Tweede Kamer der Staten-Generaal
Zitting 1979-1980
2
Rijksbegroting voor het jaar 1980
15800 Hoofdstuk XV Departement van Sociale Zaken
Nr.28
VERSLAG VAN EEN MONDELING OVERLEG Vastgesteld 29 augustus 1980 De vaste Commissie voor Sociale Zaken1 heeftop 14 november 1979 en 26 maart 1980 met de Ministervan Sociale Zaken mondeling overleg gevoerd over de invoering van de zogenaamde nieuwe stijl op de arbeidsbureaus in Nederland. In het overleg van 14 november 1979 werd daarover een groot aantal vragen van voornamelijk feitelijke aard gesteld over onder andere de beleidsuitgangspunten van het ANS-project en de praktische vertaling daarvan, personele aspecten, de gebiedsindeling en de huisvestingssituatie. In een bij brief van 12 januari 1980 aan de commissie toegezonden uitvoerige documentatiemap werd op deze en andere vraagpunten ingegaan. De commissie volstaat daarom met het inbrengen van een verslag over de gedachtenwisseling in de commissie op 26 maart 1980. De documentatiemap ligt voor belangstellenden ter inzage op haar secretariaat. De Minister was bij het overleg met de commissie vergezeld van de heren mr. W. A. Renardel de Lavalette, mr. F. H. A. M. Kruse en E. Geskes van het Directoraat-Generaal voor de Arbeidsvoorziening van zijn departement. Inleiding door de Minister
' Samenstelling: Bakker (CPN), Nypels (D'66), Hermsen (CDA), voorzitter. Van Dis (SGP), Van Dam (CDA), Keja (VVD), Van Zeil (CDA), Poppe (PvdA), ondervoorzitter, Hartmeijer (PvdA), Van der Doef (PvdA), Weijers (CDA), Meijer (PvdA), Knol (PvdA), Beckers-de Bruijn (PPR), Nijpels (VVD), De Hamer (PvdA), Moor (PvdA), De Voogd (VVD), De Korte (VVO), Bakker (CDA), Gerritse (CDA), Buikema (CDA), Toussaint (PvdA).
Onder verwijzing naar de discussies over de arbeidsbureaus nieuwe stijl in de openbare commissievergadering van 21 januari 1980 en bij de behandeling vande begroting voor het dienstjaar 1980 van het Departement van Sociale Zaken had de Minister er behoefte aan nog even enkele kernpunten kort samen te vatten. De invoering van de nieuwe stijl op de arbeidsbureaus in Nederland is eind 1979 begonnen nadat op een viertal bureaus gedurende een reeks van jaren is geëxperimenteerd onder wetenschappelijke begeleiding. De belangrijkste elementen van het Arbeidsbureau Nieuwe Stijl (ANS)zijn: a. Zowel bij aanbod als vraag wordt een groter beroep gedaan op de zelfwerkzaamheid van de cliënten, zowel werkzoekenden als werkgevers. Goed in de markt liggende vraag (vacatures) en aanbod (werkzoekenden) worden geëlimineerd uit de conventionele behandeling en vrijgegeven in de vacaturebank en de sollicitantenbank. Het valt op met welk een creativiteit de bezoekers van deze systemen te werk gaan. De arbeidsmobiliteit blijkt vaak groter te zijn dan de arbeidsbemiddelaars doorgaans veronderstelden.
Tweede Kamer, zitting 1979-1980,15800 hoofdstuk XV, nr. 28
1
b. Minder goed in de markt liggende vraag en aanbod worden projectmatig aangepakt, waarbij de analyse van het ingeschrevenenbestand en die van de lokale en regionale arbeidsmarkt veel beleidssignalen geeft in welke richting, en met welke middelen ondersteund, de oplossing gezocht moet worden. c. ANS kenmerkt zich ook door een ver gaande delegatie van bevoegdheden naar de basis van de gehele arbeidsvoorzieningsorganisatie, zijnde de lokale GAB's. Dit is beter dan wie ook in staat te beoordelen waar de knelpunten op de regionale arbeidsmarkt liggen en met welke instrumenten, inzet van personeel en middelen de problematiek te lijf kan worden gegaan. Landelijke regelingen pakken in Oost-Groningen nu eenmaal anders uit dan in Utrecht. d. Op de GAB's functioneert een Commissie Geleide Cliëntendoorstroming («Doorstromingscommissie») die op brede basis is samengesteld uit de belangrijkste afdelingen. Deze commissie vervult een vitale regelaarsfunctie in het doorstromingsproces van vraag en aanbod op basis van prioriteitstellingen. De Minister constateerde dat iedereen wel overtuigd is van de noodzaak tot algemene invoering van de positieve resultaten van het experiment op vier bureaus. Toch gaat deze invoering gepaard met de nodige moeilijkheden. Er is natuurlijk altijd schaarste aan personeel; ondanks de uitbreidingen en de huisvesting voldoet nog geenszins aan de normen van de nieuwe programma's van eisen. Op enkele van deze knelpunten ging de Minister vervolgens kort in. Op 1 januari 1979 waren totaal 2158 ambtenaren werkzaam op de 85 Gewestelijke Arbeidsbureaus en de 45 Arbeidsbureaus (vroeger «bijkantoor» genoemd) in Nederland. In het kader van de generale invoering der nieuwe stijl op de GAB's zal de personeelssterkte worden uitgebreid met 500 man. Deze extra mankracht wordt in beginsel niet verdeeld over het bestaande net van bureaus. Er is gekozen voor een herindeling omdat een volledig ANSbureau ten minste een bepaald aantal kernfuncties moet voorkomen en bij een te geringe schaalgrootte efficiencyverliezen zullen optreden. Op grond van een rekenmethode, die in de werkgroep gebiedsindeling en organisatorische infrastructuur werd ontwikkeld, is de totale personeelssterkte op de Gewestelijke Arbeidsbureaus, te weten 2600functieplaatsen (2158 + 500 minus een landelijk reservefonds van 58 man), verdeeld over de 11 provincies. De daarbij gehanteerde rekenfactoren zijn: het aantal inschrijvingen, de bevolkingsomvang en de verhouding tussen vraag en aanbod. De provinciale directies hebben de opdracht gekregen een concept-gebiedsindelingsplan in te dienen, waarbij in principe dezelfde rekenmethode wordt gehanteerd voor bepaling van de provinciale ANS-sterkte. De meeste voorstellen tot herindeling van de provincie zijn nu bij de directeur-generaal voor de Arbeidsvoorziening ingediend. De voorstellen zijn alle uitvoerig besproken met provinciale en gemeentelijke autoriteiten en met tal van andere overlegkaders (Kamers van Koophandel, dienstcommissies, commissies van advies, werkgevers- en werknemersorganisaties, etc). De betreffende concepten worden voorzien van de essenties uit de externe en interne reactie en commentaren en toegevoegd aan het ontwerp ministeriële beschikking tot gebiedsindeling van het Directoraat-Generaal voor de Arbeidsvoorziening. Overigens zal dit materiaal eerst nog worden besproken met de Bijzondere Commissie Arbeidsvoorziening en de Centrale Commissie van Bijstand en Advies. Naar verwachting zal medio 1980 de gebiedsindeling kunnen worden vastgesteld. Zoals bekend komen er arbeidsbureaus van de eerste orde, van de tweede orde en van de derde orde. Het aantal eerste ordebureaus wordt geraamd op 63. Deze bureaus zijn de zetels van de gewestelijke directies en andere tot de zgn. overhead behorende medewerkers. Alle publiekgerichte functies worden in de volle omvang uitgeoefend, al zullen bij geringe gebiedsgrootte en daarmede samenhangende bezetting hier en daar functies gecombineerd worden. De directie van het bureau heeft een commissie van advies.
Tweede Kamer, zitting 1979-1980,15800 hoofdstuk XV, nr. 28
2
Het aantal t w e e d e ordebureaus w o r d t waarschijnlijk 24. Eigenlijk is een tweede o r d e b u r e a u , w a t betreft kernfuncties volledig vergelijkbaar met een eerste o r d e b u r e a u , maar het mist de «groot-gewestelijke» directie. W e l is een rayonale directeur aanwezig die zich p r i m a i r bezighoudt met de dagelijkse leiding van deze eenheid. Aan het t w e e d e ordebureau kan in principe een c o m m i s s i e van advies w o r d e n t o e g e v o e g d . Alle publiekgerichte functies zijn - al of niet g e c o m b i n e e r d - aanwezig en het klaverbladorganisatiem o d e l met zijn indeling in A l g e m e n e A r b e i d s v o o r z i e n i n g (AAV)- en Bijzondere A r b e i d s v o o r z i e n i n g (BAV)-kwadranten is n o g geheel herkenbaar. Num e r i e k z a l de bezetting van een t w e e d e o r d e b u r e a u rond de 12 man liggen. De maat van vestiging van een t w e e d e o r d e b u r e a u is niet uitgedrukt in bevolkingsgrootte. Ten slotte w o r d e n nog zogenaamde derde ordebureaus onderscheiden. Daarvan k o m e n er ± 40. Hèt kenmerk van een derde ordebureau is dat het te klein is o m een BAV-team te kunnen dragen. Het w o r d t voor w a t betreft de BAV-activiteiten bediend vanuit de h o o f d v e s t i g i n g . Een van de medewerkers, bij v o o r b e e l d een «permanent gedetacheerde» arbeidsconsulent kan tevens f u n g e r e n als h o o f d van de v e s t i g i n g . Tegen de titel directeur is geen bezwaar mits het accent van zijn werkzaamheden maar primair op de allocatietaak ligt. De f o r m a t i e van een derde ordebureau zal circa 3 a 4 m a n tellen. De Minister s o m d e vervolgens nog eens de v o o r d e l e n op van de nieuwe stijl op de arbeidsbureaus boven de conventionele w e r k w i j z e : - Zij die zich zelf kunnen redden kunnen zich oriënteren in vacaturebanken en sollicitatiebanken. - Meer aandacht v o o r die categorieën cliënten-werkzoekenden en cliënten-werkgevers die het écht nodig hebben. - Er w o r d t meer vanuit de arbeidsmarkt zelf gewerkt dan vanuit de cliëntwerkzoekende. Er is meer aandacht v o o r arbeidsmarktgerichte m e t h o d i e k e n dan werkloosheidsregistratie. De ANS-bureaus zijn door a u t o m a t i s e r i n g en marktanalyse beter in staat de arbeidsmarkt te v o l g e n . - Door het elimineren van groepen werkzoekenden en vacatures die prob l e e m l o o s z i j n (geschikt en beschikbaar) k o m t meer tijd vrij v o o r de aanpak van bepaalde d o e l g r o e p e n , zowel in de m a r k t c o m p o n e n t werkzoekenden (bij v o o r b e e l d schoolverlaters, ouder administratief personeel, vertegenw o o r d i g e r s , enz.) als in het marktdeel vacatures (bij voorbeeld moeilijk vervulbare vacatures). - Er is meer tijd v o o r projectaanpak en bedrijfsbezoek. - Het ANS-systeem is rationeler, beter beheersbaar en eigenlijk «harder» dan nu doorgaans het geval is. Het apparaat van de arbeidsvoorziening, zo vervolgde de Minister, steunt gedeeltelijk op de inzet van circa 600 niet-formatieve medewerkers in het kader van de Wet sociale w e r k v o o r z i e n i n g . Deze medewerkers functioneren doorgaans o p functies in de administratieve sector en niet zelden ook bem a n n e n zij de vacaturebanken. Het komt geregeld v o o r dat deze medewerkers d o o r s t r o m e n naar een A r b v o f o r m a t i e p l a a t s w a a r t o e een stukje sociale werkvoorziening volledig aan zijn doel b e a n t w o o r d t . De WSW-ers w o r d e n door het A r b v o - p e r s o n e e l als collega's en nadrukkelijk niet als buitenstaanders b e s c h o u w d . De huisvestigingssituatie voor het ANS-project is nog zorgelijk. Er is circa f 72 m i n . beschikbaar, t e r w i j l e r f 150 m i n . n o d i g is o m de meeste vestigingen ANS-geschikt te maken. De enige u i t w e g lijkt v o o r a l s n o g het te zoeken in de sfeer der conjuncturele m i d d e l e n . Ten slotte merkte de Minister nog op dat er nu eenmaal een zekere spanning bestaat tussen de verplichte inschrijving van werklozen bij het GAB in verband met het verkrijgen van een werkloosheidsuitkering en het dienstverlenende karakter van de arbeidsbureaus. Het GAB heeft een zekere c o n troletaak alhoewel veel personeelsleden hier, m e d e op g r o n d van hun opleid i n g s a c h t e r g r o n d , bepaald anders tegen aankijken. M e n ziet de allocatietaak terecht primair. In de experimentele fase van het ANS-project w e r d een nieuwe o v e r l e g v o r m bestaande uit de uitkeringsorganen, zowel uit de hoek van de bedrijfsverenigingen en de gemeentelijke sociale diensten, en het ge-
Tweede K a m e r z i t t i n g 1 9 7 9 - 1 9 8 0 , 1 5 800 h o o f d s t u k X V , nr. 28
3
westelijk arbeidsbureau gecreëerd. Deze overlegorganen hebben bevredigend gefunctioneerd en zullen bij de nieuwe ANS-bureaus o p n i e u w w o r d e n ingesteld. Op deze wijze kan de controletaak beter en meer gericht w o r d e n uitgeoefend o m d a t in dit overlegorgaan op basis van inzichten in het ingeschrevenenbestand en de arbeidsmarktanalyse afspraken kunnen w o r d e n gemaakt v o o r een categorale aanpak van bepaalde categorieën van ingeschrevenen boven een individuele casuïstiekbehandeling. Opmerkingen en vragen vanuit de commissie Een lid van de V.V.D.-fractie, als eerste het w o o r d verkrijgend, herhaalde nog eens dat zijn fractie grote waarde toekent aan een zo snel mogelijke integrale invoering van de nieuwe stijl o p de arbeidsbureaus. Wel vroeg hij zich af of het inderdaad mogelijk zal blijken de gehele ANS-operatie in 1985 te v o l t o o i e n . Is die invoeringsperiode van 5 jaar niet te krap bemeten? Van g r o o t belang voor het welslagen van de n i e u w e opzet is een goede begeleiding en bijscholing v o o r de medewerkers van de arbeidsbureaus. Zijn de daarvoor getroffen voorzieningen voldoende? Blijkens de mededelingen van de Minister zal in het kader van de generale invoering van de nieuwe stijl op de arbeidsbureaus de personeelssterkte w o r d e n uitgebreid met 500 m a n . Betekent dit een uitbreiding van het aantal formatieplaatsen met 500 en welk effect zal dat hebben o p de inzet van de, nu circa 600, niet-formatieve medewerkers in het kader van de Wet sociale werkvoorziening? In de w e r k g r o e p Gebiedsindeling en Organisatorische Infrastructuur is een rekenformule ontwikkeld v o o r een verdeling van het aantal f o r m a t i e plaatsen over de onderscheiden provincies. Hoofdfactoren in deze f o r m u l e zijn het aantal inschrijvingen (54%) en de o m v a n g van de bevolking (32%), correctiefactoren zijn de vraag-aanbod v e r h o u d i n g (7%) en de bureaugrootte (7%). Voor de verdeling van de formatieplaatsen binnen de provincies en de bepaling van eerste, tweede en derde ordebureaus is in beginsel dezelfde rekenmethode g e v o l g d , w a a r b i j als v o o r w a a r d e v o o r een eerste ordevestiging geldt dat het betreffende gebied ten minste 100 000 inwoners heeft. De w o o r d v o e r d e r van de V.V.D.-fractie vroeg zich af of de gehanteerde f o r m u l e w e l v o l d o e n d e recht doet aan de specifieke o m s t a n d i g h e d e n van de verschillende regio's. Dat geldt met name het vereiste van 100000 inwoners v o o r een eerste ordevestiging. In dit v e r b a n d v r o e g dit lid de bijzondere aandacht van de Minister v o o r de vanuit de betreffende regio's aangevoerde arg u m e n t e n o m de vestigingen in Hoogezand-Sappemeer en in Weert als eerste ordebureau aan te wijzen. Vervolgens v r o e g dit lid zich af, naar aanleiding van een recent interview me de heer Geskes van het Directoraat-Generaal v o o r de Arbeidsvoorziening in het blad Sociaal-Economisch M a n a g e m e n t , of de automatisering van alle vraag- en aanbodgegevens w e l altijd t o t de snelst mogelijke vervulling van vacatures zal leiden. Dat geldt met name ten aanzien van vacatures die o m een onmiddellijke v e r v u l l i n g vragen zoals bij voorbeeld in de transportsector. Ten slotte merkte deze w o o r d v o e r d e r nog op het uitermate belangrijk te v i n d e n dat er een goede uitwisseling bestaat van ervaringen en ideeën die in het kader van de invoering van de nieuwe stijl op de onderscheiden arbeidsbureaus w o r d e n opgedaan. De w o o r d v o e r d e r van de P.v.d.A.-f ractie zei er begrip v o o r te hebben dat als v o o r w a a r d e voor de vestiging van een eerste ordebureau w o r d t aangehouden dat in het betreffende gebied t e n m i n s t e 100 000 mensen w o n e n . Maar de vraag dringt zich w e l o p of met de f o r m u l e r i n g van dit vereiste v o l doende rekening is g e h o u d e n met specifieke sociaal-economische, geografische en arbeidsmarkttechnische p r o b l e m e n in de verschillende regio's. Als m e n die p r o b l e m e n meer in de b e s c h o u w i n g zou betrekken zou het resultaat van de gebiedsindeling in een aantal gevallen w e l eens anders kunnen zijn dan de nu v o o r l i g g e n d e plannen. Voorts merkte dit lid o p dat bij de gebiedsindeling en de toedeling van het aantal formatieplaatsen het aantal inschrijvingen een zwaarwegende factor
Tweede Kamer, zitting 1979-1980, 15 800 hoofdstuk XV, nr. 28
4
is geweest. In hoeverre is daarbij ook rekening gehouden met ingeschrevenen die een (aanvullende) opleiding volgen, ingeschrevenen voor deeltijdwerk, ingeschrevenenen die onredelijke eisen stellen dan wel om bepaalde redenen niet direct beschikbaar zijn, werknemers in WSW-verband of in het kader van aanvullende-werkenprogramma's? Voor de formulering van een taakstellend beleid door de onderscheiden arbeidsbureaus, en de daarvoor benodigde begeleiding, zijn deze gegevens van groot belang. Is daarmee bij de toedeling van de formatieplaatsen over de provincies en de bureaus wel voldoende rekening gehouden? Ook dit lid drong er bij de Minister op aan de argumenten voor de aanwijzing van de arbeidsbureaus in Weert en Hoogezand-Sappemeer als eerste ordevestigingen nog eens zorgvuldig bestuderen. Voor wat betreft Hoogezand-Sappemeer wees hij op de sociaal-economische problematiek van die regio, het aantal ondanks de hoge werkloosheid toch moeilijk te vervullen vacatures en de bijzondere inspanningen die nodig zijn in verband met de aanwezigheid van relatief grote aantallen personen die tot een etnische minderheid behoren. Ook wees hij erop dat een groot gedeelte van de gemeente Slochteren meer gericht is op Hoogezand-Sappemeer dan op het Eemsmondgebied, maar dat in het nu voorliggende voorstel Slochteren toch bij het arbeidsbureau-Delfzijl wordt ingedeeld. Ten slotte pleitte deze spreker ervoor voldoende middelen vrij te maken om de ANS-operatie, waarvan hij de uitgangspunten en doelstellingen zei te onderschrijven, ook in de praktijk tot een succes te maken. Dat betekent: voldoende financiële middelen voor de arbeidsvoorzieningsmaatregelen, verdere uitbreiding van het aantal formatieplaatsen en een versnelde realisering van een adequate huisvesting. De woordvoerder van de C.D.A.-fractie zei er gelukkig mee te zijn dat nu een duidelijke voortgang gemaakt zal worden met de algemene invoering van de nieuwe stijl op de arbeidsbureaus. De Minister en zijn medewerkers verdienen daarvoor een compliment. Dit lid zei de gebiedsindeling aan de hand van objectieve criteria te willen vaststellen. Richtsnoer daarbij is een optimale doelmatigheid. Spreker kon zich ermee verenigen dat allereerst een verdeling van het aantal formatieplaatsen over de provincies heeft plaatsgevonden. Wel vroeg hij zich af of de gehanteerde belastingsfactor «bevolking» bij de verdeling tussen de provincies en de gebiedsindeling binnen de provincies wel voldoende genuanceerd is. Dat geldt ook voor het vereiste van ten minste 100 000 inwoners voor de vestiging van een eerste ordebureau in een bepaald gebied. Is het niet beter om te kijken naar de afhankelijke werkgelegenheid in een bepaald gebied in plaats van naar het aantal inwoners? Sluit een dergelijk criterium niet beter aan bij de eigenlijke functie van de arbeidsbureaus, namelijk bemiddeling naar die afhankelijke werkgelegenheid? Voor wat betreft de belastingsfactor «inschrijvingen» wees deze woordvoerder erop dat het aantal inschrijvingen mede afhankelijk is van de mate waarin een GAB bij de arbeidsbemiddeling een rol pleegt te spelen; ook daarin kunnen zich van regio tot regio verschillen voordoen. Voorts zouden in de rekenmethode verdisconteerd moeten zijn de extra aandacht voor personen die tot een etnische minderheid behoren alsmede het aantal arbeidsongeschikten in een bepaald gebied. Deze woordvoerder vroeg zich af of deze correctes en verfijningen op de gehanteerde rekenmethode niet voor bij voorbeeld Weert en HoogezandSappemeer tot de uitkomst zouden leiden dat daar wel een eerste ordebureau zou kunnen worden gevestigd. Spreker benadrukte dat dat dan zou gebeuren bij hantering van objectieve criteria. Dit lid vroeg voorts bij de nieuwe gebiedsindeling nog eens kritisch te kijken naar de grenzen van de onderscheiden verzorgingsgebieden. Hij zelf plaatste vraagtekens bij de indeling van het noorden van Noord-Holland (Den Helder krijgt géén eerste ordebureau) en de aanwijzing van Emmeloord en Winterswijk tot eerste ordevestigingen.
Tweede Kamerzitting 1979-1980,15800 hoofdstuk XV, nr. 28
5
Vervolgens sprak dit lid over de arbeidsbureaus in de grootste steden. Hij vroeg zich af of het wel de meest doelmatige opzet is in deze steden te werken met één groot arbeidsbureau. Zou, overigens met behoud van de regionale eenheid, een bepaalde organisatorische afsplitsing het bemiddelingsproces nietten goede komen? Ten slotte wierp deze spreker de vraag op of bij de bemiddeling geen prioriteit zou moeten worden gegeven aan de vervulling van de direct-produktieve vacatures. In de huidige sociaal-economische situatie kan ons land zich geen produktieverliezen veroorloven omdat daarmee rechtstreeks het economisch draagvlak gemoeid is. Een tweede spreker van de C.D.A.-fractie informeerde naar het vermoedelijke tijdstip van indiening van het lang verwachte wetsontwerp inzake de verplichte vacaturemelding. Vervolgens vroeg hij naar de zogenaamde caseload van de bemiddelaars. Hoe zwaar is die nu en hoe denkt men te komen tot een beheersing ervan, zodat inderdaad tijd vrij komt voor bedrijfsbezoek, projectaanpak en dergelijke? Uit de overgelegde notitie blijkt dat de personeelsbezetting op de arbeidsbureaus toch nog vrij krap is, dat veel personeelsleden een opleiding volgen en dat er veel wisselingen plaatsvinden in het personeelsverband. Er is voorts veel tijdelijk personeel waaraan wel een min of meer structurele behoefte bestaat. Welke mogelijkheden ziet de Minister om via plaatsingsbevorderende maatregelen te (blijven) voorzien in deze personeelsbehoefte? Dit lid zei voorts nader geïnformeerd te willen worden over de voortgang bij de automatisering van de vraag- en aanbodgegevens. Waaruit bestaan overigens precies de aanbodgegevens, uitsluitend uit de wensen van de werkzoekenden of ook uit gegevens over de genoten opleiding, het arbeidsverleden, bekwaamheden en dergelijke? Een derde woordvoerder van C.D.A.-zijde sloot zich aan bij de eerdere pleidooien voor een heroverweging van de thans voorgenomen gebiedsindeling in de provincie Groningen. Dit lid informeerde tevens of verwacht mag worden dat het gewestelijk arbeidsbureau te Emmen in 1982, wanneer de nieuwe stijl daar zal worden ingevoerd, over adequate huisvesting zal kunnen beschikken. Antwoord van de Minister Antwoordend op de beschouwingen en opmerkingen vanuit de commissie over de gebiedsindeling merkte de Minister allereerst op dat de besluitvorming dienaangaande zijns inziens gebaseerd zal moeten zijn op objectieve en duidelijke criteria. Hij waarschuwde ervoor deze besluitvorming mede te laten bepalen door wat hij noemde «politiek-psychologische» overwegingen. Als men daaraan zou toegeven komt men niet tot een rationele doelmatige indeling, gericht op een optimaal functioneren van de arbeidsbemiddeling. De pleidooien om bepaalde arbeidsbureaus op te waarderen tot zogenaamde eerste ordevestigingen - vanuit de commissie is daarbij met name de aandacht gevraagd voor de bureaus in Hoogezand-Sappemeer en Weert - gaan, vervolgde de Minister, van de veronderstelling uit dat een eerste ordebureau een betere, meer complete dienstverlening garandeert dan een bureau van de tweede orde. Die veronderstelling is echter onjuist. Voor wat betreft de dienstverlening aan het publiek, zowel werkzoekenden als werkgevers, is er geen enkel verschil tussen de eerste orde- en de tweede ordebureaus. Het verschil tussen de bureaus van de eerste en de tweede orde bestaat uitsluitend in de aanwezigheid van overheadfuncties op de eerste ordebureaus. Het gaat daarbij om zaken als administratie, automatisering en arbeidsmarktonderzoek. De tweede ordebureaus worden door deze «overhead» op dezelfde wijze bijgestaan als de eerste ordebureaus. Het publiek kan er daarom van verzekerd zijn dat de dienstverlening door de bureaus van de tweede orde even compleet en even goed is als die door de eerste ordebureaus. De Minister zei te hopen dat een goede voorlichting op dit punt veel
Tweede Kamer, zitting 1979-1980,15800 hoofdstuk XV, nr. 28
6
van de hier en daar ontstane onrust over de voorgenomen gebiedsindeling zou kunnen wegnemen. De Minister zei niet te verwachten dat een verdere verfijning van de gehanteerde rekenmethode zou leiden tot grote afwijkingen van de nu verkregen uitkomsten. Na veel extra rekenwerk zou men bij de aantallen waar het hier om gaat vermoedelijk toch tot praktisch hetzelfde verdelingsresultaat komen. Van ambtelijke zijde werd hieraan toegevoegd dat gebleken was dat 27 telbare factoren voor de vaststelling van de belasting van de GAB's uiteindelijk te herleiden waren tot de variabele inschrijvingen, bevolking, vraag-aanbodverhouding en bureaugrootte. Waar zich op dit moment voor wat betreft de provinciale indeling nog knelpunten voordoen in het overleg met provinciale en gemeentelijke overheden, Kamers van Koophandel, werkgevers- en werknemersorganisaties en dergelijke wordt getracht deze zoveel mogelijk binnen de provinciale kaders zelf op te lossen; eventueel na (gedeeltelijke) honorering van claims op het reservefonds van 58 formatieplaatsen. De Minister herinnerde er voorts aan dat voor de arbeidsbemiddeling ten behoeve van personen die tot een etnische minderheid behoren extra formatieplaatsen beschikbaar kunnen worden gesteld. Vervolgens ging de Minister specifiek in op de indelingsproblematiek in de provincie Groningen. Op basis van de voor de verdeling tussen de provincies ontwikkelde formule kan de provincie Groningen rekenen op 128formatieplaatsen in 1983. Daarmee wordt in het kader van de invoering van de nieuwe stijl een uitbreiding gerealiseerd van circa 20% (van 107 naar 128 personeelsleden). De stad Groningen met zijn typische centrumfunctie in de provincie krijgt op grond van de gewestgrootte daardoor alleen al een aandeel van 47 Arbvo-ambtenaren. Tot het verzorgingsgebied van de stad behoren overigens ook enkele onmiddellijk aangrenzende gemeenten zoals Aduard, Adorp en Ten Boer; het gaat om een verzorgingsgebied met in totaal 203 000 inwoners. Voor de rest van de provincie blijven er dan nog 81 stoelen over om verdeeld te worden. Op basis van de uitgangspunten en de berekeningsfactoren voor de personele bezetting van de ANS-bureaus bleek al spoedig dat er, naast Groningen, ruimte was voor nog twee bureaus van de eerste orde. Duidelijk was dat één daarvan zeker in Oost-Groningen zou moeten worden gesitueerd. Dat betekende een keuze voor de vestiging-Winschoten. Er ontstaat dan een keuzeprobleem tussen Hoogezand-Sappemeer en Delfzijl. Tegen de achtergrond van de beschikbare mankracht en de uitgangspunten voor de gebiedsindeling is het onmogelijk in beide plaatsen een eerste ordebureau te vestigen. De provinciale directie heeft voorgesteld te kiezen voor een eerste ordebureau te Delfzijl. Achtergronden voor dit voorstel waren de toekomstverwachting ten aanzien van de industrialisatie en dergelijke, de afstand tot het centrum van Groningen en in verband hiermede ook de mate waarin men over eigen voorzieningen in de gemeente beschikt. Als alsnog zou worden besloten het geprojecteerde tweede ordebureau in Hoogezand-Sappemeer te verheffen tot een eerste ordebureau dan zouden daarvoor minstens 12 extra formatieplaatsen nodig zijn, willen alle vitale ANS-functies althans kunnen worden uitgeoefend. Dat zou betekenen dat ten behoeve van de vestiging Hoogezand-Sappemeer elders in de provincie formatieplaatsen zouden moeten worden ingeleverd. En dat zou zonder meer een uitholling betekenen van het dienstenpakket van de kleinere bureaus waardoor bovendien een wanverhouding zou gaan ontstaan tussen de zogenaamde overheadfunctie en de onmiddellijke allocatiegerichte functie. De Minister zei grote waarde te hechten aan het instandhouden van zoveel mogelijk direct marktgerichte functies. De Minister zei niet te willen ontkennen dat de indeling van Slochteren bij het verzorgingsgebied van het bureau te Delfzijl enigszins arbitrair is. Een deel van de gemeente is duidelijk georiënteerd op het Eemsmondgebied, een ander deel is meer gericht op de stad Groningen, terwijl het overblijvende deel, het dorp Slochteren zelf, het meest betrokken is op Hoogezand-Sappemeer. Het valt overigens op dat de gemeente Slochteren niet eenduidig wordt ingepast in andere provinciale bestuurskaders (Kamer van Koophandel, schappen en dergelijke). Soms is de gemeente bij een noordelijke, dan weer in een oostelijke structuur gevoegd.
Tweede Kamerzitting 1979-1980, 15 800 hoofdstuk XV, nr. 28
7
De Minister sloot dit onderwerp af met de mededeling dat op korte termijn in het kader van het Integraal Structuurplan Noorden des Lands nog een gesprek zou plaatsvinden met de Bestuurscommissie Noordes des Lands, waarbij ook de gebiedsindeling in de provincie Groningen nadrukkelijk aan de orde zou komen. In een aparte werkgroep «grote steden» wordt gestudeerd, vervolgde de bewindsman, op de specifieke problemen van de arbeidsbureaus in deze grote steden. Daarbij is ook de vraag aan de orde of een zekere decentralisatie of deconcentratie de doelmatigheid zou kunnen bevorderen. Ervaringen en ideeën die bij de invoering van de nieuwe stijl op de onderscheiden arbeidsbureaus worden opgedaan, kunnen in de begeleidende Stuurgroep worden besproken waardoor ook een uitwisseling van ervaringen en ideeën kan plaatsvinden, aldus de Minister. De Minister zei weinig te zien in de suggestie bij de bemiddeling prioriteit te geven aan de vervulling van zogenaamde directproduktieve vacatures. Nog afgezien van de theoretische vraag of men wel een duidelijk onderscheid kan maken tussen functies die wel en die niet het zogenaamde economisch draagvlak versterken, moet toch uitgangspunt voor de bemiddeling zijn dat iedere werkzoekende zo goed en snel mogelijk (weer) aan de slag kan. Dat neemt uiteraard niet weg dat gerichte acties gevoerd kunnen worden om te voorzien in vacatures bij bepaalde bedrijven of bedrijfstakken, zoals dat recentelijk bij voorbeeld is gebeurd in een wervingscampagne ten behoeve van Hoogovens. Overigens zijn de moeilijk vervulbare vacatures juist voor een groot deel gesitueerd in de industriële sector en krijgt de vervulling van deze vacatures extra aandacht van de arbeidsbureaus. De Minister zei te verwachten dat de Sociaal-Economische Raad in juni 1980 advies zou kunnen uitbrengen over het concept-wetsontwerp inzake de verplichte vacaturemelding. In het kader van de generale invoering van de nieuwe stijl wordt ernaar gestreefd de zogenaamde caseload van de bemiddelaars te beperken. Een beperking van de caseload is één van de belangrijkste verbeteringen ten opzichte van de traditionele werkwijze. Bij het GAB te Arnhem, een van de bureaus waar met ANS werd geëxperimenteerd, bleek de caseload bij een recent bezoek dat de Minister daar bracht, teruggebracht tot 40 a 50 per arbeidsconsulent. De Minister zei er inderdaad vanuit te gaan dat de komende jaren structureel behoefte zal blijven bestaan aan tijdelijk personeel in WSW-verband of op basis van andere regelingen (tewerkstelling gewetensbezwaarden, TAPregeling, werkgelegenheidsprogramma's). Het is uitdrukkelijk niet de bedoeling om naar rato van de toename van het aantal formatieplaatsen het tijdelijk personeel te doen afnemen. De Minister zei het overigens verheugend te vinden dat een relatief groot aantal WSW-werknemers doorstroomt naar een Arbvo-formatieplaats. Er wordt gewerkt aan een volledig geautomatiseerde vraag- en aanbodvergelijking. Inmiddels is de invoering van aanbod in de computer voltooid. In overleg met het Rijks Computer Centrum wordt ernaar gestreefd ook de invoering van de vraag zo snel mogelijk te realiseren. Dat is te meer van belang nu de wettelijk verplichte vacaturemelding op handen is. Het ligt in de bedoeling alle ANS-bureaus aan te sluiten op de computer, waarbij de bureaus zowel beschikken over een data-inquirysysteem als over een data-entrysysteem. De Minister zei aanzienlijke verbeteringen te verwachten van de automatisering. Zowel werkzoekenden als werkgevers die vacatures te vervullen hebben zullen daar in hoge mate mee gebaat zijn. Over de huisvesting van het arbeidsbureau te Emmen, zo zei de Minister ten slotte, vindt overleg plaats met de Rijksgebouwendienst. De problematische situatie daar is uiteraard op het Directoraat-Generaal voor de Arbeidsvoorziening bekend en er wordt gewerkt aan een oplossing. De voorzitter van de commissie, Hermsen De griffier van de commissie, Eikerbout
Tweede Kamer, zitting 1979-1980,15800 hoofdstuk XV, nr. 28
8