Tweede Kamer der Staten-Generaal
2
Vergaderjaar 2000–2001
27 400 XVI
Vaststelling van de begroting van de uitgaven en de ontvangsten van het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (XVI) voor het jaar 2001
Nr. 82
VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG Vastgesteld 15 mei 2001 In de vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport1 bleek er behoefte te bestaan een aantal vragen ter beantwoording voor te leggen aan de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport over haar brief van 7 februari 2001 inzake het advies «Diagnostiek en behandeling van ADHD» van de Gezondheidsraad (27 400, XVI, nr. 69). Deze vragen zijn, vergezeld van de bij brief van 14 mei 2001 2001 door de minister verstrekte antwoorden hieronder afgedrukt. Vragen PvdA-fractie 1 Voor wie gaat de klankbordgroep als klankbord dienen? Wat worden de taken en verantwoordelijkheden van de klankbordgroep? (blz. 4)
1
Samenstelling: Leden: Van der Vlies (SGP), SwildensRozendaal (PvdA), ondervoorzitter, Middel (PvdA), Van Lente (VVD), voorzitter, Oedayraj Singh Varma (GroenLinks), Dankers (CDA), Oudkerk (PvdA), Reitsma (CDA), Bakker (D66), Rouvoet (ChristenUnie), Van Vliet (D66), Van Blerck-Woerdman (VVD), Passtoors (VVD), Gortzak (PvdA), Hermann (GroenLinks), Buijs (CDA), Atsma (CDA), Arib (PvdA), Spoelman (PvdA), Kant (SP), E. Meijer (VVD), Van der Hoek (PvdA), Blok (VVD), Mosterd (CDA), vacature CDA. Plv. leden: Van ’t Riet (D66), Rehwinkel (PvdA), Apostolou (PvdA), Örgü (VVD), Van Gent (GroenLinks), Verburg (CDA), Noorman-den Uyl (PvdA), Weekers (VVD), Ravestein (D66), Slob (ChristenUnie), Schimmel (D66), Terpstra (VVD), Udo (VVD), Belinfante (PvdA), Harrewijn (GroenLinks), Ross-van Dorp (CDA), T.H.A.M. Meijer (CDA), Duijkers (PvdA), Smits (PvdA), Marijnissen (SP), O.P.G. Vos (VVD), Hamer (PvdA), Cherribi (VVD), Eurlings (CDA), Visser-van Doorn (CDA).
KST53047 ISSN 0921 - 7371 Sdu Uitgevers ’s-Gravenhage 2001
De klankbordgroep gaat een signaalfunctie vervullen voor de verschillende departementen. Gelet op de veelheid van partijen die bij het vraagstuk van ADHD zijn betrokken acht ik het noodzakelijk dat op de voortgang van de uitwerking van het door mij in het standpunt genoemde plan van aanpak wordt toegezien. 2 De minister stelt dat het primair de overheid is die verantwoordelijk is voor de in gang te zetten veranderingen. Zij stelt een interdepartementale werkwijze voor. Waarom is gekozen voor een groep onder de verantwoordelijkheid van het Trimbos instituut en NIZW? Waarom is niet gekozen voor een interdepartementale werkgroep waarin deze instituten zijn vertegenwoordigd? (blz. 4) De verantwoordelijkheid ligt niet bij het Trimbos Instituut en het landelijk centrum Onderwijs jeugdzorg van het NIZW maar deze twee instituten is door mij gevraagd de werkconferentie te organiseren. In mijn standpunt geef ik aan dat veel van de aanbevelingen van de Gezondheidsraad door de diverse beroepsgroepen en organisaties in samenhang moet worden uitgewerkt. De overheid is primair verantwoor-
Tweede Kamer, vergaderjaar 2000–2001, 27 400 XVI, nr. 82
1
delijk om de organisatie van de veranderingen in gang te zetten en de voortgang te bewaken. De werkconferentie zal leiden tot een plan van aanpak met een daaraan gekoppeld tijdpad. De beroepsgroepen en betrokken organisaties zijn degenen die, naar verwachting het grootste deel van het plan van aanpak uiteindelijk moeten uitvoeren. Daarom heb ik voor deze aanpak gekozen. 3 Hoe verhoudt de klankbordgroep zich tot de stuurgroep van GGZ Nederland, die een ketenbenadering voor jeugdigen met chronisch psychiatrische problematiek moet bewerkstelligen? (blz. 4) De stuurgroep Chronische Zorg in de Kinder- en Jeugdpsychiatrie van GGZ-Nederland is bezig op een praktische manier een ketenbenadering voor jeugdigen met chronische psychiatrische problemen te bewerkstelligen. Deze groep jeugdigen is (gelukkig) aanzienlijk kleiner van omvang. Deze stuurgroep richt zich niet op een specifiek ziektebeeld of een stoornis. Daarnaast is het zo dat niet alle kinderen en jeugdigen met ADHD bij de geestelijke gezondheidszorg in zorg zijn. Overigens zijn in beide groepen ambtenaren van mijn departement vertegenwoordigd en zal waar nodig afstemming plaatsvinden. 4 De logeerfunctie voor kinderen met ADHD zou worden versterkt. Waarom is de logeerfunctie niet opgenomen in het standpunt van de minister over ADHD-beleid? Hoe verloopt de ontwikkeling van de logeerfunctie? Is de minister voornemens deze functie uit te breiden met meer voorzieningen? (blz. 4) De logeerfunctie is niet alleen voor kinderen met ADHD maar voor kinderen met chronisch psychiatrische problemen en is daarom niet opgenomen in het standpunt. De uitbreiding van de logeerfunctie komt na een wat langzame start goed op gang. Oorzaak van de langzame start werd met name veroorzaakt door problemen in de uitvoeringspraktijk, zoals bijvoorbeeld het vinden van geschikte huisvesting. In eerste instantie is er 5 mln. gld. beschikbaar gesteld tot en met 2001. Negen instellingen hebben plannen ingediend voor in totaal 54 plaatsen. Een deel hiervan is reeds gerealiseerd. De verwachting is dat de resterende plaatsen voor de zomervakantie zijn gerealiseerd. Daarnaast heb ik begin dit jaar, gelet op de wachtlijsten voor deze functie nog eens 2,5 mln. gld. voor 2001, oplopend tot 5 mln gld. in 2002 beschikbaar gesteld. Ook hiervoor kunnen 54 plaatsen gerealiseerd worden. Voor een deel van deze plaatsen zijn reeds plannen ingediend. Met de in totaal10 mln gld. die ik beschikbaar heb gesteld en de reeds bestaande 12 plaatsen bij het RMPI zullen naar verwachting in 2002 120 plaatsen beschikbaar zijn voor de logeerfunctie. 5 Wanneer worden de richtlijnen voor de eerstelijnszorg afgerond? (blz. 5) De multidisciplinaire richtlijn voor diagnostiek en behandeling van ADHD bij kinderen en jeugdigen zal eind 2003 afgerond zijn. 6 De minister gaat niet inhoudelijk in op alle aanbevelingen van de Gezondheidsraad. Kan alsnog een inhoudelijke reactie gegeven worden op de 24 afzonderlijke aanbevelingen en daarbij worden aangegeven welke aanbevelingen de minister overneemt, welke zij niet overneemt en
Tweede Kamer, vergaderjaar 2000–2001, 27 400 XVI, nr. 82
2
waarom? Kan daarbij tevens door de minister gemotiveerd worden aangegeven welke aanbevelingen onder de verantwoordelijkheid van de minister vallen en van welke aanbevelingen de minister verwacht dat deze door het veld worden overgenomen? Kan de minister aangeven bij de aanbevelingen, waarvan zij verwacht dat ze door het veld worden overgenomen, op welke wijze de minister dit gaat bewerkstelligen en controleren? Zo nee, waarom niet? (blz. 4) Ik sta achter alle aanbevelingen die de Gezondheidsraad in het advies geeft. De Gezondheidsraad geeft aan dat de aanbevelingen niet als losse punten moeten gezien, maar als onderdelen van een samenhangend beleid. Ik deel deze mening van harte, het is om die reden niet mogelijk de aanbevelingen afzonderlijk te bezien. Zie voorts ook de antwoorden op de vragen 1 en 2. 7 Kan de minister bij iedere afzonderlijke aanbeveling van de Gezondheidsraad aangeven of deze wordt of zou worden gefinancierd uit de AWBZ of uit de middelen voor de meerjarenafspraken Jeugdgezondheidszorg? (blz. 4) In mijn reactie van 7 februari 2001 (kamerstuk 2000–2001, 27 400 XVI, nr. 69, Tweede Kamer) op het rapport heb ik reeds vermeld dat veel aanbevelingen door de diverse beroepsgroepen en organisaties in samenhang moeten worden uitgewerkt. Ik heb in mijn reactie aangekondigd dat het Trimbos-Instituut en het NIZW in opdracht van VWS een werkconferentie gaan organiseren met als doel om met vertegenwoordigers uit het onderwijs, de jeugdzorg en de jeugdgezondheidszorg een plan van aanpak te formuleren. Naast de aanbevelingen die uitgewerkt worden in het plan van aanpak, sluiten andere aanbevelingen aan op beleidsontwikkelingen die al in gang zijn gezet; daaraan kan al op korte termijn uitvoering worden gegeven. Dat betreft (een deel van) de aanbevelingen over richtlijnontwikkeling, systeem van zorg, onderzoek, samenwerking Onderwijs en Jeugdzorg, en kenniscentra. Voor verdere uitleg hierover verwijs ik naar mijn reactie van 7 februari. Uit het voorgaande blijkt dat niet voor alle aanbevelingen extra middelen benodigd zijn omdat de uitvoering van de aanbevelingen op onderdelen aansluit bij bestaande initiatieven. Daar waar financiering nodig is voor de uitvoering van de aanbevelingen, zal de bron van financiering verschillen. Omdat de aanbevelingen nog niet zijn omgevormd tot actiepunten is het nu nog niet mogelijk aan te geven of en hoe de uitvoering van de aanbevelingen gefinancierd worden. 8 De Gezondheidsraad beveelt specifieke kennisvergroting bij de eerstelijn en formele eisen aan hulpverleners in de Bureaus Jeugdzorg voor. Middelen in de jeugdzorg worden niet doelgroepgebonden ingezet. Hoe kan worden gegarandeerd dat bij alle Bureaus Jeugdzorg op juiste wijze kennis wordt opgedaan over ADHD? Wat is hier de rol van de klankbordgroep? (blz. 5) De kwaliteit van de indicatiestelling in de Bureau’s Jeugdzorg wordt langs verschillende wegen bereikt. In het wetsvoorstel voor de Wet op de Jeugdzorg en het implementatieprogramma komt het punt kwaliteit uitgebreid onder de aandacht. Vooruitlopend op de wet zijn er verder afspraken gemaakt tussen GGZ-Nederland, IPO en VWS voor de detachering van GGZ-deskundigen in het BJZ. Op die wijze kan worden gegarandeerd dat
Tweede Kamer, vergaderjaar 2000–2001, 27 400 XVI, nr. 82
3
er ook op het terrein van de indicatiestelling voor jeugdigen met ADHD voldoende kennis aanwezig is in het Bureau Jeugdzorg. De klankbordgroep zal ook daar een signalerende functie hebben. 9 Door wie wordt het onderzoek onder allochtone kinderen uitgevoerd? Wanneer wordt dit afgerond? (blz. 6) Het onderzoek wordt uitgevoerd door Prof. dr. T.W.J. Schulpen van het Wilhelmina Kinderziekenhuis in Utrecht en Prof. dr. J.K. Buitelaar van het Universitair Medisch Centrum Utrecht, afdeling kinder- en jeugdpsychiatrie. Het onderzoek start in juni 2001 en duurt vier jaar. 10 Wanneer wordt het onderzoek naar medicatie door het CvZ afgerond? Wordt in dit onderzoek ook onderzocht wat de lange-termijn-effecten van gebruik zijn? Wordt in dit onderzoek tevens onderzocht of de medicatie verantwoord wordt voorgeschreven? (blz. 6) Het CvZ is voornemens om op korte termijn een onderzoek naar Ritalin te starten. Dit onderzoek moet inzicht opleveren in wie Ritalin voorschrijft, op welke indicatie dit gebeurt, of Ritalin al dan niet in combinatie met gedragstherapie wordt voorgeschreven en wat, naast bijwerkingen, de redenen zijn om het gebruik van Ritalin na bepaalde tijd te staken. Het al of niet verantwoord voorschrijven van het middel is dus onderwerp van onderzoek. Indien onderzoekstechnisch mogelijk zal ook worden onderzocht wat de lange-termijn effecten van Ritalingebruik zijn. Het is nog niet bekend op welke datum dit onderzoek kan worden afgerond. Vragen VVD-fractie 11 Hoe ziet de minister de rol van de sociaal pedagogische dienst in het kader van de aanbevelingen? De Gezondheidsraad benadrukt in haar advies de mogelijkheden van preventie, vroege interventie en opvoedingsondersteuning. Zij wijst daarbij op de rol van onder meer de jeugdzorg en andere op jeugdigen gerichte actoren. Binnen het kader van (het traject voor) de Wet op de Jeugdzorg past ook de zorgen dienstverlening door de Sociaal Pedagogische Diensten (SPD’en) aan jeugdigen met opgroei- en opvoedingsproblemen. De SPD’en richten zich specifiek op mensen met een handicap. Evident is dat ook bij kinderen met een handicap gedragsproblematiek aanwezig kan zijn. Met taken als vroeghulp en praktische pedagogische gezinsbegeleiding kunnen SPD’en, net als andere zorgverleners overigens, een belangrijke taak vervullen in signalering, preventie en ondersteuning. 12 Hoe wordt gegarandeerd dat in de huisartsenopleiding, naast extra informatie over GGZ, ook die m.b.t. ADHD en de criteria voor diagnostiek, behandelwijze en verwijzing wordt opgenomen? De verantwoordelijkheid voor de inhoud van de huisartsenopleiding ligt bij de beroepsgroep. 13 Er komt een voorbereidingsgroep voor een werkconferentie die later als klankbordgroep gaat fungeren. Hoe is gegarandeerd dat alle betrokken sectoren in de uiteindelijke klankbordgroep vertegenwoordigd zullen zijn?
Tweede Kamer, vergaderjaar 2000–2001, 27 400 XVI, nr. 82
4
Ik zal dit punt expliciet door mijn ambtenaren laten inbrengen in de voorbereidingsgroep. 14 Hoe ziet de minister de rol van bevoegde leraren lichamelijke opvoeding bij de probleemsignalering op school? Bij de probleemsignalering van een kind dat mogelijk ADHD zou kunnen hebben kunnen al die leerkrachten een rol spelen die de desbetreffende leerling regelmatig zien. De bevoegde leerkracht lichamelijke opvoeding kan bij die signalering een belangrijke bijdrage leveren van uit de eigen professionaliteit, zoals observaties van de motoriek van het kind. 15 De Gezondheidsraad besteedt geen aandacht aan de mogelijkheden om ouders in hun opvoeding van ADHD-kinderen extra steun te geven door bijvoorbeeld weekend- en vakantieopvang van het betreffende kind. Ziet de minister het belang van deze opvang en tijdelijke verlichting en kan dit ook in de aanbevelingen verwerkt worden? Bij brief d.d. 1 november 1999 heb ik mijn standpunt ten aanzien van de logeerfunctie voor kinderen en jeugdigen met chronische psychiatrische problemen aan u kenbaar gemaakt. (kamerstuk 1999–2000, 25 424, nr. 21, Tweede Kamer) Het belang van opvang en tijdelijke verlichting wordt door mij geheel onderschreven. Ik heb dan ook financiële middelen beschikbaar gesteld voor uitbreiding van de logeerfunctie. Ik verwijs hier verder naar het antwoord op vraag 4. Het ontwikkelen en uitbreiden van de logeerfunctie is dus reeds onderdeel van het lopende beleid. 16 Balans en Impuls wijzen in hun reactie op het ontbreken van de positie van volwassen met ADHD. Daarnaast missen deze organisaties ook een aantal concrete beleidsvoornemens. Kan de minister ingaan op de reacties van deze organisaties? Door Balans en Impuls is een uitgebreide en doordachte reactie geschreven op het advies van de Gezondheidsraad. Het voert te ver om hier op alle kritiekpunten en (vaak bruikbare) suggesties van Balans en Impuls te reageren. In overleg met beide verenigingen moet worden bekeken hoe de gedane suggesties kunnen worden ingepast in het beleid. De werkconferentie acht ik een goede eerste gelegenheid hiervoor. Vragen CDA-fractie 17 Op welke wijze kan alsnog aandacht worden besteed aan de prevalentie, diagnostiek en behandeling van ADHD bij volwassenen, daar de Gezondheidsraad slechts minimaal aandacht aan deze categorie patiënten besteedt (slechts op blz. 119 van de rapportage)? De multidisciplinaire richtlijn gaat over kinderen en jeugdigen omdat daar inmiddels voldoende kennis over is; dat is basisuitgangspunt voor richtlijnontwikkeling. Over volwassenen met ADHD ontbreekt nog te veel kennis. Het onderwerp ADHD bij volwassenen moet nadrukkelijk een plaats krijgen op de agenda voor de werkconferentie. 18 Op welke wijze zal invulling gegeven worden aan aanbeveling 4 van de Gezondheidsraad (blz. 122) te weten bijscholingsprogramma’s voor de eerste lijn?
Tweede Kamer, vergaderjaar 2000–2001, 27 400 XVI, nr. 82
5
Aan de versterking van de eerstelijnsggz wordt door middel van verschillende activiteiten vormgegeven. Sinds 1999 is er een consultatieregeling ten behoeve van de eerstelijnsggz, waarbij de tweedelijn consultatie verleent aan de eerstelijn. Daarnaast hebben de drie eerstelijns partijen, te weten huisarts, eerstelijnspsycholoog en AMW, een convenant gesloten waarbij afspraken gemaakt zijn voor betere onderlinge samenwerking en verbetering van de kwaliteit van zorg. Er is tevens een specifiek traject gestart door de huisartsen voor deskundigheidsverbetering op het gebied van de ggz. 19 Goede voorlichting is nodig aan een breed publiek over ADHD (aanbeveling 9 blz. 122). Kan worden aangegeven op welke wijze dit in concreet beleid zal worden vertaald? Voor het onderwijsveld is er op 3 mei jongstleden het boek «Kinderen met speciale rechten. Omgaan met ADHD» beschikbaar gesteld. Het boek geeft informatie over de achtergronden, signalering en diagnostiek van ADHD en er worden aanbevelingen gedaan over hoe met leerlingen met ADHD om te gaan. Alle (speciale) basisscholen, schoolbegeleidingsdiensten, pabo’s en alle coördinatoren van samenwerkingsverbanden hebben een exemplaar ontvangen. Aansluitend op deze publicatie zal dit jaar gewerkt worden aan scholingsmateriaal voor leerkrachten en interne begeleiders. De verwachting is dat de professionaliseringstrajecten in 2001 gestart kunnen worden. Tevens zal er een publicatie verschijnen over de samenwerking tussen onderwijs en jeugdzorg, onder andere gericht op de begeleiding van kinderen met ADHD. De Staatssecretaris van VWS heeft op 27 maart jl. de inhoud van het basistakenpakket Jeugdgezondheidszorg vastgesteld. Gemeenten hebben hierbij beleidsvrijheid om de kwantiteit van het zorgaanbod – daaronder begrepen voorlichting over onder meer ADHD – af te stemmen op de speciale zorg-behoeften van individuen en/of groepen. 20 De Gezondheidsraad doet een zestal aanbevelingen over het systeem van zorg (blz. 123). Worden deze aanbevelingen door de minister onderschreven? En zo ja, welke personele en financiële consequenties zal de concrete vertaling van deze aanbevelingen in beleid met zich meebrengen? In het onder vraag 19 genoemde boek is een hoofdstuk opgenomen over de wijze waarop een bijdrage geleverd kan worden aan de organisatie van een systeem van zorg voor jeugdigen in de leerplichtige leeftijd, in het bijzonder voor 4 tot 12-jarigen, dat is gekoppeld aan de leerlingzorg in het primair onderwijs. Dit onderwerp krijgt aandacht in de werkconferentie die thans wordt voorbereid. Zie ook de antwoorden op de vragen 6 en 7. 21 Het ZON/NWO-MW is opdracht gegeven voor het opstellen van een onderzoeksprogramma. Zullen alle aanbevelingen van de Gezondheidsraad (blz. 124/125) wetenschappelijk onderzoek en ontwikkeling hierbij worden betrokken. Blz. 6 Kinder- en jeugdpsychiatrie is één van de vier hoofdthema’s van het op te stellen onderzoeksprogramma. ADHD vormt binnen die kinder- en jeugdpsychiatrie een belangrijk aandachtsgebied.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2000–2001, 27 400 XVI, nr. 82
6
In het onderzoeksprogramma zal dit onderwerp dan ook zeker zijn plaats krijgen; de aanbevelingen van de Gezondheidsraad worden daarbij betrokken. Er zijn echter meer prioriteiten in dit programma. Vooralsnog zal een deel van de aanbevelingen van de Gezondheidsraad binnen het kader van dit programma tot uitvoering kunnen worden gebracht. 22 Deelt de minister de mening dat het voorgestelde beleid v.w.b. ADHD, op geleide van het advies van de Gezondheidsraad, volledig inpasbaar is binnen de huidige kaders van zorg en onderwijs waarbij bekend is dat er in personele en financiële zin nu al grote tekortkomingen zijn? Welke maatregelen staan de regering voor ogen om het gewenste beleid ten aanzien van ADHD in het licht van het hierboven genoemde te realiseren? Zie het antwoord op vraag 19 en 20. Vragen D66-fractie 23 De minister stelt op blz. 1 een aantal aspecten die de gezondheidsraad in haar advies kan betrekken. Eén hiervan betreft de behandeling van ADHD bij volwassenen. In het advies van de gezondheidsraad zien we hierover weinig terug en in de reactie van de minister al helemaal niets meer. Terwijl onder andere de verslavingsproblematiek in relatie tot ADHD reeds bekend is. Wat wordt gedaan voor deze doelgroep? (blz. 1) Ik heb de Gezondheidsraad een aantal aspecten in overweging gegeven die bij het advies betrokken konden worden. De Gezondheidsraad heeft om de haar moverende redenen het voorliggende advies gegeven. Er is binnen de verslavingszorg een (beperkt) zorgaanbod voor deze groep, onder andere bij de GGD Amsterdam en bij Novadic. De diagnose ADHD is bij verslaafden extra moeilijk te stellen (binnenkort verschijnt hierover een promotie-onderzoek). Binnen de verslavingszorg is men aarzelend met het voorschrijven van Ritalin, in verband met de bijwerkingen. Novadic voert op dit moment een eerste pilot-onderzoek uit om te testen onder welke condities Ritalin werkt. 24 Op blz. 2 staat vermeld dat de helft van de kinderen met ADHD ook een ander psychiatrisch ziektebeeld heeft, zoals opstandig en agressief gedrag. In het verleden zijn door het WODC en RMO studies gedaan naar gewelddadigheid en criminaliteit bij kinderen. In hoeverre zijn deze studies bij het advies betrokken? De Gezondheidsraad heeft mij laten weten dat er kennis is genomen van deze en andere rapporten over risicofactoren en determinanten van gewelddadigheid en criminaliteit en van de achtergrondstudies die hiervoor zijn verricht, met name die over Biopsychologische determinanten van antisociaal en crimineel gedrag (Nederlands Studiecentrum Criminaliteit en Rechtshandhaving, drs. W. de Vente en prof. dr J.A. Michon). Zoals het Gezondheidsraadadvies ook aangeeft, bestaat er weliswaar een duidelijke correlatie tussen ADHD en verschillende vormen van agressief of antisociaal gedrag op latere leeftijd, maar is omgekeerd ADHD bij het ontstaan van dit gedrag slechts één van de factoren. De correlatie komt voor een groot deel op rekening van een bijkomende gedragsstoornis, bij bijna de helft van de kinderen. Deze relatie vormt een extra stimulans voor
Tweede Kamer, vergaderjaar 2000–2001, 27 400 XVI, nr. 82
7
onderzoek of door tijdige en adequate behandeling latere problemen voorkomen of verminderd kunnen worden. 25 Op blz. 3 wordt gesproken over de behoefte aan een scala van meer en minder gespecialiseerde interventiemogelijkheden. Bent u van mening dat residentiële hulpverlening in de regio moet worden aangeboden? Het beleid van de instellingen voor kinder- en jeugdpsychiatrie en jeugdhulpverlening is erop gericht hulp te bieden, zo licht mogelijk, zo kort mogelijk en zo dicht mogelijk bij het thuismilieu. Daar waar residentiële hulp noodzakelijk is moet dit bij voorkeur in de eigen regio worden aangeboden. 26 Is inmiddels enig zicht over het aantal kinderen met ADHD dat op wachtlijsten staat voor residentiële hulpverlening? Er zijn mij op dit moment geen gegevens bekend over het aantal kinderen met ADHD dat op de wachtlijsten staat voor residentiële hulpverlening. 27 De Stuurgroep die wordt genoemd gaat een multidisciplinaire richtlijn ontwikkelen. Is dit een richtlijn voor diagnostiek of behandeling? (blz. 4) Ik heb de Stuurgroep gevraagd bij de ontwikkeling van de multidisciplinaire richtlijn de aanbeveling van de Gezondheidsraad te volgen. Deze aanbeveling heeft betrekking op diagnostiek en behandeling van ADHD. 28 De minister stelt, op het advies om een kenniscentrum voor ADHD op te richten, dat zij voorstander is van bredere kennisnetwerken. Eén daarvan kan liggen op het terrein van de kinder- en jeugdpsychiatrie. Op welke wijze wordt de continuïteit in de zorg gewaarborgd als een kind met ADHD volwassen wordt? (blz. 6) De voorkeur gaat uit naar een breed kenniscentrum kinderpsychiatrie. Daardoor valt er veel voor te zeggen om dat op te bouwen met een aantal kristallisatiepunten. ADHD komt daarvoor zeker in aanmerking: er is internationaal relatief veel wetenschappelijk onderzoek, er bestaan in principe effectieve, maar nog lang niet geoptimaliseerde behandelwijzen, het gaat om veel kinderen en de maatschappelijke impact is groot. Een kenniscentrum kinder- en jeugdpsychiatrie zou de continuïteit van zorg bij overgang naar de volwassen psychiatrie als één van de aandachtspunten kunnen nemen; het geldt immers voor allerlei psychiatrische beelden op jeugdige leeftijd. 29 Welke rol ziet u weggelegd voor de farmaceut die methylfenidaat heeft ontwikkeld bij de onderzoeken en de voorlichting over dit medicijn? (blz. 6) Deze rol is niet anders dan bij andere medicijnen: voorlichting over werking en bijwerkingen aan voorschrijvers en gebruikers binnen de daarvoor geldende regels. Wat betreft het onderzoek naar methylfenidaat geldt dat de verantwoordelijkheid van de farmaceut zich in principe beperkt tot het aantonen van de werkzaamheid en de veiligheid en het doen van «post-marketing surveillance» onderzoek.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2000–2001, 27 400 XVI, nr. 82
8
30 ZNO/NWO-MW hebben opdracht gekregen een onderzoeksprogramma voor de GGZ op te stellen. De GGZ is echter een zeer uitgebreid werkveld en bovendien is de looptijd van het onderzoeksprogramma erg lang. Gesteld wordt dat kinderen jeugdpsychiatrie prioriteit zullen krijgen. De gezondheidsraad doet echter een aantal voorstellen voor onderzoeken. Kunnen al deze onderzoeksvragen (excl. de medicatie) in dit kader aan de orde worden gesteld? (blz. 6) Het voorstel van ZNO/NWO-MW voor de eerste drie jaar wordt rond de zomer van 2001 verwacht. Daarna zal over deze vraag meer duidelijkheid gegeven kunnen worden. Zie ook het antwoord op vraag 21. 31 De Gezondheidsraad beveelt op blz. 122 aan dat er formele eisen moeten worden gesteld aan hulpverleners. Wat is hierover u mening? Zie het antwoord op vraag 8 32 De Gezondheidsraad beveelt op blz. 124 aan dat de eerstelijn op het gebied van de GGZ moet worden versterkt/bijgeschoold. Hoe wordt dit vormgegeven? Zie het antwoord op vraag 18. 33 Wat vindt u van de suggestie van de Gezondheidsraad om extra opvoedingsondersteuning aan te bieden in een sociaal zwakkere wijk? Aan de ondersteuning van de opvoedingssituatie in aandachtswijken hecht de regering buitengewoon belang. In april 1998 hebben de toenmalige bewindslieden van VWS, OCW en Justitie in de beleidsbrief Naar een solide basis uiteengezet dat zij hiervoor een systematische wijkgerichte aanpak wilden ontwikkelen. In dit kader is in 1999 gestart met een driejarig project in zeven steden (Amsterdam, Arnhem, Rotterdam, Zwolle, Almelo, Groningen en Utrecht) voor de ontwikkeling van effectieve strategieën gericht op nauwe samenwerking van instanties teneinde probleemgezinnen zoveel en zo goed mogelijk te bereiken. Hierbij wordt gebruik gemaakt van inzichten en ervaringen opgedaan in de Verenigde Staten (Communities that Care) en in Nederland (opvoedingsondersteuning en ontwikkelingsstimulering (O&O) op wijkniveau). Resultaten worden begin 2002 verwacht. In het kader van het Bestuursakkoord Nieuwe Stijl hebben gezamenlijke overheden voorts afspraken gemaakt over versterking van de interbestuurlijke samenhang in het gevoerde beleid die er mede opgericht zijn om maatschappelijke achterstanden en ontwikkelingsrisico’s van kinderen en jongeren te voorkomen. Daarenboven heeft het kabinet de volgende opvoedingsondersteunende trajecten in gang gezet: – Vroegtijdige onderkenning van taal- en ontwikkelingsachterstanden van kinderen: ter versterking van consultatiebureaus hiervoor is een structureel extra bedrag uitgetrokken van 35 miljoen. – Voor- en vroegschoolse educatie (VVE): in het kader van het gemeentelijke onderwijsachterstandenbeleid (GOA-beleid) zijn hiervoor om taalen ontwikkelingsachterstanden van risicojeugd op zeer jonge leeftijd tegen te gaan extra middelen uitgetrokken oplopend tot 175 miljoen in het jaar 2002. Sinds oktober 2000 zijn 172 gemeenten actief om een deelname te bereiken van 44 procent van de totale doelgroep. Het
Tweede Kamer, vergaderjaar 2000–2001, 27 400 XVI, nr. 82
9
kabinet heeft de ambitie om op den duur alle risicokinderen (c.a. 200 000) met een goed VVE programma te bereiken. Vragen GroenLinks-fractie 34 Waarom heeft de Gezondheidsraad nagelaten een jeugdarts in de commissie die het advies opgesteld heeft op te nemen (bijlage B advies)? Prof. dr. T.WJ. Schulpen, sociaal pediater en epidemioloog, was tot 1 januari 2000 hoofd van de afdeling Jeugdgezondheidszorg van de GG&GD Utrecht. De Jeugdgezondheidszorg was in zijn persoon dus zeer bekwaam vertegenwoordigd. 35 Waarom heeft de Gezondheidsraad nagelaten een jeugdarts als externe deskundige te raadplegen (bijlage B advies)? Zie het antwoord op vraag 34. 36 Waarom is bij de beschrijving van de jeugdgezondheidszorg geen melding gemaakt van het feit dat naast onderzoek op geprogrammeerde contactmomenten en groepsgerichte activiteiten jeugdartsen op verzoek/ indicatie ook individueel onderzoek en advies aanbieden (bijlage E advies)? De taken van de Jeugdgezondheidszorg worden in deze bijlage zeer summier en zeker niet uitputtend geschetst. Onderzoek en advies bij probleemkinderen komt vaak voort uit de individuele contacten op de geprogrammeerde contactmomenten, maar komt inderdaad ook op verzoek tot stand. Dit past geheel in het takenpakket van de Jeugdgezondheidszorg. 37 Is de combinatie jeugdarts met huisarts niet de meest voor de hand liggende weg naar hulpverlening aangezien het Bureau Jeugdzorg minder is ingebed in de eerstelijnsstructuur en minder dicht bij de school staat dan de jeugdarts (blz. 3 brief)? De Gezondheidsraad heeft mij laten weten dat deze vraag in de commissie uitvoerig aan de orde is geweest en ook met de geraadpleegde huisartsen is besproken. Binnen de Jeugdgezondheidszorg bestaat voor deze opvatting meer steun dan bij huisartsen. De Gezondheidsraad is van mening dat op dit moment de eerstelijn in veel gevallen niet voldoende is toegerust voor de diagnostiek en behandeling van ADHD. Uitgaande van de beleidsvoornemens op het gebied van de Jeugdzorg, zal het Bureau Jeugdzorg een centrale positie innemen bij de verdere verwijzing in de Jeugdzorg. De samenwerking het Bureau jeugdzorg met de huisarts, de jeugdarts en de school kan worden beschouwd als één van de kwaliteitsaspecten. 38 Ligt het niet meer voor de hand dat de school in samenspraak met de (vaste contactpersoon bij de) jeugdgezondheidszorg de mogelijkheid van verwijzing aankaart dan hiervoor weer een «hoger niveau» als de Weer samen naar school structuur te willen benutten (blz. 3 brief)? Een school kan, bijvoorbeeld in samenspraak met de schoolarts, ouders adviseren om een gespecialiseerd arts te raadplegen. De Weer Samen
Tweede Kamer, vergaderjaar 2000–2001, 27 400 XVI, nr. 82
10
Naar School zorgstructuur voorziet in een centrale commissie waar leerlingen met een extra zorgvraag aangemeld worden. Deze weg zal doorgaans afgelegd worden wanneer bij een leerling nog niet duidelijk is wat de oorzaak van de problemen is en tevens wanneer er naast eventuele medicatie nog andere vormen van hulp nodig zijn. Via deze commissie wordt vastgesteld of de aangemelde leerling toelaatbaar is voor de speciale school voor basisonderwijs dan wel met andere voorzieningen in het samenwerkingsverband geholpen kan worden. Op dit bovenschoolse niveau kunnen deskundigen (pedagoog, psycholoog, jeugdarts) geraadpleegd worden en is meer expertise beschikbaar dan op schoolniveau. Dit bovenschoolse niveau is dan ook een praktisch aangrijpingspunt voor samenwerking met jeugdzorg en jeugdgezondheidszorg. 39 Onderschrijft u de wenselijkheid om bij het thema «Samenwerking onderwijs en jeugdzorg» de jeugdgezondheidszorg nadrukkelijk te betrekken (blz. 4 brief)? Ja. Bij de samenwerking onderwijs jeugdzorg is de gemeente een vanzelfsprekende derde partner. De conferentie die door het Trimbos instituut wordt georganiseerd zal onder andere de aanpak voor deze samenwerking beter in beeld brengen. Met betrekking tot de vragen 37, 38 en 39 merk ik nog het volgende op: De staatsecretaris heeft in haar Voortgangsrapportage Jeugdgezondheidszorg van 13 november 2000 aan de Kamer gesteld, dat zij een samenhangende lokale regie ziet als een belangrijke voorwaarde voor de realisering van een kwalitatief hoogwaardige jeugdgezondheidszorg, die onderdeel vormt van het lokaal jeugdbeleid en van het openbare gezondheidszorgbeleid. Gemeenten moeten in staat worden gesteld, de noodzakelijke afstemming tussen jeugdgezondheidszorg, het lokaal jeugdbeleid en de openbare gezondheidszorg tot stand te brengen. 40 Bent u bereid om naast Trimbosinstituut en NIZW ook GGDNederland sectie jeugdgezondheidszorg op te nemen in de voorbereidingsgroep voor de werkconferentie (blz. 4 brief)? Ik ben bereid GGD Nederland uit te nodigen tot deelname aan de voorbereidingsgroep voor de werkconferentie. 41 Bent u bereid om naast de genoemde beroepsgroepen in de GGZ ook de Nederlandse Vereniging voor Jeugd Gezondheidszorg in de Stuurgroep op te nemen (blz. 5 brief)? Nee, de Stuurgroep Multidisciplinaire richtlijnontwikkeling GGZ bestaat uit de vijf kernberoepen op het terrein van de ggz: psychiaters, psychologen, psychotherapeuten, huisartsen en verpleegkundigen. Deze Stuurgroep is verantwoordelijk voor de planning en de uitvoering van het werkplan. Uitbreiding van deze Stuurgroep met een algemene, nietberoepsgroepgebonden organisatie is niet aan de orde. De feitelijke opstelling, toetsing en implementatie van richtlijnen vindt vervolgens plaats in werkgroepen, waarvoor – naast de hiervoor genoemde vijf – alle relevante beroepsorganisaties worden uitgenodigd. 42 Bent u bereid om bij de verdere aanpak van de samenwerking tussen onderwijs en jeugdzorg GGDNederland sectie jeugdgezondheidszorg
Tweede Kamer, vergaderjaar 2000–2001, 27 400 XVI, nr. 82
11
nadrukkelijk te betrekken teneinde de nog steeds gescheiden aanpak van jeugdzorg en jeugdgezondheidszorg te integreren (blz. 5 brief)? Tijdens het Algemeen Overleg op 23 november 2000 heeft de Kamer de visie van de Staatssecretaris onderschreven op de verantwoordelijkheidsverdeling van de uitvoering van de jeugdgezondheidszorg: een kwalitatief hoogwaardige integrale jeugdgezondheidszorg onder gemeentelijke regie. Uitgangspunt hierbij is dat gemeenten in staat gesteld moeten worden om de noodzakelijke afstemming tussen de jeugdgezondheidszorg, het lokaal jeugdbeleid en de zogeheten ketenbenadering tot stand te brengen. De regierol van gemeenten betekent het zorgdragen voor integrale uitvoering van de jeugdgezondheidszorg (0–19 jaar) en een goede afstemming bij de uitvoering van het uniform en maatwerk deel van het basistakenpakket en de samenhang bevorderen met andere voorzieningen ten behoeve van de jeugd. GGD Nederland is inmiddels uitgenodigd om deel te nemen in de Voorbereidingsgroep Integrale Jeugdgezondheidszorg, die dit traject zal voorbereiden. Over de aansluiting tussen onderwijsjeugdgezondheidszorg-lokaal jeugdbeleid onder gemeentelijke regie, met de provinciale jeugdzorg worden in de wet op de jeugdzorg bepalingen opgenomen. 43 Bent u bereid om deze integratie van jeugdzorg en jeugdgezondheidszorg ook beleidsmatig vorm te geven op alle niveaus? Ja, dit doen wij reeds. Een geïntegreerde jeugdgezondheidszorg maakt deel uit van het brede lokale jeugdbeleid (inclusief kinderopvang) en het gemeentelijke openbare gezondheidsbeleid. In het kader van BANS is er voor jeugdigen een sluitend aanbod van verschillende voorzieningen (inclusief jeugdzorg), zowel binnen als tussen de verschillende levensfasen. De jeugdgezondheidszorg, in het bijzonder het consultatiebureau, vervult daarbij een belangrijke functie als vindplaats en bron van informatie voor aanpalende en samenhangende beleidsterreinen in het kader van de vroegtijdige signalering. Bij opgroei- en opvoedingsproblemen kan worden doorverwezen naar de Bureaus Jeugdzorg. Met de Tijdelijke regeling vroegsignalering neemt het Rijk medeverantwoordelijkheid voor het faciliteren van de consultatiebureaus om extra inspanningen te kunnen leveren in het maatwerk deel van het basistakenpakket jeugdgezondheidszorg. Vragen van de SP-fractie 44 De commissie komt tot de schatting dat circa twee procent van de kinderen van 5 tot en met 14 jaar (40 000 kinderen) zodanig ernstige symptomen van ADHD en comorbide stoornissen heeft dat zij op enig moment in aanmerking komen voor specifieke behandeling. Daarnaast heeft vier procent (80 000) kinderen minder ernstige of minder symptomen van ADHD, bij een deel van hen is soms ook interventie ongewenst. Erkent de minister dat voor behandeling en begeleiding van deze kinderen een forse inhaalslag nodig is, zowel in het onderwijs als de jeugdzorg als in grote delen van de gezondheidszorg? Wat gaat de minister hier concreet aan doen zowel op het gebied van onderwijs als op het gebied van jeugdzorg? Deze kinderen worden nu reeds opgevangen op de scholen. Het gaat om deskundigheid beschikbaar te maken voor scholen en bovenschoolse zorgstructuur en door samenwerking de kennis en krachten te bundelen om tijdig hulp te bieden.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2000–2001, 27 400 XVI, nr. 82
12
Er zijn veel activiteiten op het gebied van Weer Samen Naar School (WSNS) in gang gezet. Deze activiteiten zijn gericht op een kwaliteitsdoelstelling: het verbeteren van het vermogen van reguliere scholen om kinderen met specifieke onderwijsbehoeften passende zorg en passend onderwijs te geven. Ook de ingezette groepsverkleining in de onderbouw brengt de verwezenlijking van deze doelstelling dichterbij. Wat de jeugdzorg betreft verwijs ik naar het antwoord op vraag 55. 45 Naar schatting zijn er in Nederland 31 000 gebruikers van ritaline. Bij ruim 20% is de eerste schrijver de huisarts. Zou het niet de voorkeur hebben dat alleen kinderpsychiaters, of kinderpsychiaters en kinderartsen ritaline voorschrijven? Hoe denkt het Nederlands Huisartsen Genootschap hierover? Het Nederlands Huisartsen Genootschap (NHG) heeft mij laten weten van mening te zijn dat de diagnose van ADHD bijvoorkeur in multidisciplinair verband moet worden gesteld. In het algemeen betekent dit dat het diagnosticeren, evenals het indiceren van de behandeling met methylfenidaat, onder leiding van kinderpsychiaters en eventueel kinderartsen zou moeten gebeuren. Het NHG wijst er op, dat de huisartsen in sommige gevallen zich genoodzaakt zien om na zorgvuldige afweging zelf tot voorschrijven over te gaan vanwege de wachtlijstproblematiek voor indicatiestelling en behandeling in de tweede lijn en in de eerstelijns-GGZinstellingen. Het NHG heeft overigens vraagtekens bij de suggestie dat de stijging van Ritalin-gebruik op conto komt van huisartsen. Uit de cijfers van de Stichting Farmaceutische Kengetallen (SFK) wordt duidelijk dat het Ritalingebruik is gestegen. Uit de cijfers kan echter niet worden afgeleid of het gaat om nieuwe recepten die door huisartsen zijn uitgeschreven of vervolgrecepten die in eerste instantie door specialisten zijn uitgeschreven of na diagnostiek door specialisten door huisartsen zijn geïnitieerd. 46 Kent de minister het rapport «ADHD in dagcentra», dat het Nederlands Instituut voor Pedagogisch en Psychologisch Onderzoek (Nippo) binnenkort publiceert (of gepubliceerd heeft)? Uit dit onderzoek zou blijken dat ritaline slikken naast gedragstherapie niet vaker tot vooruitgang leidt. Wat is de mening van de regering over dit onderzoek? blz. 7. Het betreffende onderzoek heeft betrekking op de beroepspraktijk. Ik acht het niet de verantwoordelijkheid van de regering om zo gedetailleerd op de hoogte te zijn van dit soort onderzoeken. De regering is verantwoordelijk om de randvoorwaarden te scheppen, in dit geval voor de gezondheidszorg. 47 Erkent de minister dat het zaak is ADHD, de ernst hiervan en eventuele comorbiteit zo vroeg mogelijk te onderkennen, om tot behandeling en begeleiding te kunnen overgaan? Zijn in dit verband het handhaven van periodieke schoolonderzoeken niet van groot belang? Tijdige onderkenning en doorverwijzing van ADHD is van groot belang voor een adequate behandeling en begeleiding. Een periodiek gezondheidsonderzoek kan hiertoe (mede) een zinvol instrument zijn. Over het aantal gezondheidsonderzoeken en de momenten waarop deze zouden moeten worden uitgevoerd is nog geen besluit genomen.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2000–2001, 27 400 XVI, nr. 82
13
48 Zijn er leerplichtige kinderen met ADHD die op het moment thuiszitten? Zo ja hoeveel en wat zijn de oorzaken hiervan? Deze gegevens zijn mij op dit moment niet bekend. 49 De Gezondheidsraad noemt het van het grootste belang dat huisartsen goed geïnformeerd zijn over de criteria voor diagnostiek, behandelwijze en verwijzing. Wat zijn de concrete voornemens van de regering wat betreft bijscholingsprogramma’s voor huisartsen? Bij- en nascholing is de verantwoordelijkheid van de beroepsgroep. Zie ook het antwoord op vraag 12. 50 Een stuurgroep gaat richtlijnen met betrekking tot diagnostiek en behandeling opstellen. Wanneer zullen deze richtlijnen gereed zijn, kan hiervoor een tijdpad worden aangegeven? Op welke manier gaat de minister zorg dragen voor de implementatie van deze richtlijnen? De richtlijn is naar verwachting gereed in 2003; zie ook het antwoord op vraag 5. De implementatie vindt plaats onder verantwoordelijkheid van de Stuurgroep Multidisciplinaire richtlijnontwikkeling GGZ. 51 De Gezondheidsraad adviseert om betrouwbare, eenvoudig uit te voeren instrumenten voor signalering en verkennende diagnostiek met spoed te ontwikkelen. Wanneer zullen deze instrumenten gereed zijn? Is de indruk juist dat mede door een mix van problemen vaak in een te laat stadium naar ADHD wordt gezocht en behandeld? Deze onderwerpen zullen onderdeel uitmaken van de werkconferentie. 52 Deelt de minister de mening dat direct begonnen moet worden met het verder ontwikkelen van opvoedingsondersteuning en interventieprogramma’s op gedragstherapeutische basis en de implementatie hiervan in de jgz, jeugdzorg en kinder- en jeugdpsychiatrie? Zo ja, hoe gaat zij dit concreet stimuleren? Op de werkconferentie zal aan de verdere uitwerking van dit thema aandacht worden gegeven. Acties en intensivering van beleid moeten binnen structurele vormen van samenwerking worden geplaatst uit oogpunt van efficiency en effectiviteit. 53 Deelt de minister de mening dat direct begonnen moet worden met het verhogen van de deskundigheid van leerlingbegeleiders van Onderwijs Begeleidingsdiensten en de realisatie van intensieve begeleidingsprogramma’s? (blz. 4) Schoolbegeleidingsdiensten hebben van oudsher kennis over leer- en gedragsproblemen. Schoolbegeleidingsdiensten stellen hun aanbod vast in overleg met gemeenten en schoolbesturen. Aan de schoolbegeleidingsdiensten is wel materiaal over kinderen met problemen zoals ADHD beschikbaar gesteld, welke eveneens aan de scholen is gestuurd, dat ontwikkeld is door de Landelijke Pedagogische Centra.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2000–2001, 27 400 XVI, nr. 82
14
54 Hoe staat het met de wachtlijsten en wachttijden voor de logeerhuizen, voor gezinsonderzoek en -begeleiding en voor programma’s Beschermd wonen? Hoeveel kinderen staan momenteel op afzonderlijke wachtlijsten? Zijn er in Nederland voldoende van deze projecten (zowel wat betreft logeerhuizen, als gezinsonderzoek- en begeleidingsprogramma’s als programma’s voor Beschermd Wonen) en met voldoende spreiding? Zijn deze projecten voldoende bij de ouders bekend? Zijn de problemen inzake de wachtlijsten in de Rotterdamse regio volledig opgelost? Zo ja, hoe en welke bijdrage hebben de ouders hierin geleverd? De wachtlijst voor logeeropvang is tot stand gekomen door GGZ-Nederland en de ouderverenigingen. Op de wachtlijst staan 876 kinderen, over de wachttijden zijn op dit moment geen gegevens bekend. Dit heeft te maken met de opbouwfase waarin de logeerfunctie zich op dit moment bevindt. Voor gezinsonderzoek en -begeleiding zijn geen cijfers beschikbaar. Op de wachtlijst voor beschermd wonen voor jeugdigen staan 34 jeugdigen (Rapportage landelijke inventarisatie wachtlijstgegevens geestelijke gezondheidszorg, april 2001). Het aantal projecten is nog niet voldoende, zie voor de logeeropvang het antwoord op vraag 4. Voor de overige genoemde functies gaat de Stuurgroep voor kinderen met chronische psychiatrische problemen een behoefteonderzoek laten uitvoeren. Ik ben overigens van mening dat de zorg voor de kinderen en ondersteuning van de ouders onderdeel moeten uitmaken van de reguliere zorg. Projecten kenmerken zich immers door een periode die in de tijd is begrensd, dit verhoudt zich niet tot de gewenste continuïteit van zorg. Projecten zijn naar mijn mening per definitie geschikt om zaken uit te proberen alvorens ze in de reguliere zorg op te nemen. Of projecten en andere vormen van hulp, steun en opvang bij ouders bekend zijn, is mij niet bekend. De problemen inzake de wachtlijsten in de Rotterdamse regio zijn nog niet opgelost maar ik heb toegezegd financiële middelen hiervoor beschikbaar te stellen. Na mijn toezegging heeft het zorgkantoor met de instellingen vooruitlopend op de financiering vast productieafspraken gemaakt. De bijdrage van de ouders heeft bestaan uit het aanspannen van een kort geding om op die wijze geïndiceerde zorg voor hun kinderen af te dwingen bij het zorgkantoor. Het kort geding is overigens ingetrokken, na bovengenoemde toezegging. 55 Voor een aantal kinderen met ADHD is een plaats in een instelling gewenst? Hoeveel instellingen zijn er waar jongeren terecht kunnen? Is dit voldoende? Hoe staat het met de kwaliteit van instellingen en hoe houdt de regering hier toezicht op? Hoe functioneren klachtenprocedures? De jeugdhulpverlening kent geen residentiële instellingen die zich specifiek op kinderen met ADHD richten. Er verblijven wel kinderen met ADHDgerelateerde problemen in deze instellingen. Er kan dan sprake zijn van een combinatie van verschillende soorten problematiek, waarbij ook opvoedingsondersteuning gewenst is. Ook instellingen voor kinder- en jeugdpsychiatrie zijn niet exclusief voor kinderen met ADHD bestemd. Onze huidige registratiesystemen geven nog geen inzicht in de problematiek van cliënten. Om deze reden kan nog niet aangegeven worden of voldoende capaciteit voor kinderen met ADHD beschikbaar is. Bij de huidige ontwikkeling van een registratiesysteem voor de Bureaus Jeugdzorg wordt aandacht besteed aan registratie van de problematiek.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2000–2001, 27 400 XVI, nr. 82
15
Wat de kwaliteit van de jeugdzorg betreft hebben wij het beeld dat de instellingen en voorzieningen werk maken van kwaliteitsbeleid en instrumenten gebruiken ter verbetering van de kwaliteit van de uitvoering. De Inspectie jeugdhulpverlening en jeugdbescherming houdt toezicht op de kwaliteit van de instellingen. De Inspectie heeft tot taak het verrichten van onderzoeken naar de kwaliteit in algemene zin van de jeugdhulpverlening en de jeugdbescherming alsmede, waar nodig, het aangeven en bevorderen van middelen tot verbetering daarvan. Tevens heeft de Inspectie de taak om toezicht te houden op de naleving van het bepaalde bij of krachtens de wet omtrent de kwaliteit van de jeugdhulpverlening en jeugdbescherming. Met betrekking tot het functioneren van de klachtenprocedures kan het volgende worden opgemerkt. In september 1997 zijn de wijzigingen van de Wet op de jeugdhulpverlening in verband met de medezeggenschap en het klachtrecht inwerking getreden. Deze wetswijzigingen worden momenteel geëvalueerd. Het eindrapport van de evaluatie zal aan het eind van dit jaar naar de Tweede Kamer worden gezonden. 56 De minister wijst op het onderzoeksprogramma van ZON waarbinnen kinder- en jeugdpsychiatrie een van de prioriteiten is. De Gezondheidsraad wijst erop dat dringend onderzoek gewenst is wat betreft onderzoek naar de praktijk van diagnostiek en behandeling van kinderen met ADHD in Nederland en naar de mogelijkheden om behandeling met medicatie te optimaliseren. Draagt de minister er zorg voor dat in elk geval deze twee onderwerpen in het onderzoeksprogramma van de ZON worden opgenomen? Denkt de minister daarbij bijvoorbeeld ook aan onderzoek naar de effecten van stimulantia op de lange termijn, onderzoek naar vervangende medicijnen voor stimulantia en onderzoek naar de kwaliteit van diagnostiek? Zie de antwoorden op de vragen 21 en 30. 57 De minister volgt het advies om de ontwikkeling van een kenniscentrum op het gebied van ADHD te bevorderen niet op. Is dit toch niet zeer gewenst vanwege de vele betrokkenen bij de hulpverlening en de forse inhaalslag die gemaakt dient te worden? Heeft het onderbrengen in een kenniscentrum van kinder- en jeugdpsychiatrie niet als nadeel dat ADHD bij volwassenen hier buiten valt terwijl steeds meer erkend wordt dat ADHD niet aan een leeftijdsgroep vastzit. Zie het antwoord op vraag 28. 58 De minister heeft de Gezondheidsraad ook advies gevraagd inzake ADHD bij volwassenen. Vindt de minister dat in het advies voldoende aandacht aan is geschonken aan de positie van volwassenen met ADHD, inclusief de relatie tot gezinnen met ADHD?. Zie het antwoord op vraag 23. 59 Balans en impuls wijzen op verouderde wetgeving ten aanzien van het gebruik van psycho-farmaca in het verkeer, met name in relatie tot de regeling eisen geschiktheid voor het verkrijgen van een rijbewijs. Door deze verouderde regels strikt na te leven zouden veel volwassenen voor de keuze staan of in het verkeer hun medicijnen niet in te nemen of af te
Tweede Kamer, vergaderjaar 2000–2001, 27 400 XVI, nr. 82
16
zien van verkeersdeelname in een gemotoriseerd voertuig? Deze organisaties vragen vanwege deze paradoxale situatie om via de minister van V&W de Gezondheidsraad om advies te verzoeken? Wat is de reactie van de minister hierop? Ik begrijp de zorgen over het gebruik van medicijnen in relatie tot de regeling eisen geschiktheid voor het verkrijgen van een rijbewijs, aangezien actieve verkeersdeelname voor veel patiënten belangrijk is. Het is in deze vraag echter niet duidelijk op welke psycho- farmaca gedoeld wordt. Een geneesmiddel als Ritalin (methylfenidaat) is alleen geregistreerd als geneesmiddel voor gebruik bij kinderen met ADHD en voor volwassenen met narcolepsie. De regeling (uit 1994 en aangepast in 2000) geeft aan dat behandeling met stimulantia, gezien het feit dat de werkzaamheid en bijwerkingen van deze middelen op lange termijn doorgaans niet goed te voorspellen zijn, iemand ongeschikt maakt voor deelname aan het gemotoriseerde verkeer. Overigens geeft de regeling ook aan dat in hoeverre iemand door het gebruik van geneesmiddelen (tijdelijk) ongeschikt is voor het besturen van een motorrijtuig, sterk per individu kan verschillen. Bij de beoordeling van geschiktheid zal de keurende arts, zo stelt de regeling, met factoren als individuele gevoeligheid, gebruik van meerdere middelen tegelijkertijd, alcoholgebruik en therapietrouw rekening moeten houden. Of een onderzoeksaanvraag aan de Gezondheidsraad opportuun is moet bekeken worden in het licht van een aantal zaken, zoals de ontwikkelingen in het medicijngebruik van volwassen ADHD-patiënten. Ook moet een onderzoeksvraag nauwkeurig afgebakend worden. Ik zal daarom in overleg treden met de Minister van Verkeer en Waterstaat over een eventuele adviesaanvrage aan de Gezondheidsraad ten aanzien van de rijgeschiktheid van ADHD- patiënten die geneesmiddelen gebruiken voor hun aandoening. 60 Zijn de minister signalen bekend dat onder dak- en thuislozen mensen ook mensen met ADHD zijn en is zij bereid hier nader onderzoek naar te doen? (blz. 6). Er zijn signalen bekend dat er onder dak- en thuislozen mensen zijn die ADHD hebben. ADHD komt slechts bij een beperkt aantal dak- en thuislozen voor. Specifiek onderzoek acht ik daarom niet noodzakelijk. Het is de taak van de reguliere zorg om ook bij deze groep vroegtijdig ADHD te signaleren. De voorzitter van de commissie, Van Lente De griffier van de commissie, Teunissen
Tweede Kamer, vergaderjaar 2000–2001, 27 400 XVI, nr. 82
17