Tweede Kamer der Staten-Generaal
2
Vergaderjaar 2005–2006
27 813
EU Structuurfondsen
Nr. 15
VERSLAG VAN EEN ALGEMEEN OVERLEG Vastgesteld 24 mei 2006 De vaste commissie voor Economische Zaken1 heeft op 26 april 2006 overleg gevoerd met staatssecretaris Van Gennip van Economische Zaken over: – de voortgangsrapportage uitvoering structuurprogramma’s in Nederland t/m 2004 (27 813, nr. 11); – de onderhandelingen met de Europese Commissie over de verdeling van structuurfondsen (27 813, nr. 12). Van dit overleg brengt de commissie bijgaand beknopt verslag uit. Vragen en opmerkingen uit de commissie
Samenstelling: Leden: Crone (PvdA), Bakker (D66), Hofstra (VVD), voorzitter, De Haan (CDA), SchreijerPierik (CDA), ondervoorzitter, Atsma (CDA), Timmermans (PvdA), Vendrik (GroenLinks), Ten Hoopen (CDA), Weekers (VVD), Slob (ChristenUnie), Van As (LPF), Van den Brink (LPF), Kortenhorst (CDA), Hessels (CDA), Van Velzen (SP), Algra (CDA), Aptroot (VVD), Blom (PvdA), Smeets (PvdA), Douma (PvdA), De Krom (VVD), Heemskerk (PvdA), Van Dam (PvdA), Dezentjé Hamming (VVD), Jonker (CDA), Jungbluth (GroenLinks) en Irrgang (SP). Plv. leden: Tichelaar (PvdA), Dittrich (D66), Örgü (VVD), Van Hijum (CDA), De Nerée tot Babberich (CDA), Koenders (PvdA), Duyvendak (GroenLinks), Joldersma (CDA), Van Egerschot (VVD), Van der Vlies (SGP), Varela (LPF), Hermans (LPF), Verburg (CDA), Van Vroonhoven-Kok (CDA), Atsma (CDA), Blok (VVD), Samsom (PvdA), Van Dijken (PvdA), Van Heteren (PvdA), Snijder-Hazelhoff (VVD), Tjon-A-Ten (PvdA), Waalkens (PvdA), Szabó (VVD), Van Dijk (CDA), Van Gent (GroenLinks) en Gerkens (SP).
De heer Douma (PvdA) noemt het verheugend dat de aanvankelijke zorgen over de voortgang van het structuurfondsenprogramma 2000– 2006 ongegrond blijken. Uit de brief van 18 januari blijkt immers dat de achterstand in committering in alle programma’s nagenoeg is weggewerkt. Op de Europese Raad van december 2006 zijn afspraken gemaakt over de verdeling van de structuurfondsen. Niet duidelijk is echter welke criteria en wegingsfactoren precies gebruikt zullen gaan worden. Dat is te betreuren omdat het Noorden naar verluidt veel minder geld zal ontvangen, hetgeen in deze provincies tot onrust heeft geleid. Kan de staatssecretaris hierover en over haar eigen beleidsruimte meer duidelijkheid geven? Het bedrag uit de structuurfondsen waarop Nederland aanspraak kan maken, daalt als gevolg van de afspraken op de Raad van december 2005 met meer dan 25%. Het is dan ook vreemd dat tegelijkertijd afgesproken schijnt te zijn dat het budget uit deze fondsen voor de afzonderlijke provincies maximaal 25% mag dalen. Is het waar dat deze 25%-grens bedoeld is voor de relatieve dalingen tussen provincies in het nieuwe structuurfondsenprogramma? De regering heeft een aanzienlijke korting bedongen op de afdracht aan Brussel. Kan de staatssecretaris aangeven welk deel van dit geld gebruikt zal worden om de gevolgen van de lagere structuurfondsbudgetten op te vangen? Zal dit geld ook worden gebruikt voor cofinanciering van de structuurfondsenprogramma’s? Ten slotte vraagt de heer Douma of naast publieke cofinanciering ook private cofinanciering zal worden toegestaan.
KST97732 0506tkkst27813-15 ISSN 0921 - 7371 Sdu Uitgevers ’s-Gravenhage 2006
Tweede Kamer, vergaderjaar 2005–2006, 27 813, nr. 15
1
1
De heer Van Dijk (CDA) benadrukt dat hij zich niet kan voorstellen dat lopende projecten moeten worden stopgezet als gevolg van de verlaging van het bedrag dat Nederland na 2006 uit de structuurfondsen ontvangt. Tegenover deze verlaging staat immers de door de regering op de Europese Raad bedongen korting op de afdracht aan Brussel. Kan de staatssecretaris aangeven welke regels Brussel heeft neergelegd voor cofinanciering in de structuurfondsenprogramma’s? Is bijvoorbeeld private cofinanciering toegestaan en, zo ja, wordt dat dan van de nationale of de Europese bijdrage afgehaald? Nederland zal 1473 mln. ontvangen voor Doelstelling 2, regionale concurrentiekracht en werkgelegenheid. Deze doelstelling komt overeen met de Lissabon-doelstellingen die de regering heeft uitgewerkt in de nota Pieken in de Delta. Komen de criteria en termen uit Doelstelling 2 en Pieken in de Delta echter wel overeen? Welke criteria worden gehanteerd bij Doestelling 2? Gelden deze criteria wel voor alle lidstaten? Vervolgens vraagt hij of het bericht waar is dat de criteria die nu worden gehanteerd, afwijken van de criteria waartoe in december op de Europese Raad is besloten. Kan de staatssecretaris dieper ingaan op de zogenaamde 25%-grens? Is deze grens op de lidstaat in zijn geheel van toepassing of op de regio’s? De heer Van Dijk merkt vervolgens op dat deze grens op gespannen voet zou kunnen komen te staan met de beleidsvrijheid van de afzonderlijke lidstaten. Zij stellen immers zelfstandig hun plannen op voor de besteding van het geld uit de structuurfondsen. Hoe beoordeelt de staatssecretaris dit? Is de staatssecretaris bereid, toe te zeggen dat zij constructief zal overleggen met de landsdelen over de nieuwe situatie rond de structuurfondsen en dat zij zal zorgen voor voldoende draagvlak voor haar plannen? In het verleden, bijvoorbeeld onder Paars 2, kampte de regering met het probleem dat zij onderbesteding niet kon voorkomen. Goed overleg met de landsdelen kan ervoor zorgen dat deze ongewenste situatie in de toekomst niet meer voorkomt. Mevrouw Snijder-Hazelhoff (VVD) merkt op dat het een goede zaak is dat het in het laatste jaar van het structuurfondsenprogramma 2000–2006 geconstateerd kan worden dat bedrijven en regio’s de projecten goed hebben uitgevoerd. De doelstellingen van de nota Pieken in de Delta en de Lissabon-strategie worden volledig gedeeld door de provincies. Zij zijn zelfs zo enthousiast dat zij reeds in dit stadium naar buiten hebben gebracht dat zij graag zouden zien dat het kabinet geld beschikbaar stelt bovenop het geld van Doelstelling 2 van het nieuwe structuurfondsenprogramma. Het is natuurlijk nog te vroeg om uitspraken te doen over extra geld, maar misschien kan de staatssecretaris al wel toezeggen dat zij de provincies zoveel mogelijk zal steunen? Het faseverschil in economische ontwikkeling tussen de drie noordelijke provincies en de Randstad is nog niet weggewerkt. Hiermee zal terdege rekening gehouden moeten worden bij de praktische invulling van de nota Pieken in de Delta en de plannen die zullen worden ingediend voor het nieuwe structuurfondsenprogramma. Kan de staatssecretaris op dit moment al enig inzicht geven in de onderhandelingen die met de Commissie worden gevoerd over de 25%-grens en de mogelijkheden voor private cofinanciering? Wat zullen verder de gevolgen van de nieuwe structuurfondsenprogramma’s zijn voor de verdeling van het beschikbare budget over de provincies? Nederland zal minder geld ontvangen uit de structuurfondsenprogramma’s. Is het kabinet met het oog hierop bereid om zelf meer geld beschikbaar te stellen?
Tweede Kamer, vergaderjaar 2005–2006, 27 813, nr. 15
2
De IPR-steunkaart (Investeringspremieregeling) is door Brussel geaccordeerd. Kan de staatssecretaris aangeven wat de regering hiermee verder gaat doen? De heer Van den Brink (LPF) merkt op dat uit de stukken niet duidelijk wordt waarom voor een 25%-grens is gekozen en niet voor bijvoorbeeld een 10%-grens. Kan de staatssecretaris deze keuze verklaren en ook aangeven wat de gevolgen voor de regio’s zijn van de keuze voor 25%. Het is een goede zaak dat Nederland zich heeft verzet tegen het rondpompen van geld via de structuurfondsen. Nu deze strijd deels is verloren, moet Nederland er wel voor zorgen dat hij zijn rechtmatige deel van de beschikbare budgetten ontvangt. Nederland ontvangt op basis van het nieuwe structuurfondsenprogramma ongeveer 1,6 mld. Dat is een miljard minder dan bij het vorige programma. Als dit budget echter mag worden aangevuld met private of publieke cofinanciering kan men alsnog uitkomen op het vroegere bedrag. Kan de staatsecretaris misschien al zeggen of Brussel wel of niet akkoord gaat met cofinanciering? Zo ja, zal het geld van de cofinanciering dan vooral voor de zwakke Nederlandse regio’s worden gebruikt? De glastuinbouw heeft zeer zwaar te lijden van de hoge energieprijzen. Directe steun aan deze sector wordt door Brussel niet toegestaan, maar wellicht is het wel mogelijk om geld uit het nieuwe structuurfondsenprogramma te gebruiken voor innovatie van de glastuinbouw. Als Brussel dit toestaat, zal van deze mogelijkheid dan ook daadwerkelijk gebruik gemaakt worden? Wat zijn verder de mogelijkheden voor andere energieintensieve industrieën? Antwoord van de staatssecretaris De staatssecretaris zegt dat vrijwel alle problemen met de lopende structuurfondsprogramma’s zijn opgelost. Het positieve gevolg hiervan is dat er geen geld van de programma’s naar Brussel teruggestort hoeft te worden. De Commissie is zelfs zo tevreden over de voortgang die Nederland tot 2004 heeft geboekt dat zij aan alle programma’s de prestatiereserve heeft toegekend. Nederland zal uit de nieuwe structuurfondsenprogramma’s een bedrag ontvangen dat ongeveer de helft bedraagt van het bedrag waarop Nederland op basis van het vorige programma recht had. Dit bedrag is vergelijkbaar met wat andere lidstaten ontvangen. Overigens is ongeveer 80% van het totale Europese budget bedoeld voor Doelstelling 1, de bevordering van de ontwikkeling en de structurele aanpassing van de regio’s met een ontwikkelingsachterstand. Hiervan zullen vooral de nieuwe toetreders profiteren, hetgeen betekent dat het zogenaamde rondpompen van geld door Europa aanzienlijk vermindert. Nederland komt in aanmerking voor geld voor Doelstelling 2, regionale concurrentiekracht, en werkgelegenheid en doelstelling 3, Europese territoriale samenwerking. Onder voorbehoud van instemming door het Europees Parlement zal Nederland voor beide doelstellingen 1685 mln. ontvangen, waarvan 1473 mln. bestemd is voor Doelstelling 2. Bij Doelstelling 2 staat de Lissabon-agenda centraal, hetgeen door de Commissie is vertaald in de voorwaarde dat 75% van dit bedrag aan de Lissabonagenda moet worden besteed en dat het geld niet langer aan maximaal 15% van de bevolking maar aan heel de bevolking ten goede mag komen. Het kabinet steunt dit beleid. Uitgangspunt van de nota Pieken in de Delta is dat investeringen in een regio ook ten goede moeten komen aan de nationale concurrentiekracht. Alle innovatieve en kansrijke sectoren en clusters komen op basis van deze nota dan ook in aanmerking voor steun. Daarmee sluit de nota goed aan bij de nieuwe structuurfondsenprogramma’s. De verdeling van het geld voor Doelstelling 1 en 2 wordt vastgelegd in het
Tweede Kamer, vergaderjaar 2005–2006, 27 813, nr. 15
3
Nationaal Strategisch Referentiekader (NSR). Dit document zal door het kabinet voor de zomer worden vastgesteld. Voordat het NSR ter goedkeuring naar de Commissie wordt gestuurd, zal het aan de Kamer worden voorgelegd. Naar het zich nu laat aanzien, is het NSR half mei gereed voor bespreking met de Kamer. De staatssecretaris zegt dat zij als gevolg van de onduidelijkheden die zijn gerezen naar aanleiding van een ambtelijke brief van het directoraatgeneraal Regio van de Commissie, niet kan aangeven hoe het geld over de Nederlandse regio’s zal worden verdeeld. Op dit moment wordt hierover op ambtelijk niveau overlegd. Als deze onduidelijkheden zijn opgehelderd en er op politiek niveau beslissingen zijn genomen, zal de Kamer worden ingelicht over de verdeling over de regio’s. Op de Europese Raad in december zijn criteria vastgesteld voor de verdeling van de gelden over de lidstaten, namelijk: bevolkingsomvang, werkloosheid, participatie, opleiding, bevolkingsdichtheid. Verder is er een bonusregeling afgesproken voor regio’s met een laag bruto regionaal product. De bevolkingsomvang telt voor 50% mee en is daarmee voordelig voor dichterbevolkte regio’s. De andere criteria zijn daarentegen voordelig voor regio’s met achterstanden. Voor Nederland betekent dit dat het Noorden 11,6%, het Oosten 19,8%, het Zuiden 25,7% en het Westen 43,1% zouden ontvangen. Eind januari heeft Graham Meadows van het directoraat-generaal Regio van de Commissie een brief naar het kabinet gestuurd waarin hij een indicatief voorstel doet voor een wijziging van de verdeelsleutel voor de toedeling van de middelen. Concreet stelt hij voor om de criteria opleiding en participatie te laten vallen en de resterende criteria anders te wegen. Van dit door de heer Meadows nadrukkelijk indicatief genoemde voorstel zouden vooral de dunbevolkte regio’s profiteren. Overigens hebben andere lidstaten ook wijzigingsvoorstellen ontvangen, voorstellen die afwijken van het voorstel dat aan Nederland is gedaan. De gedachte achter dit optreden van de Commissie is haar wens om meer dan de Raad nadruk te leggen op het wegwerken van achterstanden. Achterstandenbeleid valt echter onder Doelstelling 1, een doelstelling waarvoor Nederland geen middelen zal ontvangen. Er zit met andere woorden spanning tussen het voorstel van de Raad en dat van de Commissie. Hierover wordt op dit moment overleg gevoerd met de Commissie. In dit overleg wordt ook ingegaan op het accent dat de Commissie legt op de problematiek van de grote steden en de wens van Nederland om te investeren in sterke punten in plaats van het wegwerken van achterstanden. In reactie op vragen en opmerkingen van de regering op het gewijzigde voorstel heeft de Commissie aangegeven dat de lidstaten en niet de Commissie de verdeling vaststelt, weliswaar met dien verstande dat de Commissie wel moet instemmen met het verdelingsvoorstel van een lidstaat. De regering zal dus met de Commissie tot overeenstemming moeten komen. In geen enkele Europese verordening is een overgangsregeling voor Nederlandse regio’s opgenomen. De regering is in principe dus niet verplicht om regio’s in het nieuwe structuurfondsenprogramma mee te laten delen op grond van de verdeling die is gehanteerd in het nu lopende programma. In de nota Pieken in de Delta is echter geconstateerd dat het Noorden een faseverschil heeft met de Randstad en dat het Noorden daarom in de komende vier jaar kan profiteren van een transitiepakket. Na deze vier jaar zal op het Noorden hetzelfde beleid van toepassing zijn uit Pieken in de Delta als op de andere regio’s. Bezien zal worden of het nuttig en noodzakelijk is om bij het nieuwe structuurfondsenprogramma met een soortgelijke transitieperiode voor het Noorden te werken. Inmiddels is gebleken dat Brussel in ieder geval op ambtelijk niveau begrip heeft voor het feit dat Nederland deze mogelijkheid overweegt. Op dit moment wordt op ambtelijk niveau overlegt met de Commissie. In
Tweede Kamer, vergaderjaar 2005–2006, 27 813, nr. 15
4
dat overleg zijn geen onbespreekbare punten opgebracht, noch door de Commissie noch door de regering. De Kamer zal binnen twee weken op de hoogte worden gebracht van de uitkomsten van het overleg met de Commissie en een voorstel ontvangen voor de verdeling van de middelen over de Nederlandse regio’s dat de goedkeuring van zowel de regering als de Commissie kan wegdragen. In het voorstel van de Commissie is private cofinanciering niet mogelijk, dit in tegenstelling tot het lopende structuurfondsenprogramma. Meerdere lidstaten maken zich onder leiding van Nederland inmiddels sterk voor de mogelijkheid van private cofinanciering. Het is niet duidelijk of de Raad het voorstel hiertoe overneemt en hoe de Commissie daar vervolgens op zal reageren. Het is de verwachting dat in de komende weken duidelijk wordt of private cofinanciering zal worden toegestaan en, zo ja, onder welke voorwaarden. De Kamer zal hierover zo spoedig mogelijk worden ingelicht. De staatssecretaris merkt op dat het mogelijk is om innovatie in de glastuinbouw en andere energie-intensieve industrieën met geld uit het nieuwe structuurfondsenprogramma te ondersteunen. Voorwaarde is wel dat hiervoor goede projectvoorstellen worden ingediend. Op de vraag wat onder een «goed project» moet worden verstaan, zal schriftelijk worden ingegaan. De Commissie heeft bepaald dat in de periode 2007/2008 9,9% van de bevolking in de gebieden van de IPR-steunkaart mag wonen. Voor de periode 2009/2013 is dit percentage vastgesteld op 7,5, waarmee het huidige percentage van 15 wordt gehalveerd. Op dit moment is nog niet bekend welke gebieden Duitsland en België zullen aanwijzen. Overigens is de ruimte om op beslissingen van deze landen te reageren beperkt omdat regering en parlement ervoor gekozen hebben om geen geld op de begroting te reserveren voor IPR. Nadere gedachtewisseling De heer Douma (PvdA) merkt op dat het belangrijk is dat de Kamer ook van ambtelijk overleg met Brussel op de hoogte wordt gehouden, omdat in dergelijk overleg wel degelijk politiek wordt bedreven. De staatssecretaris zal in mei voorstellen naar de Kamer sturen. Zal hierbij ook worden ingegaan op de mogelijkheid van cofinanciering door het Rijk en de hoeveelheid geld die hiervoor uit de afdrachtenkorting wordt vrijgemaakt? De heer Van Dijk (CDA) spreekt zijn waardering uit voor de inspanningen van de staatssecretaris en zijn vertrouwen in de voorstellen die de staatssecretaris in mei zal presenteren. Mevrouw Snijder-Hazelhoff (VVD) is verheugd dat de staatssecretaris erkent dat het Noorden nog steeds een faseverschil heeft met de Randstad en dat dit noopt tot extra maatregelen. Vervolgens zegt zij te hopen dat de staatssecretaris binnen enkele weken duidelijkheid kan geven over de IPR-steunkaart. De grensregio’s komen namelijk echt in de problemen als Duitsland en België wel IPR-subsidies gaan verstrekken. De heer Van den Brink (LPF) vraagt of de omvang van een project medebepalend is voor de vaag of een project in aanmerking komt voor steun uit de structuurfondsenprogramma’s. De staatssecretaris zegt dat zij ervan uitgaat dat het Noorden het faseverschil met de Randstad over vier jaar ingelopen zal hebben. Het voorstel dat de Kamer over enkele weken zal worden voorgelegd, zal natuurlijk niet iedereen tevreden stellen. Naar het zich laat aanzien is het
Tweede Kamer, vergaderjaar 2005–2006, 27 813, nr. 15
5
wel mogelijk om in dit voorstel recht te doen aan de verschillende belangen. In dit voorstel zal ook duidelijkheid worden geboden over het NSR, hetgeen belangrijk is omdat de regio’s voor 1 januari 2007 hun projectvoorstellen moeten indienen. De staatssecretaris zegt dat het onmogelijk is om binnen enkele weken duidelijkheid te bieden over de IPR-steunkaart. Wel kan dan worden aangegeven wat de stand van zaken is. Vervolgens benadrukt zij dat echte onderhandelingen niet op ambtelijk niveau worden gevoerd, maar tussen bewindslieden en commissarissen. Ten slotte zegt de staatssecretaris dat bij de toekenning van subsidies uit de structuurfondsen niet wordt gekeken naar de omvang van projecten. De voorzitter noteert de volgende toezeggingen: – de staatssecretaris zal de Kamer over twee weken een brief sturen over de financiering, de cofinanciering en de verdeling van de middelen over de Nederlandse regio’s: – de staatssecretaris zal de Kamer over twee weken schriftelijk informeren over de criteria voor goede projecten, de 25%-grens en het NSR; – de staatssecretaris zal de Kamer over twee weken informeren over de stand van zaken rond de IPR-steunkaart. De voorzitter van de vaste commissie voor Economische Zaken, De Haan De griffier van de vaste commissie voor Economische Zaken, Tielens-Tripels
Tweede Kamer, vergaderjaar 2005–2006, 27 813, nr. 15
6