Tweede Kamer der Staten-Generaal
2
Zitting 1982-1983
17897
Algemene regeling van beslag op loon, sociale uitkeringen en andere periodieke betalingen
Nr. 3
MEMORIE VAN TOELICHTING1
ALGEMEEN 1. Grondgedachte Het wetsontwerp strekt er voornamelijk toe de sedert 1 juni 1981 geldende beslagvrije voet bij loonbeslag ook te laten gelden bij beslag op sociale of andere periodieke uitkeringen. Hiermee worden bedoeld de uitkeringen uit hoofde van volksverzekeringen, werknemersverzekeringen, levensverzekering en dergelijke, pensioen, bijstand, alimentatie en enige hiermee op één lijn te stellen uitkeringen. De beslagvrije voet wordt in al deze gevallen bepaald zoals nu voor loonbeslag, namelijk op negen tienden van de bijstandsnorm. Bovendien regelt het wetsontwerp hoe de beslagvrije voet moet worden berekend als op verschillende lonen of uitkeringen van de schuldenaar beslag ligt en als de echtgenoot een rol speelt bij het bepalen van zijn bijstandsnorm. Gehandhaafd wordt de regel dat kinderbijslag buiten beslag valt. De overweging die heeft geleid tot de huidige regeling voor de beslagvrije voet van loon, ingevoerd bij de wet van 11 maart 1981, Stb. 111, geldt in gelijke mate voor andere periodieke betalingen. De gedachte is immers dat degene die, hetgeen regel is, zijn noodzakelijke uitgaven uit deze periodieke inkomsten moet bekostigen, voor de lopende kosten van het bestaan nog juist genoeg in handen moet krijgen, ook al ligt er beslag op dit inkomen. De beslagvrije voet is geregeld op negen tienden van ieders «bijstandsnorm», overeenkomstig de grens die de wetgever heeft bepaald voor loonbeslag. De uitgaven die tot het bestaansminimum worden gerekend, zijn in de loop der tijden iets verruimd. Dit maakt het mogelijk ook degenen met een minimuminkomen aansprakelijk te houden en enig verhaal te laten bieden voor de schulden die zij aangaan. Zou de beslagvrije voet de bijstandsnorm evenaren, dan zouden zij geen enkel verhaal bieden. Voor sommigen van hen zou dat de verleiding kunnen inhouden schulden aan te gaan zonder die te willen betalen. Anderzijds zou menigeen weigeren hun krediet te geven, zodat iemand met een minimuminkomen zelfs niet, als dat eens nodig mocht zijn, zijn levensbehoeften op krediet zou kunnen kopen. leder is gehouden zijn schulden te betalen. Wie niet in staat is een schuld tijdig te betalen, treft een afbetalingsregeling. Hij leeft dan zuinig en betaalt af met wat hij overhoudt. Doet hij dit niet en wordt op zijn loon beslag '< Bijlagen i t/m 5 liggen op de bibliotheek ter gelegd, dan komt hij in dezelfde positie te verkeren als wie wel vrijwillig inzage. afbetaalt: van zijn loon moet hij zuinig leven en met wat hij meer verdient,
Tweede Kamer, zitting 1982-1983, 17 897, nrs. 1-3
betaalt hij zijn schuld af. Wezenlijk is er geen verschil tussen afbetalen van schuld en sparen. Het verschil is slechts of men eerst de voordelen geniet van de uitgaaf en die daarna terugverdient, of dat men de volgorde omkeert. In beide gevallen verbetert men zijn vermogenspositie uit zijn inkomen. Totdat men zich van zijn schulden gekweten heeft, heet het afbetalen; daarna heet het sparen. De gedwongen afbetaling die het gevolg is van loonbeslag, komt ten goede aan de vermogenspositie van de schuldenaar. Beslag beperkt slechts zijn bestedingsvrijheid. Zijn inkomen blijft onaangetast. De meeste uitkeringen krachtens sociale verzekeringen zijn thans onvatbaar voor beslag. Dit geldt zelfs wanneer de uitkering hoger is dan het minimumloon. Een schuldeiser kan dus tegenwoordig wel beslag leggen op het loon van een wanbetaler die van het minimumloon moet rondkomen, maar niet van een wanbetaler die een even grote, iets grotere of zelfs veel grotere uitkering geniet. Dit wordt als onbillijk ervaren sinds deze uitkeringen hoger kunnen zijn dan het deel van het loon dat buiten beslag valt. Hetzelfde geldt voor de, niet veel voorkomende, alimentatieuitkeringen die boven deze grens uitstijgen. Anderzijds is het onrechtvaardig dat op de uitkering van bij voorbeeld levensverzekering onbeperkt beslag kan worden gelegd, ook al moet de schuldenaar daaruit de noodzakelijke kosten van zijn bestaan bestrijden. Strenge toepassing van deze regel kan tot een beroep op bijstand leiden in gevallen waarvoor de Algemene Bijstandswet niet is bedoeld. Aan al deze niet te rechtvaardigen verschillen die in de loop der jaren zo zijn gegroeid, behoort een einde te worden gemaakt. Voor de uitbreiding van de regeling tot beslag op bijstand geldt bovendien de overweging dat wordt belet dat beslagen op andere periodieke uitkeringen het gevolg zouden hebben, dat aanvullende bijstand moet worden verleend. Bijstand voor bijzondere, door individuele omstandigheden bepaalde, bestaanskosten, zoals voor sociaal-medische voorzieningen en voor de kosten van verpleging en verzorging in tehuizen en inrichtingen, behoort evenwel buiten beslag te blijven vallen om dezelfde reden als waarom negen tienden van de bijstandsnorm beslagvrij wordt gehouden. Voor bijstandontvangers en anderen in tehuizen en andere inrichtingen wordt daarom geen beslag toegestaan op de kosten van verzorging of verpleging en evenmin op twee derden van de bijstandsnorm voor persoonlijke uitgaven. Deze laatste norm komt in de buurt van drie tienden van de algemene bijstandsnorm. De bepaling heeft dus tot gevolg dat ruwweg een tiende daarvan onder beslag valt en sluit daardoor aan op de hoofdregel. 2. Bestaande toestand Dat de regelingen uiteengegroeid waren, is uit de geschiedenis daarvan te verklaren. Sedert 1960 (tot 1981) was van het loon f 16 per dag onvatbaar voor beslag. In 1960 was dat 80% van het minimumloon. Destijds was geen van de sociale uitkeringen groter dan f 16 per dag. Een beslagverbod lag toen dus voor de hand. Een beslagverbod staat in de Ziektewet, Werkloosheidswet, Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering, Algemene Ouderdomswet, Algemene Weduwen- en Wezenwet, Algemene Kinderbijslagwet, Algemene Bijstandswet en in de regelingen voor slachtoffers van oorlog en vervolging. De Wet Werkloosheidsvoorziening en de Wet Sociale Werkvoorziening kennen een regeling, geënt op de regeling die tussen 1960 en 1981 voor loonbeslag gold. Ook de Pensioen- en spaarfondsenwet en de Wet betreffende verplichte deelneming in een beroepspensioenregeling kennen beslagbeperkingen. Alle beslagverboden en "beperkingen moesten evenwel wijken voor beslag tot verhaal van ingevolge de wet verschuldigd levensonderhoud. Beslag daarvoor was onbeperkt toegestaan. Sinds 1 juni 1981 is beslag voor alimentatie op uitkeringen die overigens niet of beperkt vatbaar zijn voor beslag, evenwel slechts beperkt toegestaan, namelijk slechts boven een zelfde beslagvrije voet als de wet bepaalt bij loonbeslag. Beslag op door de rechter toegekende alimentatie is thans uitgesloten.
Tweede Kamer, zitting 1982-1983, 17897, nrs. 1-3
10
Als een pensioen niet onder de Pensioen- en spaarfondsenwet valt en geen wettelijk verplicht beroepspensioen is, mag daarop onbeperkt beslag worden gelegd. Lijfrente, door één persoon aan één persoon geschonken of nagelaten, is vrij van beslag tot f 1000 per jaar. Een en ander volgt uit artikel 756 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering en, wat de lijfrente betreft, mede uit artikel 1823 van het Burgerlijk Wetboek. Tenzij het een geschonken of nagelaten lijfrente is, zijn uitkeringen uit levensverzekering vatbaar voor beslag. Ook kan beslag worden gelegd op uitkeringen uit een ongevallen- of invaliditeitsverzekering en op uitkeringen tot schadevergoeding wegens gederfde inkomsten. Zulk een schadevergoeding kan worden toegekend indien iemand door een onrechtmatige daad invalide is geworden of als een kostwinner is omgekomen door een onrechtmatige daad (bij voorbeeld aanrijding door schuld). In al deze gevallen is er geen goede grond om de schuldenaar meer of minder tegen beslag te beschermen dan iemand op wiens loon of uitkering beslag is gelegd. 3. Wijze van uitwerking De uitwerking van de nieuwe regeling wordt toegelicht bij de artikelen. In opzet sluit zij nauw aan bij de in 1981 ingevoerde nieuwe regeling van het loonbeslag, waarbij negen tienden van de zogenaamde bijstandsnormen als beslagvrije voet is gekozen. De bestaande wet stelt dit beginsel, maar werkt dit nog nauwelijks uit. Zij lost de vraag niet op hoe de regel moet worden toegepast, indien iemand bij voorbeeld in twee deeltijdbanen loon krijgt van twee werkgevers. Omdat de wet hier de praktijk niet in het onzekere behoort te laten, bevat het wetsontwerp regels voor beslag tegen schuldenaren die loon verdienen in verschillende deeltijdbanen of die naast een uitkering nog een andere uitkering of nog loon krijgen. De huidige regeling van het loonbeslag zwijgt ook over het geval dat de echtgenoot van de schuldenaar met wie hij in gezinsverband leeft, eigen inkomsten heeft. De bijstandsnorm voor een in gezinsverband levend echtpaar is berekend voor het geval dat geen der echtgenoten inkomsten heeft die in mindering op de bijstandsnorm behoren te komen. Ook de beslagvrije voet behoort hier dus uit te gaan van de gedachte dat de schuldenaar alleen dan beiden moet onderhouden, wanneer de echtgenoot met wie hij in gezinsverband leeft, onvoldoende eigen inkomsten heeft. Het ontwerp beoogt ook op dit punt duidelijkheid te scheppen. De huidige regeling blijkt in de praktijk onbillijk te werken ten opzichte van bij voorbeeld alimentatiegerechtigden, indien de schuldenaar buiten Nederland is gaan wonen en daar andere inkomsten heeft, terwijl zijn Nederlandse inkomsten geringer zijn dan de beslagvrije voet. Dit praktijkvoorbeeld heeft ertoe geleid aan schuldenaren buiten Nederland in beginsel slechts een beslagvrije voet toe te kennen, als de kantonrechter hun die op hun verzoek toekent. Zover hoeft het in de praktijk niet te komen: voorziende wat de kantonrechter zal doen, zullen de partijen meestal een regeling treffen. Deze drie aanvullingen van de beslagregeling en de wens een informatieplicht aan deurwaarders te leggen op de schuldenaar en op de werkgever en uitkeerders, deden de vraag rijzen waar de nieuwe regeling het beste past. Tot nu toe staat loonbeslag bij het arbeidsrecht in het Burgerlijk Wetboek, beslag op de wedde van ambtenaren in de Ambtenarenwet 1929 en zijn de verschillende beslagverboden telkens geregeld bij de uitkeringen waarop zij betrekking hebben. Na afweging van de verschillende mogelijkheden wordt er de voorkeur aan gegeven de nieuwe regeling in te voegen in het beslagrecht. De nieuwe regeling kent immers geen beslagverbod, maar waarborgt ondanks beslag een minimumuitbetaling aan de rechthebbende tegen wie beslag is gelegd. Deze beslagvrije voet kan wisselen, want hij hangt onder andere af van de bijstandsnorm, van de hoogte van andere periodieke betalingen aan de betrokkene en van het eventuele eigen inkomen van diens echtgenoot. Dit alles staat los van de vraag of het
Tweede Kamer, zitting 1982-1983, 17897, nrs. 1-3
11
beslag ligt op loon, op pensioen of op een andere uitkering. Daarom wordt voorgesteld de eenvormige regeling van de beslagvrije voet op te nemen in het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. Op bundeling van de regeling van beslag op uitkeringen in één wettelijke regeling heeft de Sociale Verzekeringsraad al in 1973 aangedrongen. De weinige overblijvende beslagverboden, zoals op kinderbijslag, blijven staan in de bijzondere wetten waar zij stonden. Bij afzonderlijk wetsontwerp zal de Ambtenarenwet worden aangepast aan de nu voorgestelde regeling. 4. Advies van de Sociale Verzekeringsraad In verband met de voornemens om de regeling van het loonbeslag te wijzigen is indertijd advies gevraagd aan de Sociale Verzekeringsraad over een aanpassing van de beslagregeling voor uitkeringen aan die voor het loonbeslag. De raad schrijft in zijn advies van 30 maart 1973 dat, bij aanpassing van de mogelijkheden in het Burgerlijk Wetboek tot het leggen van beslag op loon met waarborging van het noodzakelijke levensonderhoud en gezien het feit dat uitkeringen in veel gevallen gelijk of nagenoeg gelijk zijn aan het loon waarvoor zij in de plaats treden - althans wanneer men denkt in termen van netto-bedragen - , eveneens moet worden aanvaard, dat beslag op (een deel van) die uitkeringen kan worden gelegd. Nu de pensioenen op grond van de Algemene Ouderdomswet en de Algemene Weduwen- en Wezenwet in de loop der jaren zijn opgetrokken tot het niveau van het netto besteedbare minimumloon, is er in beginsel geen reden deze pensioenen van de mogelijkheid van het leggen van beslag uit te sluiten. Kinderbijslag, een voorziening met een geheel eigen karakter en specifiek bestemd voor het onderhoud van het kind, behoort wel in een uitzonderingspositie te worden geplaatst. Ten aanzien daarvan zou naar de mening van de Sociale Verzekeringsraad de huidige regeling dienen te worden bestendigd. De raad meent dat het in beginsel aanbeveling zou verdienen het beslag op loon en op uitkeringen zo mogelijk te concentreren in een algemene regeling. Zo niet, dan zouden de bepalingen inzake beslag op uitkeringen ingevolge de Ziektewet, de Werkloosheidswet en de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering op zijn minst behoren te worden samengebracht in de Coördinatiewet Sociale Verzekering. Met deze aanbevelingen kan worden ingestemd. Zij zijn in het wetsontwerp verwerkt. Met de raad geven wij de voorkeur aan een algemene regeling voor beslag op periodieke betalingen boven een regeling in de Coördinatiewet Sociale Verzekering die slechts zou gelden voor sociale verzekeringen. 5. Advies van de Verzekeringskamer Aan de Verzekeringskamer is destijds advies gevraagd over de vraag of de bepalingen in de Pensioen- en spaarfondsenwet (vooral artikel 32) en de Wet betreffende verplichte deelneming in een beroepspensioenregeling (artikel 29) betreffende beslag gelijk zouden moeten worden aan de ontworpen regeling van het loonbeslag in artikel 1638g van het Burgerlijk Wetboek. De Verzekeringskamer heeft zich op 9 januari 1973 voor de beoogde aanpassing uitgesproken. Zij voegt hieraan toe, dat een wijziging in gelijke zin van de sociale verzekeringswetten en van de Ambtenarenwet 1929 tot gevolg zal hebben, dat voor pensioenen in zeer vele gevallen niet de beoogde uitwerking - namelijk dat het beschikbare inkomen van degene tegen wie beslag wordt gelegd in de buurt van de voor hem geldende bijstandsnorm blijft - wordt verkregen; hierbij valt met name te denken aan het geval dat beslag wordt gelegd tegen een gepensioneerde die zowel een AOW-uitkering als een aanvullende pensioenuitkering ontvangt, in welk geval op elk van beide uitkeringen dan slechts in beperkte mate beslag mogelijk is. Een regeling voor samentelling van verschillende periodieke inkomsten voor de berekening van de beslagvrije voet ontbreekt immers nog in de bepalingen over loonbeslag. Aan dit bezwaar komt het wetsontwerp tegemoet.
Tweede Kamer, zitting 1982-1983, 17897, nrs. 1-3
12
6. Advies van de Sociaal-Economische Raad De Sociaal-Economische Raad kon, blijkens zijn brief van 29 juni 1973, mede gelet op de adviezen van de Verzekeringskamer en de Sociale Verzekeringsraad, instemmen met de in de adviesaanvrage voorgestelde aanpassing van de artikelen over het beslag op pensioenen in de Pensioenen spaarfondsenwet en de Wet betreffende verplichte deelneming in een beroepspensioenregeling. Blijkens advies van 18 mei 1982 stemt de Adviescommissie Werkloosheidsvoorziening van de Sociaal-Economische Raad eveneens in met de wijziging van de Wet Sociale Werkvoorziening (artikel XII) en met de beperking van de mogelijkheid van verrekening, voor zover het die wet betreft (het nieuw voorgestelde artikel 1465, 3° en 4°, BW). 7. Advies College Algemene Bijstandswet Het College Algemene Bijstandswet kan zich verenigen met de in dit ontwerp opgenomen wijziging van artikel 84b van de Algemene Bijstandswet. Het college wees daarbij op een onvolkomenheid in het ontwerp die inmiddels is hersteld. 8. Advies Emancipatieraad In zijn advies van 6 oktober 1982 stemt de Emancipatieraad in met het uitgangspunt dat periodieke uitkeringen ten aanzien van beslag principieel niet anders worden behandeld dan loon. Bij de laatste twee zinnen van de tweede alinea van de memorie van toelichting, waarin de hoogte van de beslagvrije voet wordt gemotiveerd, merkt de Emancipatieraad op: «De Algemene Bijstandswet en de in het Bijstandsbesluit Landelijke Normering vastgelegde normen geven een voorziening in het bestaan voor degenen die niet over de noodzakelijke middelen beschikken om daar zelf in te voorzien. De noodzakelijke kosten van bestaan zijn door de wetgever vastgesteld en gekoppeld aan het netto-minimumloon. Niet is aangetoond waarom een schuldenaar in een zodanige positie moet komen dat hij ten gevolge van een gelegd loonbeslag 10% minder dan het minimum Bijstandsbedrag te verteren heeft voor de noodzakelijke kosten voor zijn bestaan. De toevoeging in de memorie van toelichting «zonder te willen betalen» wil de Emancipatieraad niet volgen. Het getuigt van weinig begrip voor de maatschappelijke werkelijkheid van mensen met een minimuminkomen om deze suggestie te verbinden aan het feit dat schulden zijn gemaakt. Duidelijk is de memorie van toelichting als het gaat over de mogelijkheid eerste levensbehoeften op krediet te kopen De Emancipatieraad is van mening dat de beslagvrije voet hoogstens in die gevallen op 9/10 van de Bijstandswet zou mogen worden gesteld wanneer het schulden betreft die zijn aangegaan om eerste levensbehoeften op krediet te kunnen kopen. In dit verband wijst de Emancipatieraad erop niette zijn gehoord over de wijziging in 1981 van de regeling van het loonbeslag in artikel 1638g van het Burgerlijk Wetboek.» Deze opmerkingen van de Emancipatieraad geven geen aanleiding om onzerzijds een andere beslagvrije voet voor te stellen dan de wetgever kort geleden voor loonbeslag heeft vastgesteld. Nieuwe gedachten of overwegingen die verband houden met het emancipatiebeleid brengt de Emancipatieraad immers niet naar voren. In de woorden «zonder te willen betalen» leest de Emancipatieraad ten onrechte een suggestie dat iedere bijstandsontvanger die schulden maakt, dat opzettelijk zou doen. De toelichting stelt slechts dat wie het opzettelijk wil doen, niet in verleiding moet worden gebracht. Het is de Emancipatieraad verder opgevallen dat in het voorgestelde artikel 475b lid 2 niet wordt verwezen naar de artikelen 10, 11 en 12 van het Bijstandsbesluit landelijke normering, waarin nevenverdiensten worden
Tweede Kamer, zitting 1982-1983, 17897, nrs. 1-3
13
genoemd die niet of slechts ten dele in mindering worden gebracht op genoten bijstand. De Emancipatieraad ziet geen reden de bijverdiensten van iemand die inkomen genoot en op wiens uitkering beslag wordt gelegd ten gunste van een individuele schuldeiser, zwaarder aan te tasten dan de bijverdiensten van iemand die in het genot is van een uitkering op grond van de Algemene Bijstandswet en neveninkomsten ontvangt. De Emancipatieraad adviseert, indien de wetgever bij het beslag de bepalingen van het Bijstandsbesluit landelijke normering wenst te volgen, dat dan ook in zijn totaliteit te doen en de norm die dat besluit stelt met betrekking tot nevenverdiensten tevens aan te houden voor degenen die voorheen inkomsten uit arbeid genoten. Met de Emancipatieraad menen wij dat in dit opzicht geen verschil moet worden gemaakt. Zulk een verschil vloeit ook niet uit de wet voort. Voor de invloed van nevenverdiensten op de hoogte van de beslagvrije voet geeft artikel 475b van het ontwerp een eigen regeling die zal gelden, ongeacht of de schuldenaar verdient dan wel bijstand ontvangt. Anderzijds ziet de Emancipatieraad over het hoofd dat betaling van schulden een uitgave is als alle andere en dat het niet aangaat een schuldeiser het hem toekomende langer te onthouden dan nodig is om de schuldenaar over voldoende middelen te laten beschikken voor zijn noodzakelijke uitgaven. «De Emancipatieraad wijst verwijzing naar het Bijstandsbesluit landelijke normering in principe af als het over de normen gaat die gehanteerd worden voor het één-ouder-gezin. Het één-ouder-gezin wordt geacht te kunnen rondkomen van een uitkering die naar de norm van het bijstandsbesluit onder het minimumbestaansniveau ligt. In het onderhavige voorontwerp wordt deze maatschappelijke onrechtvaardigheid ten opzichte van het één-ouder-gezin doorgetrokken ten gunste van een individuele schuldeiser, hetgeen de Emancipatieraad afwijst. Bovendien vindt de Emancipatieraad het onbegrijpelijk dat de memorie van toelichting voorbijgaat aan deze problematiek. In het bijzonder geldt voor het één-ouder-gezin hetgeen de Emancipatieraad hiervoor heeft gezegd met betrekking tot de nevenverdiensten. De Emancipatieraad wijst op de bijzondere inspanning die deze ouders zich veelal moeten getroosten om neveninkomsten te verwerven. Beslag waardoor het inkomen zakt onder het niveau van het Bijstandsbesluit, is om die reden onredelijk». Hier miskent de Emancipatieraad het feit dat beslag het inkomen niet aantast. Beslag betreft slechts de wijze waarop het inkomen ten bate van de schuldenaar wordt besteed, nl. voor betaling van zijn oude verplichtingen. In dit opzicht is er geen enkel verschil met iemand die zonder het op beslag te laten aankomen naar vermogen zijn schulden afbetaalt. Hoezeer ook mag worden erkend dat alleenstaande ouders zich een bijzondere inspanning moeten getroosten om neveninkomsten te verwerven, er is geen reden om dit op hun schuldeisers af te schuiven. Evenmin als ten aanzien van neveninkomsten zien wij hier een goede grond om verschil te maken tussen alleenstaande ouders naar gelang zij zelf verdienen of een uitkering ontvangen. Een wetsontwerp over beslag op periodieke betalingen is in onze ogen niet de goede gelegenheid om de maatstaven van het Bijstandsbesluit landelijke normering op de helling te zetten. Bij de voortdurende kritische bezinning op deze maatstaven zullen de opmerkingen van de Emancipatieraad uiteraard gewicht in de schaal leggen. De Emancipatieraad vervolgt dat door in artikel 475b tweede lid Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering aan te sluiten bij de artikelen 3, 4, 5 en 6 van het Besluit landelijke normering het aantal bepalingen waarin uitgegaan wordt van het gezin (waaronder begrepen ongehuwde partners) als economische eenheid in de wetgeving wordt uitgebreid. «Dit is in strijd met het streven naar financiële en economische onafhankelijkheid, waarvan de Emancipatieraad een voorstander is. In het Advies Gelijke Behandeling van mannen en vrouwen in de sociale zekerheid van 28 juli 1982 heeft de Emancipatieraad daarover zijn standpunt gegeven. De Raad acht het ongewenst dat bij beslaglegging ook deze norm gehanteerd gaat worden».
Tweede Kamer, zitting 1982-1983, 17897, nrs. 1-3
14
In het verlengde hiervan is met klem bepleit artikel 475b lid 7 (destijds: 5) te wijzigen. De redenering is overtuigend. Daarom is in afwijking van het aan de Emancipatieraad toegezonden voorontwerp de beslagvrije voet voor elk der in gezinsverband levende echtgenoten bepaald op de helft van de bijstandsnorm waarop artikel 3 van het Bijstandsbesluit landelijke normering hun recht geeft. Bovendien is artikel 475b lid 7 aangepast. De Emancipatieraad merkte eveneens terecht op dat in het voorontwerp de uitdrukking «echtgenoot die in gezinsverband ssmenleeft»is gebruikt, terwijl in artikel 3 van het Bijstandsbesluit landelijke normering de uitdrukking «in gezinsverband levende echtgenoten» wordt gebezigd. Dit verschil in woordkeus is ongedaan gemaakt. De, wegens de wijziging van de bepaling inmiddels herschreven, toelichting op artikel 475b lid 7 riep bij de Emancipatieraad nog enige vragen op. Hij vroeg zich af of wijziging in het huwelijksgoederenrecht of in de echtelijke onderhoudsverplichtingen wordt beoogd. Dit is niet het geval. De toelichting doelde enerzijds slechts op huwelijken waarin niet alle schulden in de huwelijksgemeenschap vallen en anderzijds op de geldende onderhoudsverplichting in het huwelijk, tot uiting komend in de artikelen 81, 82 en 84 van boek 1 van het Burgerlijk Wetboek. Ten slotte wijst de Emancipatieraad de informatieplicht aan de deurwaarder af als in strijd met het recht op privacy. Overeenkomstig dit bezwaar is de inlichtingenplicht, die in het voorontwerp op de echtgenoot van de schuldenaar lag, geschrapt. Een inlichtingenplicht van de schuldenaar zelf zien wij niet als ongerechtvaardigd. De schuldenaar is wettelijk met zijn vermogen en inkomsten aansprakelijk voor zijn schulden. Een beroep op privacy behoeft niet zo ver te gaan dat hem het recht wordt toegekend om, als hij zijn verplichtingen niet nakomt, aan de deurwaarder zijn inkomsten te verzwijgen. Het ontbreken van een beslagvrije voet zou hiertoe een rechtvaardiging hebben kunnen vormen; nu een beslagvrije voet wordt toegekend, valt die grond weg. De inlichtingenplicht van degenen die de schuldenaar periodiek uitbetalen, bespaart de schuldenaar beslagkosten en is dan ook reeds uit dien hoofde gerechtvaardigd, nog afgezien van de hiervoor genoemde redenen. 9. De uitwerking van de regeling is besproken in de subcommissie Rechtsvordering van de Staatscommissie voor de Nederlandse Burgerlijke Wetgeving. Van de daarbij ontvangen suggesties is dankbaar gebruik gemaakt. 10. Dit wetsontwerp is niet het enige voorstel tot wijziging van het beslagrecht. Een ingrijpende herziening daarvan is vervat in het eerste gedeelte van de Invoeringswet van de Boeken 3-6 van het nieuwe Burgerlijk Wetboek (16 593). De nu voorgestelde artikelen 475b-475e passen tussen de artikelen 475a en 475b, zoals voorgesteld in het ontwerp-lnvoeringswet. Vooralsnog wordt aangenomen dat het nu voorgestelde ontwerp het eerst in werking treedt. De machtiging tot hernummeren die in de Invoeringswet is opgenomen, maakt het eenvoudig de beide ontwerpen in een later stadium van behandeling op elkaar aan te sluiten, zoals in het voornemen ligt.
DE ARTIKELEN A. Artikel 475b, eerste lid In deze bepaling worden de periodieke betalingen genoemd waarvoor de beslagvrije voet, die nu alleen op loon wordt toegepast, zal gelden. Uitgangspunt is de wens te voorkomen dat een schuldenaar wegens beslag op al zijn inkomsten een beroep op bijstand moet doen. De kring is daarom ruim getrokken.
Tweede Kamer, zitting 1982-1983, 17897, nrs. 1-3
15
Buiten de kring vallen inkomens uit vermogensbestanddelen die eigendom van de schuldenaar zijn. In dat geval kan immers beslag worden gelegd op de waardepapieren, en niet uitsluitend op rente of dividend, en op het onroerende goed zelf in plaats van op de huur- of pachtpenningen. Artikel 475d maakt het overigens mogelijk dat de rechter op verzoek van de schuldenaar de beslagvrije voet van toepassing verklaart op andere periodieke betalingen dan hier genoemd. In de opsomming wordt onder a loon genoemd. Sedert de wet van 11 maart 1981, Stb. 111, geldt al een regeling voor loonbeslag in artikel 1638g van het Burgerlijk Wetboek die gelijk is aan het nu voorgestelde tweede lid van artikel 475b. Loon wordt betaald door de werkgever. Alleen vakantiegeld wordt, in bedrijfstakken waarin met vakantiezegels wordt gewerkt, uitgekeerd door anderen, al is het een deel van het loon. In het tweede lid van artikel 1638g wordt vakantiegeld nu afzonderlijk vermeld, omdat het eerste lid uitsluitend beslag onder de werkgever noemt en dus niet geldt voor beslag op door anderen uit te keren vakantiegeld. Nu dit wetsontwerp zal gelden voor beslag onder degene die moet uitbetalen, omdat het mede degene die op vakantiezegels uitbetaalt. Een afzonderlijke vermelding is daarom niet meer nodig. Loon is ook de naam van enige betalingen voor verricht werk waaraan geen arbeidsovereenkomst in de zin der wet ten grondslag ligt. Wie op grond van de Wet sociale werkvoorziening arbeidt, ontvangt ook loon. Ook voor zijn loon geldt de regeling van de beslagvrije voet, op grond van artikel 475b, eerste lid onder a. Onderdeel b noemt uitkeringen uit sociale verzekeringen. Dit zijn werknemersverzekeringen, zoals tegen werkloosheid en ziekte, en volksverzekeringen, zoals de Algemene Ouderdomswet en de Algemene Arbeidsongeschiktheidswet. Uitgezonderd is de kinderbijslag. Bij het bepalen van de bijstandsnorm voor gezinnen met kinderen wordt recht op kinderbijslag immers verondersteld. Kinderbijslag heeft deels een verzekeringskarakter. Onderdeel c betreft uitkeringen krachtens de Wet Werkloosheidsvoorziening, een wet die buiten de sociale verzekeringswetten valt. Onder c worden ook de wettelijke regelingen voor oorlogs- en vervoigingsslachtoffers genoemd, die evenmin een verzekeringskarakter hebben. Onder d wordt bijstand genoemd. Enige bijzondere regelingen voor beslag op bijstand worden voorgesteld in artikel XVI. In onderdeel e worden pensioen en lijfrente genoemd. Nu al geldt dat wie een lijfrente cadeau krijgt of gelegateerd krijgt, per schenker een beslagvrijdom van f1000 per jaar geniet, mits de gevers de lijfrenten onvatbaar hebben verklaard voor beslag. Zie artikel 756, eerste lid, ten derde, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering en artikel 1823 van het Burgerlijk Wetboek. In artikel 7.18.4 ontwerp-BW is voorgesteld deze regeling te laten voortbestaan, maar het bedrag van f 1000 telkens aan te passen bij algemene maatregel van bestuur. Die bepaling zal kunnen vervallen, wanneer dit wetsontwerp wordt aanvaard. Ten opzichte van artikel 7.18.4 brengt dit ontwerp drie verbeteringen. De toevalligheid of de schenker of testateur de lijfrente al dan niet onvatbaar heeft verklaard voor beslag, zal niet meer beslissend zijn. Daarvan behoort het niet afhankelijk te zijn of de begiftigde al dan niet op bijstand zal zijn aangewezen, indien een schuldeiser beslag wil leggen. De tweede verbetering is dat niet per lijfrente, maar per begiftigde wordt bepaald hoe hoog de beslagvrijdom zal zijn. Dit behoort niet af te hangen van het aantal schenkers van de begiftigde maar van diens behoefte aan geld voor levensonderhoud. De derde verbetering is dat de lijfrente niet meer afzonderlijk wordt bekeken, maar dat eventuele andere periodieke uitkeringen die de begiftigde geniet, meetellen bij het berekenen van de beslagvrije voet. Onder lijfrente valt ook de als lijfrente ingeklede overbedelingsvordering die bij de scheiding en deling van een huwelijksgemeenschap aan een der echtgenoten kan worden toegekend, bij voorbeeld ter zake van aan de andere echtgenoot toegescheiden pensioenrechten. Zie HR 27 november 1981, NJ 1982, 503.
Tweede Kamer, zitting 1982-1983, 17897, nrs. 1-3
16
Pensioenen waarop de Algemene Burgerlijke Pensioenwet van toepassing is, worden uitgezonderd, omdat de regeling voor ambtelijke bezoldigingen en pensioenen bij een afzonderlijk wetsontwerp zal worden aangepast. Dat wetsontwerp zal deze uitzondering opheffen. In onderdeel f worden de uitkeringen uit verzekeringen genoemd die geen sociale verzekeringen zijn, maar die wel het geheel of gedeeltelijk wegvallen van inkomen uit arbeid beogen te vergoeden. Dit zijn de levens-, invaliditeits-, ongevallen- en ziekengeldverzekering. Enkele van deze uitkeringen zijn al begrepen onder het begrip pensioen in onderdeel e, bij voorbeeld de weduwen- en wezenverzekering en invaliditeitsverzekering. Andere vallen ook onder het begrip lijfrente dat onder e wordt genoemd. Omdat in de uitwerking van de regeling geen verschil gemaakt wordt naar de aard van de periodieke uitkering, kunnen geen bezwaren voortvloeien uit het feit dat een betaling in meer dan één onderdeel wordt genoemd. Onderdeel g noemt het zakgeld op grond van de Wet gewetensbezwaren militaire dienst en de kostwinnersvergoeding op grond van artikel 26 van die wet. Deze bedragen zijn te vergelijken met wat voor een dienstplichtige tijdens zijn eerste oefening wordt uitbetaald. In onderdeel h wordt de loondervingsvergoeding vermeld die tijdens scholingscursussen aan centra voor vakopleiding van volwassenen wordt toegekend aan cursisten. Deze toekenning steunt op een Londens wetsbesluit van 1944. Onderdeel i noemt alimentatie op grond van het familierecht. Deze kan hoger zijn dan de beslagvrije voet en in dit geval behoort ook hiervan de top onder beslag te kunnen vallen van een schuldeiser van de gerechtigde. Tot nu toe verklaart artikel 756 alimentatie die door de rechter is opgelegd onvatbaar voor beslag. De voorgestelde regeling omvat mede alimentatie die buiten de rechter om is overeengekomen. Periodieke betalingen tot levensonderhoud op grond van een erfrechtelijke beschikking nemen gewoonlijk de vorm aan van een lijfrente, pensioen of levensverzekering. Deze vallen al onder de onderdelen e of f. Onderdeel i noemt de betalingen van schadevergoeding wegens gederfde uitkering voor levensonderhoud. Gedacht moet bij voorbeeld worden aan het geval dat iemand door een aanrijding andermans invaliditeit heeft veroorzaakt en op grond daarvan uit wettelijke aansprakelijkheid is veroordeeld tot schadevergoeding in periodieke betalingen. De woordkeus is ontleend aan artikel 6.1.9.12 nieuw BW. Alle op grond van de artikelen 1406 en 1407 BW toegekende schadevergoedingen vallen onder deze omschrijving. Deze is overigens niet beperkt tot verbintenissen uit de wet. Tweede lid De beide eerste zinnen zijn overgenomen uit de regeling voor loonbeslag in artikel 1638g van het Burgerlijk Wetboek. In de bewoordingen zijn enkele kleine wijzigingen aangebracht. Ten eerste kan de aanhef worden bekort, omdat in het eerste lid al wordt bepaald dat het hier derdenbeslag betreft onder degene die periodieke betalingen aan de schuldenaar doet. Ten tweede is de regeling of de beslagvrije voet per week of per maand moet worden berekend, overgebracht naar het negende lid. Dit was nodig in verband met de samentelling van verschillende periodieke betalingen van de schuldenaar en van inkomsten van zijn echtgenoot, die ten dele wekelijks en ten dele maandelijks kunnen blijken. Het verband tussen de betalingstermijnen en het tijdvak waarover de bijstandsnorm moet worden berekend, wordt in het tweede lid nog wel gelegd, namelijk met het woord «telkens» in lid 2 en met de zinsnede «voor zover een periodieke betaling de beslagvrije voet overtreft» in lid 1. De verwijzing in de regeling van het loonbeslag naar artikel 6 van het Bijstandsbesluit landelijke normering blijkt onduidelijkheid op te roepen: Is de aanspraak per week of per maand op vakantiegeld ook per week of per maand van invloed op de beslagvrije voet, of rust bij de in artikel 6 lid 2 van dat besluit genoemde jaarlijkse uitkering van vakantiegeld een beslagvrije voet op die uitkering? Dit laatste is niet bedoeld, zoals blijkt uit het
Tweede Kamer, zitting 1982-1983, 17897, nrs. 1-3
17
gebruik van het woord «aanspraak». Door niet meer naar artikel 6 lid 2 te verwijzen wordt de overgebleven twijfel nu weggenomen. Het besluit is inmiddels verdoopt tot B/ysfandsbesluit landelijke normering. Naar aanleiding van opmerkingen van de Emancipatieraad is de verwijzing naar het bedrag van de gezinsbijstand voor een echtpaar toegespitst op de individuele beslagvrije voet voor elke echtgenoot. Ongewenste gevolgen, die dat zou kunnen hebben, worden weggenomen in lid 7. Ten slotte is de uitdrukking «indien dit op hem van toepassing is» vereenvoudigd tot «zou kunnen krijgen». In beide gevallen wordt een eenvoudige verwijzing bedoeld naar de bedragen, genoemd in de artikelen 3-6 van het Bijstandsbesluit landelijke normering. Daarbij moet, voor de berekening van de beslagvrije voet, ervan worden uitgegaan dat de schuldenaar recht heeft op het volle bedrag. De omstandigheden waarop uitsluitend moet worden gelet zijn die welke in de artikelen 3-6 worden genoemd. Bij de berekening van het tweede lid wordt uitgegaan van de hoogte van de periodieke betaling na aftrek van wettelijk voorgeschreven inhoudingen. Dit volgt uit artikel 475a1. Derde lid Dit lid is overgenomen van het slot van artikel 1638g, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek, zoals dat sedert 1 juni 1981 luidt. De regeling is uitvoerig toegelicht in de memorie van antwoord II bij wetsontwerp 14029, blz. 2. De bepaling wil een onderbreking voorkomen in de betaling van de premie van een door de schuldenaar gesloten ziekteverzekering. Immers, indien de schuldenaar geen geld overhoudt om die te voldoen, wordt de verzekering gestaakt, waardoor het risico in feite overgaat naar de gemeente die in geval van ziekte bijstand zou moeten verlenen. Bovendien zou de schuldenaar onevenredig benadeeld kunnen worden, wanneer hij de premiebetaling wil hervatten, maar dan slechts op verzwaarde voorwaarden opnieuw in de ziektekostenverzekering kan worden opgenomen. In de bepaling is de vermelding van de werkgever vervangen door die van degene onder wie beslag is gelegd en is «voor zich» verduidelijkt tot «door de schuldenaar gesloten». Als de schuldenaar, al was het als borg, andermans verzekeringspremie heeft betaald, heeft dat geen invloed op de beslagvrije voet. Daarentegen omvat de bepaling mede een verzekering waarbij hij niet alleen zich zelf, maar ook bij voorbeeld zijn gezin of huisgenoten heeft verzekerd. De tweede zin vervangt het slot van de bepaling in artikel 1638g. Degene onder wie beslag ligt, moet zich kunnen verantwoorden jegens de beslaglegger, wanneer hij meer aan de schuldenaar in handen geeft dan de beslagvrije voet van lid 2. Daarom behoeft hij eerst nadat de schuldenaar heeft aangetoond dat er grond is voor verhoging van de beslagvrije voet, met de premie rekening te houden door, boven de beslagvrije voet volgens lid 2, ook het bedrag van de betaalde premie aan de schuldenaar te betalen. Is de (jaarlijkse) premie zo hoog dat de beslagvrije voet boven de periodieke betaling uitstijgt, dan moet de verzekeringspremie voor het overige worden vergoed bij de eerstvolgende periodieke betaling en krijgt de beslaglegger zo lang niets. Verwacht mag worden dat de strekking van deze bepaling veelal langs eenvoudige weg zal worden nageleefd doordat de schuldenaar aan degene onder wie het beslag ligt machtiging geeft om de premie rechtstreeks te voldoen. Vierde lid Artikel 475a (ongewijzigd) Beslag is niet geldig op het gedeelte van een inschuld dat daarop wordt ingehouden krachtens de wet, uit hoofde van een ziektekostenverzekering of van een pensioenregeling dan wel uit hoofde van een ondernemingsspaarregeling voor een uitkering tot oudedagsverzorging.
Hoofdstuk III van het Bijstandsbesluit landelijke normering heeft betrekking op personen die ter verpleging of verzorging in een inrichting verblijven. Hun bijstand beloopt de kosten van huisvesting en verzorging, verzekeringspremie en een bedrag voor persoonlijke uitgaven. Te zamen is dat veel meer dan de beslagvrije voet. Beslag zou in dit geval via een omweg ten laste van de bijstand komen. Dit geldt niet alleen voor degenen die al
Tweede Kamer, zitting 1982-1983, 17897, nrs. 1-3
18
geheel of ten dele bijstand genieten, maar voor allen die in een inrichting verblijven ter verzorging of verpleging. Van de dag af waarop beslag ligt op hun inkomsten, zouden zij immers bijstand nodig hebben om verzorgd te blijven. Om deze reden verhoogt het vierde lid hun beslagvrije voet. De kosten van verzorging, verpleging en de in het bijstandsbesluit genoemde premies zijn beslagvrij evenals een bedrag ter grootte van de twee derden van de bijstand voor persoonlijke uitgaven. Slechts een derde daarvan valt dus onder beslag. Dit deel benadert een tiende van de bijstandsnorm van de artikelen 3-6 van het Bijstandsbesluit, zodat de regeling tot min of meer gelijke uitkomsten leidt. Vijfde en zesde lid Als een leemte in de nieuwe regeling voor het loonbeslag is ervaren dat de wet geen uitsluitsel geeft hoe te handelen, indien iemand twee looninkomens heeft. Onder de nieuwe regeling kan deze vraag ook rijzen, als iemand naast een uitkering loon of nog een uitkering krijgt. Daarom wordt in het vijfde lid voorgesteld alle periodieke betalingen die onder beslag vallen samen te tellen en de beslagvrije voet evenredig aan de hoogste van elke betaling te verdelen over al deze betalingen. Heeft de schuldenaar bij voorbeeld een deelloon en een uitkering, of twee lonen of twee uitkeringen, die zich tot elkaar verhouden als 2:1, dan is de beslagvrije voet onderscheidenlijk 60% en 30% van de bijstandsnorm. Ook hier geldt dat degene onder wie het beslag ligt, de beslagvrije voet eerst behoeft te verminderen, nadat de schuldeiser de neveninkomsten heeft aangetoond. Het vijfde lid geldt alleen als op verschillende periodieke betalingen aan de schuldenaar beslag ligt. Dit zou ertoe dwingen om ook op elke kleine vordering tot periodieke betalingen beslag te leggen. Om dit te vermijden en de schuldenaar de daarmee gemoeide kosten te besparen, is het zesde lid opgenomen: zolang op een periodieke uitkering aan de schuldenaar geen beslag ligt, wordt de beslagvrije voet van de betaling waarop wel beslag ligt, met het bedrag van de neveninkomsten verminderd. De schuldenaar krijgt zo het gehele bedrag van de beslagvrije voet in handen. Wel moet de beslaglegger eerst hebben aangetoond dat de schuldenaar de andere inkomsten beslagvrij geniet. Om de bijslagvrijdom van kinderbijslag en enige andere bijzondere uitkeringen niet te ontkrachten, wordt bepaald dat deze uitkeringen niet mogen worden meegeteld. Zevende lid Ingevolge artikel 3 van het Bijstandsbesluit landelijke normering geldt voor een in gezinsverband levend echtpaar een gezamenlijke bijstandsnorm. Het tweede lid van artikel 475b heeft tot gevolg dat wanneer slechts één echtgenoot inkomen heeft, de beslagvrije voet 45% bedraagt van de bijstandsnorm voor het echtpaar. De vraag rijst hoe moet worden gehandeld, indien de andere echtgenoot geen inkomen heeft. Voorgesteld wordt dat dan de beslagvrije voet van de andere echtgenoot bij die van de schuldenaar wordt geteld. Eigen inkomsten van de andere echtgenoot komen in mindering op deze verhoging. Is dat inkomen hoger dan de beslagvrije voet, dan heeft dat geen invloed: de beslagvrije voet van de beslagene blijft dan 45% van de bijstandsnorm voor een echtpaar. Overigens blijft inkomen van de echtgenoot bij dit alles buiten beschouwing, voor zover daarop beslag ligt. De beslagvrije voet van de echtgenoten te zamen is aldus negen tienden van de bijstandsnorm van artikel 3 van het Bijstandsbesluit landelijke normering. Achtste lid De reden voor het verminderen van de beslagvrije voet kan wegvallen doordat de andere inkomsten wegvallen of doordat daarop beslag wordt gelegd. Zodra de schuldenaar dit heeft aangetoond, wordt de vermindering van de beslagvrije voet ongedaan gemaakt. Eventueel te veel aan de
Tweede Kamer, zitting 1982-1983, 17 897, nrs. 1-3
19
beslaglegger afgedragen gelden worden in dit geval verrekend. Hetzelfde geldt, als inkomsten van de echtgenoot, die aanleiding gaven tot vermindering van de beslagvrije voet, wegvallen of onder beslag komen te liggen. Wordt een hier bedoeld beslag op andere inkomsten of op inkomsten van de echtgenoot opgeheven, dan kan de schuldeiser weer krachtens lid 6 aantonen dat die inkomsten vrij zijn van beslag. In dit geval wordt hetgeen hem te weinig is afgedragen niet ingehaald, zoals in het omgekeerde geval. Zelfs in dit geval behoort de beslagvrije voet onaangetast te blijven. Negende lid De artikelen 3-6 van het Bijstandsbesluit landelijke normering geven normen per week of per maand. Als de onder het beslag vallende uitkeringen en in voorkomend geval het inkomen van de echtgenoot per week luiden, is de norm per week maatstaf. In alle andere gevallen moeten periodieke betalingen die niet maandelijks worden betaald, worden herrekend op de grondslag van maandelijkse betalingen en is de bijstandsnorm per maand maatstaf. Artikel 475c De voorgestelde regeling zou beslagenen buiten Nederland bevoordelen, indien zij in Nederland de volle beslagvrije voet zouden genieten zonder dat rekening wordt gehouden met inkomsten buiten Nederland. Onder het bestaande artikel 479c blijkt zulks al ongewenste gevolgen te hebben. Artikel 475c sluit daarom de beslagvrije voet voor buiten Nederland wonenden uit, tenzij zij aantonen dat zij door het beslag op hun Nederlandse inkomsten in totaal minder overhouden dan de beslagvrije voet. Doorgaans zal deze oplossing in overleg met de schuleiser worden bereikt; zo nodig moet de kantonrechter beslissen. Een veelvuldig beroep op de kantonrechter behoeft om dezelfde redenen hier evenmin te worden verwacht als bij de toepassing van het volgende artikel. Artikel 475d Er zijn enkele periodieke en ongeregelde betalingen die niet zijn genoemd in artikel 475b, eerste lid. Gedacht kan bij voorbeeld worden aan de periodieke betalingen aan een pensionhouder of aan de meer of minder geregeld uitgekeerde beloningen van vertalers, schrijvers of componisten. Pensiongelden worden niet in artikel 475b genoemd, omdat als de pensionhouder eigenaar is, beslag op het huis zelf meer voor de hand ligt, terwijl een wettelijke omschrijving moeilijk te geven is en tot allerlei geschillen kan leiden. Dit laatste geldt eveneens voor weerkerende betalingen aan vertalers en dergelijke. Op deze betalingen is beslag onbeperkt toegestaan. Om te voorkomen dat dit de schuldenaar ertoe noopt bijstand te vragen, wordt in artikel 475d bepaald, dat hij de rechter kan verzoeken om toepassing van artikel 475b. Toepassing van artikel 475b houdt in dat zijn, in voorkomend geval samengetelde, inkomsten waarop beslag is gelegd, beslagvrij worden gemaakt tot de grens van de beslagvrije voet van artikel 475b. Van de bepaling zal vermoedelijk een preventieve werking uitgaan. De beoogde uitwerking kan immers eenvoudiger worden bereikt wanneer de beslaglegger en de schuldenaar afspreken dat een deel van zijn inkomen ter grootte van de beslagvrije voet niet onder het beslag zal vallen. Een veelvuldig beroep op de rechter behoeft daarom niet te worden verwacht. Zo nodig kan de rechter met toepassing van artikel 429k een kostenveroordeling van een onredelijke schuldeiser uitspreken. Van een schuldenaar die de mogelijkheid van artikel 475d niet kent, zal de gemeente waaraan hij bijstand vraagt, kunnen verlangen dat hij zich hiervoor wendt tot de beslaglegger en zo nodig tot de rechter.
Tweede Kamer, zitting 1982-1983, 17 897, nrs. 1-3
20
Artikel 475e, eerste lid Tussen schuldeiser en schuldenaar bestaat, althans indien de schuld uit overeenkomst voortvloeit, een wederzijdse verplichting tot uitvoering te goeder trouw van de plichten jegens de wederpartij. Wanneer een schuldenaar, al dan niet opzettelijk, het zover heeft laten komen dat de schuldeiser beslag laat leggen, ligt het in de lijn daarvan om de schuldenaar gehouden te achten aan de deurwaarder die een opdracht heeft gekregen die beslaglegging omvat, mee te delen welke bronnen van inkomsten hij heeft. Er is geen reden om in het geval van wettelijke aansprakelijkheid, bij voorbeeld indien de schuld voortkomt uit een door de schuldenaar veroorzaakte aanrijding, hierover anders te denken. Ook door deze aansprakelijkheid is immers een rechtsband met de schuldeiser ontstaan. Daarom bevat het eerste lid deze mededelingsplicht, die slechts geldt indien een deurwaarder die beslag mag leggen, ernaar vraagt. De verplichting is te vergelijken met de verplichtingen die een schuldenaar heeft na faillietverklaring, maar gaat minder ver. Een failliet is gehouden aan de curator alle gewenste inlichtingen te verschaffen en deze kan zo nodig de rechtbank verzoeken de failliet in verzekering te stellen (artikelen 105 en 87 Faillissementswet). Er is van afgezien om op deze verplichting een bijzondere sanctie te stellen. Een boete komt in dit geval niet in aanmerking, sterkere sancties evenmin en een zwakkere sanctie, schadevergoeding, zou tot weinig leiden, omdat de schade eerst wordt aangetoond, als de bron van inkomsten bekend wordt, en de schuldeiser dan zijn vordering toch al daarop kan verhalen. Het doorlopen van de wettelijke rente is al een prikkel voor de schuldenaar om deze verplichting na te leven, evenals wellicht het dreigement dat anders faillissement wordt aangevraagd met de kans dat de mededelingsplicht daarna met de sancties van de Faillissementswet kan worden afgedwongen. Tweede lid Voor het geval dat voor de berekening van de beslagvrije voet het inkomen van de echtgenoot geheel of ten dele wordt meegeteld, krijgt de schuldenaar de keus tussen enerzijds afstand van bijtelling van de beslagvrije voet van de echtgenoot bij de zijne of - hetgeen hiermee vrijwel gelijk staat - mededeling dat er inkomsten zijn die ten minste de helft van de beslagvrije voet bedragen, of anderzijds opgave dat de echtgenoot geen eigen inkomsten heeft of inkomsten tot een te noemen bedrag dat lager is dan de halve beslagvrije voet voor een in gezinsverband levend echtpaar. De wet gunt een week respijt voor de schriftelijke bevestiging van de opgaven. Niet ieder weet immers welke gegevens van zijn loonstrookje hier van belang zijn. De mededelingsplicht ontstaat pas als beslag op een periodieke betaling van de schuldenaar is gelegd. Ook deze opgaveplicht is beperkt tot het strikt nodige. De bron van inkomsten van de echtgenoot behoeft niet te worden vermeld noch de hoogte, indien deze de beslagvrije voet overtreft. Derde lid In deze bepaling wordt op de werkgever, verzekeraar, alimentatieplichtige, kortom op ieder die aan een ander een periodieke betaling verschuldigd is, de plicht gelegd hiervan desgevraagd mededeling te doen aan een deurwaarder die gerechtigd is beslag te leggen. Dit voorkomt onnodige beslagleggingen. Omdat de kosten van onnodig beslag op de schuldenaar worden verhaald, worden hem hierdoor kosten bespaard. De verplichting bestaat uitsluitend jegens deurwaarders. Andere gegevens dan de deurwaarder nodig heeft om artikel 475b lid 6 toe te passen behoeven niet te worden gegeven.
Tweede Kamer, zitting 1982-1983, 17 897, nrs. 1-3
21
Omdat de mededelingsplicht is beperkt tot deze gegevens, wordt niet de mogelijkheid geopend dat het antwoord zou kunnen worden geweigerd met een beroep op enigerlei geheimhoudingsplicht. Deze geringe mededeling kan voor geen der betrokkenen ongewenste nevengevolgen hebben. Indien achteraf blijkt dat onjuiste gegevens zijn verschaft, is de verstrekker aansprakelijk voor de daardoor veroorzaakte schade. Hij heeft die immers onrechtmatig veroorzaakt. Indien hij bij voorbeeld ten onrechte opgeeft iets verschuldigd te zijn en daarmee een vruchteloze beslaglegging uitlokt, zal hij de kosten daarvan moeten vergoeden. Ook bestaat de mogelijkheid van een vervolging wegens valsheid in geschrifte. Deze sancties behoeven geen aanvulling. De gedachte is opgekomen om de opgaveplicht te leggen op ieder van wie de schuldenaar iets te vorderen heeft, ook voor vorderingen die niet periodiek worden uitbetaald. Deze gedachte is evenwel verworpen. Wanneer bij voorbeeld aan een bank deze vraag wordt gesteld, zal zij zich in haar verhouding tot de betrokken klant verplicht voelen mee te delen dat een deurwaarder deze vraag heeft gesteld. De klant zal dan zijn tegoed kunnen opnemen voordat beslag is gelegd. Uit vrees hiervoor zou een deurwaarder van dit recht kunnen afzien door veiligheidshalve steeds meteen derdenbeslag te leggen. Hetzelfde geldt voor anderen dan bankiers. Het bijzondere van een periodieke betaling is, dat deze «niet wegloopt», omdat vervroegde betaling geheel of vrijwel geheel is uitgesloten. Daarom heeft een mededelingsplicht juist hier wel zin. B. Het vervallen van artikel 479c Rv. Artikel 479c bepaalt thans dat wettelijke beslagverboden niet gelden voor alimentatiebeslag, maar dat bij een alimentatiebeslag in weerwil van zulk een beslagverbod of "beperking wel de beslagvrije voet in acht moet worden genomen. Nu de algemene regeling in deze geest wordt gewijzigd, is er geen reden meer deze uitzonderingsbepaling te handhaven. C. Artikel 735 lid 2 Rv. Conservatoir beslag op periodieke betalingen zoals loon is een zeldzaamheid. Het kan, zeker voor een schuldenaar met hoge lasten, buitengewoon hinderlijk zijn en behoort daarom met extra waarborgen te worden omgeven. Daarom wordt ten eerste voorgesteld om, vooruitlopend op een dergelijk voorstel in de ontwerp-lnvoeringswet van de boeken 3-6 nieuw BW (eerste stuk), artikel 700, dat de mogelijkheid van conservatoir beslag zonder rechterlijk verlof afschaft, voor beslag op periodieke uitkeringen steeds verlof van de rechter te eisen. Hierop aansluitend wordt voorgeschreven dat de president van de rechtbank de schuldenaar hoort voordat hij het verlof verleent, of zich ervan overtuigt dat de schuldenaar opzettelijk geen gebruik maakt van de gelegenheid om te worden gehoord. Dit voorstel heeft niet het bezwaar dat de hierdoor gewaarschuwde schuldenaar zijn bron van inkomsten snel kan innen of op andere wijze aan het beslag onttrekken. Die kans is althans niet groter dan voor één termijn, omdat voorschotten niet voor meer dan één termijn plegen te worden gegeven. Wellicht kan het verhoor door de rechter in sommige gevallen de weg effenen tot een minnelijke betalingsregeling, hetgeen de schuldenaar kosten zou besparen. D. De vervanging van artikel 756 Rv. Artikel 756 Rv. bepaalt thans, deels met een verwijzing naar beslagverboden elders in de wet, wat onvatbaar is voor conservatoir derdenbeslag. De bepaling regelt voor bewarend beslag hetzelfde onderwerp als de nu voorgestelde artikelen 475a-475e voor uitvoerend beslag zullen regelen en kan dus door een verwijzing worden vervangen.
Tweede Kamer, zitting 1982-1983, 17897, nrs. 1-3
22
Artikel II A. Artikel 1465 BW Verrekening, in de bestaande wet nog schuldvergelijking geheten, laat de mogelijkheid open dat de schuldenaar toch niet de gehele beslagvrije voet van zijn loon of uitkering in handen krijgt. Degene die hem uitkeert trekt zijn tegenvordering immers van de uitkering af. Het spreekt vanzelf dat hieraan dezelfde grens behoort te worden gesteld als aan beslag. In artikel 1465, nummers 3 en 4, wordt daarom bepaald dat verrekening niet is geoorloofd met vorderingen die onvatbaar zijn voor beslag en evenmin voor zover een uitbetaling door de verrekening zou dalen tot beneden de beslagvrije voet. Dit laatste betreft alle in artikel 475b lid 1 genoemde vorderingen. B. De artikelen 1638g en 1638r BW De regeling van het loonbeslag in de eerste beide leden van artikel 1638g BW kan vervallen, nu de artikelen 475b-475d daarop van toepassing worden. Het vervallen van het tweede lid is al nader toegelicht bij artikel 475b, eerste lid onder a. In het vierde (wordt tweede) lid is uit artikel 7.10.3.18 lid 5 ontwerp-BW het vereiste overgenomen dat een volmacht tot invordering op schrift moet staan. In artikel 1638r wordt een zinsnede geschrapt die overbodig wordt naast de zojuist toegelichte wijziging in artikel 1465. Artikel III Onderdeel A. Artikel 21 van de Algemene
Ouderdomswet
Ten einde het ouderdomspensioen, dat strekt ter voorziening in de kosten van het noodzakelijk levensonderhoud, te vrijwaren tegen beslag, is thans een waarborg geschapen waardoor het toegekende pensioen ook werkelijk aan de belanghebbende ten goede komt. Wegens de nieuwe beslagregeling kan daarom vervallen hetgeen omtrent beslag bepaald is in artikel 21, eerste lid, onder c, van de Algemene Ouderdomswet (AOW). Onderdeel B. Artikel 15 van de Algemene
Ouderdomswet
Dit voorstel is een gevolg van de voorgestelde wijziging in de beslagbepalingen. De AOW biedt in artikel 15, tweede lid, de mogelijkheid een zogenaamde «overlijdensuitkering» uitte betalen aan de nabestaanden van de overleden pensioengerechtigde. Het uitvoeringsorgaan kan uit billijkheidsoverwegingen de uitkering over de maand van overlijden - voor zover nog niet betaald - op diens verzoek ook aan een ander doen toekomen. Het betreft hier meestal degenen die bij voorbeeld de begrafenis van de pensioengerechtigde hebben betaald. In bovenstaande gevallen is het wenselijk te achten het met deze overlijdensuitkering gemoeide bedrag vrij te stellen van beslag. Niet uitgezonderd wordt het tijdelijk door te betalen gehuwdenpensioen, bedoeld in artikel 15, eerste lid, van de AOW, aan de partner van de overleden pensioengerechtigde. Hierbij is overwogen dat dit gehuwdenpensioen niet is bedoeld om plotseling opkomende kosten op te vangen, maar dat het meer het karakter heeft van een gewenningsbijdrage. Artikelen IV en V. Algemene Weduwen- en Wezenwet en Algemene Arbeidsongeschiktheidswet De onderdelen A en B worden om dezelfde redenen voorgesteld als de onderdelen A en B in artikel III.
Tweede Kamer, zitting 1982-1983, 17897, nrs. 1-3
23
Artikel VI. Invaliditeitswet De verzekering krachtens de Invaliditeitswet voorzag in aanspraken Dp uitkering bij: - invaliditeit en ouderdom, en - overlijden van de verzekerde (aanspraken ten behoeve van weduwen en wezen). In 1965 werd besloten deze wet te liquideren, daar zij in de loop der jaren in tal van opzichten sterk verouderd was. In een aantal gevallen bestaat nog recht op rente ingevolge de Invaliditeitswet. Er worden nog steeds maandelijks renten uitgekeerd. Eerst rond de eeuwwisseling zal - zonder nadere wijziging van de Liquidatiewet - de daarmee beoogde liquidatie van de Invaliditeitswet zijn voltooid. Opgemerkt wordt dat een afkoopsom niet onder de nieuwe beslagregeling valt. Deze betreft immers uitsluitend periodieke uitkeringen, terwijl de afkoopsom een eenmalige uitkering is. De onderdelen A en B worden om dezelfde redenen voorgesteld als de onderdelen A en B van artikel III. Artikelen VII—IX. Ouderdomswet 1917, Ziektewet, Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering De onderdelen A en B worden om dezelfde redenen voorgesteld als de onderdelen A en B van artikel III. Artikel X. Werkloosheidswet De wijziging wordt om dezelfde redenen voorgesteld als onderdeel A van artikel III. De Werkloosheidswet kent geen overlijdensuitkering. Artikelen XI en XII. Wet Werkloosheidsvoorziening en Wet Sociale Werkvoorziening Bij de totstandkoming van de Wet Werkloosheidsvoorziening is voor wat betreft beslag en verrekening aansluiting gezocht bij het Burgerlijk Wetboek, met name de artikelen 1638g en 1638r. Volgens het huidige artikel 30 is 4/5 deel van de uitkering niet vatbaar voor beslag of compensatie, behoudens wanneer het beslag strekt tot verhaal van levensonderhoud of tot terugvordering van ten onrechte genoten uitkeringsgelden, bedoeld in artikel 27, eerste lid. De artikelen 22 en 23, eerste lid, van de Wet Sociale Werkvoorziening behelzen een gelijke regeling. Deze regelingen kunnen nu vervallen wegens de nieuwe algemene beslagregeling en de voorgestelde nieuwe onderdelen in artikel 1465 van het Burgerlijk Wetboek, waarin aan verrekening dezelfde grens wordt gesteld als aan beslag. Artikel XIII. Pensioen- en spaarfondsenwet Onderdeel A. Artikel 32 In verband met de voorgestelde uniformering van de regeling betreffende beslag kan hetgeen bepaald is in artikel 32, eerste lid, van de Pensioen- en spaarfondsenwet vervallen. Daar in het voorgestelde artikel 475b van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering geen sprake is van beslag op een aanspraak op een periodieke uitkering komt daarmede de in artikel 32, eerste lid, vermelde bijzondere regeling over beslag op een aanspraak op pensioen te vervallen. Dit heeft echter geen materiële gevolgen, daar beslag op een aanspraak op - nog niet ingegaan - pensioen tot gevolg heeft, dat eerst wanneer de uitkering opeisbaar wordt, het fonds of de verzekeraar het bedrag waarvoor beslag is gelegd in mindering op de
Tweede Kamer, zitting 1982-1983, 17897, nrs. 1-3
24
pensioenuitkeringen moet brengen en aan de beslaglegger uitbetalen. Dan moet evenwel de beslagvrije voet in acht worden genomen. Er is derhalve geen wezenlijk verschil tussen beslag op pensioen en beslag op een aanspraak op pensioen. Onderdeel B. Artikel 29 Het tweede lid vanartikel 32 wordt vernummerd tot eerste lid en aangepast aan het vervallen van het eerste lid. Voorgesteld wordt de in dat lid genoemde beschikkingen van de deelnemer of gewezen deelnemer over zijn aanspraak op pensioen slechts zover geldig te doen zijn als ingevolge de nieuwe regeling beslag op zijn pensioen geldig zou zijn. Het pensioen is veelal een aanvullend pensioen op het pensioen ingevolge de Algemene Ouderdomswet. In dat geval wordt de beslagvrije voet over deze beide pensioenen te zamen berekend. Om deze complicatie en om ongelijkheid tegen te gaan, wordt het deel, waarover de deelnemer niet vrij mag beschikken, vastgesteld zonder rekening te houden met eventueel AOWpensioen of andere inkomsten. Artikel XIV. Wet betreffende verplichte deelneming in een beroepspensioenregeling De voorgestelde wijzigingen in artikel 29 van de Wet betreffende verplichte deelneming in een beroepspensioenregeling komen inhoudelijk overeen met de voorgestelde wijzigingen in artikel 32 van de Pensioen- en spaarfondsenwet in artikel XIII. Artikel XV. Wet gewetensbezwaren militaire dienst In de Wet gewetensbezwaren militaire dienst wordt een nieuw artikel voorgesteld dat, naar het voorbeeld van artikel 1638g van het Burgerlijk Wetboek, de vrije beschikking van de gewetensbezwaarde over zijn toelage («zakgeld») en kostwinnersvergoeding beperkt tot wat hij krijgt boven de beslagvrije voet. De regeling neemt de plaats in van artikel 29, dat kan vervallen, omdat het zijn betekenis sinds geruime tijd heeft verloren. Artikel XVI. Algemene Bijstandswet In het algemene gedeelte van de toelichting is vermeld om welke redenen het wenselijk is ten aanzien van de beslagmogelijkheid op periodieke uitkeringen ook ingevolge de Algemene Bijstandswet een regeling te treffen zoals geldt voor het loonbeslag. Omdat de bijstandsuitkeringen gekoppeld zijn aan het netto-minimumloon en de ontwikkeling daarvan en degene die een bijstandsuitkering ontvangt derhalve financieel in dezelfde situatie verkeert als degene die het minimumloon verdient, is het verantwoord beslag op bijstandsuitkeringen mogelijk te maken op dezelfde voet als beslag op loon of andere uitkeringen. Indien op grond van individuele omstandigheden bepaalde bijzondere kosten van het bestaan noodzakelijk zijn, kunnen ook daarvoor periodieke bijstandsuitkeringen worden verleend. Dit geschiedt bij voorbeeld in het geval dat sociaal-medische hulpverlening noodzakelijk wordt geacht. De bijstand is in die gevallen echter specifiek gericht op de mogelijkheid tot betaling van de betreffende kosten. In dergelijke situaties zou beslag ertoe kunnen leiden, dat de betrokkene, zelfs met behoud van de beslagvrije voet, moet afzien van noodzakelijke hulpverlening. Om die reden dient de mogelijkheid tot het leggen van beslag beperkt te blijven tot periodieke bijstandsuitkeringen ter voorziening in de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan. In de voorgestelde nieuwe leden van artikel 84b van de Algemene Bijstandswet is dit vastgelegd. Voor personen die met bijstand worden verpleegd of verzorgd in een inrichting geldt de beslagvrije voet van artikel 475b lid 4 Rv.
Tweede Kamer, zitting 1982-1983, 17897, nrs. 1-3
25
Artikel XVII. Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers De onderdelen A en B worden om dezelfde redenen voorgesteld als de onderdelen A en B in artikel III. Artikel XVIII. Invorderingswet directe belastingen Artikel 7 van de wet van 22 mei 1845 (Stb. 22) op de invordering van 's Rijks directe belastingen bevat een regeling van een vereenvoudigde vorm van derdenbeslag. In het vierde en vijfde lid van dit artikel is bepaald dat deze regeling ook geldt voor werkgevers met betrekking tot het aan hun werknemers verschuldigde loon. Artikel 7bis bevat een soortgelijke regeling ter zake van bezoldigingen en pensioenen die (door ambtenaren) worden genoten van openbare lichamen. In het onderhavige wetsontwerp wordt een eenvormige regeling voorgesteld ter zake van beslag op periodieke betalingen, welke is geënt op de huidige regeling van het loonbeslag zoals die is neergelegd in artikel 1638g van het Burgerlijk Wetboek. Het ligt dan ook voor de hand de in de lnvorderingswet 1845 vervatte regeling van de vereenvoudigde vorm van loonbeslag eveneens te laten gelden voor overige periodieke betalingen waarop dit wetsontwerp betrekking heeft. Daarmede wordt de wijze van beslag op loon en op andere periodieke betalingen ook in het fiscale invorderingsrecht gelijkgetrokken. Daar komt bij dat de procedure voor een normaal derdenbeslag - die, indien een vereenvoudigd derdenbeslag niet mogelijk is, door de ontvanger moet worden gevolgd - voor de rechter en de ontvanger tijdrovend is en voor de belastingschuldigde kostbaar. De kosten van die procedure komen namelijk ten laste van de belastingschuldige. Het vereenvoudigde derdenbeslag daarentegen is kosteloos. Artikel XIX. In werking treden Omdat een aantal periodieke uitkeringen per kwartaal geschiedt en betalingen per jaar naar verhouding van gering belang zijn, wordt voorgesteld de wet aan het begin van een kwartaal in werking te doen treden. Om tijd te gunnen voor administratieve voorbereiding is het tweede kwartaal gekozen na afkondiging van de wet in het Staatsblad. De nieuwe regeling zal tevens gelden voor dan al liggende beslagen. De gevolgen van de beslagvrije voet zijn immers niet afhankelijk van het tijdstip waarop een beslag is gelegd. In de artikelen 475c en 475d van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering worden nieuwe verzoekschriftprocedures ingevoerd. Zoals gebruikelijk bij nieuwe verzoekschriftprocedures zullen, vooruitlopend op de algehele invoering van de nieuwe bepalingen over verzoekschriftprocedures, deze bepalingen daarbij reeds worden toegepast. De Minister van Justitie, F. Korthals Altes De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, J. de Koning De Minister van Welzijn, Volksgezondheid en Cultuur, L. C. Brinkman
Tweede Kamer, zitting 1982-1983, 17897, nrs. 1-3
26