Tweede Kamer der Staten-Generaal
2
Vergaderjaar 2004–2005
29 362
Modernisering van de overheid
Nr. 26
VERSLAG VAN EEN ALGEMEEN OVERLEG Vastgesteld 28 januari 2005 De vaste commissie voor Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties1 heeft op 8 december 2004 overleg gevoerd met vice-ministerpresident, minister De Graaf voor Bestuurlijke Vernieuwing en Koninkrijksrelaties over het Actieprogramma Andere overheid, Meer focus op externe inhuur, plan van aanpak (Kamerstuk 29 362, nr. 21). Van dit overleg brengt de commissie bijgaand beknopt verslag uit. Vragen en opmerkingen uit de commissie
Samenstelling: Leden: Kalsbeek (PvdA), Van Heemst (PvdA), Noorman-den Uyl (PvdA), voorzitter, Vos (GroenLinks), Cornielje (VVD), Adelmund (PvdA), De Wit (SP), Van Beek (VVD), ondervoorzitter, Van der Staaij (SGP), Luchtenveld (VVD), Wilders (Groep Wilders), De Pater-van der Meer (CDA), Duyvendak (GroenLinks), Wolfsen (PvdA), Spies (CDA), Eerdmans (LPF), Sterk (CDA), Van der Ham (D66), Haverkamp (CDA), Van Fessem (CDA), Smilde (CDA), Straub (PvdA), Nawijn (LPF), Boelhouwer (PvdA), Szabó (VVD) en Van Hijum (CDA). Plv. leden: Klaas de Vries (PvdA), Dijsselbloem (PvdA), Fierens (PvdA), Halsema (GroenLinks), Schippers (VVD), Dubbelboer (PvdA), Kant (SP), Rijpstra (VVD), Slob (ChristenUnie), Hirsi Ali (VVD), Griffith (VVD), Rambocus (CDA), Van Gent (GroenLinks), C q örüz (CDA), Hermans (LPF), Van Haersma Buma (CDA), Koser Kaya (D66), Bruls (CDA), Van Bochove (CDA), Algra (CDA), Hamer (PvdA), Varela (LPF), Leerdam (PvdA), Balemans (VVD), Eski (CDA) en Vergeer (SP).
Mevrouw Fierens (PvdA) vindt het plan van aanpak degelijk, maar het roept bij haar toch nog wel een paar vragen op. In de eerste plaats over de definitie die de minister hanteert. Het is geen eenvoudige opgave om de externe inhuur terug te dringen en dan is het al snel de vraag wat daar nu precies onder wordt verstaan. Na toelichting op de definitie worden er drie uitzonderingen genoemd. Terecht wordt er gesteld dat het uitbesteden van werkzaamheden geen externe inhuur is. Het is echter niet duidelijk waar de grens wordt getrokken bij het laten uitvoeren van beleidsonderzoek, inclusief beleidsevaluatie en langdurige monitoronderzoeken. Verder wordt er een uitzondering gemaakt voor de inhuur bij piekbelasting en voor accountancy en financiële deskundigheid, juridische adviezen en advisering bij automatiseringsvraagstukken. Vindt de minister deze definities scherp genoeg? Kan hij ermee uit de voeten? Vreest hij niet dat het beleid met deze definities gemakkelijk kan afglijden? De definiëring die voor het Sociaal Jaarverslag Rijk wordt gehanteerd, wijkt hier enigszins van af. Daardoor is het lastig om de uitgaven die hierin zijn opgenomen, te beoordelen. In 2005 zal de vraagstelling van het Sociaal Jaarverslag worden aangepast aan de definitie voor externe inhuur en de nieuwe indeling in categorieën. Kan dit zonder dat er nieuwe bureaucratie ontstaat? Het kostenplaatje van het plan van aanpak ontbreekt. De voorgestelde maatregelen leveren geld op, maar daar staan ook weer kosten tegenover. Kan de minister daar een overzicht van geven? De kosten van de inhuur is 2003 worden geschat op een half mld euro. Is er al een indicatie van de kosten die in 2004 zijn gemaakt?
KST83733 0405tkkst29362-26 ISSN 0921 - 7371 Sdu Uitgevers ’s-Gravenhage 2005
Tweede Kamer, vergaderjaar 2004–2005, 29 362, nr. 26
1
1
Voor het Actieprogramma Andere overheid wordt ook gebruik gemaakt van externe inhuur. Wat kost die inhuur? Is er een nulmeting gedaan? Er is een Interim pool van ABD(Algemene bestuursdienst)-managers samengesteld opdat in plaats van externe consultants, interne consultants kunnen worden ingezet. In een artikel in het NRC Handelsblad wordt gesteld dat interim-managers een bonus van 10% van hun salaris of twee maandsalarissen krijgen als zij hun klus klaren. Klopt dit bericht? Waarom krijgen die managers zo’n bonus? Zij staan toch al op de salarislijst van het Rijk. Is deze pool een soort parkeerplaats voor mensen die door een wisseling van taken tijdelijk geen ander werk hebben? In welke salarisschaal zitten deze managers? Is het een «kneuzenbak» of juist het neusje van de zalm? Met andere woorden: hoe is de samenstelling en opbouw van de Interim pool? Wat kost de pool? Er wordt weliswaar geld bespaard door managers uit eigen huis in te zetten, maar als dit betekent dat er extra mensen in dienst worden gehouden die ook nog een bonus krijgen, staan daar weer uitgaven tegenover. Bovendien kan de discussie over de «graaicultuur» op de ministeries ertoe leiden dat zo’n bonus in een verkeerd daglicht komt te staan. Desgevraagd merkt mevrouw Fierens op dat zij het niet nodig vindt dat een interim-manager een bonus krijgt. Hij of zij staat al op de salarislijst en daarnaast kent ieder ministerie een prestatiebeloning. Bovendien is er veel geld mee gemoeid. Zij onderschrijft de voorgestelde maatregelen, maar extra maatregelen vragen om extra controle. Hoe kan extra bureaucratie worden voorkomen? Externe adviesbureaus doen goed werk en zijn meestal redelijk innovatief. Mevrouw Fierens zou het betreuren dat met het terugdringen van de inhuur van externe consultants de indruk wordt gewekt dat zij niet deugen. Dat is niet de bedoeling van dit actieprogramma. De heer Van Hijum (CDA) is tevreden over de poging van het kabinet om gerichter en selectiever externe adviseurs in te huren. De overheid is nu erg afhankelijk van wat wel de «zesde macht» wordt genoemd. Zij zou kritisch moeten bezien welke kerntaken zij zelf kan en zou moeten uitvoeren. Dit wil echter niet zeggen dat externe inhuur per definitie ongewenst is. In 2002 is de motie-De Graaf c.s. aangenomen waarin de Kamer de regering vraagt om inzicht in de omvang van de advisering en dienstverlening door externe betaalde adviseurs en managers en in het financiële beslag dat hiermee is gemoeid. Verder wordt de regering gevraagd voor 22 januari 2003 een overzicht per ministerie aan de Kamer te verstrekken. Met het actieprogramma is daarvoor een eerste belangrijke stap gezet, maar het plan van aanpak bevat nog niet het gevraagde overzicht. De heer Van Hijum had graag gezien dat was aangegeven in hoeverre de aangekondigde maatregelen leiden tot een beperking van de externe inhuur. Dit overzicht wordt wel gegeven in het Sociaal Jaarverslag Rijk, maar dit is allesbehalve volledig. Zo is er niets opgenomen voor het ministerie van Verkeer en Waterstaat en voor het ministerie van Economische Zaken is alleen een samengevoegde optelling weergegeven. In de toelichting staat bovendien dat het niet zeker is of de opgave voor externe inhuur volledig en betrouwbaar is. Een tweede bezwaar is dat het Sociaal Jaarverslag alleen inzage geeft in de apparaatkosten. De uitgaven voor externe adviseurs die uit de programmabudgetten zijn betaald, zijn niet in die opgave meegenomen. Kan de minister een schatting maken van die kosten? De heer Van Hijum gaat ervan uit dat met name voor beleids- en organisatieadvies uit die budgetten wordt geput. Het is hem niet duidelijk waar de taakstelling van 310 mln euro op is gebaseerd. Volgens het plan van aanpak is dit de helft van de uitgaven aan de externe inhuur op de apparaatartikelen. Welke relatie is er tussen die
Tweede Kamer, vergaderjaar 2004–2005, 29 362, nr. 26
2
taakstelling en de omvang van de externe inhuur? Volgens het Sociaal Jaarverslag is in 2002 760 mln euro uitgegeven aan externe inhuur. Is dit het referentiebedrag? Hoe verhoudt dit getal zich tot het plan van aanpak waarin staat dat de uitgaven voor externe inhuur op apparaatuitgaven schommelen tussen 154 mln euro en 375 mln euro? Hij vindt dat hij zo niet goed kan volgen of de taakstelling wordt gehaald. In het plan van aanpak wordt aangekondigd dat de vraagstelling voor het Sociaal Jaarverslag met ingang van 2005 zal worden aangepast aan de definitie voor externe inhuur en aan de nieuwe indeling in categorieën. Dit zou betekenen dat er pas met het jaarverslag over 2005 dat wordt uitgebracht in 2006, een vergelijkbaar inzicht ontstaat in de totale omvang van de externe inhuur. De heer Van Hijum vindt dit aan de late kant, zeker gelet op de motie waarin wordt gevraagd om een overzicht voor 22 januari 2003. De Kamer moet kunnen volgen hoe de taakstelling wordt gerealiseerd. Wanneer moet die taakstelling zijn gerealiseerd? Hoe is zij verdeeld over de ministeries? Kan de Kamer dit proces volgen, bijvoorbeeld via het Sociaal Jaarverslag, maar ook via de begrotingen en jaarverslagen van de ministeries? De voorgestelde aanpak en maatregelen als het versterken van de eigen organisatie en het taakuitvoerend vermogen, maar ook het wat selectiever inhuren van externen, zijn de sleutel voor de oplossing van dit probleem, zo meent hij. Het voornemen om de directeur-generaal beslissingsbevoegdheid te geven voor de inhuur van interim-management lijkt een goede tijdelijke maatregel, maar het opstellen van «departementale toetspunten» klinkt wel erg administratief en bureaucratisch. Hij betuigt zijn instemming met het plan van aanpak, maar vraagt met nadruk hoe de Kamer dit proces kan volgen. Kunnen de gevraagde gegevens echt niet eerder inzichtelijk worden gemaakt? De heer Szabó (VVD) wijst erop dat eerst de taakstellingen zijn vastgesteld, daarna is er nagedacht over de probleemstelling. De probleemstelling leverde vragen op als: wat is externe inhuur, wanneer is externe inhuur een probleem en wanneer kan de overheid niet zonder externe inhuur. Op die vragen moet nog steeds een goed antwoord worden gegeven. Wanneer wordt de taakstelling getoetst aan de invulling van de probleemstelling? In 2006/2007 zal worden bezien of de taakstelling goed is ingevuld, maar dan moet ook de vraag aan de orde komen of een taakstelling van 50%, gelet op de probleemstelling wel reëel is. Wat is volgens de minister nu het werkelijke probleem? Er wordt gesproken over geld, over inhoud en over het zelflerend vermogen van de organisatie. Kan hij aangeven welke problemen er worden aangepakt? Het uitgangspunt voor het inhuren van externen is: nee, tenzij. Dit betekent dat in een vroeg stadium bekend moet zijn hoeveel externe deskundigheid er moet worden ingehuurd. Heeft de minister inzicht in het inhuren van externen voor de uitvoering van activiteiten in het kader van het Actieprogramma Andere overheid? De Kamer heeft gevraagd om een en ander wat sneller te laten verlopen en de minister heeft zich ten doel gesteld om een aantal maatregelen binnen afzienbare tijd in te voeren. Dit kan ertoe leiden dat er extra menskracht nodig is die in eerste instantie niet bij de overheid zelf te vinden is. De heer Szabó vraagt vervolgens welke additionele beloningen worden uitgekeerd aan overheidsmanagers als zij activiteiten goed hebben uitgevoerd. Waar komt dit geld vandaan? De directeur-generaal moet zijn paraaf zetten onder een aanvraag voor de inhuur van externe adviseurs. In drukke tijden zullen er misschien veel aanvragen ter goedkeuring aan hem worden voorgelegd. Hoe serieus kan de directeur-generaal daar dan naar kijken? De maatregelen die in het kader van het Actieprogramma Andere overheid worden getroffen, hebben ook gevolgen voor niet-
Tweede Kamer, vergaderjaar 2004–2005, 29 362, nr. 26
3
overheidsorganisaties als de zorgsector en CWI. Die organisaties zullen bijvoorbeeld voor de koppeling van bestanden kosten moeten maken en wellicht ook externe advisering moeten inhuren. Die kostenverhogende activiteiten worden opgelegd door de overheid. Voert de minister overleg met de betrokken instanties over de gevolgen van het inhuren van externe deskundigheid die nodig is om de termijnen van het actieprogramma te kunnen behalen? Het antwoord van de minister De minister zegt dat het niet zozeer de bedoeling van het kabinet is om de inhuur van externen af te schaffen of terug te dringen tot het uiterste minimum, het wil die inhuur rationaliseren. In 1996 heeft de Kamer al inzicht gevraagd in de inhuur van externen, in het bijzonder van organisatieadviseurs, interim-managers en communicatie- en beleidsadviseurs, omdat zij de indruk had dat er een zekere wildgroei was ontstaan. Die indruk werd voor een deel bevestigd door de oplopende kosten voor zover die in kaart werden gebracht en voor een ander deel door de verhalen uit de praktijk. De vraag of de inhuur van externe deskundigheid wel nodig was, leek nauwelijks te worden gesteld. Bovendien was er weinig overzicht. In 2002 zijn er bij de behandeling van de begroting voor 2003 opnieuw vragen gesteld en is er een motie ingediend waarin de regering om inzicht in de omvang van de externe inhuur wordt gevraagd. Enkele maanden later bleek dat de toenmalige minister wel inzicht kon verschaffen in inhuur op de apparaatskostenartikelen, maar niet in inhuur op de programartikelen want er werd niet bijgehouden welk deel van die artikelen werd gebruikt voor de inhuur van externen. Om dit te bereiken, moet de hele begrotingsvoorschriftencyclus worden aangepast wat een enorme bureaucratie zal opleveren. Bij het aantreden van dit kabinet is aan een interdepartementale werkgroep de vraag voorgelegd hoe de doelstelling van rationalisatie kan worden verwezenlijkt. Verder was het de vraag hoe het signaal kan worden afgegeven dat het werkelijk nee, tenzij, is. De verantwoordelijke bewindslieden en het ambtelijk apparaat moeten zich vooraf vragen gaan stellen als: is externe inhuur nodig, kan de deskundigheid niet in de eigen organisatie worden gevonden en, zo nee, is die deskundigheid wellicht elders in de rijksoverheid te vinden. Zo kan het lerend vermogen van de overheid worden georganiseerd, zal er kennis in eigen huis ontstaan en is de rijksoverheid niet te veel afhankelijk van buitenstaanders. Als die kennis nu niet aanwezig is, is de volgende vraag hoe kan worden bereikt dat die in de toekomst wel beschikbaar is op het moment dat hij nodig is. Die beweging staat los van de taakstelling. In 1998 is er voor de eerste maal een taakstelling in een regeerakkoord opgenomen en in 2002 en 2003 is dit opnieuw gebeurd. Die taakstelling is er op gericht om met een financiële prikkel te dwingen tot terughoudendheid. Het is natuurlijk ook een bezuinigingsmaatregel. Om te bereiken dat er echt wordt gerationaliseerd en niet steeds de gemakkelijkste weg wordt gekozen, is een taakstelling nodig. Die taakstelling is niet gerelateerd aan de vier categorieën die in het plan van aanpak zijn benoemd. Zij is ook nog niet helemaal gerelateerd aan de definitie die thans wordt gehanteerd voor de inhuur van externen; de uitbesteding van werkzaamheden behoort nu ook nog voor een deel tot die definitie. De Kamer kan de realisatie van de taakstelling volgen in de begrotingen, want zij is volgens een zekere evenredigheid over de begroting van de ministeries verwerkt. De minister zegt dat alleen een financiële taakstelling niet voldoende is, want uiteindelijk wordt daar altijd wel een oplossing voor gevonden. De taakstelling zal worden gehaald, maar of dit ook specifiek zal leiden tot minder inhuur van externen is maar zeer de vraag. De taakstelling leidt niet tot een andere cultuur en die wordt nu juist nagestreefd.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2004–2005, 29 362, nr. 26
4
Er is niets mis met de inhuur van externen en al helemaal niet met die externen en hun branches. De overheid zal in de toekomst ook nog regelmatig een beroep doen op externe deskundigheid, maar dan beter afgewogen tegen de alternatieven en pas nadat de vraag is beantwoord of de deskundigheid niet in eigen huis beschikbaar is. Met uitzondering van heel specialistische kennis die zij in redelijkheid niet in huis kan hebben, moet de overheid in beginsel beschikken over kennis in het kader van communicatie, management en organisatie en als dit niet per ministerie of dienstonderdeel kan worden georganiseerd, kan het misschien wel in de vorm van een «shared service». Zo is de Interim-pool van de ABD eigenlijk een «shared service» voor het hele rijk. De pool kan voor alle dienstonderdelen worden ingezet, levert hoogwaardige kennis en dient verschillende doelen. In de eerste plaats kunnen de eigen kennis en expertise worden ingezet voor de eigen problematiek. In de tweede plaats kan de expertise van mensen die op een of andere plaats zijn vrijgevallen, worden ingezet. Verder kan er tegemoet worden gekomen aan de vraag van mensen die expertise willen ontwikkelen om als interim-manager te kunnen optreden. De minister kan geen antwoord geven op de vraag naar de extra beloning, omdat minister Remkes daarvoor verantwoordelijk is. Die kan wellicht worden gesteld tijdens het algemeen overleg over de Trendnota. Zo niet, dan zal hij aan minister Remkes vragen om die informatie aan de Kamer te verstrekken. Er moet een fatsoenlijk overzicht komen van de externe inhuur en daartoe worden maatregelen in het plan van aanpak aangekondigd. Met behulp van de toetspunten en de rationalisatie zal er een inzicht per ministerie ontstaan op de vier gevoelige categorieën. De gegevens kunnen dan worden vergeleken en in een databank worden verwerkt. Zo kan worden vastgesteld of de inhuur toe- of afneemt. Vervolgens kan de Kamer daarover worden gerapporteerd. Er is bewust voor gekozen om de directeur-generaal gedurende twee jaar alle aanvragen te laten paraferen. Natuurlijk is er sprake van integraal management wat directeuren en diensthoofden een zekere vrijheid geeft om zelf beslissingen te nemen, maar door deze tijdelijke maatregel zal nog meer het besef ontstaan dat de vraag of het inhuren van externe deskundigheid echt nodig is, zorgvuldig moet worden beantwoord. Bij de regionaal verspreide buitendiensten zal die beslissing ook op een hoog niveau worden genomen. Zo zal de leiding van de organisatie inzicht krijgen in het aantal externen dat jaarlijks wordt ingehuurd, maar zich ook de vraag kunnen stellen wat dit zegt over de organisatie. De minister gaat ervan uit dat die cultuurimpuls na twee jaar voldoende resultaat zal hebben opgeleverd. Hij bestrijdt dat met deze werkwijze de parafencultuur wordt bevorderd. De directeuren-generaal zijn bepaald geen stempelmachine; zij bekijken nauwgezet wat zij paraferen. Met de definitie wordt geprobeerd een onderscheid te maken tussen de inhuur externen en de uitbesteding van werkzaamheden in het geval van piekbelasting aan bijvoorbeeld uitzendkrachten en de inhuur van expertise die de overheid redelijkerwijze niet in huis kan hebben. De overheid heeft bijvoorbeeld veel hoogwaardige juridische experts in huis, maar voor heel specifieke privaatrechtelijke vragen wordt een beroep gedaan op de landsadvocaat, ook omdat er dan een oordeel buiten het beleidsproces om wordt gegeven. Dit geldt ook voor andere specialistische kennis. Dit is ook goedkoper dan dergelijke specialisten in de eigen organisatie op te nemen. Het is waar dat iedere definitie enigszins willekeurig is, maar de minister gaat ervan uit dat deze definitie voldoet om de doelstellingen te behalen. Beleidsonderzoek en monitoring zijn vrij specialistische werkzaamheden. Beleidsonderzoek wordt bijvoorbeeld vaak door wetenschappelijke instituten verricht en ook voor monitoring geldt dat de aard van de materie soms noopt tot uitbesteding, zeker bij monitoring op grote schaal. Verder
Tweede Kamer, vergaderjaar 2004–2005, 29 362, nr. 26
5
hebben beide een element van onafhankelijkheid. Beleidsevaluatie verdient zeker aandacht en moet goed worden georganiseerd, maar dit wil niet zeggen dat ieder onderzoek zelf moet worden verricht. Dat er in een organisatie een functie beleidsevaluatie bestaat, ligt dus voor de hand, maar grootschalige beleidsonderzoeken zullen worden uitbesteed. Overigens moeten er dan natuurlijk wel mensen zijn die weten wat er wordt uitbesteed en wat er moet worden gevraagd. Voor zover deze maatregelen nieuwe bureaucratie opleveren, is dit een lichte versie. Er zijn zo weinig mogelijk nieuwe procedures opgesteld. De toetspunten passen in de normale planningscyclus op de eigen wijze van ieder ministerie. Verder wordt er vooral ingezet op flexibilisering door middel van pools binnen ministeries. Er wordt aangesloten bij de normale controle- en verantwoordingsprocessen. In 2006 zal de Kamer in het Sociaal Jaarverslag over 2005 inzicht worden verschaft op grond van het nieuwe systeem. Het is jammer dat dit niet eerder kan, maar dat systeem moest eerst nog worden opgezet. Bij de voorbereiding van het plan van aanpak is er vanuit gegaan dat er geen nieuwe bureaucratie mag ontstaan. Er is geen overzicht van de inhuur die nodig is voor het Actieprogramma Andere overheid. Dit zou betekenen dat de verschillende ministeries van 65 acties moeten vastleggen wat zij voor die specifieke projecten inhuren. Dit levert veel bureaucratie op. Het programmabureau dat een aanjaag- en monitoringfunctie heeft, heeft in 2004 aan inhuur en uitbesteding nog geen € 200 000 uitgegeven. Het is waar dat er eerst een taakstelling was en dat de probleemstelling daarop volgde. Dit doet niets af aan de noodzaak van de taakstelling, want een bezuiniging leidt tot een zekere afweging. De minister zegt dat hij wel zes of zeven problemen kan opsommen, maar de essentie is dat de overheid als organisatie voor haar kernfuncties niet onnodig afhankelijk mag zijn van derden. In de afgelopen jaren is onvoldoende rationeel afgewogen of de kennis niet in eigen huis aanwezig was of kon worden georganiseerd. Dit is niet alleen belangrijk vanwege het kostenaspect, maar vooral ook voor de kwaliteit van de overheid. Wat de overheid zelf in eigen huis zou kunnen en moeten doen, moet zij ook in eigen huis hebben. Dit betekent niet dat er meer ambtenaren moeten worden aangetrokken, maar wel dat er een slimmere organisatie moet ontstaan. Het vermogen om de kennis in eigen huis goed aan te wenden, is een goede omschrijving van het begrip Andere overheid. De omvang van het meer brede begrip inhuur gebaseerd op apparaatkosten was in 2003 al 32% lager dan in 2002. De cijfers over 2004 zijn nog niet beschikbaar. De taakstelling van 50% is natuurlijk een politieke afspraak. Zoals voor veel taakstellingen van politieke aard geldt, moet de uitvoering nog worden onderbouwd nadat die afspraak is gemaakt. Die taakstelling zal ongetwijfeld worden behaald, maar het is nu de vraag of dit ook zal gelden voor de doelstelling om de inhuur te rationaliseren en waar nodig terug te dringen. De kosten van het plan van aanpak zijn niet van dien aard dat er een aparte financiële paragraaf voor moest worden opgesteld. Die kosten worden op de verschillende ministeries gemaakt en zijn bovendien minimaal. Het ontwikkelen van instrumentarium kan soms enig geld kosten, maar met het ontwikkelen van de gedragscode is niet veel geld gemoeid. Het vormen van pools kost niet veel, maar vraagt om een betere organisatie van de menskracht. Bovendien zullen instrumenten als het raamcontract eerder geld opleveren, omdat zij tot minder uitgaven leiden en tot beter beheersbare uitgaven. De minister beaamt dat er buiten de rijksoverheid kosten zullen worden gemaakt voor de realisatie van actiepunten uit het Actieprogramma Andere overheid, bijvoorbeeld doordat er expertise moet worden ingehuurd. Hij vindt het niet voor de hand liggen dat hij daarover afspraken in generale zin zal maken. Per onderwerp zal er natuurlijk wel naar de conse-
Tweede Kamer, vergaderjaar 2004–2005, 29 362, nr. 26
6
quenties worden gekeken. Een voorbeeld is de modernisering van de GBA. Met de koepelorganisatie, de VNG en de gemeenten wordt gesproken over de vraag wat er centraal en wat er lokaal wordt gedaan en over de financiële consequenties van een en ander. Nadere gedachtewisseling Mevrouw Fierens merkt op dat zij geen antwoord heeft gekregen op haar vragen over de opzet en de samenstelling van de Interim pool van ABD managers. De heer Van Hijum steunt de aanpak die erop is gericht dat de inhuur wordt gerationaliseerd en beter inzichtelijk wordt gemaakt. Het gaat hem echter te snel dat nu de relatie tussen taakstelling en doelstelling wordt losgelaten. De minister sprak eerder over een wildgroei. Wat is de relatie tussen de omvang van de taakstelling en die wildgroei? Die taakstelling kan met de nodige boekhoudkundige handelingen wel worden behaald, maar dit laat onverlet dat de wildgroei moet worden tegengegaan. Hoe denkt de minister dit te bereiken? Zullen de toetspunten ertoe leiden dat er ook inzicht ontstaat in de kosten van de inhuur van externe adviseurs in de programma-uitgaven? De minister bevestigt dat er pas in 2006 inzicht zal ontstaan in de werkelijke kosten en omvang van de externe inhuur. Kan dit echt niet eerder? De heer Szabó is verheugd dat de minister zegt dat niet de bezuinigingen het kernpunt zijn, maar de wens dat de overheid minder afhankelijk is van externe consultancy. De kracht van externe bureaus is vaak dat zij hun medewerkers een goede interne opleiding en begeleiding geven. Hoe wordt dit binnen de overheid opgepakt? Om tot een pool van goede managers te komen, moet er tijd en geld worden vrijgemaakt voor studieactiviteiten. Aan de andere kant moet ervoor worden gewaakt dat er bollebozen worden gekweekt die vooral veel studeren en weinig advies geven. De minister zegt dat de taakstelling kan worden gehaald zonder dat de inhuur afneemt. Kan hij dit toelichten? De minister zegt dat de ervaring leert dat een organisatie die een financiële taakstelling krijgt opgelegd gerelateerd aan een doelstelling zoals minder inhuur externen, die taakstelling in de begroting kan realiseren zonder dat de achterliggende doelstelling wordt gehaald. Dit is gebleken in de periode tussen 1998 en 2002 toen in het regeerakkoord ook een bezuiniging op de inhuur externen was opgenomen. Die bezuiniging is gehaald in die zin dat zij boekhoudkundig is verwerkt en vertaald naar de verschillende ministeries. Het gevolg was echter niet dat er per sé minder externen werden ingehuurd. Als dat toch nodig werd geacht, werd er creatief gebruik gemaakt van programma-artikelen. Alleen maar sturen op een financiële taakstelling betekent dus nog niet dat het proces van rationalisatie in gang wordt gezet. De taakstelling en de doelstelling worden natuurlijk niet van elkaar gescheiden. De taakstelling zou er ook zonder doelstelling in een aantal gevallen wel toe leiden dat er minder externe deskundigheid wordt ingehuurd. Andersom zou het plan van aanpak ook zonder taakstelling zinvol zijn. Ook zonder financiële prikkel is rationalisatie van het proces van inhuren noodzakelijk. Het plan van aanpak leidt ertoe dat alle uitgaven kunnen worden gecontroleerd. Ieder ministerie zal bijhouden of en zo ja, hoe vaak en in welke mate er externe deskundigheid wordt ingehuurd. Het maakt dan niet uit of die kosten vervolgens worden weggeschreven op een apparaatartikel of een programma-artikel. Aan de hand van dit jaarlijkse overzicht kan de
Tweede Kamer, vergaderjaar 2004–2005, 29 362, nr. 26
7
Kamer de ontwikkeling van de uitgaven volgen. Dan zal blijken of het proces van rationalisatie en de cultuurverandering werkelijk tot stand komen. Het is waar dat het pas in 2006 mogelijk zal zijn om die ontwikkelingen te volgen, maar dat kan niet anders als er pas in de tweede helft van 2003 wordt nagedacht over een aanpak voor het terugdringen van de inhuur externen. Dit neemt niet weg dat er zo snel mogelijk is gewerkt. De organisatie van het interim-management binnen de rijksdienst op het hoogste niveau is een van de vele pijlers van het beleid. De Interim-pool van ABD managers kan een alternatief bieden voor het inhuren van externe interim-managers. De minister is blij dat die pool van de grond is gekomen. Hij is voorstander van de grondgedachte dat ambtenaren van de overheid flexibel kunnen worden ingezet voor interim-management. Zo blijft de kennis in de eigen organisatie en uiteindelijk zal het goedkoper zijn. De uitgaven voor interim-management bedragen nu ongeveer 30 mln euro per jaar. De ABD Pool wordt over het algemeen gefinancierd uit lopende personeelsbudgetten. De Interim-managers zitten in de hogere schalen, dat wil zeggen vanaf 15 en 16. Hij is het ermee eens de interne consultants in staat moeten zijn om hun kwaliteit op peil te houden door opleiding, enz. De Algemene bestuursdienst biedt ook opleidings- en trainingsprogramma’s. Overigens is er ook op ander niveau in de rijksdienst in toenemende mate aandacht voor opleiding en bijscholing. Terecht, want als de overheid onafhankelijk wil zijn, moet zij er voor zorgen dat de kwaliteit in eigen huis goed is. De voorzitter van de vaste commissie voor Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, Noorman-den Uyl De griffier van de vaste commissie voor Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, Kalmijn
Tweede Kamer, vergaderjaar 2004–2005, 29 362, nr. 26
8