Tweede Kamer der Staten-Generaal
2
Vergaderjaar 1993-1994
23 400 VII
Vaststelling van de begroting van de uitgaven en de ontvangsten van hoofdstuk VII (Minisferie van Binnenlandse Zaken) voor het jaar 1994
Nr. 42
BRIEF VAN DE MINISTER VAN BINNENLANDSE ZAKEN
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal 's-Gravenhage, 2 september 1994 Tijdens de Uitgebreide Commissievergadering van 20 december 1993 spraken meerdere leden van uw Kamer mijn toenmalige voorganger, mevrouw Dales, aan op de gang van zaken in het Amsterdamse en Utrechtse politiekorps. Aanleiding daartoe vormden berichten in de loop van december vorig jaar in de pers over de betrokkenheid van de Amsterdamse korpsleiding bij commerciële activiteiten van met name het Risico Advies Centrum Politie Amsterdam (RACPA), over een mogelijke betrokkenheid van de Stichting Transpol bij de organisatie van cursussen - op commerciële basis - ten behoeve van het bedrijfsleven, over het doorsluizen - door Utrechtse politie-ambtenaren - van politie– informatie aan onder andere het beveiligingsbedrijf KURAS, over relaties die zouden bestaan tussen RACPA en KURAS en over werkzaamheden van een tiental Amsterdamse korpsleden in de particuliere beveiliging. Mijn toenmalige voorganger zegde in die vergadering de Kamer toe haar hierover nader te zullen informeren. Naar aanleiding van deze kwesties zijn ambtsberichten bij de verant– woordelijke korpsbeheerders en andere betrokkenen opgevraagd. Het doel daarvan was een zo compleet mogelijk beeld te krijgen van de situatie. Dat de toezegging aan uw Kamer pas nu gestalte krijgt, ligt mede aan het feit dat het Rijksrecherche-onderzoek in de zaak Kuras pas onlangs werd afgerond. Aangezien er, althans in hoofdlijnen, duidelijk onderscheid gemaakt kan worden tussen de verschillende onderwerpen, zal ik ze hieronder ook apart behandelen. 1. Risico Advies Centrum Politie Amsterdam (RACPA)
Op 3 december 1993 verscheen in het NRC Handelsblad een bericht over de betrokkenheid van de Amsterdamse korpsleiding bij commerciële nevenactiviteiten. Naar aanleiding van dit bericht verzocht mijn ambts– voorganger op 6 december 1993 de burgemeester van Amsterdam haar op korte termijn te dienen van bericht en raad.
414126F ISSN 0921 - 7371 Sdu Uitgeveni Plantijnstraat 's-Gravenhage 1994
Tweede Kamer, vergaderjaar 1993-1994, 23 400 VII, nr. 42
In deze brief herinnerde mijn voorganger de burgemeester aan de toezegging, gedaan in zijn brief van 6 juli 1992 dat hij de opzet en de structuur van de Stichting Korpssociëteit, waarin het RACPA, een opleidingscentrum en een politiehotel waren ondergebracht, zou wijzigen. Bij brief van 13 december 1993 bevestigde de burgemeester deze toezegging. Hierover waren door hem ook afspraken gemaakt met de korpsleiding. De burgemeester heeft echter moeten constateren dat de korpsleiding deze wijzigingen in de achterliggende periode niet had doorgevoerd. Als verweer bracht de korpsleiding naar voren dat de wijzigingen zouden worden doorgevoerd zodra de stichtingsvorm zou zijn omgezet naar een zogenoemde B3 stichting, waardoor het ook mogelijk zou worden derden in het bestuur op te nemen. Het bestuur besloot hangende het besluit tot omzetting naar een B3 stichting, tot een onderzoek naar het perspectief van de stichting. Uit dit onderzoek kwam naar voren dat de stichting over onvoldoende economisch draagvlak beschikte en dat daardoor een kostendekkende exploitatie niet mogelijk zou zijn. Op grond van deze bevinding besloot het bestuur van de stichting - vóór het bewuste artikel in het NRC Handelsblad - de relatie tussen het korps en de stichting te verbreken. !n verband met lopende verplichtingen besloot de burgemeester dit besluit per 15 januari 1994 te effectueren. De burgemeester benadrukte voorts dat geen korpsleden meer in het stichtingsbestuur zouden zitten en dat geen enkel korpslid meer werkzaamheden zou verrichten voor de stichting. Voor de periode tot 15 januari 1994 werden door de burgemeester de volgende maatregelen genomen: - nieuwe gasten kunnen uitsluitend op vertoon van een politie– legitimatie de sociëteit bezoeken of een ruimte huren; - het RACPA neemt in afwachting van de ontvlechting geen nieuwe orders aan. Dit geldt ook voor het opleidingscentrum, met uitzondering van opleidingen voor politie-ambtenaren. De burgemeester stelde zich op het standpunt dat de betrokken politiefunctionarissen zich niet schuldig hebben gemaakt aan onoirbare praktijken. Wel heeft de korpsleiding door het niet nakomen van de medio 1992 gemaakte afspraken, een situatie doen ontstaan die de indruk wekte van een verstrengeling van politietaken en commerciële activiteiten. In die zin is er volgens de burgemeester sprake van verwijtbare nalatigheid. De burgemeester heeft de korpsleiding daarop aangesproken en zij heeft dit erkend. Bij nader bericht is gebleken dat de stichting per 1 januari 1994 officieel in ontbinding is gegaan. Met de verkoop van het gebouw van de stichting afgelopen mei is het liquidatieproces geheel voltooid. Ik heb daar kennis van genomen en beschouw hiermee deze kwestie als afgedaan. 2. Transpol In de loop van december van het afgelopen jaar verschenen in de pers berichten over de mogelijke betrokkenheid van de stichting Transpol bij de organisatie van cursussen - op commerciële basis - ten behoeve van het bedrijfsleven. In dit verband werd onder meer genoemd de organisatie van een cursus «fraude-onderkenning» ten behoeve van de verzekerings– maatschappij Centraal Beheer. Naar aanleiding van deze berichten stelde mijn voorganger vragen aan de voorzitter van het bestuur van de stichting Transpol, de heer E. E. Nordholt. In de brief werd nogmaals het standpunt van de Ministers van Binnenlandse Zaken en van Justitie uiteengezet. Commerciële activiteiten van de zijde van de politie, langs directe of indirecte weg, werd niet aanvaardbaar geacht. Ook diende de politie zich
Tweede Kamer, vergaderjaar 1993-1994, 23 400 VII, nr. 42
in ons land te beperken tot de eigenlijke politietaken; met oneigenlijke politietaken diende de politie zich direct noch indirect bezig te houden. De heer Nordholt werd verzocht mijn voorganger te dienen van bericht en raad. Daarbij werd hem gevraagd een overzicht te geven van zaken waarmee de stichting Transpol zich vanaf haar oprichting heeft bezigge– houden, daaronder begrepen eventuele commerciële activiteiten zoals mogelijkerwijs de organisatie van cursussen ten behoeve van derden. De heer Nordholt reageerde bij brief van 21 februari 1994. Uit deze brief en het toegezonden jaarverslag komt onder meer het volgende beeld naar voren. In 1991 werd door de korpschefs van de gemeentepolitie Amsterdam, Den Haag en Rotterdam en het hoofd van de Centrale Recherche Informatiedienst, de stichting Transpol Management Consult voor het Koninkrijk der Nederlanden opgericht. Het stichtingsbestuur staat onder voorzitterschap van de heer E. E. Nordholt, korpschef van de politieregio Amsterdam-Amstelland. Verder hebben zitting in het bestuur de heer J. L. Brand, korpschef van de politieregio Haaglanden, de heer R. H. Hessing, korpschef van de politieregio Rotterdam-Rijnmond en de heer J. Wilzing, hoofd van de divisie CRI van het KLPD. Als directeur van de stichting treedt op de heer J. Kuiper, hoofd Personeel en Organisatie van de politieregio Amsterdam-Amstelland. Volgens de statuten heeft de stichting tot doel «het leveren van een bijdrage aan het vergroten van de effectiviteit van politie-organisaties, met name door middel van strategische beleidsvorming, verbetering van leiderschap en het ontwikkelen van managementtechnieken en werkmethoden». De stichting wordt bemand door vier mensen die door de deelnemende korpsen in het kader van een MD-beleid worden gedetacheerd bij de stichting. De personele kosten tijdens de detachering worden door de eigen korpsen gedragen. Een Transpol-manager kan maximaal twee jaar bij Transpol werken. Transpol heeft zich in de afgelopen periode beziggehouden met activiteiten die op de politie gericht waren, zoals: stages, studiereizen, seminars, congressen, uitgave van een tijdschrift en het organiseren van cursussen. Drie cursussen echter werden voor het bedrijfsleven verzorgd. De cursus misdaadanalyse werd, in samenwerking met de rechercheschool van het Landelijk Selectie– en Opleidingscentrum Politie (LSOP), voor de Postbank verzorgd. De cursus criminele analyse werd verzorgd voor banken, creditcard– organisaties, verzekeringsmaatschappijen enzovoort. Daarnaast werd deze cursus gevolgd door medewerkers van de recherchedienst betalings– verkeer, het GAK, de AID en diverse politiekorpsen. Voor de verzekerings– maatschappij Centraal Beheer werd in 1993 de cursus schaderegelaars verzorgd. Uit het jaarverslag blijkt dat aan de cursus misdaadanalyse een batig saldo werd overgehouden van f 27 203,00 en aan de cursus schaderegelaars een batig saldo van f 15 189,00. Volgens de heer Nordholt komen lopende initiatieven niet in een beheersfase, dat wil zeggen dat niet gepoogd wordt winst te maken op basis van geïnvesteerde middelen zoals salarissen, huisvesting, voertuigen en inventaris. Eventueel goedlopende initiatieven worden overgedragen aan het LSOP. De opdracht aan de Transpol-managers is wel dat de door hen ontwikkelde activiteit op zich actueel, in termen van exploitatiekosten, kostendekkend is. De zogenaamde commerciële activiteiten zijn volgens hem zonder enig voorbehoud te rangschikken in de categorie «het weerbaarder maken van burgers». Het gaat volgens de heer Nordholt daarbij om kennis die slechts bij de politie beschikbaar is. Slechts het feit dat Transpol bij het betrokken bedrijf (Centraal Beheer) bemiddelingskosten in rekening heeft gebracht, zoals dat ook gebeurt bij politie-organisaties waarvoor activiteiten worden verricht, heeft het predikaat «commercieel» opgeleverd, aldus nog steeds de heer Nordholt.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1993-1994, 23 400 VII, nr. 42
Naar mijn mening heeft de stichting Transpol haar nut in de praktijk bewezen, daar waar het gaat om activiteiten ten behoeve van de politie en andere opsporingsinstanties zoals de AID. Wat de activiteiten voor derden, niet zijnde de politie, betreft, refereer ik aan het standpunt van mijn toenmalige voorganger in de zaak RACPA, dat de politie zich moet onthouden van commerciële activiteiten. Weliswaar worden de cursussen niet door één van de betrokken korpsen zelf verzorgd, maar door de stichting als zelfstandige rechtspersoon. Toch is er een nauwe verwe– venheid tussen de deelnemende korpsen, het Amsterdamse korps voorop, en Transpol. Dat blijkt bijvoorbeeld uit het feit dat het bestuur uit hoge politie-ambtenaren bestaat en ook de directeur een hoge (Amsterdamse) politiefunctionaris is. Daardoor kan naar de burger toe de indruk ontstaan dat de stichting onderdeel zou zijn van de politie-organisatie. Daarnaast merk ik op dat het verzorgen van cursussen ten behoeve van het bedrijfsleven ook niet overeenstemt met het doel dat de stichting zich heeft gesteld: het leveren van een bijdrage aan het vergroten van de effectiviteit van politie-organisaties. Ik ben gezien het voorgaande van mening dat Transpol geen commerciële activiteiten mag verrichten ten behoeve van het bedrijfs– leven. Geheel in lijn hiermee deelde de heer Nordholt in een fax van juni jl. mede dat de Stichting Transpol alle commerciële activiteiten heeft gestaakt. In verband met contractuele verplichtingen is echter begin dit jaar nog één cursus verzorgd voor Centraal Beheer. Hiermee is voor mij deze kwestie afgedaan. 3. KURAS
In het NRC Handelsblad van 16 december vorig jaar werd melding gemaakt van het doorsluizen - door Utrechtse politie-ambtenaren - van politie-informatie aan onder andere het beveiligingsbedrijf Kuras en over relaties die zouden bestaan tussen RACPA en KURAS. In reactie daarop vroeg mijn toenmalige ambtsvoorganger de burge– meesters van Amsterdam en Utrecht haar hierover nader te informeren. De burgemeester van Amsterdam reageerde bij brief van 2 maart jongstleden. Daaruit blijkt dat de korpsleiding medio december 1993 op de hoogte werd gesteld van het feit dat er in een Rijksrecherche-onderzoek binnen de regio Utrecht naar betrokkenheid van politie-ambtenaren bij het bedrijf Kuras, tevens naar voren was gekomen dat er een relatie bestond of bestaan had tussen RACPA en Kuras. Volgens de burgemeester had RACPA met een groot aantal bedrijven in de beveiligingsbranche een basis-overeenkomst afgesloten. In deze overeenkomst werd geregeld dat indien RACPA haar klanten zou doorverwijzen naar deze bedrijven en de verwijzing tot opdrachten zou leiden, een percentage ten gunste van RACPA zou komen. Ook de firma Kuras behoorde tot deze groep bedrijven en er had tweemaal een verwijzing plaatsgevonden. Onmiddellijk na het bericht over het Rijksrecherche-onderzoek is door het bestuur van de Stichting Korpssociëteit aan de directeur van RACPA opdracht gegeven geen doorverwijzingen meerte laten plaatsvinden en de overeenkomst met Kuras met onmiddellijke ingang eenzijdig te ontbinden. Volgens de burgemeester is uit het Rijksrecherche-onderzoek wel een verdenking van schending van het ambtsgeheim en/of omkoping ten aanzien van een bij het Amsterdamse politiekorps gedetacheerd lid van de Koninklijke Marechaussee naar voren gekomen. Betrokkene is aange– houden door de Rijksrecherche. De leiding van de Koninklijke Marechaussee is door de Amsterdamse korpsleiding in kennis gesteld van deze feiten, onder opzegging van het vertrouwen in het betrokken personeelslid en beëindiging van de detachering.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1993-1994, 23 400 VII, nr. 42
Over de kwestie Kuras in relatie tot Amsterdam, kan ik opmerken dat ik de mening deel van de toenmalige burgemeester dat de getroffen maatregelen ten aanzien van het bedrijf Kuras afdoende zijn. De burgemeester van Utrecht reageerde bij brief van 3 maart jl. op de brief van mijn toenmalige ambtsvoorganger. Daarin deelde hij mede dat het Rijksrecherche-onderzoek op dat moment nog niet was afgerond. Ook het interne onderzoek van de Utrechtse politie was nog niet afgerond. Zodra er meer bekend zou zijn, zou de burgemeester de Minister van Binnenlandse Zaken zo spoedig mogelijk daarvan op de hoogte stellen. Op 28 juni jl. werd door de burgemeester een fax gestuurd, inhoudende het rapport van de Utrechtse politie in de kwestie Kuras. Uit dit rapport blijkt het volgende. Naar aanleiding van binnengekomen informatie bij de Regionale Criminele Inlichtingendienst dat (ex-)politie-functionarissen tegen betaling informatie zouden verstrekken uit politie-documentatie aan het beveiligingsbedrijf/recherchebureau Kuras te Nieuwegein, werd in augustus van het vorig jaar door het Utrechtse politiekorps een onderzoek gestart in samenwerking met de Rijksrecherche. Daaruit blijkt dat de onderneming Kuras/RVVL, hierna: Kuras, die drie bedrijven op het gebied van (persoons)beveiliging en rechercheadvies omvat, geleid wordt door ex-politieambtenaren afkomstig uit de gemeentepolitie Utrecht. Uit het onderzoek blijkt ook dat in totaal acht politie-ambtenaren uit verschillende korpsen in de periode 1989-1993 één of meerdere malen vertrouwelijke informatie uit diverse politieregisters hebben verstrekt aan Kuras. Daarnaast hebben een GAK-medewerker en twee sociaal-rechercheurs uit voor hen toegankelijke bestanden informatie verstrekt aan Kuras. Tenslotte heeft ook een medewerker van de Koninklijke Marechaussee, zoals eerder werd aangegeven door de burgemeester van Amsterdam, informatie verstrekt aan Kuras. Tegen de hierboven bedoelde ambtenaren zijn processen-verbaal opgemaakt ter zake van schending van de geheimhoudingsplicht. Tevens zijn tegen een aantal medewerkers van Kuras, alsmede tegen de directieleden/vennoten van Kuras, processen-verbaal opgemaakt ter zake van actieve omkoping, dan wel uitlokking tot schending van geheimen gepleegd als individu dan wel als rechtspersoon. Ik acht deze kwestie zeer ernstig, te meer daar gebleken is dat de informatieverstrekking aan Kuras niet één, zoals werd gesuggereerd, maar meerdere politiekorpsen betreft. Ik heb daarom de respectievelijke korpsbeheerders verzocht mij op korte termijn te berichten welke gevolgen zij aan de uitslag van het onderzoek zullen verbinden.1 Overigens is uit het onderzoek niet gebleken dat er een (ongewenste) relatie bestaat tussen RACPA en Kuras. 4. Werkzaamheden van Amsterdamse korpsleden in de particuliere beveiliging
1
Ter inzage geiegd bij de afdeiing Pariemen– taire Documentatie.
In eerdergenoemde artikel in het NRC Handelsblad van 16 december waarin de Kuras-affaire aan de orde kwam, werd ook gemeld dat een tien korpsleden werkzaam zouden zijn in de particuliere beveiliging. In de brief van de Minister van Binnenlandse Zaken van 4 januari jl. waarin de burgemeester van Amsterdam werd gevraagd nader informatie te verschaffen over de vermeende relatie tussen RACPA en Kuras, werd ook opheldering gevraagd over deze zaak. Bij brief van 2 maart 1994 deelde de burgemeester mede dat er naar deze kwestie een onderzoek was ingesteld. Uit dit onderzoek was niet gebleken dat medewerkers van het regiokorps Amsterdam-Amstelland werkzaam waren in de beveiligings– branche, c.q. zelfstandig deze werkzaamheden uitvoeren. Daar in het krante-artikel ook werd gesproken over beveiligingswerkzaamheden door politie-ambtenaren tijdens een groot evenement in Amstelveen, stelde men ook daarnaar een onderzoek in.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1993-1994, 23 400 VII, nr. 42
Hieruit is naar voren gekomen dat een medewerker van het Amster– damse politiekorps in zijn vrije tijd bestuurslid is van een sportvereniging en dat jeugdige leden van deze vereniging bij festiviteiten en evene– menten toezichthoudende taken uitoefenen, onder andere bij het genoemde evenement. Deze mensen zijn niet bij de politie werkzaam. De burgemeester heefttegen een dergelijke vrije-tijdsbesteding van de desbetreffende medewerker van zijn korps geen bezwaar. Ik kan mij hierin vinden en beschouwdeze kwestie hiermee als afgedaan. De Minister van Binnenlandse Zaken, H. F. Dijkstal
Tweede Kamer, vergaderjaar 1993-1994, 23 400 VII, nr. 42