2
Tweede Kamer der Staten-Generaal
Vergaderjaar 1985-1986
19404
Defensietechnoiogie
Nr. 2
NOTA
Inhoudsopgave Blz. 1.
2.
4.
Probleemstelling en beleid
4
Inleiding De noodzaak van defensie-technologiebeleid Internationale context
4 4 6
De huidige situatie
7
Plannen De laboratoria en instituten Defensie-technoloqie en de Nederlandse industrie Internationale samenwerkingsprojecten
7
10 11
Beleidsinstrumenten
12
Inleiding Instrumenten en financiering De noodzaak van coördinatie
12 12
Samenvatting en conclusies
17
9
16
Bijlagen 1. 2. 3.
4.
Begrippen Onderzoek bij de laboratoria Uitgaven voor militair onderzoek en ontwikkeling als percentage van de totale defensieuitgaven Overzicht Codema-projecton
19 20
25 26
Tweede Kamer, vergaderjaar 1985-1986, 19 404, nrs. 1-2
3
1 . P R O B L E E M S T E L L I N G EN B E L E I D Inleiding De waarde van onze materiële defensie-inspanning w o r d t niet alleen bepaald door de aantallen wapensystemen waarover w e beschikken, maar in belangrijke mate ook door de kwaliteit ervan. Derhalve is het ontwikkelen van nieuwe technologieën en toepassing daarvan in w a p e n systemen voor de krijgsmacht van groot belang. De periode tussen de vaststelling van de behoefte aan nieuw materieel en de ingebruikneming daarvan is vaak zo lang, dat bij de keuzebepaling zeer ver vooruit moet w o r d e n gezien. Daarvoor is grondige wetenschappelijke studie en een goed inzicht in de ontwikkelingen op middellange en lange termijn nodig. Het is in dit verband van bijzonder belang dat tijdig w o r d t begonnen met de ontwikkeling van de benodigde technologieën en met relevant onderzoek. Dit geldt zowel voor de o n d e r b o u w i n g van de behoeftevaststelling als voor het voorzien in de geuite behoefte. De nota «Defensie en de Nederlandse Industrie» heeft de verhouding tussen overheid en industrie met betrekking tot defensiematerieel uiteengezet. In die nota komt tot uitdrukking dat technologie-ontwikkeling een zeer belangrijke plaats inneemt in de relatie tussen het Ministerie van Defensie en de industrie. Daarover w e r d een afzonderlijke nota aangekondigd. De noodzaak van defensie-technologiebeleid Het begrip technologie w o r d t gedefinieerd als de verzamelnaam voor ideeën, m e t h o d e n en voorwerpen voor gebruik in produkten, inclusief planning en uitvoering van simulaties, demonstratiemodellen en processen. (Voor een nadere omschrijving van verschillende begrippen w o r d t verwezen naar bijlage 1 bij deze nota). Het voeren van een beleid op het gebied van voor het Ministerie van Defensie relevante technologieën is noodzakelijk teneinde: - het gehele proces van het ontstaan van de allereerste concepten van defensie-materieel tot aan de invoering bij de krijgsmacht te beheersen (lange termijn materieelbehoeften); - in te kunnen spelen op het feit dat bij de ontwikkeling van basistechnologieën het onderscheid tussen beoogde civiele of militaire toepassingen geleidelijk verdwijnt; - voorwaarden te scheppen waardoor de industrie nieuwe technologische ontwikkelingen kan toepassen bij de ontwikkeling en produktie van defensie-materieel. D e p l a a t s v a n d e f e n s i e - t e c h n o l o g i e b e l e i d in r e l a t i e t o t o n d e r z o e k en o n t w i k k e l i n g Bij de produktie van defensie-materieel w o r d t gebruik gemaakt van kennis en vaardigheden die worden verkregen uit achtereenvolgens: - fundamenteel onderzoek; - toegepast onderzoek; - technologie-ontwikkeling; - materieel-ontwikkeling. Overigens w o r d t aangetekend, dat de opeenvolgende fasen van onderzoek en ontwikkeling in elkaar overlopen. Zowel op het gebied van toegepast (wetenschappelijk) onderzoek als op het gebied van materieelontwikkeling voert het Ministerie van Defensie reeds jaren een gericht beleid. Het gebied van technologie-ontwikkeling is tot dusverre echter geen bijzonder aandachtsgebied van het Ministerie van Defensie geweest. Doordat deze logische schakel in de reeks ontbrak, kon het beleid voor wetenschappelijk onderzoek en voor materieel-ontwikkeling onvoldoende op elkaar w o r d e n afgestemd.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1 9 8 5 - 1 9 8 6 , 19 4 0 4 , nrs. 1-2
4
De volgende figuur geeft deze samenhang schematisch weer; tevens is aangegeven in welke gebieden de activiteiten van wetenschappelijke instituten en die van de industrie zich bewegen.
onderzoek en ontwikkeling door instituten
mcterieel- ' ontwikkeling
technologieontwikkeling
toegepast onderzoek
fundamenteel onderzoek onderzoek en ontwikkeling door de industrie
tijd
Enige kenmerken van het defensie-technologiebeleid De kern van het defensie-technologiebeleid is het tot stand brengen van samenhang tussen: a. de plannen om te voorzien in de behoefte aan militair materieel; b. de resultaten van wetenschappelijk onderzoek en technologie-ontwikkeling; c. het vermogen van het bedrijfsleven nieuwe technologieën toe te passen bij de ontwikkeling en produktie van defensiematerieel. De samenhang tussen genoemde gebieden kan alleen tot zijn recht komen, als in een zo vroeg mogelijk stadium informatie wordt uitgewisseld over de ontwikkelingen binnen deze gebieden. Op dit moment worden de technologische en industriële aspecten veelal eerst in een betrekkelijk late fase van de materieel-planning door het Ministerie van Defensie bezien. De industrie is gebaat bij vroegtijdige informatie over plannen van de krijgsmacht en over wetenschappelijke en technologische ontwikkelingen. Technologische ontwikkelingen kunnen niet meer door één land, laat staan door één onderneming worden gedragen. Het defensie-technologiebeleid heeft een sterk internationaal karakter. Daarom neemt dit aspect een belangrijke plaats in in het beleid. Internationale samenwerking op het gebied van het defensie-technologiebeleid is mede van belang voor de materieelsamenwerking met andere landen. Ook het bedrijfsleven zal deze internationale oriëntatie in concrete samenwerkingsprojecten moeten invullen. Voor deze industriële samenwerking is het nodig dat de overheid de industrie informeert over de materieelplannen en over de betekenis van nieuwe technologieën voor de taakuitoefening van de krijgsmacht. Daarnaast kan de overheid, binnen de mogelijkheden van de financiële instrumenten, mede risico's afdekken die verbonden zijn aan industriële
Tweede Kamer, vergaderjaar 1985-1986, 19404, nrs. 1-2
5
onderzoeks- en ontwikkelingsinspanningen die van belang zijn voor toekomstige defensiematerieelaanschaffingen. Het defensie-technologiebeleid kan een bijdrage leveren aan belangrijke doelstellingen van het materieelbeleid te weten: - het voorzien in de materieelbehoeften van de krijgsmacht, ook voor de lange termijn; - het scheppen van voorwaarden voor een Nederlandse bijdrage aan de internationale materieelsamenwerking; - het versterken van de bij de produktie van defensiematerieel betrokken Nederlandse ondernemingen, op voorwaarde dat zij - onder meer door samenwerking - internationaal concurrerend kunnen opereren; - het tot stand brengen van een zodanige relatie tussen de krijgsmacht en het relevante onderzoek dat een adequate planning op lange termijn mogelijk wordt gemaakt en dat van belang zijnde kennis wordt gehandhaafd, versterkt, c.q. aangevuld. De formulering van een defensie-technologiebeleid betekent overigens niet dat de risico's uit het oog verloren worden van een te nauwe binding tussen de defensieorganisatie en de industrie. Het defensie-technologiebeleid beoogt onder meer informatie uit te wisselen en activiteiten te coördineren. Hierbij is het van belang dat de eigen verantwoordelijkheden van overheid en bedrijfsleven niet vervagen. Voor de ontwikkeling van nieuwe technologieën en de toepassing daarvan in wapensystemen moeten het Ministerie van Defensie, wetenschappelijke instellingen en de industrie gezamenlijk de vereiste inbreng leveren. De uiteindelijke afweging en de keuze voor een bepaald wapensyteeem moet door het Ministerie van Defensie worden gemaakt. Het beleid is niet gericht op uitbreiding van de Nederlandse defensiematerieelproduktie. Ook zal niet zonder meer de voorkeur worden gegeven aan defensiematerieel van Nederlandse origine. Ook bij bestellingen in het buitenland kan door middel van technologische en industriële evenwichtige overeenkomsten met die landen de positie van de Nederlandse industrie worden versterkt. Het is gewenst dat zowel de formulering als de uitvoering van het defensie-technologiebeleid geschiedt in zo groot mogelijke openheid. De parlementaire controle speelt daarin een belangrijke rol. Dit kan mede een bijdrage leveren aan de doelmatige beheersing van de militair-industriële aspecten van het materieelbeleid. Het ongecontroleerd toepassen van nieuwe technologieën kan een destabiliserende invloed hebben op de krachtsverhouding tussen Oost en West en zou daardoor een succesvol streven naar wapenbeheersing in de weg kunnen staan. Het defensie-technologiebeleid dient ook de mogelijkheid te bieden destabiliserende ontwikkelingen zichtbaar te maken, hetgeen de mogelijkheden van politieke beheersing vergroot. De toepassing van nieuwe technologieën kan daarom ook een positieve bijdrage leveren aan de stabiliteit. Zo kan met de introductie van betere waarnemingsapparatuur worden bijgedragen tot een betere controle op de naleving van wapenbeheersingsovereenkomsten. Internationale context In complexe wapensystemen zijn veelal vele verschillende technologieën toegepast. Veel bedrijven zijn niet in staat een geheel wapensysteem inclusief de benodigde subsytemen te produceren. Daarom is het niet verwonderlijk, dat zowel de overheid als de industrie zich sterk oriënteren op - veelal internationale - samenwerking. Een andere reden voor samenwerking op het gebied van technologie is gelegen in de risico's die verbonden zijn aan lange termijn technologisch onderzoek en ontwikkeling. Door samenwerking worden enerzijds de risico's gespreid en anderzijds de mogelijkheden voor de industrie op de internationale markt vergroot. Het ligt voor de hand dat met name kleinere
Tweede Kamer, vergaderjaar 1985-1986, 19404, nrs. 1-2
6
landen de last ervaren van de hoge kosten en grote risico's van materieelontwikkeling. Ook de grotere W e s t e u r o p e s e landen zijn echter niet langer in staat het gehele s p e c t r u m van de bewapening zelf te ontwikkelen en voor een voldoende grote markt te produceren. Voor West-Europa is materieelsamenwerking ook van politiek belang, o m d a t alleen via gezamenlijke inspanningen de industrieën op langere termijn in staat zullen zijn concurrerende, technologisch hoogwaardige produkten te leveren. Slechts op die manier is het mogelijk de onevenw i c h t i g e verhouding in het militaire handelsverkeer met de Verenigde Staten te verminderen en bestaat de mogelijkheid technologische achterstanden te verkleinen. Voor de Europese materieelsamenwerking is de Independent European Programme Group (IEPG) het belangrijkste orgaan. De samenwerking moet gestalte krijgen in concrete materieelprojecten. Gemeenschappelijke technologie-ontwikkeling is daarvoor van grote betekenis. Daarom zijn in het kader van de IEPG zgn. «Cooperative Technology Projects» (CTP's) van start gegaan. Deze CTP's v o r m e n de basis van toekomstige IEPGsamenwerking. In hoofdstuk 2 w o r d t hierop uitgebreider ingegaan. Het f o r u m voor materieelsamenwerking binnen de Navo is de Conference of National A r m a m e n t s Directors (CNAD), die vooral nagaat welke mogelijkheden er zijn voor samenwerking bij ontwikkeling en produktie van wapensystemen waarin nieuwe technologieën worden toegepast. Op het ogenblik heeft de CNAD een aantal mogelijke Emerging Technologies (ET)-projecten in onderzoek waarbij het gaat o m kansrijke toepassingsmogelijkheden op lange termijn.
2 . DE H U I D I G E S I T U A T I E Plannen Operationele en materiële plannen van de krijgsmacht Operationele en materiële plannen kunnen worden onderverdeeld in plannen voor de korte en middellange termijn ( 0 - 1 0 jaar) en plannen voor de lange termijn ( 1 0 - 2 5 jaar) - Korte- en middellange-termijnplannen. Deze plannen zijn neergelegd in het Defensieplan. Bij het vaststellen ervan wordt rekening gehouden met de plannen van de bondgenoten via de Navo-planningprocedure. In Navo verband zijn recentelijk bovendien de CDI (Conventional Defence Improvements) van start gegaan, waarvan de eerste maatregelen in mei 1985 zijn goedgekeurd. Hiermede zal bij de nationale plannen rekening w o r d e n gehouden. In deze plannen w o r d t de behoefte aangegeven aan nieuwe wapensyst e m e n of delen daarvan c.q. de vervanging van verouderde (deel)systemen Deze plannen vormen vanwege hun concrete karakter een goed uitgangs punt voor de bepaling van de behoefte aan onderzoek en ontwikkeling voor de desbetreffende periode. Voor de ontwikkeling van nieuwe hoogwaardige technologieën en het toepassingsrijp maken daarvan en vervolgens voor de ontwikkeling van geavanceerde (wapen)systemen is deze periode ( 0 - 1 0 jaar) veelal te kort. Derhalve w o r d e n ook plannen voor de lange termijn ontwikkeld. - Lange-termijnplannen Zowel nationaal als in Navo verband geldt dat de lange termijnplannen minder concreet en meer indicatief zijn. Een nieuw element ten aanzien van de lange termijnplannen is het in het kader van de Navo opgestelde conceptuele militaire raamwerk (Conceptual Military Framework). Dit raamwerk is in december 1 985 door de Navo Raad goedgekeurd. Het v o r m t de basis voor plannen gericht op de versterking van de conventionele verdediging
Tweede Kamer, vergaderjaar 1985
1986, 1 9 4 0 4 , nrs. 1 2
7
Met het conceptuele militaire raamwerk w o r d t een voor de gehele Navo geldend internationaal kader geschapen waarin alle essentiële militaire taken zijn geïnventariseerd, gedefinieerd en in een onderling verband gebracht. Het doel daarvan is op die wijze een gezamenlijke basis te verschaffen waaraan richtlijnen en prioriteiten voor de lange-termijnplannen kunnen w o r d e n ontleend. Voor een meer concrete invulling van de lange-termijnplannen zal het raamwerk mede in beschouwing genomen w o r d e n . Plannen voor wetenschappelijk onderzoek a. Doorlopend W e r k p r o g r a m m a Jaarlijks w o r d e n plannen opgesteld waarin de onderzoeksprogramma's van de voor het Ministerie van Defensie werkende laboratoria en instituten voor de eerstvolgende vier jaar w o r d e n bepaald (zogenaamde doorlopende w e r k p r o g r a m m a ' s ) . Bij de opstelling van deze programma's w o r d t in overleg tussen de laboratoria en instituten en vertegenwoordigers van het Ministerie van Defensie rekening gehouden met: - de beperkte capaciteit voor defensie-onderzoek in Nederland; - de noodzaak t o t het instandhouden van expertise voor het bijstaan van de krijgsmacht in haar directe taakuitvoering; - de noodzaak tot het ondersteunen van de krijgsmacht bij het vaststellen van toekomstige behoeften. b.
Lange-termijnbehoefteplan
Om tijdig op bepaalde ontwikkelingen in de militaire dreiging en technologie-ontwikkelingen te reageren, is inzicht nodig in de ontwikkeling over een periode welke langer is dan vier jaar. Mede uit een o o g p u n t van een zo d o e l m a t i g mogelijk gebruik van de beschikbare onderzoekcapaciteit en een tijdige voorbereiding op toekomstige wetenschappelijke ondersteuning van de krijgsmacht is ter aanvulling op het doorlopend w e r k p r o g r a m m a begonnen met het opstellen van een zogenaamd lange-termijnbehoefteplan voor wetenschappelijk onderzoek. Dit plan gaat uit van de bestaande plannen van de krijgsmacht voor de middellange termijn en extrapoleert voor de periode daarna vanuit bekende en zich aftekenende operationele en technisch wetenschappelijke ontwikkelingen. Het lange-termijnbehoefteplan zal in de toekomst een van de belangrijkste uitgangspunten w o r d e n , waarop het doorlopend w e r k p r o g r a m m a zal worden gebaseerd. Het lange-termijnbehoefteplan zal tevens bijdragen aan het inzicht in de kwalitatieve en kwantitatieve behoefte aan defensie-onderzoek. Het lange-termijnbehoefteplan zal medio 1987 gereed zijn. De Kamer zal over de inhoud ervan worden geïnformeerd en aldus in de gelegenheid zijn het gevoerde beleid te beoordelen. Defensie-technologieconcept Naast het lange termijnbehoefteplan is een begin gemaakt met het opstellen van een defensie-technologie-concept. Is het lange-termijnbehoefteplan met name gericht op de laboratoria en instituten van onderzoekinstellingen, het defensie-technologie-concept richt zich vooral op de behoefte aan de ontwikkeling door het bedrijfsleven van voor het Ministerie van Defensie relevante technologieën De ontwikkeling van een defensietechnologie-concept houdt in dat de krijgsmachtdelen zullen formuleren welke behoefte op het gebied van nieuw materieel en nieuwe capaciteiten op lange termijn zullen ontstaan, zowel in Nederland als in internationaal verband, en welke toekomstige technologische behoeften daaruit voortvloeien. In samenwerking met de industrie zal vervolgens gezocht worden naar de mogelijkheden om de technologie die nodig is o m in deze
Tweede Kamer, vergaderjaar 1 9 8 5 - 1 9 8 6 , 19 4 0 4 , nrs. 1-2
8
toekomstige behoeften te kunnen voorzien, zoveel mogelijk in Nederland te laten ontwikkelen. Aangezien het niet in het voornemen ligt alle voor het Ministerie van Defensie interessante technologiegebieden in het defensie-technologieconcept op te nemen is een keuzebepaling noodzakelijk. Voor het bepalen van deze keuzen zijn criteria nodig. Enige van deze criteria zijn: - de specifieke betekenis van een technologiegebied voor de Nederlandse defensie; - het al dan niet toegankelijk zijn van zekere technologiegebieden bij de b o n d g e n o t e n ; - het al dan niet goed ontwikkeld zijn van de technologische basiskennis in Nederland; - het al dan niet aansluiten op expertise en capaciteiten van de Nederlandse industrie. Technologiegebieden die voor opname in het defensie t e c h n o l o g i e - c o n cept in aanmerking komen zijn onder meer: - automatisering; - communicatietechnieken; - defensie-toepassingen op het gebied van ruimtevaart; - energie (besparing, o p w e k k i n g ) ; - explosieveiligheid; - geavanceerde detectie-middelen, zowel elektromagnetisch als mechanisch; - kunstmatige intelligentie; - maritieme techniek; - micro-elektronica; - nieuwe materialen; - o e f e n - en opleidingssimulatoren; - precisie-geleide wapens in combinatie met slimme munities; - pulsfysica, onder andere ten behoeve van elektromagnetische lancering; - robotica. Het defensie technologie-concept zal ook een uitgangspunt zijn voor internationale samenwerkingsprojecten op het gebied van defensie-on derzoek. Het defensie-technologie-concept zal in 1987 w o r d e n g e f o r m u leerd. De Kamer zal over de inhoud ervan eveneens w o r d e n g e ï n f o r m e e r d . De laboratoria en instituten De activiteiten o p het gebied van onderzoek en ontwikkeling ten behoeve van het Ministerie van Defensie zijn geconcentreerd bij een betrekkelijk klein aantal laboratoria. Allereerst betreft het hier de drie laboratoria die tot de Hoofdgroep Defensie Onderzoek (HBO) van TNO behoren: het Fysisch en Elektronisch Laboratorium (FEL); het Instituut voor Zintuig Fysiologie (IZF); het Prins Maurits Laboratorium (PML). Voor een uitvoeriger beschrijving van de werkzaamheden van de diverse laboratoria w o r d t verwezen naar bijlage 2 bij deze nota. Ook w o r d t voor het Ministerie van Defensie werk verricht in andere TNO-laboratoria zoals onder andere het Medisch Biologisch Laboratorium (MBL), het Kunststof en Rubber Instituut, de Technisch Physische Dienst en het Metaal Instituut. Voorts verrichten het Nationaal Lucht- en Ruimtevaart Laboratorium (NLR) en het Maritiem Research Instituut Nederland (MARIN) belangrijk onderzoek voor het Ministerie van Defensie.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1985 1986, 1 9 4 0 4 , nrs. 1-2
9
De laboratoria richten zich op het ondersteunen van de taakuitoefening van de krijgsmacht, zoals het leveren van wetenschappelijke ondersteuning bij de ontwikkeling en verwerving van geavanceerd defensie-materieel. Bij grote materieelprojecten is vaak meer dan één afdeling, of meer dan één laboratorium betrokken. Zo is voor de ontwikkeling van de radar en de munitie van de Goalkeeper verzoek verricht door het FEL en het PML. Voor het Walrusproject zijn ook verschillende laboratoria werkzaam geweest: FEL, IZF, MARIN. Ook bij onderzoek en ontwikkeling van de nieuwe persoonlijke standaarduitrusting (PSU 80) zijn verscheidene laboratoria betrokken geweest. De coördinatie die voor de aanpak van grotere onderzoek" en ontwikkelingsprojecten nodig is, zal in samenwerking met de HDO worden versterkt. Hierop wordt in hoofdstuk 3 nader ingegaan. Defensie-technologie, de Nederlandse industrie en de Nederlandse onderzoekinstellingen Defensie-technologie en technologische vernieuwing Een van de drie doelstellingen die in de nota «Defensie en de Nederlandse industrie» werden aangekondigd is de intensivering van het defensie-technologiebeleid ter versterking van de positie van Nederlandse ondernemingen die bij de produktie van defensiematerieel zijn betrokken. In die nota werd vooral ingegaan op de vraag hoe de Nederlandse industrie in het algemeen sterker betrokken kan worden bij de vervulling van de materiële behoefte van de krijgsmacht. Daarbij werden verbetering van de informatievoorziening, stimulering van samenwerking van industrieën, intensivering van internationale samenwerking en het verkrijgen van meer directe tegenorders in de militaire sfeer als beleidsuitgangspunten genoemd. In het algemene technologiebeleid (gecoördineerd door de Minister van Economische Zaken) wordt rekening gehouden met de wisselwerking tussen militaire en civiele technologische ontwikkeling. De ontwikkeling van defensie-technologie speelt in een aantal industrielanden een wezenlijke rol in de versterking van het concurrentievermogen en de technologische capaciteiten van de eigen industrie. In het buitenland komt het steeds vaker voor dat onderzoek" en ontwikkelingsprogramma's op het gebied van sleuteltechnologieën, die zowel voor het Ministerie van Defensie als voor de civiele sector van belang zijn, rechtstreeks door de overheid worden gefinancierd. In hoofdstuk 3 zal hierop nader worden ingegaan. De voornaamste sectoren voor op het Ministerie van Defensie gerichte industriële bedrijvigheid zijn de elektronische/optronische/elektrotechnische industrie en de metaalverwerkende industrie (scheepsbouw, auto-, vliegtuig- en machine-industrie). De snelle ontwikkeling op het gebied van kunststoffen brengt met zich mee dat ook grondstoffen en halffabrikaten van kunststof in toenemende mate in militair materieel worden toegepast. Bevordering «spin-off»-effecten Het onderscheid tussen op defensiedoeleinden en civiele doeleinden gericht wetenschappelijk onderzoek en technologie vervaagt. Een groeiend deel van de algemene technologische ontwikkeling kan voor beide doeleinden worden ingezet. Ontwikkelingen in het buitenland leren dat spin-off-effecten een belangrijke rol kunnen spelen bij de versterking van het concurrentievermogen op de internationale markt. Het benutten van spin-off-effecten binnen de industrie is uiteraard een eigen verant woordelijkheid van de betrokken bedrijven. Er dient naar te worden gestreefd de kennis die voortkomt uit het defensie-onderzoek, zoveel mogelijk ten goede te laten komen aan civiele activiteiten in de Nederlandse marktsector en onderzoekinstellingen en instituten. De Ministeries van
Tweede Kamer, vergaderjaar 1985-1986, 19404, nrs. 1-2
10
Defensie en van Economische Zaken zullen gemeenschappelijk nagaan hoe - met inachtneming van de specifieke eisen voor defensieonderzoek deze verbreiding van kennis kan w o r d e n uitgevoerd. Met name zal aandacht moeten worden besteed aan een verantwoorde overdracht van de kennis opgedaan bij de Hoofdgroep Defensie Onderzoek-TNO. Het begrip «spin-off» werd overigens tot voor kort alleen uitgelegd als het mede benutten van op defensie-gebied ontwikkelde technologie voor civiele doeleinden. De snelle technologische ontwikkeling die zich op civiel gebied voordoet in de laatste jaren, leidt er toe dat in toenemende mate ook zal moeten worden nagegaan welke mogelijkheden zich voordoen in de civiele technologische ontwikkeling voor toepassing op defensiegebied. In die zin zal er in de komende jaren een steeds grotere wisselwerking optreden tussen beide gebieden van technologieontwikkeling. Internationale samenwerkingsprojecten Nederland is op verschillende manieren betrokken bij internationale samenwerking op het gebied van defensie-technologieontwikkeling. Zo nam de Amerikaanse minister van Defensie in 1982 een initiatief dat was gericht op een zo goed mogelijke benutting van nieuwe technologieën (emerging technologies, ET) door de krijgsmachten van de Navo-landen. De lEPG-landen hebben benadrukt dat de keuze van nieuwe technologieën voor toepassing in wapensystemen niet aan de Amerikanen alleen mag w o r d e n overgelaten. De IEPG heeft daarom een inventarisatie van projecten gemaakt die zich lenen voor transatlantische technologische samenwerking. Daartoe behoren autonome 155 m m eindgeleidemunitie, anti-tank geleide wapens, munitie tegen vliegvelden en w a a r n e m i n g / d o e l opsporing met op afstand bestuurde systemen. In een aantal van deze projecten is Nederland geïnteresseerd vanuit de bestaande militaire behoeften en/of de industriële mogelijkheden. Transatlantische samenwerking is slechts een deel van de internationale samenwerking met betrekking tot defensietechnologie. In de IEPG zijn substantiële vorderingen op dit gebied gemaakt. Medio 1 985 wezen de ministers van Defensie van de lEPG-landen vijf gebieden aan waarop de technologische samenwerking binnenkort zou kunnen b e g i n n e n ; de ministers kwamen in beginsel overeen voor projecten op deze terreinen geld ter beschikking te stellen. Deze technologische samenwerkingsprojecten (Coöperative Technology Projects, CTP's) betreffen: (a) micro-elektronica op basis van de gallium-arsenide technologie; (b) zeer sterke lichtgewicht materialen; (c) composiet materialen, onder andere voor pantserbescherming; (d) beeldverwerking; (e) conventionele munitie. Afspraken tussen samenwerkende landen worden vastgelegd in een m e m o r a n d u m of understanding. Elk land is binnen de gemaakte afspraken verantwoordelijk voor de uitvoering van zijn eigen deel. Nederland is direct betrokken bij CTP's in de onder b, c en d genoemde gebieden. Voor deze betrokkenheid is het belangrijk dat het bedrijfsleven zich bereid heeft verklaard daarin deel te nemen. In totaal zijn in de IEPG thans circa 25 CTP's in voorbereiding. Van nog niet genoemde gebieden is Nederland geïnteresseerd in: (f) dataverwerking, geavanceerde radarsystemen; (g) informatieverwerking voor sensor systemen; (h) voortdrijvende ladingen (kruit) met lage kwetsbaarheid voor omgevingsinvloeden zoals schokken, hitte en dergelijke.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1 9 8 5 - 1 9 8 6 , 19 4 0 4 , nrs. 1-2
l l
Ook voor de ruimtevaart zijn mogelijkheden aanwezig voor internationale s a m e n w e r k i n g . Tot dusver zijn de gezamenlijke Europese ruimtevaart-activiteiten uitsluitend civiel van karakter geweest. Landen als de Bondsrepubliek Duitsland, Groot-Brittannië en Frankrijk besteden veel aandacht aan militaire ruimtevaart. Ruimte-activiteiten kunnen van groot belang zijn voor wapenbeheersingsdoeleinden (waarneming, verificatie) en voor c o m m u n i c a t i e . Europese samenwerking op dit gebied is onontbeerlijk. Voor Nederland, dat beschikt over een niet te verwaarlozen industriële ervaring op het gebied van de ruimtevaarttechnologie, kan het van belang zijn bij dergelijke ontwikkelingen betrokken te zijn. Ook de Nederlandse krijgsmacht zal in de t o e k o m s t gebruik gaan maken van systemen in de ruimte voor c o m m u n i c a t i e , w a a r n e m i n g en navigatie.
3.
BELEIDSINSTRUMENTEN
Inleiding Nederland besteedt in vergelijking met andere landen weinig geld aan onderzoek en ontwikkeling voor defensie. Uitgedrukt als percentage van de totale defensie-uitgaven besteedt Nederland circa 1 % aan onderzoek en ontwikkeling. In landen als de Verenigde Staten, het Verenigd Koninkrijk en Frankrijk beloopt dit percentage meer dan 10%. In Zweden, de Bondsrepubliek Duitsland, Australië, Noorwegen en Italië w o r d t in relatieve zin meer aan onderzoek en ontwikkeling besteed. In bijlage 3 is als illustratie een diagram (ontleend aan het jaarboek 1985 van het S t o c k h o l m International Peace Research Institute) o p g e n o m e n . Instrumenten en financiering De bestaande mogelijkheden voor met name technologie- en materieelontwikkeling op civiel gebied zullen optimaal worden gebruikt. Voorts zullen het beleid voor wetenschappelijk onderzoek en het defensie-technologiebeleid maximaal op elkaar w o r d e n afgestemd. De behoefte van de krijgsmacht, onder meer v e r w o o r d in het lange-termijnplan voor w e t e n schappelijk onderzoek en het defensie-technolcgie-concept, zal daarbij als leidraad dienen. Daartoe is het nodig dat een proces tot realisatie van samenwerking tussen industrie, overheid (voornamelijk Defensie) en onderzoekinstellingen in gang w o r d t gezet. Bij het uitvoeren van het defensie-technologiebeleid staan naast defensie-instrumenten ook instrumenten ter beschikking die (mede) door andere departementen w o r d e n beheerd. Van welk instrument in een gegeven situatie gebruik zal w o r d e n gemaakt hangt sterk af van de fase waarin een bepaalde defensie-technologie-ontwikkeling zich bevindt. Zo dient er sprake te zijn van een aanmerkelijke risicodragende deelname van de betrokken industrie indien het gaat o m een fase van technologieontwikkeling die betrekkelijk vergevorderd is. Is er daarentegen sprake van de allereerste stadia van technologie-ontwikkeling waaraan nog grote risico's zijn verbonden, dan kan er in bijzondere gevallen aanleiding zijn dit volledig door het Ministerie van Defensie te laten financieren. Het defensie-technologiebeleid kent het volgende beleidsinstrumentarium: - het wetenschappelijk onderzoek op defensie g e b i e d ; - de bestaande Codema regeling; - uitbreiding van de Codema-regeling met defensie-technologie-projecten; - rechtstreekse defensie-financiering van defensie-technologie-ontwik keling; - het instrumentarium van het Ministerie van Economische Zaken voor technologische v e r n i e u w i n g ;
Tweede Kamer, vergaderjaar 1 9 8 5 - 1 9 8 6 , 1 9 4 0 4 , nrs. 1-2
12
- de mogelijke financiële bijdrage van instellingen van wetenschappelijk onderzoek. Het wetenschappelijk onderzoek op defensie-gebied Het Ministerie van Defensie besteedt jaarlijks ruim f 100 min. aan wetenschappelijk onderzoek op defensie-gebied. Dit onderzoek wordt grotendeels verricht in instituten die deel uitmaken van de Hoofdgroep Defensie Onderzoek van TNO, het Nationaal Lucht- en Ruimtevaart Laboratorium, het Maritiem Research Instituut Nederland en het Medisch Biologisch Laboratorium-TNO. Het overgrote deel van het wetenschappelijk onderzoek heeft een ondersteunende functie voor de taakuitoefening van de krijgsmachtdelen. Zo wordt onder meer wetenschappelijke ondersteuning geleverd op het gebied van operationele evaluaties en behoeften, verwerving, gebruik en instandhouding van materieel en mens-machine relaties. In het kader van het defensie-technologiebeleid verdient dat deel van het wetenschappelijk defensie-onderzoek dat zich richt op technologieen materieelontwikkeling extra aandacht. De werkprogramma's voor de laboratoria en instituten zullen hier zo goed mogelijk op moeten aansluiten. De resultaten van het wetenschappelijk onderzoek dat in opdracht van het Ministerie van Defensie wordt uitgevoerd, worden (voor zover mogelijk uit een oogpunt van classificatie) meer toegankelijk gemaakt voor daarvoor in aanmerking komende Nederlandse ondernemingen en onderzoekinstellingen. Zowel voor het vanuit het Ministerie van Defensie beïnvloeden van de werkprogramma's als voor het toegankelijk maken van onderzoekresultaten voor Nederlandse ondernemingen is een veelvuldig overleg tussen het Ministerie van Defensie en de Hoofdgroep Defensie Onderzoek van TNO vereist. Met deze taak is de onlangs ingestelde Directie Wetenschappelijk Onderzoek en Ontwikkeling bij het Ministerie van Defensie belast. Ten slotte zal nader worden bezien of instellingen voor toegepast en fundamenteel wetenschappelijk onderzoek voor het Ministerie van Defensie relevant onderzoek kunnen verrichten, en zo ja welk onderzoek daarvoor in aanmerking komt. Om de coördinatie tussen de Hoofdgroep Defensie Onderzoek van TNO en het Ministerie van Defensie te versterken is besloten dat de materieel-directeuren zitting nemen in de Raad voor Defensie-onderzoek. Tevens is besloten dat het plaatsvervangend voorzitterschap voor de Raad voor Defensie-onderzoek wordt bekleed door de Directeur Wetenschappelijk Onderzoek en Ontwikkeling van het Ministerie van Defensie. Een en ander zal worden ingepast in de TN0structuur conform de TNO-wet, zoals deze binnenkort in werking zal treden. De Codema-regeling Ter bevordering van de ontwikkeling van defensiesystemen door de Nederlandse industrie bestaat de Commissie Ontwikkeling Defensie Materieel (Codema). De Commissie heeft tot taak het selecteren en medefinancieren van onderzoek- en ontwikkelingsprojecten op het gebied van defensie-materieel. Voorwaarde daarbij is dat dergelijke projecten worden uitgevoerd door het Nederlandse bedrijfsleven. In de Commissie hebben vertegenwoordigers van de Ministeries van Defensie, van Economische Zaken, van Buitenlandse Zaken en van Financiën zitting. De Directeur Generaal Materieel van het Ministerie van Defensie is voorzitter van de Codema. Financiering van opdrachten geschiedt in principe met de volgende verdeelsleutel: eenderde ten laste van het Ministerie van Defensie, eenderde ten laste van het Ministerie van Economische Zaken en eenderde ten laste van de industrie.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1985-1986, 19404, nrs. 1-2
13
Vanaf 1976 tot begin 1985 werden in het kader van de Codema-regeling 11 project-voorstellen in de marine-sfeer en een gelijk aantal voor landmachtmaterieel gehonoreerd. Vanuit Codema werd over die periode in totaal f 9 8 min. bijgedragen. In bijlage 4 is een overzicht opgenomen van deze Codema-projecten. De bijdrage van het Ministerie van Economische Zaken aan Codemaprojecten wordt gefinancierd uit het artikel Ontwikkelingskredieten. Dit betekent dat bij commercieel succes het door de overheid verstrekte bedrag wordt terugbetaald via een speciale regeling. Onlangs heeft het Ministerie van Defensie de jaarlijks voor Codema beschikbare middelen verhoogd van f 8 min. tot f 10 min. Het Ministerie van Economische Zaken hanteert dezelfde bovengrens van f 10 min. voor zijn aandeel in de Codema-regeling. Dit betekent dat thans jaarlijks f 3 0 min. beschikbaar is voor het ontwikkelen van defensie-materieel. Met het Ministerie van Economische Zaken wordt een verbetering van de werkwijze van Codema voorbereid met als doel de behandelingsprocedure van projectvoorstellen vanaf het moment van indienen tot en met het sluiten van een contract beter te stroomlijnen en daardoor te versnellen. Uitbreiding van de Codema-regeling De taak van Codema is aangepast om in dit forum ook defensie-technologieprojecten te behandelen De ontwikkeling van defensie-technologie kan in het aanvangsstadium extra worden bevorderd indien ook de nodige financiële impulsen worden gegeven. Voor het stimuleren van defensietechnologieprojecten wordt, zoals reeds vermeld in de nota «Defensie en de Nederlandse Industrie», door het Ministerie van Defensie met ingang van 1986 een bedrag van f 5 min. gereserveerd. In de jaren daarna kan dit bedrag tot f 10 min. worden verhoogd. Defensie-technologieprojecten zullen worden behandeld door de Codema. Evenals bij de Codema-regeling voor materieelontwikkelingsprojecten het geval is, zal het Ministerie van Economische Zaken in deze technologie-projecten participeren. Op deze wijze wordt vanuit het Ministerie van Economische Zaken vorm gegeven aan het aandachtsgebiedenbeleid; reden waarom ook de beschikbaar te stellen middelen ten laste van de fondsen ten behoeve van het aandachtsgebiedenbeleid worden opgebracht. Naast de f 3 0 min. voor het ontwikkelen van defensie-materieel zal dus minimaal f 1 5 min. op jaarbasis voor defensie-technologieprojecten beschikbaar zijn. Dit bedrag zou kunnen groeien tot maximaal f 3 0 min. Rechtstreekse defensie-financiering van defensie-technologie Naast de andere beleidsinstrumenten bestaat de behoefte in voorkomende gevallen te kunnen beschikken over mogelijkheden om op basis van rechtstreekse defensie-financiering bij de industrie en/of onderzoekinstellingen opdrachten te plaatsen voor het ontwikkelen van voor het Ministerie van Defensie belangrijke technologieën. Die noodzaak kan ontstaan indien het Ministerie van Defensie een specifieke behoefte heeft om een bepaalde technologie-ontwikkeling te laten onderzoeken zonder dat hiervoor vanuit de industrie bereidheid tot financiële deelname bestaat. Een andere reden kan zijn dat het in internationaal verband noodzakelijk blijkt dat opdrachten door de overheid worden verstrekt. Zo kan het voorkomen dat andere overheden normaal zo'n procedure toepassen en Nederlandse deelname slechts mogelijk is als op dezelfde wijze te werk wordt gegaan. Er dient in alle gevallen een nadrukkelijk defensiebelang in het geding te zijn. Bij het toepassen van dit instrument zullen de gebruikelijke commerciële procedures van toepassing zijn zoals het stellen van concurrentie, het afsluiten van adequate contracten en het zorgvuldig formuleren van de onderzoeksopdracht. Voor wat betreft de financiering geldt dat de
Tweede Kamer, vergaderjaar 1985-1986, 19 404, nrs. 1-2
14
benodigde fondsen binnen de totale kosten van het betreffende project planmatig zullen w o r d e n verwerkt en zodoende niet tot extra beslaglegging zullen leiden. De uitkomsten van zo'n ontwikkelingsopdracht w o r d e n het eigendom van het Ministerie van Defensie. Van belang is nog dat het hier niet gaat o m een c o m p l e t e ontwikkeling tot een bruikbaar produkt maar o m een deelopdracht in het voortraject van een project, gericht op onderzoek of een specifieke technologie. Voor het betrokken bedrijf en/of onderzoekinstelling houdt dit in dat geen zekerheid bestaat omtrent het eventueel krijgen van vervolgopdrachten. Indien dat wel het geval is dienen reeds door het Ministerie van Defensie betaalde ontwikkelingskosten bij het verlenen van opdrachten in aanmerking te worden g e n o m e n bij de prijsstelling. W e l heeft het bedrijf uiteraard zich de kennis ook eigen kunnen maken en zal daar zijn voordeel mee kunnen doen. Bij de selectie van zowel in aanmerking komende o n d e r w e r p e n als van bedrijven/instellingen gelden uiteraard criteria die elders in deze nota staan v e r m e l d . Een van deze criteria zal zijn dat door het niet volledig financieren een onredelijke lastenverzwaring zou ontstaan ten opzichte van concurrerende o n d e r n e m i n g e n in het buitenland. Voorts zal het geheel aan mogelijkheden op het gebied van onderzoek en ontwikkeling van de in aanmerking k o m e n d e instellingen of bedrijven een belangrijke maatstaf zijn. Het instrumentarium van het Ministerie van Economische Zaken Naast de Codema-regeling waarvan de bijdrage van het Ministerie van Economische Zaken voor de uitbreiding naar de technologiefase zoals eerder is o p g e m e r k t w o r d t gefinancierd uit de middelen van het aandachtsgebiedenbeleid beschikt het Ministerie van Economische Zaken over twee andere stimuleringsinstrumenten die relevant zijn voor het Ministerie van Defensie. a. De regeling innovatieve overheidsaanschaffingen Deze is ingesteld ter bevordering van innovatie in het bedrijfsleven door middel van (toekomstige) overheidsaanschaffingen van produkten en diensten waarvoor nog ontwikkelingswerk moet geschieden. De door het Ministerie van Economische Zaken verleende subsidie w o r d t verstrekt aan de opdrachtgevende instantie ter ondersteuning van de p r o e f / d e m o n s t r a tie aanschaffing. In die gevallen waarin de betreffende onderneming in relatie tot de aanschaffingen specifieke ontwikkelingen pleegt, kan een ondersteuning in de ontwikkelingskosten w o r d e n gegeven. Deze regeling is ook van toepassing op de aanschaffingen van het Ministerie van Defensie, met uitzondering van de wapensystemen/deelsystemen die onder de Codema-regeling vallen. In de periode 1 9 8 0 - 1 9 8 5 is voor f 11,6 m i n . besteed aan defensie-materieelprojecten. b. De Innovatiegerichte Onderzoekprogramma's (lOP's) De innovatiegerichte onderzoekprogramma's van de Ministeries van Economische Zaken en van Onderwijs en W e t e n s c h a p p e n richten zich op het stimuleren van innovatiegericht onderzoek bij universiteiten, Techni sche Hogescholen en overige onderzoekinstellingen. Doelstelling van deze p r o g r a m m a ' s is het realiseren van een betere a f s t e m m i n g van toegepast wetenschappelijk onderzoek op de behoefte van de marktsector (voor een uitgebreide uiteenzetting zij verwezen naar het Beleidsoverzicht Technologie 1 9 8 5 - 1 9 8 6 ) . Het gaat hier o m onderzoekprogramma's die gericht zijn op vrij brede technologie ontwikkelingen waarvan sommige mogelijkerwijs raakvlakken hebben met defensie technologie Daarom voert het Ministerie van Defensie overleg met betrokken ministeries o m
Tweede Kamer, vergaderjaar 1 9 8 5 - 1 9 8 6 , 19 4 0 4 , nrs. 1-2
15
nauwer bij de onderzoekprogramma's te worden betrokken. Dit zou ook kunnen in de vorm van een financiële bijdrage, hetgeen overigens binnen de beschikbare budgettaire ruimte van het Ministerie van Defensie w o r d t opgevangen. S a m e n w e r k i n g Ministeries van Defensie en Wetenschapsbeleid (O&W) In het defensie-technologiebeleid is het onderzoek als eerste stap naar technologie- en materieelontwikkeling van groot belang. Dit vereist een goede coördinatie tussen de verschillende fasen voorafgaande aan de produktie van defensie-materieel. In dit kader is besloten na te gaan op welke wijze de Ministeries van Defensie en Onderwijs en W e t e n s c h a p p e n de relatie tussen wetenschappelijk onderzoek en defensie-technologiebeleid zo goed mogelijk kunnen invullen. Dit onderzoek zal een uitgangspunt vormen voor een nader vast te stellen structuur waarbij de verantwoordelijke departementen, en instellingen voor wetenschappelijk onderzoek betrokken zijn. Met erkenning van de eigen aard, het belang en de situatie van de onderzoekswereld en van het Ministerie van Defensie kan samenwerking w o r d e n ingevuld door interdepartementaal gefinancierde samenwerkings programma's op specifieke gebieden. Hierbij valt bij voorbeeld te denken aan waarneming vanuit de ruimte (remotesensing) en het v o o r k o m e n van explosies. Door deze samenwerking kan enerzijds vanuit de onderzoekwereld informatie worden aangedragen over verwachte ontwikkelingen die ten grondslag kunnen liggen aan het lange-termijnbehoefteplan, anderzijds kan het civiel onderzoek profiteren van in het militaire onderzoeksysteem aanwezige kennis en expertise. In dit kader kan een financiële bijdrage van instellingen voor wetenschappelijk onderzoek t o t de mogelijkheden behoren. De noodzaak van coördinatie De kern van het defensie-technologiebeleid is het tot stand brengen van samenhang tussen de materieelplannen, de potentiële mogelijkheden van wetenschappelijk onderzoek en ontwikkeling én het v e r m o g e n van het bedrijfsleven nieuwe technologieën toe te passen. Tussen de achtereenvolgende stadia van ontwikkeling van defensie-materieel, te w e t e n : onderzoek (fundamenteel en toegepast), technologie-ontwikkeling en materieelontwikkeling (produkt) is coördinatie vereist. Een belangrijk gegeven bij deze coördinatie is dat grenzen tussen onderzoek en ontwikkeling voor civiele toepassingen en voor defensietoepassingen vervagen. Enerzijs kunnen resultaten van onderzoek en ontwikkeling wat voor het Ministerie van Defensie is verricht een uitstraling hebben naar civiele toepassingen, maar anderzijds kan het Ministerie van Defensie zijn voordeel doen met resultaten van onderzoek en ontwikkeling in de civiele sector. Om tot een zo goed mogelijke benutting van de beschikbare onderzoekcapaciteit te komen is interdepartementale coördinatie noodzakelijk aangezien ook andere ministeries bij het technologisch onderzoek en ontwikkeling zijn betrokken. Coördinatie is ook noodzakelijk o m de informatie over de lange termijn onderzoekbehoefte en het defensie-technologieconcept over te brengen naar de daarvoor in aanmerking komende onderzoekinstellingen en industrie. In verband met het streven het aantal raden en commissies te beperken w o r d t niet overwogen een nieuw coördinatie-orgaan in het leven te roepen. Bestaande organen zullen daar waar nodig worden aangepast o m het defensie-technologiebeleid ook in organisatorische zin v o r m en inhoud te geven. Deze coördinatie w o r d t binnen de overheid gerealiseerd door:
Tweede Kamer, vergaderjaar 1 9 8 5 - 1 9 8 6 , 1 9 4 0 4 , nrs. 1-2
16
- De interdepartementale stuurgroep Defensie en de Nederlandse Industrie. In deze stuurgroep hebben thans zitting de Ministeries van Defensie, van Economische Zaken, van Buitenlandse Zaken, van Financiën en van Sociale Zaken. Het Ministerie van Onderwijs en Wetenschappen zal daaraan worden toegevoegd. Onder voorzitterschap van de Staatssecretaris Materieel van Defensie wordt het defensie-technologiebeleid interdepartementaal afgestemd. Deze afstemming houdt ook de afsterrv ming in van de overheid voor zaken betreffende de defensietechnologiebeleid naar ondermeer de Adviesraad Militaire Productie. Tevens dient er een goede coördinatie tussen de overheid en het bedrijfsleven plaats te vinden. Voor een dergelijke coördinatie is de adviesraad Militaire Productie het aangewezen forum. - De Adviesraad Militaire Productie heeft tot taak te adviseren over de coördinatie van industriële activiteiten op defensiegebied van overheid en bedrijfsleven. Ook de advisering over de coördinatie op het gebied van het ontwikkelen van defensie-technologie zal in dit forum worden ondergebracht. Dit wordt momenteel nader uitgewerkt in het kader van de algemene evaluatie over het functioneren van overheidsadviesorganen, waarbij taak en samenstelling van de Adviesraad Militaire Productie kritisch worden doorgelicht. Het betrekken van het defensie-technologiebeleid bij de taak van de Adviesraad Militaire Productie zal tot uiting moeten worden gebracht door deelname van de bij dit onderwerp betrokken vertegenwoordigers vanuit de overheid en het bedrijfsleven. Tevens is besloten dat de voorzitter van de Adviesraad Militaire Productie onafhankelijk moet zijn van zowel de overheid als de industrie en zal kunnen beschikken over een versterkt onder hem ressorterend secretariaat.
4. SAMENVATTING EN CONCLUSIES a. Tussen wetenschappelijk en toegepast-onderzoek, technologie-ontwikkeling en materieelontwikkeling bestaat een functioneel verband. Het beheersen van het gehele materieel maakt het voeren van een defensie-technologiebeleid noodzakelijk dat deze elementen omvat en integreert. b. De kern van het defensie-technologiebeleid is het tot stand brengen van een samenhang tussen: - operationele plannen om te voorzien in de militaire behoefte van de krijgsmacht; - potentiële mogelijkheden van wetenschappelijk onderzoek en technologie-ontwikkeling; - het vermogen van het bedrijfsleven nieuwe technologieën toe te passen bij de ontwikkeling en produktie van defensie-materieel. Voorkomen dient te worden dat ontwikkelingen in plannen, technologie en produktievermogen geïsoleerd plaatsvinden. De overheid heeft hierin een coördinerende rol te vervullen. Vroegtijdige uitwisseling van militaire, wetenschappelijke en industriële informatie is daarbij essentieel. c. Het ontwikkelen van defensie-technologie is gericht op een kwalitatie verbetering van het defensiematerieel en op het bevorderen van internationale, met name Europese, samenwerking. d. Internationale samenwerking op het gebied van technologie-ontwikkeling is essentieel. Voor de Europese materieelsamenwerking is de Independent European Programme Group (IEPG) het belangrijkste orgaan. In de IEPG krijgt gemeenschappelijke technologie ontwikkeling hoge prioriteit in de vorm van «Cooperative Technology Projects» (CTP's). Deze vormende basis van de toekomstige materieelsamenwerking. e. Het Ministerie van Defensie besteed jaarlijks ruim f 100 min. aan wetenschappelijk onderzoek, onder meer via de Hoofdgroep Defensie Onderzoek van TNO. Het deel van het onderzoek dat zich richt op
Tweede Kamer, vergaderjaar 1985-1986, 19404, nrs. 1-2
17
technologie- en materieelontwikkeling zal extra aandacht krijgen. De w e r k p r o g r a m m a ' s van de laboratoria zullen hierop zo goed mogelijk aansluiten. Resultaten van het onderzoek zullen voor zover mogelijk toegankelijk gemaakt w o r d e n voor het bedrijfsleven. Aandacht zal w o r d e n besteed aan c o m m u n i c a t i e met instellingen voor wetenschappelijk onderzoek. f. Met de Commissie Ontwikkeling Defensie Materieel (Codema) zijn goede ervaringen opgedaan. Het Ministerie van Defensie heeft de jaarlijks voor Codema-projecten beschikbare middelen verhoogd tot f 10 min. Het Ministerie van Economische Zaken en het bedrijfsleven leveren in principe een gelijke bijdrage. Dit betekent dat thans jaarlijks f 3 0 min. beschikbaar komt voor het ontwikkelen van defensiematerieel. g. De werkingssfeer van de Codema zal worden uitgebreid, zodat ook technologie-ontwikkelingsprojecten kunnen w o r d e n gefinancierd. Dit is tevens van belang voor de realisering van de Nederlandse deelneming in de CTP's voor de IEPG. Voor het uitvoeren van technologie-projecten in het kader van de Codema-regeling is voor 1 9 8 6 een bedrag van f 5 min. gereserveerd. Een groei van dit bedrag in de komende jaren is voorzien. In het kader van de Codema-regeling levert het Ministerie van Economische Zaken en het bedrijfsleven eveneens een bijdrage aan technologieprojecten. h. Er w o r d t een regeling o n t w o r p e n die het mogelijk maakt in bijzondere omstandigheden te komen tot een rechtstreekse volledige financiering door het Ministerie van Defensie van defensie-technologieprojecten bij de industrie en/of onderzoekinstellingen. i. De regeling innovatie overheidsaanschaffingen van het Ministerie van Economische Zaken kan mede ingezet worden voor het defensie-technologiebeleid. j . De Ministeries van Defensie en van Onderwijs en Wetenschappen zullen onderzoek in hoeverre vormen van samenwerking gerealiseerd kunnen w o r d e n in de vorm van programma's op specifieke gebieden. Deze samenwerking is tevens van belang voor de c o m m u n i c a t i e met instellingen voor wetenschappelijk onderzoek. k. In de interdepartementale Stuurgroep Defensie en de Nederlandse Industrie zal het defensie-technologiebeleid w o r d e n gecoördineerd. De Adviesraad Militaire Productie draagt zorg voor de advisering ten aanzien van coördinatie van het technologiebeleid tussen overheid en bedrijfsleven. Taak en samenstelling van zowel de stuurgroep als de adviesraad zullen w o r d e n aangepast.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1 9 8 5 - 1 9 8 6 , 19 4 0 4 , nrs. 1-2
18
BIJLAGE 1, behorende bij Nota Defensie Technologie BEGRIPPEN 1. Technologie. Van de vele definities van het begrip technologie luiden twee gangbare als volgt: 1.1. Onder technologie wordt verstaan het geheel van praktische kennis en deskundigheid, steunend op de kennis van natuurwetenschappen, dat nodig is om via technische processen te voorzien in de menselijke behoefte aan goederen en diensten. 1.2. Technologie is de verzamelnaam voor alle ideëen, methoden en voorwerpen voor gebruik in produkten, inclusief planning en uitvoering van simulaties, demonstratiemodellen en processen. De laatste definitie is geaccepteerd in lEPG-verband en wordt in deze nota als uitgangspunt gehanteerd. 2. Fundamenteel onderzoek. Hieronder wordt verstaan het verrichten van theoretisch en/of experimenteel wetenschappelijk werk ter verkrijging van nieuwe kennis omtrent het wezen van verschijnselen en waarneembare feiten. Verreweg het grootste gedeelte van het fundamenteel onderzoek wordt verricht door Universiteiten, Technische Hogescholen en instituten voor fundamenteel onderzoek. TNO, met inbegrip van de Hoofdgroep Defensie Onderzoek van TNO, verricht dit type onderzoek alleen indien de desbetreffende kennis niet beschikbaar is in het wetenschappelijk circuit of denkbare toepassingen van groot potentieel belang zijn en de kwaliteit van de onderzoekers in het betrokken gebied hoog is. 3. Toegepast onderzoek. Hieronder wordt verstaan het verrichten van experimenteel wetenschappelijk werk gericht op het realiseren van specifieke behoeften of doelstellingen. Het onderzoek dat ten behoeve van het Ministerie van Defensie wordt uitgevoerd, onder meer bij de Hoofdgroep Defensie Onderzoek van TNO, is hoofdzakelijk toegepast onderzoek. Daarbij wordt gebruik gemaakt van de resultaten van het elders uitgevoerd fundamenteel onderzoek. Slechts in beperkte mate is het defensie-onderzoek van fundamentele aard. 4. Technologie-ontwikkeling. Dit is ontwikkeling, gebaseerd op bestaande kennis, die ten doel heeft nieuwe materialen, produkten en methoden voort te brengen. Technologie-ontwikkeling wordt in hoofdzaak uitgevoerd door de industrie. In sommige gevallen is het noodzakelijk dat ook Defensie-laboratoria zich met technologie-ontwikkelingen bezig houden, bij voorbeeld ter beproeving en verificatie van theoretische en/of experimentele resultaten. 5. Materieel-ontwikkeling. Dit is ontwikkeling, gebaseerd op bestaande kennis en technologische kunde, die ten doel heeft nieuwe (wapen)systemen of delen daarvan te ontwikkelen. Voor zover het marktgerichte materieel ontwikkeling betreft, vindt dit uitsluitend plaats bij de industrie. Indien het gaat om relatief eenvoudig materieel en zeer kleine series kan het om redenen van tijd en kosten voordeliger zijn zulke ontwikkelingen bij laboratoria te laten uitvoeren.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1985 1986, 19 404, nrs. 1-2
19
B I J L A G E 2 , b e h o r e n d e bij N o t a D e f e n s i e T e c h n o l o g i e O N D E R Z O E K BIJ DE L A B O R A T O R I A Het defensie-onderzoek w o r d t in hoofdzaak verricht in de drie laboratoria behorende tot de H o o f d g r o e p Defensie Onderzoek van TNO (HDO): het Fysisch en Elektronisch Laboratorium (FEL); het Instituut voor Zintuig Fysiologie (IZF); het Prins Maurits Laboratorium (PML). De werkgebieden van deze laboratoria zullen nu in enig detail w o r d e n toegelicht. 1. Het Fysisch en Elektronisch
Laboratorium
Dit laboratorium is ontstaan door integratie van het Physisch Laboratorium TNO en het Laboratorium Elektronische Ontwikkelingen voor de Krijgsmacht TNO (1 december 1984). Binnen het FEL is een aantal aandachtsgebieden te o n d e r k e n n e n : - Operationele Research (OR) De OR-divisie is actief op een groot aantal terreinen, zich uitstrekkend van «management decision-support-systems» t o t onderzoek op het gebied van specifieke w a p e n s y s t e m e n . Belangrijke aspecten hierbij zijn simulaties en «wargame» activiteiten. Tevens w o r d t werk verricht op het gebied van beleidsondersteuning en (financiële) analyse. Informatie-technologie Informatiesystemen w o r d e n steeds ingewikkelder. Dit veroorzaakt steeds langere ontwikkelingstijden, grotere ontwerprisico's en problemen bij de invoering en instandhouding. Militaire systemen behoren duidelijk tot de categorie van de complexe informatiesystemen. Allerwege w o r d t gezocht naar en ook gewerkt aan methodes en gereedschappen w a a r m e e het analyseren, o n t w e r p e n , implementeren, testen en o n d e r h o u d e n van deze systemen kan w o r d e n vergemakkelijkt Zo ontstaat een verscheidenheid aan meer of minder geslaagde niet op elkaar afgestemde m e t h o d e n en hulpmiddelen voor specifieke toepassin gen. Dit heeft het laboratorium dat zelf aan de ontwikkeling van complexe systemen werkt, ertoe gebracht de ontwikkeling van een set op elkaar afgestemde hulpmiddelen ter hand te nemen en daarbij zoveel mogelijk gebruik te maken van wat op de markt beschikbaar is of zal k o m e n . - Propagatie-eigenschappen van de media Een deel van het p r o g r a m m a w o r d t ingenomen door onderzoek aan de propagatie eigenschappen van het m e d i u m en de stralings- en reflectieeigenschappen van doelen en achtergronden. Dit onderzoek is essentieel o m een inzicht te krijgen in de gebruiksmogelijkheden en de prestaties van sensoren onder verschillende (geografische, klimatologische, atmosferische, etc.) o m s t a n d i g h e d e n . Het gaat daarbij niet alleen o m bestaande sensorsystemen. Resultaten van dit onderzoek zijn vooral van groot gewicht om een schatting te kunnen maken van de effectiviteit van nieuwe toepassingen in de sensortechnologie. - Radar Radar is en blijft een van de belangrijkste middelen voor doelopsporing en wapengeleiding. Zowel het LEOK als het Physisch Laboratorium waren actief op het gebied van radaronderzoek. Industriële ontwikkelingen zijn in het verleden in belangrijke mate bevorderd door de resultaten van dit onderzoek.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1985 1986, 1 9 4 0 4 , nrs. 1-2
20
Het radaronderzoek van het FEL zal zich vooral concentreren op radarsystemen, die gebruik maken van actieve «phased arrays». Op onderdelen (antenne, signaalverwerking, dataverwerking, antennebesturing) w o r d t reeds onderzoek uitgevoerd. Dit zal verder op elkaar w o r d e n afgestemd.
- Elektro-optische sensoren In het arsenaal van waarnemingsmiddelen nemen de elektro-optische sensoren een steeds belangrijker plaats in in toepassingen waar waarnemingsafstanden beperkt kunnen zijn. Het laboratorium «erft» een lange ervaring op dit gebied. Op het gebied van de infrarood w a a r n e m i n g is de laatste jaren vooral aandacht besteed aan onderzoek inzake doelen en achtergronden. Het onderzoek aan waarnemingssystemen zal tevens aandacht krijgen, met name de toepassing van ontwikkelingen in de detectortechnologie (focal plane array) en onderzoek op het gebied van signaalverwerking en beeldverwerking voor E-O sensoren.
Telecommunicatie Na een periode van betrekkelijke «rust» is sedert enige jaren op het gebied van de (tele)communicatie een duidelijke opleving te constateren en komt ook lijn in het p r o g r a m m a . De ruggegraat van het programma w o r d t g e v o r m d door de behoefte van de Koninklijke landmacht. Hoofdlijnen in het programma w o r d e n gevormd door d a t a c o m m u n i c a t i e , gedecentraliseerde verbindingsnetwerken en spread spectrum techniek. - Elektronische oorlogvoering (EOV) EOV omvat een breed spectrum. Het FEL kan daaruit slechts enkele gebieden met enige diepgang in zijn werkpakket opnemen. Waar mogelijk w o r d t met andere landen samengewerkt, doch het gevoelige karakter van dit o n d e r w e r p beperkt deze mogelijkheden.
Sonar Ervan uitgaande dat onderzeebootbestrijding een der belangrijkste opdrachten is van de Koninklijke marine, v o r m t onderwatersensortechnologie en systemen een van de aandachtsgebieden in het programma dat het FEL voor de marine uitvoert. De aandacht moet gericht blijven op het verkrijgen van kennis van en ervaring met de nieuwste technologie voor sonartoepassingen. Het gaat daarbij om sonars die gebruik maken van een gesleept array.
- Command and Control Er valt een groeiende behoefte, vooral van de Koninklijke landmacht en de Koninklijke luchtmacht, aan ondersteuning op het gebied van « c o m m a n d and control» waar te nemen. De veelheid en veelsoortigheid aan informatie waar c o m m a n d o en gevechtsleiding mee w o r d e n g e c o n f r o n t e e r d , de ontwikkeling in de moderne sensor- en wapensystemen waardoor de «invloedssfeer» w o r d t vergroot, maken automatisering van de informatieverwerking en assistentie bij de besluitvorming o m t r e n t de te nemen acties op grond van het uit de informatie verkregen beeld, noodzakelijk. Een specifiek probleem is de koppeling van de nationale systemen aan die van de bondgenoten. Het laboratorium beschikt over de bij het brede terrein van c o m m a n d and control betrokken disciplines. Op de lange termijn zou de invoering van expert systems met name in dit gebied t o t de mogelijkheden kunnen gaan behoren. In het w e r k p r o g r a m m a is een bescheiden begin gemaakt orn hiermee v e r t r o u w d te geraken. Hierbij w o r d t samengewerkt met het IZF.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1 9 8 5 - 1 9 8 6 , 19 4 0 4 , nrs. 1-2
21
- Training en Simu/atoren Een ander gebied waar expert systems in de toekomst toepassing zouden kunnen vinden is training. Het LEOK heeft in het verleden voor de Koninklijke marine en de Koninklijke landmacht trainers ontwikkeld en deze zelf of met anderen vervaardigd. In het w e r k p r o g r a m m a van het FEL zijn ook projecten op dit gebied o p g e n o m e n . Trainers vereisen een specifieke deskundigheid. Om die in stand te kunnen houden en te vernieuwen is eigen onderzoek en zijn experimentele faciliteiten nodig. 2. Het Instituut
voor Zintuig
Fysiologie
(IZF) TNO
Bij het onderzoek van het IZF ligt, veel meer dan bij de andere HDOlaboratoria, het accent op de menselijke factor. Immers, bij militaire krachtmetingen w o r d t het uiterste gevraagd, niet alleen van materieel, doch ook van personeel. Inzicht in de mogelijkheden en onmogelijkheden van de menselijke taakvervulling, verkregen volgens natuurwetenschappelijke m e t h o d e n , is daarbij van minstens hetzelfde belang als die in de sfeer van de materiële voorzieningen. Dit geldt in het bijzonder voor het raakvlak van de m e n s - m a c h i n e relatie. Bij het IZF kunnen de volgende werkgebieden onderscheiden w o r d e n : Visuologie Dit onderwerp is met name van belang omdat dit ook de visuele informatiestroom van de mens omvat. Naast zaken als camouflage, visuele ergonomie speelt bij voorbeeld ook de visuele verwerking van warmtebeelden een rol. Audiologie Het onderzoek op dit gebied omvat sectoren als gehoorbescherming en geluidshinder, detectie en discriminatie van geluiden, spraakonderzoek en evenwichtsonderzoek. Hieronder kan ook gedacht w o r d e n aan zaken als spraak-interface met computers (in het kader van ESPRIT). - Cognitieve Psychologie Dit gebied omvat werkzaamheden ten aanzien van cognitieve vaardigheden en complexe informatiesystemen. Bij dit laatste kan aan de «expertsystemen» gedacht w o r d e n . - Technische Menskunde Het onderzoek in dit gebied richt zich op zaken als werkplekken, apparatuur etc. Als voorbeelden kunnen genoemd worden het inrichten van scheepsbruggen, onderzoek naar optimale verlichting, het samenstellen van ergonomische normen. Verkeersgedrag De analyse van rijtaken, onderzoek naar bestuurbaarheid van (militaire) voertuigen en ongevalsanalyses zijn enige van de werkzaamheden in dit gebied. In dit werkgebied worden tevens werkzaamheden verricht op het terrein van de verkeersveiligheid (voor het Ministerie van Verkeer en Waterstaat). Thermofysiologie De invloed van kleding op het fysieke prestatieniveau van de mens in een breed scala van omgevingsomstandigheden, is één van de belangrijkste onderzoektaken in dit gebied. Er is vanuit deze optiek dan ook in belangrijke mate bijgedragen aan de nieuwe persoonlijke standaarduitrusting (PSU-80). Verrichtingspsychologie Psychologische fitheid, stress, vermoeidheid, slaap, maar ook «energetische» factoren ( w a r m t e , koude, voeding) spelen een rol in het vermogen
Tweede Kamer, vergaderjaar 1 9 8 5 - 1 9 8 6 , 1 9 4 0 4 , nrs. 1-2
22
bepaalde taken te verrichten. Een en ander systematisch onderzoeken, en mogelijke normen en t e s t m e t h o d i e k e n vaststellen behoort t o t de werkzaamheden in dit gebied. Een goede gegevensuitwisseling tussen al deze werkgebieden binnen het instituut is uiteraard van eminent belang. 3. Prins Mau rits
Laboratorium
- Chemisch onderzoek Het accent van het chemisch onderzoek zal in de k o m e n d e periode ook weer liggen op de bescherming van de militair tegen c h e m i s c h e o o r l o g voering. Daarnaast fungeert het laboratorium als bedrijfslaboratorium van de krijgsmacht op chemisch g e b i e d . Verwacht w o r d t dat deze functie in de komende jaren nog zal t o e n e m e n door de verdergaande confrontatie van de krijgsmacht met milieu- en arbeidsomstandigheden. De toepassing van simulatiemodellen voor chemische aanvallen, teneinde de effectiviteit van de tegenmaatregelen te beoordelen, zal toenemen. Op het gebied van de alarmering en detectie zal de aandacht verschuiven van de huidige in ontwikkeling zijnde apparatuur naar nieuwe ontwikkelingen op het gebied van chemische en biochemische microsensoren. De werkzaamheden in het h o o f d o n d e r w e r p bescherming zijn sterk verbonden met de aanschaffingsplannen van de krijgsmacht. In het bijzonder w o r d t de vervanging van de persoonlijke uitrusting g e n o e m d , waarbij het vervangen van het gasmasker voorop staat. Aan het onderwerp besmettingsbeheersing zal meer aandacht gegeven m o e t e n w o r d e n . De samenwerking met de industrie in verband met deze en andere aspecten van collectieve en individuele bescherming zal verder toenemen. Het onderzoek over medische tegenmaatregelen bij chemische oorlogvoering zal zich meer richten op de profylaxe, d.i. de medicatieve preventieve bescherming. De samenwerking met het MBL-TNO blijft hierbij essentieel. - Technologisch onderzoek In het werkgebied Ballistiek en Rakettechniek is in de sector V o o r t s t u w i n g een vervolg-voorstel gedaan voor onderzoek van de turbulente verbranding in een vaste-brandstof ram-jet raketmotor. Eindballistiek en ballistische bescherming krijgen meer belangstelling van de kant van het Nederlandse bedrijfsleven. Computersimulaties met de zgn, ballistische codes zullen ir. de t o e k o m s t nog meer nodig w o r d e n ter aanvulling en in de plaats k o m e n d van kostbare experimenten. In het werkgebied M u n i t i e f u n c t i o n e r i n g en Explosieve Stoffen is met succes gewerkt aan het moderniseren van de faciliteiten voor de vervaardiging van niet-gevoelige soorten kruit en springstoffen. Fundamenteel werk is nodig o m de juiste karakteriseringsmethoden te vinden van de nieuwe energetische materialen. In het werkgebied Explosieveiligheid treedt een zekere stabilisatie op na een periode van v e r m i n d e r d e belangstelling van de kant van de overheid. De ontwikkeling van analysemethoden (rekenen en experiment) voor de bepaling van de responsie van beton- en staalconstructies op schokgolf" en scherfinslag w o r d t krachtig voortgezet. Tenslotte w o r d t aandacht besteed aan een voor TNO nieuw onderwerp, hoge energie pulsfysica. 4. Elders verricht
onderzoek
Voor de gebieden, waarop in de HDO laboratoria geen of onvoldoende expertise aanwezig is, w o r d t het onderzoek verricht bij andere TNO-instituten en in enkele gevallen bij instituten buiten TNO (zoals bij M A R I N en NLR). Het Ministerie van Defensie brengt trouwens zelf ook direct een
Tweede Kamer, vergaderjaar 1 9 8 5 - 1 9 8 6 , 19 4 0 4 , nrs. 1-2
23
aantal onderzoekprojecten bij deze laboratoria onder, zeker wanneer het gaat o m onderwerpen waarvoor het NLR en het M A R I N over specifieke kennis beschikken. Van groot belang is voorts het door het MBL-TNO verrichte medisch-biologisch onderzoek. Het overige onderzoek betreft de volgende expertises: - specifiek akoestisch en optisch onderzoek; - voedingsonderzoek; - mechanische constructies; - metalen en niet-metallische materialen; - maritiem onderzoek; - voertuigkundig onderzoek. Het gaat hier o m projectgebonden onderzoek. Een geplande uitbreiding hiervan komt ten goede aan extra aandacht voor onderzoek betreffende de ontwikkeling van vaartuigen en nieuwe materialen. Hoewel dit werk dus niet binnen de HDO w o r d t uitgevoerd, w o r d t het wel tezamen met de krijgsmacht vanuit de HDO gestuurd. Hiertoe zijn contactcommissies in het leven geroepen, die advies uitbrengen aan de Programma-adviesraad over de DWP's van de instituten.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1 9 8 5 - 1 9 8 6 , 19 4 0 4 , nrs. 1-2
24
BIJLAGE 3. Behorende bij de Nota Defensie Technologie
Turkije
Denemarken
België
Oostenrijk
Griekenkind
Spanje
Nieuw-Zeeland
Finland
Nederland
Japan
Italië Q) H--
O u N
u
0) •J
Canada
-
Zwitserland
E 2 o o
& 2 e > E E « > £ o'3
Noorwegen
CJ
s.
Australië
Duitsland
India
Zweden
Frankrijk
Verenigde Staten
Verenigd Koninkri|k
i
r
i
r
~\
1
1
r
co
Tweede Kamer, vergaderjaar 1985-1986, 19 404, nrs. 1-2
25
BIJLAGE 4. Behorende bij Nota Defensie Technologie Overzicht Codema projecten I. Projecten van de Koninklijke marine Projectnaam 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8. 9. 10. 11.
Bedrag
Proeftank onderzeeboten ASSM (Anti Surface Snip Missile) Verstelbare schroef VOTOPV1AS (Voortstuwing Toekomstiye Marineschepen) SEM-30 (Vóór-onderzoek GOALKEEPER) GOALKEEPER APDS-munitie ten behoeve van GOALKEEPER PHS-36 Sonar IRSCAN (Infra-red Scanning) T O E K A N (Phased array antennasystem) SLMS (Seasparrow Light-weight Missile System)
Totaal
1 438 728 3 536 4 775 3 648 25 857 5 991
000 000 000 000 000 000 000
4 533 000 4 714 000 6 076 000 1 166 000 f
62 462 000
II. Projecten van de Koninklijke landmacht Projectnaam
Bedrag
1 335 750 2 134 000 1113 000 2 666 000 70 800 364 700 620 000 692 000 5 564 000
1. A C A L (Automatische Chemische Alarmering) 2. ACAL/PAS ( A C A L met Pyrotechnisch Alarm Systeem) 3. 2e Generatie artillerie laser 4. Testapparaat laserafstandsmeter 5. Lading 8 voor 155 mm Howitser 6. Lading 8 en 9 voor 8 inch Howitser 7. Tempeertoestel N I N A 8. Studie mobiele luchtverdediging 9. Thermisch infrarood apparatuur 10. ZODIAC 1, 2 en 3 (Zone Digitaal Automatisch Communi catiesysteem) 11. Studie FM-8600
Totaal
17 221 000 3 647 000 f 35 428 250
N.B. Genojmde bedragen betreffen de overheidsbijdrage d.w.z. 2/3 deel van de totale projectkosten.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1985-1986, 19 404, nrs. 1-2
26