humanitaire redenen. Hierbij kan worden opgemerkt dat het aantal landen dat vluchtelingen ter hervestiging uitnodigt nog steeds groeit. Inclusief Nederland hebben nu achttien landen een hervestigingsbeleid, waarvan de aantallen uitgenodigde vluchtelingen uiteenlopen. Ter vergelijking: Denemarken en het Verenigd Koninkrijk kennen een quotum van 500, Finland 750 en Zweden een quotum van 1800 uitgenodigde vluchtelingen per jaar. Evaluatie van het hervestigingsbeleid 1999–2001 Sinds 1984 zijn quota voor de hervestiging van vluchtelingen in Nederland vastgesteld. Het plafond dat voor de recente periode 1999–2001 was gesteld op 1500 hervestigingzaken is de afgelopen jaren niet bereikt. In de periode van 1999–2001 zijn 438 voordrachten die Nederland voor hervestiging van het hoofdkwartier van de UNHCR ontving ingewilligd (inclusief 25 personen in het kader van gezinshereniging), terwijl er ruimte was voor 1500 vluchtelingen. In 2002 zijn 155 voordrachten ingewilligd en in 2003 189. De onderbenutting van het hervestigingsquotum heeft verschillende oorzaken. Ten eerste is het beleid dat ook 1999 betrof pas in november 1999 vastgesteld. Hierdoor zijn er in 1999 slechts 11 voordrachten ingewilligd. Ten tweede legt de voordracht van individuele zaken een groot beslag op de capaciteit van de UNHCR, en kunnen daardoor niet altijd voldoende voordrachten worden gedaan. Zo zijn er is 2003 slechts 157 voordrachten gedaan (waarbij het ging om 468 personen). Ten slotte is er, doordat op basis van dossiers wordt gewerkt, veelal geen direct contact tussen de veldkantoren van de UNHCR en degenen die van Nederlandse zijde de schriftelijke voordrachten toetsen (medewerkers van de Immigratie- en Naturalisatiedienst, met advies van het Ministerie van Buitenlandse Zaken). De beschikbare informatie in de dossiers schiet dikwijls tekort bij de beoordeling of de voorgedragen persoon daadwerkelijk in aanmerking komt voor hervestiging in Nederland. Dit heeft geleid tot veel afwijzingen en daarmee tot chronische onderbenutting van het quotum. Door deze afwijzingen werd de UNHCR terughoudender met het doen van voordrachten. De ervaring van de afgelopen jaren heeft tevens laten zien dat de gegevens van medische aard vaak niet juist, niet actueel of niet volledig waren. Dat heeft soms tot de situatie geleid dat er in Nederland voorbereidingen waren getroffen ten behoeve van een medische behandeling, die na aankomst van de betrokkene niet nodig bleek te zijn. Anderzijds bleek ook regelmatig dat voor vluchtelingen bij wie geen medische feiten vermeld
Tweede Kamer, vergaderjaar 2003–2004, 19 637, nr. 841
2
waren, toch medische verzorging, dan wel aanpassingen in de huisvesting of hulpmiddelen vereist waren, waarmee geen rekening was gehouden. Uitgangspunten van het hervestigingsbeleid voor de periode 2004–2007 De volgende uitgangspunten zullen voor de periode 2004–2007 ten grondslag liggen aan het Nederlandse hervestigingbeleid.
Omvang De omvang van het quotum zal blijven gehandhaafd op 1500 personen per drie jaar, met dien verstande dat van een aantal van 500 personen per jaar wordt uitgegaan. Indien noodzakelijk kunnen meer dan 500 vluchtelingen per jaar worden uitgenodigd, mits het plafond van 1500 vluchtelingen voor de driejarige periode niet wordt overschreden. Gezinshereniging zal, net als in voorgaande jaren, meetellen in het quotum. Ook zal het sub-quotum over drie jaar van 100 gehandicapten worden gecontinueerd in het kader van het zogenaamde «Twenty-or-more»-plan van de UNHCR. Aangezien 2004 niet meer een vol jaar betreft, en uitvoering van het nieuwe beleid pas aanvang kan vinden na vaststelling van het nieuwe beleid, zal het in 2004 waarschijnlijk niet mogelijk zijn het jaarlijkse quotum van 500 personen geheel te vullen. De vluchtelingen die in 2004 voor hervestiging in Nederland in aanmerking komen, zullen dan ook, hoewel zij zodra het nieuwe beleid is vastgesteld geselecteerd worden volgens de nieuwe werkwijze, nog meetellen voor het lopende quotum. Het quotum voor hervestiging volgens het nieuwe beleid zal echter officieel gaan lopen van 1 januari 2005 tot en met 31 december 2007.
Werkwijze In 1999 werden de Nederlandse missies naar UNHCR-kampen om vluchtelingen die werden voorgedragen door UNHCR te interviewen, afgeschaft. Echter, zoals hierboven beschreven is, wordt de chronische onderbenutting van het quotum onder meer veroorzaakt doordat dikwijls onvoldoende informatie in dossiers beschikbaar is om vast te kunnen stellen of de voorgedragen persoon daadwerkelijk voor hervestiging in Nederland in aanmerking komt. Dit heeft geleid tot veel afwijzingen. Daarnaast heeft UNHCR aangekondigd de rol van zijn hoofdkantoor in Genève bij het doen van dossiervoordrachten geleidelijk af te bouwen. In 2005 is voorzien dat het UNHCR-hoofdkantoor hierin geen enkele rol meer speelt. Teneinde het quotum van 1500 vluchtelingen per drie jaar adequaat te benutten, staat de Nederlandse regering een actievere aanpak van het hervestigingsbeleid voor. Deze aanpak zal bestaan uit een combinatie van selectiemissies naar UNHCR-veldkantoren en dossiervoordrachten.
1. Selectiemissies Onder het nieuwe hervestigingsbeleid zal Nederland enkele missies per jaar uitvoeren naar UNHCR-veldkantoren, waarbij IND-medewerkers door UNHCR voorgedragen kandidaten voor hervestiging aanvullend zullen interviewen en selecteren. Ten behoeve van de medische toetsing van betrokkenen, zullen ook artsen deelnemen aan de missies. Het Ministerie van Buitenlandse Zaken zal eveneens nauw worden betrokken bij de selectiemissies. De bestemming van de missie zal van tevoren worden bepaald aan de hand van een aantal overwegingen die onder punt 3 aan bod zullen komen. Ten behoeve van elke missie zullen Terms of Reference worden opgesteld.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2003–2004, 19 637, nr. 841
3
De voorgestelde aanpak heeft enkele voordelen ten opzicht van de huidige praktijk. Ten eerste kan in het geval van missies de benodigde informatie voor een groot aantal mensen in één keer worden verzameld, in plaats van de huidige systematiek waarin onevenredig veel moeite moet worden gedaan om een goed beeld van een individueel hervestigingsdossier te krijgen. Ten tweede is een hervestigingsbeleid van missies meer in lijn met de aanpak van de Europese partners. De Europese Commissie zal op basis van een haalbaarheidsstudie naar alle waarschijnlijkheid komen met een voorstel om een Europees hervestigingsbeleid te gaan voeren. Het ligt dan ook in de rede dat Nederland zijn beleid vormgeeft in de lijn van het beleid van andere deelnemende EU-landen. Al deze landen (Denemarken, Finland, het Verenigd Koninkrijk en Zweden) voeren interview- en/of selectiemissies uit. Zij hebben geen moeite met het vullen van hun quotum. Ten derde versterken missies, die bijdragen aan het vullen van het hervestigingsquotum, het regeringsbeleid inzake bescherming in de regio. Het is immers niet aanvaardbaar om aan landen in regio’s van herkomst te vragen meer en/of betere bescherming te geven aan vluchtelingen, als Nederland het eigen (nog steeds bescheiden) hervestigingsprogramma niet weet te vullen.
2. Dossiervoordrachten Ervaringen van andere landen hebben uitgewezen dat enkele (ten hoogste vier) missies per jaar volstaan om het quotum voor een groot deel te vullen. Om optimale benutting en flexibiliteit te bereiken zal het Nederlandse quotum ook, naast de selectiemissies, blijven openstaan voor dossiervoordrachten. Deze zullen direct van de veldkantoren van de UNHCR komen, dan wel in het geval van zogenaamde «emergency cases» vanuit het UNHCR hoofdkantoor in Genève. Voor dossiervoordrachten zal hetzelfde toetsingskader worden gehanteerd als voor de te interviewen vluchtelingen tijdens missies (zie onder). Hierbij is de beschermingsbehoefte van (groepen van) voor hervestiging in aanmerking komende vluchtelingen leidend.
3. Onderverdeling van het quotum Ten behoeve van het uitvoeren van missies moet worden bepaald op welke vluchtelingenpopulaties Nederland zich in een bepaald jaar zal richten. Hierin volgt Nederland andere hervestigingslanden, die jaarlijks hun hervestigingsquotum onderverdelen over verschillende groepen vluchtelingen. De Nederlandse onderverdeling zal jaarlijks op basis van de volgende overwegingen worden vastgesteld. a. De Global Resettlement Needs van de UNHCR Iedere zomer geeft de UNHCR per land of regio aan welke vluchtelingen voor hervestiging in aanmerking komen. Dit overzicht zal leidend zijn. b. Het Nederlands nationaal asielbeleid Daarnaast ligt het niet voor de hand uitgenodigde vluchtelingen uit een gebied toe te laten waarvoor moratoria op de besluitvorming zijn vastgelegd. Een dergelijk moratorium wordt immers ingesteld indien de situatie in het land van herkomst zodanig onoverzichtelijk is dat geen goede afweging over vluchtelingschap of mogelijke terugkeer kan worden gemaakt. c. Landeninformatie In Nederland bekende informatie over de situatie van de betreffende groepen vluchtelingen in bepaalde landen, met name waar het gaat
Tweede Kamer, vergaderjaar 2003–2004, 19 637, nr. 841
4
om het al of niet voorhanden zijn van andere duurzame oplossingen. Deze informatie zal hoofdzakelijk uit de door het Ministerie van Buitenlandse Zaken opgestelde algemene ambtsberichten worden betrokken, en waar nodig specifiek worden aangevuld door Nederlandse ambassades in de regio. d. Het Nederlandse ontwikkelingsbeleid Jaarlijks zal ten minste één land waarmee Nederland een structurele bilaterale ontwikkelingsrelatie onderhoudt ondersteund worden door het hervestigingsbeleid. Door het uitnodigen van vluchtelingen kan Nederland de migratiedruk op OS-partners verlichten, waardoor ontwikkelings- en asielgerelateerde overwegingen op een positieve manier aan elkaar worden verbonden. e. Praktische overwegingen Vanzelfsprekend spelen de UNHCR-capaciteit in het veld en mogelijke overlappende belangstelling van andere hervestigingslanden voor dezelfde groep vluchtelingen ook een rol bij de Nederlandse afweging.
Toetsingskader Het door Nederland te hanteren toetsingskader voor hervestigingsvluchtelingen gaat uit van een weging van de voordracht van UNHCR en het toetsingskader van de Nederlandse asielprocedure. Dit wordt gevormd door het Vluchtelingenverdrag, de Vreemdelingenwet 2000, de algemene ambtsberichten van het Ministerie van Buitenlandse Zaken en mijn beleid ten aanzien van het land van herkomst van de vluchteling. Om de toetsing van hervestigingsverzoeken overeen te laten komen met de systematiek van de Vreemdelingenwet 2000 zullen voordrachten getoetst worden aan de individuele beschermingsgronden zoals zij in deze wet onder artikel 29, lid 1, sub a, b en c zijn beschreven. Met het oog op artikel 1F van het Vluchtelingenverdrag zullen voorafgaand aan de missie de dossiers van te interviewen vluchtelingen worden gescreend op contraindicaties. In het toetsingskader wordt meegewogen dat betrokkenen door UNHCR erkende vluchtelingen zijn en dat er dringende redenen zijn waarom deze duurzame oplossing gewenst is. Voor medische behandeling geldt dat betrokkene acuut in medische nood verkeert en dat in Nederland medische behandeling mogelijk is die tot een verbetering van de gezondheidssituatie leidt. Coördinatie In tegenstelling tot het asiel- en vreemdelingenbeleid in ons land heeft het Ministerie van Buitenlandse Zaken op dit moment bij het quotumbeleid een adviesrol bij alle individuele zaken; iedere individuele voordracht van UNHCR wordt door het Ministerie van Buitenlandse Zaken van advies voorzien en doorgezonden aan de IND. Deze werkverdeling zal worden aangepast: om duplicatie van inspanningen te voorkomen zal het Ministerie van Buitenlandse Zaken in het vervolg slechts gevraagd en ongevraagd aan de IND informatie verstrekken die van belang is om tot een zorgvuldige oordeelsvorming te komen, en niet langer iedere individuele voordracht van de UNHCR van advies voorzien. Teneinde de verantwoordelijkheid voor het hervestigingsbeleid meer in lijn te brengen met die voor de asielprocedure, zal de coördinerende rol op dit dossier bij mij komen te liggen. Bij de voorbereiding en uitvoering van de missies zullen de Ministeries van Buitenlandse Zaken en Justitie uiteraard nauw samenwerken.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2003–2004, 19 637, nr. 841
5
Evaluatie Uw Kamer zal jaarlijks door mij, mede namens de ministers van Buitenlandse Zaken en voor Ontwikkelingssamenwerking, worden geïnformeerd over de benutting van het quotum en over de nadere invulling van de selectiemissies. De Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie, M. C. F. Verdonk
Tweede Kamer, vergaderjaar 2003–2004, 19 637, nr. 841
6