Tweede Kamer der Staten-Generaal
Vergaderjaar 1983-1984
2
Rijksbegroting voor het jaar 1984
18100 Hoofdstuk VIII Departement van Economische Zaken
Nr. 132
BRIEF VAN DE MINISTER VAN ECONOMISCHE ZAKEN Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal 's-Gravenhage, 17 september 1984 I. Inleiding1 In het kader van de in 1980 gemaakte afspraken hebben Shell en Esso mij gerapporteerd over de tussentijdse stand van zaken met betrekking tot de ontwikkeling van de investeringen over de periode 1980 t/m 1984. De finale afweging, waarin begrepen de verschillende aspecten zoals omschreven in de brief van 12 juni 1982, zal eerst na afloop van de periode 1980 t/m 1984 plaatsvinden. Over deze rapportage heb ik overleg gehad met beide maatschappijen. Daarbij is ook de ontwikkeling van de gaswinsten aan de orde gekomen. In hoofdstuk II van deze brief doe ik verslag van mijn bevindingen. Bij de behandeling van Kamerstuk 18 100 hoofdstuk XIII, nr. 42, met betrekking tot bovengenoemd onderwerp op 29 november 1983, heb ik aan uw Kamer toegezegd dat ik ernaar zou streven om bij die gelegenheid van de onderhavige voortgangsrapportage een uiteenzetting te geven van de wegen welke wij naar mijn mening na 1984 kunnen bewandelen. In hoofdstuk III van deze brief ga ik daarop nader in. II. De voortgangsrapportage 1. Algemeen
' De accountantsverklaring van Klijnveld, Kraayenhof en Co ligt op de bibliotheek ter inzage
Zoals ik in de inleiding van deze brief stelde, betreft het hier een tussentijdse stand van zaken. In de voortgangsrapportage van 16 juni 1983 ben ik uitvoerig ingegaan op de diverse onderdelen van de betrokken investeringsprogramma's namelijk concrete projecten. Daarom meen ik mij thans te kunnen beperken tot de wijzigingen die in de betrokken investeringsprogramma's zijn opgetreden. Uiteraard blijven voor de (uiteindelijke) beoordeling de in 1980 gemaakte afspraken bepalend. In deze rapportage wordt derhalve aan de winstontwikkeling van Shell en Esso, in verhouding tot het totaal van de investeringsinspanningen, ook aandacht besteed aan de aardgas-inkomsten van de Staat. Zulks naar aanleiding van het daartoe strekkend verzoek uit de Kamer.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1983-1984, 18 100 hoofdstuk XIII, nr. 132
1
2. De ontwikkeling
van de winsten
Bij de start van het «gentlemen's agreement» in het voorjaar van 1980, werd de NAM-gaswinst voor de periode 1980 t/m 1984 geraamd op f 15,4 mld. De totale opbrengst voor de Staat uit de winning en verkoop van aardgas over deze periode werd toen berekend op ca. f91 mld. Thans wordt, op basis van recente inzichten welke voor het merendeel berusten op realisaties, de gaswinst van de NAM voor de periode 1980 t/m 1984 geraamd op ca. f 13,8 mld., d.w.z. f6,9 mld. voor ieder der betrokken ondernemingen. Op basis van dezelfde uitgangspunten komt de totale opbrengst voor de Staat neer op ca. f92,5 mld. Geconstateerd kan worden dat de nu verwachte Staatsbaten relatief gezien nauwelijks uitgaan boven het oorspronkelijk verwachte niveau. De cumulatieve winst voor de NAM zal echter ruim f 1,5 mld., dat wil zeggen ca. 10%, lager uitkomen dan in 1980 werd geraamd. De oorzaak van de contrair verlopende ontwikkelingen is gelegen in een groot aantal factoren waartussen bovendien zeer complexe samenhangen bestaan. Deze factoren zijn ondermeer de gasafzet in de verschillende verbruikerscategorieën, het aandeel van de verschillende gasvelden in de totale gasproduktie (Groningen, overige land- en zeevelden), het aandeel van de NAM in de totale gasproduktie en -verkoop, de gasprijzen van de verschillende gasvelden, de gasprijzen voor de onderscheiden verbruikerscategorieën en de kosten van produktie. Al deze factoren hebben zich, welhaast per definitie, anders ontwikkeld dan in 1980 werd voorzien. Met name de gasafzet is de afgelopen jaren beduidend lager uitgekomen. Daartegenover staat een licht hogere gemiddelde verkoopprijs. Deze stijging vloeit met name voort uit een aantal min of meer autonoom bepaalde - dat wil zeggen niet direct aan de olieprijs gekoppelde - gasprijzen. Voorts zijn de kosten van de gasproduktie hoger uitgekomen, hetgeen onder meer samenhangt met het dalende aandeel Groningen ten gunste van het toenemend aandeel van de duurdere zeevelden. Per saldo heeft een en ander ertoe geleid dat de aardgaswinst voor de NAM lager, die voor andere winners en de Staat op een hoger dan het oorspronkelijk geraamde niveau zullen uitkomen. Bij een lengte van de periode als de onderhavige is, gezien het hiervoor geschetste complex van factoren, een nauwgezette analyse van de verschillen tussen de oorspronkelijke en de huidige ramingen niet zinvol en bovendien in het kader van de investeringsafspraken niet relevant. Het bovenstaande onderstreept eens te meer de grote onzekerheden waarmee wordt gewerkt. De thans geraamde gaswinst voor NAM ad. f 13,8 mld. ligt wat hoger dan werd geraamd in 1983 (f 13,1 mld.). Deze toename heeft voor een belangrijk deel betrekking op het jaar 1984 en komt praktisch geheel voor rekening van de hogere dollarkoers. 3.
Investeringen
Tabel 1 toont een samenvatting van de investeringsprogramma's van Shell en Esso. De cijfers zijn gegroepeerd naar sectoren en gezet naast de opgaven van juni 1983. Tabel 1. Investeringen in min. gld. Shell
Esso
NAM Gasunie Kolenproduktie Raffinage Chemie Overig
waarvan WIR-premies' 1
nu
1983
nu
1983
2910 190 1810 2900 340
3110 200 1660 2870 320 50
2910 190
3110 200
-
-
1400 700 1800
1630 880 1540
8150
8210
7000
7360
450
460
470
490
—
EZ-raming.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1983-1984, 18 100 hoofdstuk XIII, nr. 132
In de voortgangsrapportage van 16 juni 1983 heb ik uitvoerig stilgestaan bij de diverse projecten die deel uitmaken van de onderhavige investeringsprogramma's. Ik beperk mij thans tot de belangrijkste mutaties ten opzichte van het beeld van medio 1983. Immers, in essentie komt het huidige beeld overeen met dat van de vorige voortgangsrapportage. Bij de aanpassing van het investeringstotaal van de NAM speelt de factor tijd een belangrijke rol. Voor de kleinere projecten wordt het moment van feitelijke uitvoering onder meer bepaald op grond van overwegingen van operationele en planmatige aard. Daarom is het voor deze zeer grote groep van projecten niet altijd mogelijk op voorhand een extacte tijdsplanning aan te geven, ofschoon de uitvoering op zich veelal definitief vaststaat. Daarnaast, en dat geldt niet in de laatste plaats voor de zeer omvangrijke projecten, leiden planologische factoren tot vertragingen in de geplande uitvoering. Het aandeel van Esso in het Kolenproduktie-project wordt thans f 150 min. hoger geraamd. De oorzaak daarvan is de opwaardering van de dollarkoers ten opzichte van wat medio 1983 nog werd verondersteld. Deels is deze opwaardering al gerealiseerd en heeft daarmee z'n invloed gehad op de feitelijk gepleegde investeringsuitgaven, deels heeft de thans voorziene koersontwikkeling nog effect op komende uitgaven. De bijstelling van de post Raffinage van Shell is onder andere het gevolg van een noodzakelijk gebleken herdefiniëring van de reikwijdte van het project olielaad- en losfaciliteiten te Pernis. Thans wordt verwacht dat met de uitvoering daarvan binnen afzienbare tijd zal worden aangevangen. Voorts is rekening gehouden met de bijstelling van een aantal kleine projecten en met een aantal nieuwe projecten. Shell heeft in de post Chemie eveneens een bijstelling gepleegd aan de hand van de laatste inzichten. Ook hier speelt een aantal kleinere projecten een rol. Daarnaast is de inmiddels gerealiseerde investering ten behoeve van de afvalverwerkingsinstallatie te Pernis lager uitgekomen dan aanvankelijk was geraamd. Tot en met de voortgangsrapportage van medio 1983 is voor Shell en Esso onder de post Overig hun respectieve aandeel (Shell: f120 min.; Esso f50 min.) in het Kolenterminal-project op de Maasvlakte opgenomen. Beide ondernemingen hebben er thans vanaf gezien om dit project weer op te voeren. De verwachtingen voor de kolenmarkt en de daaruit voortvloeiende behoefte aan nieuwe overslagfaciliteiten voor kolen in de Rotterdamse haven geven op dit moment nog geen basis voor een beslissing. De uitvoering wordt nu voorzien tegen het einde van de tachtiger jaren. De bijstellingen die uit de vergelijking blijken, betreffen merendeels projecten die naar de toekomst zijn verschoven. De wezenlijke kern van beide investeringsprogramma's is of wordt gerealiseerd. Uit vergelijking met de oorspronkelijke investeringsvoornemens zoals in 1980 aan uw Kamer gemeld (kamerstuk 15800 hoofdstuk XII, nr. 93 dd. 12 juni 1980) blijkt dat de thans gemelde investeringstotalen van Shell en Esso daaraan praktisch gelijk zijn respectievelijk daar bovenuit gaan. Ik constateer dat Shell en Esso bij deze tussenstand van zaken voldoen aan de verwachtingen die zij in 1980 ten aanzien van hun investeringsinspanningen hebben gewekt. 4. Investeringen en gaswinsten In onderstaande tabel zijn de ramingen van gaswinsten en investeringen opgenomen voor een aantal relevante steekjaren. Tabel 2
nu 1983 1980
Totale investeringen
NAM-gaswinsten
f f f
f f f
15,2 mrd. 15,6 mrd. 13,9 mrd.
13,8 mrd. 13,1 mrd. 15,4 mrd.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1983-1984, 18 100 hoofdstuk XIII, nr. 132
3
Aan de ontwikkeling van de winst en de investeringsinspanning ten opzichte van 1980 en van de voortgangsrapportage van medio 1983 heb ik reeds in het voorafgaande aandacht besteed. De in tabel 2 opgenomen cijfers tonen dat sinds 1980 de gaswinstraming ruim f 1,5 mld. lager uitkomt, maar dat de investeringen daarentegen met bijna f 1,5 mld. zijn toegenomen. Gelet op de recessieve ontwikkelingen de afgelopen jaren in de chemische en raffinagesector is deze ontwikkeling des te opmerkelijker. Ik constateer tevens, evenals in 1983, dat de investeringen de totale winst overtreffen. Aan de in 1980 door mij geuite verwachting, dat de investeringsinspanningen in een redelijke verhouding zouden staan tot de aardgaswinsten, wordt dan ook door Shell en Esso voldaan. 5. Verloop der
investeringsuitgaven
Onderstaande tabel geeft weer, de investeringsuitgaven op de respectieve investeringsprogramma's zoals getoond in tabel 1, exclusief de «overloop» in verband met onderhanden zijnde projecten. Tabel 3. Investeringsuitgaven in m i n . gld. Esso
1980 1981 1982 1983 1984
Shell
nu
1983
nu
1983
481 692 924 1309 2340
481 692 924 1580 2150
907 1134 1182 1222 1400
907 1134 1182 1398 1515
5746
5827
5845
6136
Evenals in 1983 zijn de uitgaven over het laatste gerealiseerde jaar gecontroleerd door onafhankelijke externe accountants. De gewaarmerkte opgaven van Shell en Esso en de betreffende verklaring van de respectieve accountants gaan, evenals vorig jaar, hierbij. Bij vergelijking met het beeld zoals dat medio 1983 werd verondersteld, blijkt dat er nauwelijks sprake is van afwijkingen. De bijstellingen zijn deels het gevolg van wijzigingen in de planning van lopende projecten en hangen deels samen met uitstel van de projecten zoals eerder in deze brief gemeld. Bij vergelijking met de investeringsprogramma's uit tabel 1 blijkt dat van het bedrag van de gerapporteerde investeringen bij Shell ca. 16% na 1984 wordt uitgegeven. Voor Esso ligt dit percentage, evenals vorig jaar werd verwacht, op een kleine 30%; het percentage bij Esso wordt uiteraard sterk beïnvloed door de resterende uitgaven in 1985 ten behoeve van de flexicoker. Voor Shell en Esso gezamenlijk bedragen de investeringsuitgaven gedurende de periode 1980 t/m 1984 ca. f 11,6 mld. Ook dit totaal staat in een redelijke verhouding tot de geraamde winst ad. f 13,8 mld. De investeringsuitgaven verlopen dus voorspoedig. 6. Betrokkenheid Nederlands
bedrijfsleven
Het in de voorgaande voortgangsrapportage gemelde overleg tussen Shell en Esso en het Directoraat-Generaal voor Industrie op mijn ministerie heeft ook het afgelopen jaar frequent plaatsgevonden. Mede ten behoeve van dit overleg heb ik informatie ingewonnen over de mogelijkheden die de Nederlandse bedrijven worden geboden. Deze mogelijkheden zijn naar mijn mening bevredigend.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1983-1984, 18 100 hoofdstuk XIII, nr. 132
4
Shell en Esso hebben beiden hun eigen aanpak om het Nederlandse bedrijfsleven zoveel mogelijk bij het gehele bedrijfsgebeuren, met inbegrip van de investeringen, te betrekken. Die aanpak wordt mede bepaald door de aard van de onderneming en de aard en omvang van de investeringsprojecten. Shell is al jaren op grote schaal actief in Nederland en heeft een investeringsprogramma dat bestaat uit vele middelgrote en kleine projecten. In de loop van vele jaren heeft Shell een goede relatie opgebouwd met Nederlandse bedrijven. Het resultaat daarvan is dat meer dan 70% van de vrijwel constante stroom van investeringen bij Nederlandse bedrijven terecht komt. Esso heeft zijn activiteiten in Nederland in de afgelopen jaren, mede door een zeer omvangrijk project als de flexicoker, sterk uitgebreid. Het inkoopen aanbestedingsbeleid van Esso is, binnen de voorwaarden die een verantwoorde zakelijke bedrijfsvoering daaraan stelt, gericht op het bieden van optimale kansen voor deelname door het Nederlandse bedrijfsleven. In 1983 werd ongeveer 80% van alle aankopen van Esso Nederland BV, Esso Chemie BV en van de hoofdaannemers van Esso bij in Nederland gevestigde bedrijven geplaatst. Met name wordt veel werk gemaakt van de betrokkenheid van Nederlandse bedrijven bij hetflexicoker-project. Presentaties over dit project hebben plaatsgevonden voor de FME en de VAP (Vereniging van Aannemers werkzaam in de Petrochemische industrie). Door middel van wijde verspreiding van het periodiek verschijnende «Bouw Bulletin» worden aannemers en fabrikanten van de activiteiten rond de flexicoker op de hoogte gehouden en worden zij in de gelegenheid gesteld inlichtingen te krijgen over de goederen en diensten die benodigd zijn voor de deelprojecten in de diverse bouwfasen. Illustratief in dit verband is dat meer dan 1400 verzoeken om offertes zijn verzonden aan Nederlandse bedrijven, hetgeen resulteerde in meer dan 500 orders. Bovenstaande cijfers illustreren de grote mate van betrokkenheid van het Nederlandse bedrijfsleven bij de activiteiten van Shell en Esso in het algemeen en bij hun investeringen in het bijzonder. Daarbij moet worden bedacht, dat per definitie niet alle mogelijke goederen en diensten door Nederlandse bedrijven kunnen worden geleverd. Zou men de feitelijke bestedingen van Shell en Esso in Nederland relatiever aan het pakket dat wél door Nederlandse bedrijven kunnen worden geleverd, dan komen eerdergenoemde percentages uiteraard hoger te liggen. Ook in ander opzicht geeft de mate van betrokkenheid van het Nederlandse bedrijfsleven aanleiding tot een positief oordeel. Deze cijfers zeggen in hun algemeenheid namelijk ook iets over de concurrentiepositie van Nederlandse bedrijven. Uitgangspunt van het aankoopbeleid van Shell en Esso is onder meer, en naar mijn mening terecht, dat orders worden gegund op grond van kwaliteitseisen en concurrerende voorwaarden. Blijkbaar kan het Nederlandse bedrijfsleven daaraan in hoge mate voldoen. Ten slotte dient te worden bedacht, dat de betekenis van Shell en Esso voor de Nederlandse bedrijvigheid aanzienlijk groter is dan de in dit kader aangemelde investeringsprojecten. Het totaal der bestedingen van beide ondernemingen in Nederland bedraagt immers een veelvoud van de investeringsuitgaven, hetgeen van grote betekenis is voor de Nederlandse economie. 7. Conclusies Op grond van de rapportages van Shell en Esso, overige informatie en het overleg daarover met de directies van beide ondernemingen kom ik in deze voortgangsrapportage tot de volgende conclusies. De geactualiseerde totale gaswinstraming van NAM (Shell en Esso) en de respectieve investeringsprogramma's vertonen geen grote en wezenlijke wijzigingen ten opzichte van de voortgangsrapportage van medio 1983.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1983-1984, 18 100 hoofdstuk XIII, nr. 132
5
Het totaal der investeringsprogramma's overtreft de totale NAM-gaswinst; van een redelijke verhouding tussen deze twee grootheden, zoals in 1980 de kern van de afspraak luidde, is dus alleszins sprake. Het totale investeringsniveau ligt thans hoger dan in 1980 werd verwacht; dit ondanks de recessieve ontwikkelingen gedurende de afgelopen jaren in onder meer de sectoren chemie en raffinage. Het patroon van de investeringsuitgaven ligt, gelet op de aard en omvang van de projecten, goed in lijn met de investeringsprogramma's. Het Nederlandse bedrijfsleven wordt in grote mate ingeschakeld, zowel bij de investeringen als bij het totaal der activiteiten van Shell en Esso. Mede op grond van het voorgaande is mijn conclusie dat Shell en Esso de destijds gemaakte afspraken op een goede wijze invullen en uitvoeren. Ik ben dan ook van mening dat deze afspraken voldoen aan het in 1980 gestelde doel. III. Voortzetting van de investeringsafspraken 1.
Inleiding
1.1 Zoals ik op 29 november 1983 aan uw Kamer heb toegezegd, heb ik mij beraden over de vraag (of en zo ja) hoe de investeringsafspraken met Shell en Esso na 1984 ten uitvoer moeten worden gebracht. Mijn overwegingen zijn voor een belangrijk deel gebaseerd op de ervaringen uit de periode 1980 t/m 1984, en op hetgeen in 1980 is afgesproken. Voorts heb ik hierover gesprekken gevoerd met beide ondernemingen. Mijn conclusies, alsmede mijn overwegingen gaan hierbij. 1.2. Aanleiding voor de investeringsafspraken in 1980 was de toentertijd verwachte extra gaswinst voor de NAM als gevolg van de plotselinge sterke stijging van de olie- en gasprijzen en de verwachting dat deze stijging structureel van aard zou zijn. De kern is, dat ten minste een substantieel deel van de totale gaswinst van Shell en Esso ten goede zal komen aan de Nederlandse economie, door middel van investeringen. Deze beleidsoptie had en heeft nog steeds mijn voorkeur. Gezien de resultaten tot op heden, waarvoor ik onder meer verwijs naar de onderhavige voortgangsrapportage, ben ik van mening dat de keuze in 1980 voor de investeringsroute juist is geweest. Shell en Esso hebben zich aan hun uitspraken gehouden en het gestelde vertrouwen niet beschaamd. Er is sprake van investeringsinspanningen die tot dusver in een redelijke verhouding staan tot de gerealiseerde respectievelijk geraamde winst; zij bestaan onder meer uit middelgrote en grote projecten die duidelijk structuurversterkend van karakter zijn, met name in de raffinagesector en op het gebied van exploratie en exploitatie van gas- en olievelden. Er is dan ook geen reden om de destijds gemaakte afspraken te wijzigen. Daarbij moet ook het volgende in aanmerking worden genomen. De afspraken werden gemaakt voor de periode van 1980 t/m 1989. Ik achtte en acht een periode van een dergelijke lengte noodzakelijk, mede in verband met de aard en de omvang van de betrokken investeringsprojecten. Immers, met name investeringen in grootschalige en technisch gecompliceerde projecten vereisen een voorbereidings- en uitvoeringstijd van meerdere jaren. Daarnaast is zeker voor investeringen in de energievoorziening een stabiel en consistent overheidsbeleid een belangrijke voorwaarde. Immers, het naar verwachting te realiseren rendement, dat een zeer belangrijke rol speelt in de investeringsbeslissing is daarmee direct gemoeid. Shell en Esso hebben bij hun investeringsbeslissingen en voornemens rekening gehouden met dit aspect. 2.
Overwegingen
2.1. In 1980 was er, wat betreft de invulling van de investeringsinspanningen, sprake van een prospectieve benadering: tegenover een geraamde cumulatieve winst werd een opsomming gegeven van investeringsvoorne-
Tweede Kamer, vergaderjaar 1983-1984, 18 100 hoofdstuk XIII, nr. 132
6
mens per sector waarin Shell en Esso werkzaam zijn; daarbij werden ook een aantal concrete projecten met name genoemd. Deze benadering was toentertijd ook wenselijk te achten, omdat er bij de aanvang geen ervaringen uit het verleden beschikbaar waren om een goed beeld te kunnen vormen, hoe een en ander in concreto (anders) gestalte zou kunnen worden gegeven. Onder meer op grond van de toen geschetste investeringsprogramma's heb ik de afspraken met Shell en Esso gemaakt. Essentieel bij de keuze voor de investeringsroute was echter het vertrouwen, dat deze ondernemingen een investeringsprogramma met een dergelijke omvang en betekenis kunnen uitvoeren. 2.2. Het is, zoals bekend, nimmer mijn bedoeling geweest om Shell en Esso vast te pinnen op het investeringslijstje van 1980, noch om hun investeringsvoornemens te sturen. Zo is het ook indertijd met beide ondernemingen afgesproken. Beslissingen met betrekking tot alle activiteiten, met inbegrip van investeringen moeten steeds genomen (kunnen) worden vanuit de eigen verantwoordelijkheid als ondernemer. Die verantwoordelijkheid is in eerste instantie gericht op het bewaken van de continuïteit van de onderneming. Een continuïteit die niet alleen van belang is voor de internationale organisaties waar beide ondernemingen deel van uitmaken, doch evenzeer, en niet in de laatste plaats, voor de Nederlandse economie. Het bewaken van de continuïteit vereist een voortdurend toetsen van bestaande en voorgenomen acitiviteiten aan de feitelijke en verwachte ontwikkelingen. Dit complexe besluitvormingsproces moet door beide ondernemingen binnen de daarvoor maatschappelijk gestelde algemene regels, in vrijheid kunnen worden doorlopen. Deze vrijheid van ondernemen is naar mijn mening de beste garantie, ook nationaal-economisch gezien, voor goede rendabele investeringen op het goede morr ent en op de goede plaats. 2.3. Daarbij komt dat het vroegtijdig c.q. voortijdig openbaar maken van investeringsvoornemens, al dan niet met gegevens over omvang en timing, alsmede van het in de loop van de tijd wijzigen van de plannen en de motivering daarvan, in strijd is met de noodzakelijke vrijheid van ondernemen en de concurrentiepositie van Shell en Esso kan schaden. Een ontwikkeling waarbij Shell en Esso gedwongen worden tot éénrichtingsverkeer wat betreft voortijdige informatie over ondernemingsbeleid en concrete investeringen, kan van negatieve invloed zijn op de realisatie van de projecten en daarmee op de continuïteit van beide ondernemingen. Zeker als men bedenkt dat de sectoren waarin Shell en Esso een belangrijke rol spelen, gekenmerkt worden door hevige concurrentie. 2.4. Ik merk tenslotte nog het volgende op. Ik acht het sturen van min of meer concrete investeringsprojecten, anders dan langs generieke weg, dat wil zeggen op basis van een algemeen geldend beleidsinstrument, niet in overeenstemming met het beleid van de Nederlandse overheid ten opzichte van het (Nederlandse) bedrijfsleven in het algemeen, noch met het betreffende beleid van de Europese Gemeenschap. Het is daarnaast bepaald niet ondenkbaar dat dergelijke vormen van dwang en/of protectionisme (op den duur) juist niet ten goede komen aan de Nederlandse economie. Deze opvatting heb ik reeds bij eerdere gelegenheden aan Uw Kamer kenbaar gemaakt. 2.5. Op grond van bovenstaande overwegingen ben ik van mening, dat continuering van de prospectieve benadering, dat wil zeggen het gedwongen publiceren van investeringsvoornemens waarover nog geen definitieve beslissing is genomen, niet voor de hand ligt. Dit geldt te meer waar de andere kant van de medaille - de winstramingen - eveneens een grote mate van onzekerheid kennen (waaraan ik aandacht besteedde in paragraaf II.2 van deze brief). Waar het om gaat is het uiteindelijke resultaat, dat eerst door evaluatie achteraf kan worden vastgesteld. Een retrospectieve benadering beantwoordt beter aan het doel van de voortgangsrapportage, namelijk het volgen van de daadwerkelijke uitvoering van de afspraken en het toetsen van de projecten aan de criteria die daaraan in alle redelijkheid gesteld mogen worden.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1983-1984, 18 100 hoofdstuk XIII, nr. 132
7
3.
Voortzetting
3.1. Recent heb ik, op basis van het voorgaande, overleg gevoerd met Shell en Esso over de voortzetting na 1984. Gemeenschappelijk uitgangspunt daarbij was, dat de afspraken van 1980 onverkort van kracht blijven. In dit overleg zijn ondermeer de volgende zaken naar voren gekomen. De NAM is voornemens gedurende de komende jaren gemiddeld zo'n f 1,5 mld. per jaar uit te geven aan investeringen ten behoeve van exploratieen produktiefaciliteiten voor gas en olie op zee en op land. In totaal kan er dus sprake zijn van een totaal aan investeringen van f 7 a 8 mld. tot en met 1989. Het belang van een dergelijk omvangrijk en over een aantal jaren gespreid investeringsprogramma voor de Nederlandse energievoorziening en de mogelijkheden voor de Nederlandse industrie heb ik reeds bij eerdere gelegenheden benadrukt. Het investeringsprogramma van Shell blijft zich karakteriseren door een continue stroom van middelgrote en met name veel kleinere projecten, ongerekend de stroom van kapitaalgoederen die Shell hier te lande bestelt ten behoeve van haar werkmaatschappijen in het buitenland. Bovendien zal Shell binnenkort starten met een grootscheeps moderniseringsprogramma met een omvang van ca. f2,5 mld, waaronder het zogenaamde HYCONproject, dat op zichzelf reeds f 1,2 mld. zal vergen en hoofdzakelijk in Nederland ontwikkeld is. Door dit programma wordt de raffinagecapaciteit van Shell te Pernis geheel aangepast aan de verwachte marktontwikkelingen. Dat wil zeggen, dat nog beter kan worden ingespeeld op de verschuivingen in de vraag van zwaardere naar lichtere olieprodukten. Tegelijkertijd wordt de grondstof, de ruwe olie, veel beter benut. Ook voorziet dit programma in een belangrijk terugdringen van de totale zwaveluitstoot. Dit project en soortgelijke projecten bij andere oliemaatschappijen, waarvan ik in dit kader de FLEXICOKER van Esso noem, betekenen overduidelijk een versterking van de rol van Pernis binnen de Europese petrochemie. Het reeds genoemde FLEXICOKER-project van Esso zal in de loop van het jaar 1986 gereedkomen. De aanzienlijke inspanning, welke de bouw en ingebruikneming van een dergelijk groot en complex project vraagt, legt beslag op het grootste deel van het management en de technische staf van Esso Nederland. Reden waarom Esso thans, met uitzondering van de hiervoor genoemde investeringsinspanning van de NAM en de overige reeds voorgenomen projecten, geen nieuwe majeure investeringsplannen kan ontwikkelen. De directie van Esso heeft echter het vertrouwen uitgesproken dat zij in 1987, na voltooiing van het FLEXICOKER-project, een investeringsplan zal hebben geformuleerd - betrekking hebbend op zowel haar up- als downstream belangen in Nederland - dat voor de gehele periode 1980 t/m 1989 een redelijk plan zal blijken te zijn en dat in overeenstemming is met de in 1980 gemaakte afspraken. De gesprekken met Shell en Esso hebben mijn vertrouwen opnieuw bevestigd dat deze ondernemingen zich zullen houden aan de afspraken en een zeer wezenlijke bijdrage zullen blijven leveren aan de versterking van de Nederlandse economie en aan de Nederlandse energievoorziening. 3.2. In dit vertrouwen heb ik op basis van de wederzijdse herbevestiging van de indertijd gemaakte afspraken en van bovengenoemde investeringsintentiesen -plannen metShell en Esso over het volgende overeenstemming bereikt. Beide ondernemingen zullen mij jaarlijks rapporteren over het totaal van hun activiteiten hier te lande inclusief de voortgang van hun investeringsprogramma's. Onder meer zal ik worden geïnformeerd over concrete investeringsplannen, dat wil zeggen over projecten waarvan vaststaat dat de uitvoering binnen afzienbare tijd zal aanvangen of waarvoor verplichtingen worden aangegaan.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1983-1984, 18 100 hoofdstuk XIII, nr. 132
8
De nadruk zal echter liggen op de rapportage over lopende en gerealiseerde projecten. De opgaven met betrekking tot gepleegde investeringsuitgaven zullen, zoals tot nu toe, gewaarmerkt worden door onafhankelijke accountants. De rapportages zullen met Shell en Esso worden besproken, waarbij de verschillende criteria dia bij deze investeringen gesteld mogen worden, aan de orde zullen komen. Tevens zal aandacht worden gegeven aan de mate waarin het Nederlandse bedrijfsleven is en kan worden betrokken bij de investeringsprojecten. 3.3. Op basis van de periodieke rapportages en het overleg daarover zal ik uw Kamer informeren over de voortgang van de investeringen alsmede over de gerealiseerde winsten, te beginnen medio 1985. Na 1989 zal dan de finale afweging kunnen plaatsvinden over de gehele periode 1980 t/m 1989. De minister van Economische Zaken, G. M. V. van Aardenne
Tweede Kamer, vergaderjaar 1983-1984, 18 100 hoofdstuk XIII, nr. 132
9