Tweede Kamer der Staten-Generaal
2
Vergaderjaar 2003–2004
22 112
Nieuwe Commissievoorstellen en initiatieven van de lidstaten van de Europese Unie
Nr. 321
BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN BUITENLANDSE ZAKEN Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Den Haag, 11 mei 2004 Overeenkomstig de bestaande afspraken heb ik de eer u hierbij zes fiches aan te bieden die werden opgesteld door de Werkgroep Beoordeling Nieuwe Commissievoorstellen (BNC): 1. Mededeling van de Commissie aan de Raad en het Europees Parlement: Reglementering van bewaarders van icbe’s in de lidstaten: stand van zaken en mogelijke toekomstige ontwikkelingen 2. Voorstel voor een Richtlijn van het Europees Parlement en de Raad betreffende de wettelijke accountantscontrole van jaarrekeningen en geconsolideerde jaarrekeningen en tot wijziging van de Richtlijnen 78/660/EEG and 83/349/EEG van de Raad 3. Mededeling van de Commissie aan de Raad en het Europees Parlement: Ontwikkeling van het Schengeninformatiesysteem II en mogelijke synergie met een toekomstig visuminformatiesysteem (VIS) 4. Beschikking van het Europese Parlement en de Raad tot opstelling van richtsnoeren voor trans-Europese netwerken in de energiesector en houdende intrekking van Beschikkingen nr. 96/391/EG en nr. 1229/ 2003/EG 5. Mededeling: Criminaliteitspreventie in de Europese Unie 6. Voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad betreffende diensten op de Interne Markt De Staatssecretaris van Buitenlandse Zaken, A. Nicolaï
KST76311 0304tkkst22112-321 ISSN 0921 - 7371 Sdu Uitgevers ’s-Gravenhage 2004
Tweede Kamer, vergaderjaar 2003–2004, 22 112, nr. 321
1
Fiche 1: Mededeling: Reglementering van bewaarders van icbe’s in de lidstaten Titel: Mededeling van de Commissie aan de Raad en het Europees Parlement: Reglementering van bewaarders van icbe’s in de lidstaten: stand van zaken en mogelijke toekomstige ontwikkelingen
Datum Raadsdocument: Nr. Raadsdocument: Nr. Commissiedocument: Eerstverantwoordelijk ministerie:
2 april 2004 8 157/04 COM(2004) 207 definitief Ministerie van Financiën i.o.m. EZ
Behandelingstraject in Brussel: Economisch en Financieel Comité, Ecofin Raad Achtergrond, korte inhoud en doelstelling van het voorstel: Richtlijn 2001/108/EG verplicht de Commissie een algemeen verslag aan de Raad en het Parlement te sturen over de werking van de icbe-richtlijn (icbe’s zijn instellingen voor collectieve beleggingen in effecten). Een van de onderdelen die aan bod dienen te komen is de rol en de positie van de bewaarder van het vermogen van de beleggers in de icbe. De rol van deze bewaarder wordt in de huidige teksten van de richtlijn onderbelicht. Een eerste oriëntatie brengt de Commissie tot de conclusie dat op de volgende terreinen verdere harmonisatie wenselijk is: Bijdragen tot een betere preventie van belangenconflicten Gezien de tussen de lidstaten uiteenlopende regelgevende en toezichtbenaderingen dienen vorderingen te worden gemaakt op het gebied van de convergentie van de prudentiële kaders, met name door het uitwerken van een gemeenschappelijke typologie van belangenconflicten en het vaststellen van voorzorgsmaatregelen en verhaalsprocedures. In het kader van deze convergentie dient tevens te worden overgegaan tot de opstelling van een lijst van de taken die door de fondsbeheerder aan de bewaarder (of aan een entiteit van zijn groep) kunnen worden gedelegeerd, alsook van een lijst van de activiteiten van de bewaarder die voor delegatie in aanmerking komen. Verduidelijken van de reikwijdte van de aansprakelijkheid van de bewaarder Ter bevordering van de duidelijkheid en de convergentie van de voor bewaarders geldende aansprakelijkheidsregelingen is het noodzakelijk dat overeenstemming wordt bereikt over de betekenis van het begrip «bewaring van activa» en over de specifieke controletaken van de bewaarder. Bevorderen van de convergentie van de voorwaarden voor de toegang tot en deuitoefening van de werkzaamheden van bewaarders, en met name de kapitaalvereisten Er dient een convergentie van de typologie van aanvaardbare bewaarinstellingen te worden bewerkstelligd door een specifieke groep van geschikte instellingen aan te wijzen. Deze groep zou kunnen bestaan uit kredietinstellingen en beleggingsondernemingen (eventueel met oplegging van aanvullende vereisten op het gebied van organisatie en beschikbare middelen), alsook uit relevante openbare instellingen (centrale banken). Aanscherpen van de transparantienormen en verbeteren van de informatieverstrekking aan de belegger Dit actiepunt dient de grootste prioriteit op korte termijn te zijn en zou
Tweede Kamer, vergaderjaar 2003–2004, 22 112, nr. 321
2
moeten bijdragen tot een vermindering van de bestaande divergenties. De aangescherpte normen voor de informatieverstrekking aan het publiek dienen op de volgende aspecten betrekking te hebben: organisatie van de taken van de bewaarder, maatregelen ter voorkoming van belangenconflicten, aansprakelijkheid van de bewaarder en alle aan bewaardiensten verbonden kosten.
Rechtsbasis van het voorstel: n.v.t. Besluitvormingsprocedure en rol Europees Parlement: Na aanbieding door de Commissie begin 2006 van de rapportage zal de Commissie bezien of en zo ja, welke normen ten aanzien van de bewaarder van icbe’s dienen te worden vervat in richtlijnen, aanbevelingen of verordeningen. Instelling nieuw Comitologie-comité: n.v.t. Subsidiariteit en proportionaliteit: n.v.t., het betreft een mededeling Consequenties voor de EU-begroting: geen Financiële, personele en administratieve consequenties voor de rijksoverheid, decentrale overheden en/of bedrijfsleven en burger: geen. Consequenties voor nationale en decentrale regelgeving/beleid, (informatie over het inschakelen van nationale agentschappen / zelfstandige bestuursorganen e.d., implementatie en uitvoering, notificatie en handhaving en/of sanctionering): n.v.t. Voorgestelde implementatietermijn (bij richtlijnen) dan wel voorgestelde datum inwerking treding (bij verordeningen en beschikkingen) met commentaar t.a.v. haalbaarheid: n.v.t. Nederlandse belangen en eerste algemene standpuntbepaling: Het Nederlandse belang is vooralsnog beperkt. De mededeling is een eerste aanzet tot verdere werkzaamheden van de Commissie. Hiermee is een eerste richtinggevende basis gelegd voor die werkzaamheden. In het kader van één markt voor icbe’s is het wenselijk dat een geharmoniseerd kader tot stand komt voor de bewaarder. Bedacht dient te worden dat de Wet toezicht beleggingsinstellingen, het bij de Tweede Kamer in behandeling zijnde wetsvoorstel tot wijziging van die wet alsmede het Besluit toezicht beleggingsinstellingen en de voorziene aanpassingen daarvan, meer in detail treden over de bewaarders van activa van beleggingsinstellingen dan de richtlijn. Met name de rol van de bewaarder als controleur van het handelen van de beheerder; de transparantie van het handelen van de bewaarder en de vermogensscheiding, zijn daarbij aanzienlijk verder ontwikkeld dan het algemene kader in de huidige icbe-richtlijn. Fiche 2: Richtlijn betreffende de wettelijke accountantscontrole van jaarrekeningen Titel: Voorstel voor een Richtlijn van het Europees Parlement en de Raad betreffende de wettelijke accountantscontrole van jaarrekeningen en geconsolideerde jaarrekeningen en tot wijziging van de Richtlijnen 78/660/EEG and 83/349/EEG van de Raad
Datum Raadsdocument: Nr Raadsdocument: Nr. Commissiedocument:
22 maart 2004 7677/04 COM(2004) 177 final
Tweede Kamer, vergaderjaar 2003–2004, 22 112, nr. 321
3
Datum Raadsdocument: Eerstverantwoordelijk ministerie:
22 maart 2004 Ministerie van Financiën i.o.m. JUST, EZ en BZ
Behandelingstraject in Brussel: Raadswerkgroep Vennootschapsrecht (Verslaggeving en wettelijke accountantscontrole), Ecofin Raad Achtergrond, korte inhoud en doelstelling van het voorstel: Door verschillende (m.n. boekhoudkundige) affaires is de afgelopen periode onrust ontstaan op de internationale financiële markten. In meerdere landen is naar aanleiding hiervan besloten om (versneld) over te gaan tot het stellen van verscherpte wettelijke eisen aan het uitvoeren van een controleopdracht door accountants. Een bekend voorbeeld hiervan is de snelle invoering van de Sarbanes-Oxley Act in de Verenigde Staten. De beoogde extraterritoriale werking van deze wet is aanleiding voor een uitgebreide dialoog tussen de VS en (onder andere) de EU. De EU is voorstander van wederzijdse erkenning van toezichtsystemen in plaats van grensoverschrijdend toezicht door de Amerikaanse toezichthouder. Deze discussie lijkt uit te monden in een modus waarbij een voldoende mate van onafhankelijkheid van de toezichthouder in de verschillende landen gewaarborgd is. In onderhavig voorstel is ook het principe van reciprociteit opgenomen. De Commissie heeft in de afgelopen jaren reeds verschillende aanbevelingen op het gebied van accountants opgesteld. Thans blijken deze aanbevelingen onvoldoende harmonisatie te bewerkstelligen. Met het oog op een uniforme kapitaalmarkt is echter een bindende vorm van regelgeving op het terrein van de uitvoering van wettelijke controles wenselijk. Het voorstel van de Commissie houdt in dat de Achtste Richtlijn Vennootschapsrecht, die dateert uit 1984, gemoderniseerd en uitgebreid wordt. De huidige Achtste Richtlijn heeft slechts betrekking op de opleidingseisen voor accountants. Daarnaast is door de jaren heen ter aanvulling een aantal aanbevelingen opgesteld. Het voorstel heeft tot doel om de richtlijn het karakter van een raamwet te geven. Hierin worden de belangrijkste principes van alle relevante aspecten, die betrekking hebben op het uitvoeren van een controle-pdracht door een accountant, opgenomen. Zo zullen bijvoorbeeld de belangrijkste principes uit de aanbeveling over onafhankelijkheid in de richtlijn opgenomen worden; de verdere uitwerking, zoals omschreven in de aanbeveling, blijft onverminderd van toepassing. Door het opnemen van de principes in de richtlijn krijgt de aanbeveling indirect echter een hoger bindend karakter. Naast het opnemen van de belangrijkste principes uit de aanbevelingen zal een aantal nieuwe aspecten, die nog niet in aanbevelingen zijn uitgewerkt, aan de richtlijn worden toegevoegd. Dit betreft voornamelijk de eis van een onafhankelijke toezichthouder bij de uitvoering van alle wettelijke controles. Aan deze eis van een onafhankelijke toezichthouder zullen nog verdere principes met betrekking tot de vormgeving worden gekoppeld. Deze hebben betrekking op de reikwijdte, transparantie en bekostiging van het toezicht en de samenstelling, taken en bevoegdheden van de toezichthouder. Een andere toevoeging schuilt in het verplicht stellen van de International Standards on Auditing, na aanvaarding door de bevoegde instanties binnen de Europese Unie, als norm bij het uitvoeren van een controle. Tevens is – conform de eerder onderkende middellange termijnprioriteiten – een aantal «corporate governance»-elementen toegevoegd.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2003–2004, 22 112, nr. 321
4
Ter uitwerking van de hoofdlijnen doet de Commissie het voorstel om een extra comité in te stellen, het Audit Regulatory Committee (bestaande uit alleen de lidstaten).
Rechtsbasis van het voorstel: artikel 44, lid 2, sub g EG Besluitvormingsprocedure en rol Europees Parlement: Co-decisie. Instelling nieuw Comitologie-comité: Er wordt voorgesteld om een extra Audit Regulatory Committee in te stellen. Dit comité zou uitsluitend uit vertegenwoordigers van de lidstaten moeten bestaan om daadwerkelijk tot besluitvorming over te kunnen gaan. Het bestaande Committee on Auditing, met inbreng van het beroep, zou een andere naam moeten krijgen (Audit Advisory Committee) om te onderstrepen dat dit comité een adviserende rol heeft. Nog niet geheel duidelijk is hoe dit adviescomité binnen de bekende structuren ingepast zal gaan worden.
Subsidiariteit en proportionaliteit: Subsidiariteit: Positief. Het voorstel behelst het creëren van een «raamwet», waarin de principes van eerder overeengekomen aanbevelingen worden opgenomen. Zonder een dergelijke «opwaardering» van de regelgeving kan in onvoldoende mate harmonisatie bewerkstelligd worden. Bovendien is niet uitgesloten dat de VS over zal gaan tot het opleggen van eisen aan accountants(organisaties) in de EU, omdat een «soft law approach» onvoldoende comfort zou bieden. Proportionaliteit: Positief. Een richtlijn is het geëigende instrument om het beoogde doel te bereiken. Consequenties voor de EU-begroting: geen Financiële, personele en administratieve consequenties voor de rijksoverheid, decentrale overheden en/of bedrijfsleven en burger: Er zijn aan het voorstel geen budgettaire consequenties voor de overheid verbonden. Het onlangs door de ministerraad goedgekeurde nationale wetsvoorstel toezicht op accountantsorganisaties, met als belangrijk kenmerk de introductie van onafhankelijk toezicht op accountants, komt op hoofdlijnen overeen met de ideeën van de Commissie, zoals gepresenteerd in dit voorstel. Eventuele extra administratieve lasten zullen dan ook grotendeels al uit het genoemde wetsvoorstel voortvloeien. Deze administratieve lastenverzwaring zal relatief beperkt zijn.
Consequenties voor nationale en decentrale regelgeving/beleid, (informatie over het inschakelen van nationale agentschappen / zelfstandige bestuursorganen e.d., implementatie en uitvoering, notificatie en handhaving en/of sanctionering): Het voorstel zal naar verwachting niet of nauwelijks leiden tot nadere implementatie in nationale regelgeving. Momenteel ligt op nationaal niveau een wetsvoorstel ter advies voor bij de Raad van State met een vergelijkbare strekking als het Commissievoorstel.
Voorgestelde implementatietermijn (bij richtlijnen) dan wel voorgestelde datum inwerking treding (bij verordeningen en beschikkingen) met commentaar t.a.v. haalbaarheid: De Commissie streeft naar een politiek akkoord onder het Nederlandse voorzitterschap. De voorgestelde implementatietermijn is 1 januari 2006.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2003–2004, 22 112, nr. 321
5
Gegeven het bestaande Nederlandse wetsvoorstel is de verwachting dat de implementatie in Nederland weinig problemen met zich mee zal brengen.
Nederlandse belangen en eerste algemene standpuntbepaling: Nederland is gebaat bij een herstel van vertrouwen in de financiële markten. Om het vertrouwen op nationaal niveau te herstellen, is een wetsvoorstel met betrekking tot toezicht op en de borging van de onafhankelijkheid, deskundigheid en herkenbaarheid van accountants(organisaties) in ontwikkeling. Een bredere, vergelijkbare Europese benadering is van belang voor het herstel van vertrouwen op internationaal vlak. Nederland beoordeelt het Commissievoorstel in grote lijnen positief. Te meer daar deze voorstellen grotendeels overeenkomen met de hoofdlijnen van het door de ministerraad aanvaarde wetsvoorstel met betrekking tot toezicht op accountantsorganisaties. Fiche 3: Mededeling Ontwikkeling van Schengeninformatiesysteem II en mogelijke synergie met toekomstig visuminformatiesysteem (VIS) Titel: Mededeling van de Commissie aan de Raad en het Europees Parlement: Ontwikkeling van het Schengeninformatiesysteem II en mogelijke synergie met een toekomstig visuminformatiesysteem (VIS) Datum Raadsdocument: Nr Raadsdocument: Nr. Commissiedocument: Eerstverantwoordelijk ministerie:
15 december 2003 16106/03 SIRIS 111 VISA 205 COMIX 765 COM (2003) 771 final Ministerie van Justitie i.o.m. BZK, BZ, FIN
Behandelingstraject in Brussel: Comité artikel 36, JBZ-raad Achtergrond, korte inhoud en doelstelling van het voorstel: Het document betreft een voortgangsrapportage van de Commissie aan de Raad en aan het Europese Parlement over de ontwikkeling van het Schengen Informatiesysteem II (SIS II) en mogelijke synergieën met een toekomstig Visa Informatie Systeem (VIS). De voortgangsrapportage heeft alleen betrekking op het eerste halfjaar van 2003. Met betrekking tot de besluitvorming inzake de bouw van SIS II (Besluit en Verordening) en met betrekking tot het VIS (Beschikking) zijn afzonderlijke BNC-fiches opgesteld. Het document beschrijft de ontwikkeling van SIS II:, de gang van zaken omtrent de aanbesteding, de architectuur en functionaliteiten van het SIS, het tijdschema, de kosten, het beheer, de locatie, de synergie met het toekomstige VIS, de wettelijke gevolgen en aspecten van dataprotectie. Gezien het feit dat het SIS qua concept en qua techniek onderhevig is aan veroudering en slechts 18 aansluitingen heeft, is in 1996 besloten een nieuwe generatie van het SIS te bouwen, het SIS II project. Daar geen enkele lidstaat bereid was de ontwikkeling te financieren is de Commissie belast met de ontwikkeling en financiering van SIS II. Het SIS berust op een dubbele rechtsgrondslag (eerste en derde pijler). Het overleg over de ontwikkeling vindt plaats via de comitologieprocedure in het SIS II Comité. Volgens de planning van de Commissie zal het systeem medio 2007 gereed zijn. Het VIS wordt gemeenschappelijk met het SIS II aanbesteed. Het betreft echter twee verschillende systemen met strikt gescheiden gegevens en toegang. Bovendien mag de bouw van het VIS
Tweede Kamer, vergaderjaar 2003–2004, 22 112, nr. 321
6
de ontwikkeling van SIS II niet vertragen, daar een werkend SIS een randvoorwaarde is voor de toetreding van nieuwe lidstaten tot het Schengenacquis.
Architectuur SIS II Op basis van een feasability study is gekozen voor een architectuur met een centraal systeem en een interface in elke lidstaat. Deze architectuur komt grotendeels overeen met de huidige architectuur. Raadpleging kan echter rechtstreeks via het centrale systeem geschieden. De lidstaten kunnen echter besluiten een nationale kopie te bouwen die geraadpleegd kan worden. De meeste lidstaten zullen van deze mogelijkheid gebruik maken. Gediscussieerd wordt nog over de vraag of de multimedia (biometrische gegevens etc.) zich alleen in het centrale deel zullen bevinden of ook in de nationale kopieën.
Synergieën De JBZ Raad van juni 2003 heeft verzocht bij de ontwikkeling van het VIS rekening te houden met de mogelijkheid van een gemeenschappelijk technisch platform met het SIS II, zonder dat dit de ontwikkeling van het SIS II mag afremmen. Dit heeft geresulteerd in een gemeenschappelijke aanbesteding van het SIS en het VIS. Van de zijde van de lidstaten op het niveau van het SIS wordt deze synergie niet als een voordeel ervaren, daar het de aanbesteding complexer heeft gemaakt en dus kwetsbaarder. Wel kan synergie op het niveau van het beheer voordeel opleveren.
Locatie en beheer van het centrale systeem Bij dit onderwerp speelt een aantal aspecten. Ten eerste dient onderstreept te worden dat de besluitvorming over de bouw van het SIS alleen de bouwperiode betreft. Nieuwe besluitvorming is nodig voor de periode als het SIS operationeel is geworden. Verder dient onderscheiden te worden besluitvorming over de locatie van het centrale systeem tijdens de bouw, de Business Continuity Site (BCS) en het operationele beheer en over het strategische beheer en de locaties op lange termijn. Besluitvorming over eerstgenoemde aspecten is geagendeerd voor de eersvolgende JBZ Raad.
Rechtsbasis van het voorstel: N.v.t. Besluitvormingsprocedure en rol Europees Parlement: N.v.t. Instelling nieuw Comitologie-comité: N.v.t. Subsidiariteit en proportionaliteit: N.v.t., het betreft een mededeling. Consequenties voor de EU-begroting: Strikt genomen niet van toepassing omdat het een mededeling betreft. Het SIS wordt gefinancierd uit communautaire middelen evenals het VIS. De uitgaven van het SIS zijn geraamd op € 28 miljoen, inclusief de nationale interfaces. De facultatieve nationale kopieën zijn voor rekening van de lidstaten. De uitgaven van het VIS zijn geraamd op ca. € 16 045 000 voor een apart VIS en € 15 144 000 voor een VIS op een gemeenschappelijk platform met het SIS. De operationele uitgaven zijn geraamd op € 15 793 000 voor een apart VIS en € 10 636 000 voor een VIS op een gemeenschappelijk platform. Genoemde uitgaven voor het VIS betreffen het centrale systeem (C-VIS) en de N-VIS-en, de nationale systemen. Bij toepassing van functionaliteiten op het gebied van biometrie en ondersteunende documenten zijn de totale VIS uitgaven geraamd op bijna
Tweede Kamer, vergaderjaar 2003–2004, 22 112, nr. 321
7
€ 157 miljoen en € 35 miljoen voor de exploitatiekosten, bij een gemeenschappelijk platform met het SIS. Voor een separaat VIS zijn de bedragen respectievelijk € 158 miljoen en € 42 miljoen.
Financiële, personele en administratieve consequenties voor de rijksoverheid, decentrale overheden en/of bedrijfsleven en burger: Zie ook punt hierboven. Voor wat betreft de uitgaven voor de nationale kopie van het SIS in Nederland worden besprekingen gevoerd tussen de ISC (voorheen ITO) en ministerie van Binnenlandse zaken en Koninkrijksrelaties. Op dit moment is het nog niet mogelijk een bedrag te noemen, daar voor de begroting nog niet alle gegevens bekend zijn. Voor de duidelijkheid: het Nederlandse aandeel in de uitgaven voor het huidige C.SIS in Straatsburg (installatie en exploitatie) wordt betaald door het Ministerie van Justitie terwijl de uitgaven voor het nationale deel (NSIS) door het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties betaald worden. Consequenties voor nationale en decentrale regelgeving/beleid, (informatie over het inschakelen van nationale agentschappen / zelfstandige bestuursorganen e.d., implementatie en uitvoering, notificatie en handhaving en/of sanctionering): n.v.t.
Voorgestelde implementatietermijn (bij richtlijnen) dan wel voorgestelde datum inwerking treding (bij verordeningen en beschikkingen) met commentaar t.a.v. haalbaarheid: Wat de haalbaarheid van de realisering van SIS II betreft: vooralsnog kan worden uitgegaan van de planning van medio 2007.
Nederlandse belangen en eerste algemene standpuntbepaling: Nederland vindt het belangrijk dat de bouw van het SIS II spoedig verloopt, gezien het grote belang dat gehecht wordt aan een modern en goed werkend SIS en gezien de politieke wens tot tijdige integratie van de nieuwe lidstaten. Commissie betrekt in haar voorstellen de lidstaten onvoldoende bij het toekomstige strategische beheer en kwalificeert het huidige proces binnen de Raad als een «relatively slow decision-making process». Tijdens een recente discussie hierover in Comité artikel 36 stelde een aantal lidstaten voor het SIS onder te brengen bij Europol waarbij ook gewezen werd op de functies van het SIS die nauw gerelateerd zijn aan politiële en justitiële aspecten. Bovendien zijn de lidstaten eigenaar van de gegevens in het SIS. De meeste lidstaten zijn overigens wel van mening dat het beheer niet meer door de lidstaten op het niveau van de Raadswerkgroepen moet plaatsvinden. Nederland heeft nog geen formeel standpunt ingenomen in deze discussie, maar hecht in ieder geval aan een passende invloed van de lidstaten op het SIS. Ook heeft Nederland nog geen standpunt ingenomen over de hoogte van de begroting en de bron van financiering. Fiche 4: Beschikking tot opstelling van richtsnoeren voor trans-Europese netwerken in de energiesector Titel: Beschikking van het Europese Parlement en de Raad tot opstelling van richtsnoeren voor trans-Europese netwerken in de energiesector en houdende intrekking van Beschikkingen nr. 96/391/EG en nr. 1229/2003/EG
Tweede Kamer, vergaderjaar 2003–2004, 22 112, nr. 321
8
Datum Raadsdocument: Nr Raadsdocument: Nr. Commissiedocument: Eerstverantwoordelijk ministerie:
11 februari 2004 6218/04 COM(2003)742 Ministerie van Economische Zaken i.o.m. FIN, BZ, VROM, V&W
Behandelingstraject in Brussel: Raadswerkgroep Energie; Raad Vervoer, Telecommunicatie en Energie Achtergrond, korte inhoud en doelstelling van het voorstel: Met de toetreding van tien nieuwe lidstaten is het noodzakelijk de richtsnoeren voor het trans-Europese netwerk (TEN) aan te passen, teneinde rekening te houden met de positie van de toetredingslanden en financiering mogelijk te maken van projecten die voor de uitgebreide Unie van gemeenschappelijk belang zijn. De herziening houdt in dat projecten die noodzakelijk zijn voor de aansluiting van de toetredingslanden onderdeel gaan uitmaken van de TEN-richtsnoeren zodat deze landen zo spoedig mogelijk volledig kunnen functioneren in de interne markt voor elektriciteit en gas. Doel is op deze wijze de voorzieningszekerheid van energie voor alle 25 lidstaten en de competitieve en doeltreffende werking van de interne energiemarkt te vergroten. Om dit doel te bereiken is het aanleggen van nieuwe infrastructuur om op die wijze de toekomstige elektriciteits- en gasvoorziening van de EU te verzekeren noodzakelijk. Daartoe is nauwe samenwerking tussen de Gemeenschap en de productielanden evenals de doorvoerlanden vereist. Vanwege de scherp toenemende vraag naar gas dienen voortdurend nieuwe aanvoerpijpleidingen te worden aangelegd. Tot dusver is er weinig coördinatie en optimalisering van het gebruik van deze interne netwerken. Met de toetreding en met de voltooiing van de interne gasmarkt kan een flexibeler gebruik worden gemaakt van de vermaasde gasnetwerken in de EU. Er zal echter nog steeds moeten worden geïnvesteerd in interne pijpleidingen in de EU. Op het gebied van elektriciteit dienen enkele structurele problemen opgelost te worden opdat de elektriciteitsmarkt zich kan blijven ontwikkelen, congestie en verstoring wordt voorkomen en interconnectie wordt verbeterd. Tenslotte wil de Commissie een coördinator kunnen benoemen voor een prioritaire as of een prioritair project. De Commissie zou tevens een verklaring van Europees belang moeten kunnen toekennen aan grensoverschrijdende prioritaire projecten. Deze nieuwe hulpmiddelen zijn volgens de Commissie noodzakelijk om de voorbereiding van de projecten te bespoedigen en ze door de omslachtige vergunningsprocedures te loodsen.
Rechtsbasis van het voorstel: artikel 156 Verdrag Besluitvormingsprocedure en rol Europees Parlement: Co-decisie Instelling nieuw Comitologie-comité: n.v.t., regelgevend comité reeds bestaand (artikel 14) Subsidiariteit en proportionaliteit: Subsidiariteit: positief. Het betreft hier de voltooiing van de interne energiemarkt waarbij het belangrijk is dat de lidstaten onderling door een adequate infrastructuur worden verbonden. Dit kan beter op Europees niveau dan op nationaal niveau worden gerealiseerd. Proportionaliteit: positief. Het gebruik van een beschikking als instrument om richtsnoeren op te stellen gaat niet verder dan nodig is om de doelstellingen van het voorstel te verwezenlijken.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2003–2004, 22 112, nr. 321
9
Consequenties voor de EU-begroting: Onduidelijk zijn de financiële gevolgen van: (1) het aanstellen van een coördinator voor prioritaire projecten, (2) extra kosten als gevolg van meer projecten die in aanmerking komen voor communautaire financiering (op basis van EG verordening nr 2236/95) om onder andere de kosten van risicoverzekering te dekken. Over de eventuele consequenties voor de EU-begroting zal verduidelijking aan de Commissie worden gevraagd. Financiële, personele en administratieve consequenties voor de rijksoverheid, decentrale overheden en/of bedrijfsleven en burger: geen Consequenties voor nationale en decentrale regelgeving/beleid, (informatie over het inschakelen van nationale agentschappen / zelfstandige bestuursorganen e.d., implementatie en uitvoering, notificatie en handhaving en/of sanctionering): n.v.t. Voorgestelde implementatietermijn (bij richtlijnen) dan wel voorgestelde datum inwerking treding (bij verordeningen en beschikkingen) met commentaar t.a.v. haalbaarheid:n.v.t., betreft een besluit. Nederlandse belangen en eerste algemene standpuntbepaling: Nederland onderschrijft het belang van goed functionerende energienetwerken voor de interne markt en het zekerstellen van de energievoorziening in het algemeen. Nederland steunt de Commissie dan ook in haar streven een aantrekkelijk investeringsklimaat te creëren. Nederland is echter van mening dat de primaire verantwoordelijkheid voor het investeren in energienetwerken bij (staats)bedrijven ligt. Het gaat om grote investeringen waarbij een economische afweging moet worden gemaakt. Vanwege de administratieve lasten is Nederland tegen zware procedures, bij de selectie en het beheer van prioritaire projecten. Onduidelijk zijn de financiële gevolgen van: (1) het aanstellen van een coördinator voor prioritaire projecten, (2) extra kosten als gevolg van meer projecten die in aanmerking komen voor communautaire financiering (op basis van EG verordening nr 2236/95) om onder andere de kosten van risicoverzekering te dekken. Over de eventuele consequenties voor de EU -begroting zal verduidelijking aan de Commissie worden gevraagd. Fiche 5: Mededeling: Criminaliteitspreventie in de Europese Unie Titel: Mededeling: Criminaliteitspreventie in de Europese Unie
Datum Raadsdocument: Nr Raadsdocument: Nr. Commissiedocument: Eerstverantwoordelijk ministerie:
25 maart 2004 7763/04 COM (2004)165 definitief Ministerie van Justitie in nauwe samenwerking met het ministerie van BZK i.o.m. BZ, BZK, EZ, FIN, OCW
Behandelingstraject in Brussel: Multidisciplinaire Groep inzake georganiseerde criminaliteit, Comité artikel 36, JBZ-Raad Achtergrond, korte inhoud en doelstelling van het voorstel: De Commissie levert met deze mededeling een bijdrage aan de preventie van veelvoorkomende criminaliteit in de lidstaten. De Commissie benadrukt dat de verantwoordelijkheid op het gebied van de criminaliteits-
Tweede Kamer, vergaderjaar 2003–2004, 22 112, nr. 321
10
preventie berust bij de lidstaten. De door de Europese Raad van Tampere aangemerkte prioritaire gebieden van criminaliteitspreventie, te weten jeugdcriminaliteit, stedelijk en drugsgerelateerde criminaliteit, zijn immers van lokale aard. Er zijn samenwerkingsactiviteiten op EU-niveau ingesteld ter ondersteuning van preventie-activiteiten in de lidstaten, maar ook om herhaling van inspanningen te vermijden en de beschikbare middelen doeltreffender in te zetten. In hoofdstuk 1 gaat de Commissie, waar nodig met gebruikmaking van onderzoeksgegevens, in op de juridische en politieke context, de definities van de begrippen volumecriminaliteit en criminaliteitspreventie als ook de (toekomstige) tendensen in de criminaliteit. In hoofdstuk 2 worden de ontwikkelingen op EU-niveau nader belicht. Daarbij wordt met name ingegaan op het reeds in mei 2001 ingestelde Europees netwerk voor criminaliteitspreventie (EUCPN) en de financieringsprogramma’s Hippocrates en AGIS. Met het oog op een doeltreffender criminaliteitspreventie geeft de Commissie in hoofdstuk 3 vervolgens aan wat volgens haar essentiële voorwaarden zijn voor de lidstaten en op EU-niveau. Daarbij stelt de Commissie voor dat de EUCPN zich in het bijzonder met de volgende vijf actieterreinen gaat bezighouden: – het identificeren van prioritaire vormen van criminaliteit binnen de voornoemde door de Europese Raad van Tampere vastgestelde gebieden; – het inventariseren van goede methoden om deze prioritaire vormen van criminaliteit aan te pakken; – het opstellen van een gemeenschappelijke methode ter voorbereiding, uitvoering en evaluatie van preventieprojecten; – het controleren en evalueren van algemene, nationale beleidsmaatregelen; – het maken van afspraken over de harmonisering van statistische gegevens.
Rechtsbasis van het voorstel: n.v.t., het betreft een mededeling. Besluitvormingsprocedure en rol Europees Parlement: N.v.t., het betreft een mededeling. In dit kader zij wel opgemerkt dat de Commissie voornemens is op basis van een bespreking over deze mededeling met het Europees Parlement en de Raad en inachtnemende de conclusies van het nog te verschijnen evaluatierapport van het EUCPN, eind 2004 concrete voorstellen ter uitvoering van voornoemde aanbevelingen in te dienen.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2003–2004, 22 112, nr. 321
11
Instelling nieuw Comitologie-comité: nee Subsidiariteit en proportionaliteit: n.v.t., het betreft een mededeling. Consequenties voor de EU-begroting: geen Financiële, personele en administratieve consequenties voor de rijksoverheid, decentrale overheden en/of bedrijfsleven en burger: geen Consequenties voor nationale en decentrale regelgeving/beleid, (informatie over het inschakelen van nationale agentschappen / zelfstandige bestuursorganen e.d., implementatie en uitvoering, notificatie en handhaving en/of sanctionering): geen Voorgestelde implementatietermijn (bij richtlijnen) dan wel voorgestelde datum inwerking treding (bij verordeningen en beschikkingen) met commentaar t.a.v. haalbaarheid: n.v.t. Nederlandse belangen en eerste algemene standpuntbepaling: De Commissie levert met deze mededeling een waardevolle bijdrage aan de gedachtevorming over criminaliteitspreventie in het algemeen en over hoe naar haar opvatting de EUCPN een bijdrage kan leveren aan een betere preventie van veel voorkomende criminaliteit in de lidstaten in het bijzonder. Fiche 6: Richtlijn betreffende diensten op de Interne Markt Titel: Voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad betreffende diensten op de Interne Markt
Datum Raadsdocument: Nr Raadsdocument: Nr. Commissiedocument: Eerstverantwoordelijk ministerie:
10 februari 2004 6174/04 COM (2004)2 def. Ministerie van Economische Zaken in nauwe samenwerking met alle departementen, de UvW en IPO
Behandelingstraject in Brussel: Raadswerkgroep voor Concurrentievermogen en Groei, Raad voor Concurrentievermogen. Achtergrond, korte inhoud en doelstelling van het voorstel: Doel: Het creëren van een horizontaal wettelijk instrument om belemmeringen bij de vrije vestiging en het vrij verkeer van diensten voor grensoverschrijdende dienstverleners systematisch te verwijderen op een effectieve en efficiënte wijze. De bedoeling is op deze wijze een level playing field te creëren voor de Interne Markt voor diensten en bij te dragen aan de vervolmaking hiervan. Dit doel dient via verschillende – in de richtlijn voorziene- wegen te worden bereikt, waarop in het onderstaande nog nader wordt ingegaan. Achtergrond: Het voorstel is een onderdeel van de Lissabonagenda. Een goed functionerende Interne Markt voor diensten is van essentieel belang voor het behalen van de doelstelling om in 2010 de meest competitieve kenniseconomie van de wereld te zijn. De dienstensector beslaat 50% van het BNP. Het onbenutte potentieel in deze sector dient volledig te worden aangewend om de Europese economische groei te stimuleren. Diverse Europese Raden hebben de Commissie verzocht om een voorstel om belemmeringen in de dienstensector te verwijderen. De Commissie heeft, mede op verzoek van het Europees Parlement, uitgebreid onderzoek verricht naar de Europese dienstenmarkt en concludeert dat de interne
Tweede Kamer, vergaderjaar 2003–2004, 22 112, nr. 321
12
markt voor diensten niet optimaal functioneert. Het rapport (COM(2002) 441) beschrijft de concrete belemmeringen, die er vaak toe leiden dat het bedrijfsleven en de consument grensoverschrijdende diensten niet optimaal kunnen aanbieden en ontvangen. Dit betreft horizontale belemmeringen in allerlei sectoren en fasen van bedrijfsvoering, bijvoorbeeld in de bouwsector, uitzendbranche, toerisme, vrije beroepen, e.d. Vooral op het terrein van vergunningverlening, administratieve lasten voor het bedrijfsleven, dubbele verplichtingen en de wederzijdse erkenning van diensten, bestaan problemen voor het Europese bedrijfsleven. Reikwijdte: Het voorstel sluit aan bij het brede begrip dienst. Onder het begrip dienst wordt in de richtlijn in artikel 4 lid 1 verstaan «elke economisch activiteit, anders dan in loondienst», zoals bedoeld in artikel 50 van het Verdrag, die bestaat in een dienstverlening waarvoor een economische tegenprestatie wordt ontvangen, ongeacht de wijze waarop deze economische tegenprestatie wordt gefinancierd. De definitie is ontleend aan de rechtspraak van het Hof van Justitie. Het betreft een groot aantal diensten, zoals de uitzendbranche, distributie, certificering, bouwnijverheid, afvalinzameling en verwerking, makelaardij, ambachten, toerisme, de gereguleerde beroepen, accountancy, e.d. Voorzien is in uitzonderingen voor financiële diensten, vervoersdiensten (voor zover geregeld bij andere EU-regelgeving) en elektronische communicatiediensten. De precieze reikwijdte van deze uitzonderingen dient overigens nog nader gedefinieerd te worden. De richtlijn is in beginsel van toepassing op alle diensten van algemeen economisch belang. De richtlijn is niet van toepassing op nieteconomische activiteiten zoals activiteiten zonder economische tegenprestatie verricht. Inhoud:
I Algemene bepalingen Betreft de doelstelling en de reikwijdte zoals hierboven beschreven, de relatie met andere bepalingen van gemeenschapsrecht en definities van het begrip dienst, dienstverrichter e.d. II Vrijheid van vestiging van dienstverrichters 1. Administratieve vereenvoudiging Het voorstel legt aan de lidstaten de verplichting op tot vereenvoudiging van procedures voor toegang tot en uitoefening van dienstenactiviteiten; voorts moeten diverse procedures en formaliteiten bij één loket worden afgehandeld en dient dat ene loket tevens als informatiepunt te gelden voor dienstverrichters en afnemers; tot slot moeten alle procedures en formaliteiten in verband met de toegang tot en de uitoefening van dienstenactiviteiten op afstand en elektronisch bij het ene loket en de bevoegde autoriteiten kunnen worden afgehandeld. 2. Vergunningen Het voorstel stelt voorwaarden aan het hanteren van een vergunningstelsel voor de toegang tot en de uitoefening van een dienstenactiviteit. Voor zover een vergunningstelsel wordt gehanteerd dient deze bovendien aan bepaalde voorwaarden te voldoen. Ook stelt de richtlijn vereisten aan de vergunningsduur, de selectie ingeval van een beperkt aantal beschikbare vergunningen en de vergunningsprocedures. 3. Verboden of beoordelingsplichtige eisen Het voorstel bevat een lijst met verboden vereisten, zoals o.a. nationaliteitsvereisten of een economische impact toets. Daarnaast is een lijst opgesteld met door de lidstaten onderling te evalueren vereisten, zoals o.a. het vereiste van het in dienst hebben van een
Tweede Kamer, vergaderjaar 2003–2004, 22 112, nr. 321
13
minimum aantal werknemers, het verbod op het aanbieden van andere diensten naast de hoofddienst. Deze dienen te voldoen aan een drietal voorwaarden: discriminatieverbod, noodzakelijkheid en evenredigheid.
III Vrij verkeer van diensten 1. Land van oorsprongsbeginsel De lidstaten zien erop toe dat de dienstverrichters alleen moeten voldoen aan de nationale bepalingen van hun lidstaat van oorsprong die binnen het gecoördineerde gebied vallen, te weten bepalingen betreffende de toegang tot en de uitoefening van de dienstactiviteit, het gedrag van de dienstverrichter, de kwaliteit of inhoud van de dienst, reclame, de contracten en de aansprakelijkheid van de dienstverrichter. Uitgezonderd van het land van oorsprongsbeginsel zijn, zoals vermeld in artikel 17, onder meer de netwerksectoren (post, elektriciteit gas, water), het ter beschikking stellen van werknemers, bescherming van persoonsgegevens, de advocatendiensten (daar waar al EU regelgeving bestaat), erkenning van beroepskwalificaties, sociale zekerheid regelgeving zoals geregeld in Verordening 1408/71 (deze Verordening dekt niet de gehele sociale zekerheidswetgeving), het overbrengen van afval, diensten van notarissen bij wet voorgeschreven, wettelijke accountantscontroles. Ook zijn er tijdelijke afwijkingen van het land van oorsprongsbeginsel en afwijkingen van het land van oorsprongsbeginsel die gelden in specifieke gevallen; gedurende een overgangsperiode is het oorsprongslandbeginsel niet van toepassing op de regels voor geldvervoer, gokactiviteiten, schuldinning. In specifieke gevallen kunnen uitzonderingen gelden voor maatregelen m.b.t. de volksgezondheid, de veiligheid van diensten en de bescherming van de openbare orde. 2. Rechten van de afnemers van diensten De lidstaten mogen de afnemer geen eisen opleggen die het gebruik van een dienst van een in andere lidstaat gevestigde dienstverrichter beperken. Discriminerende eisen met betrekking tot de afnemer op basis van nationaliteit of woonplaats zijn verboden. Voorts moeten de lidstaten voorzien in toegang tot informatie voor afnemers met betrekking tot bijvoorbeeld consumentenbescherming en geschilbeslechting. De lidstaten kunnen ook niet de vergoeding van extramurale zorg afhankelijk stellen van toestemming, wanneer de kosten voor deze zorg, indien deze op hun grondgebied was verstrekt, door hun sociale zekerheidsstelsel zouden zijn vergoed. 3. Terbeschikkingstelling van werknemers en onderdanen van derde landen Het voorstel stelt specifieke bepalingen t.a.v. de terbeschikkingstelling van werknemers, bepaalde verplichtingen mogen niet worden opgelegd, o.a. vergunning aanvraag, inschrijving in register. Inzake onderdanen van derde landen schrijft de richtlijn voor dat de lidstaat van terbeschikkingstelling de dienstverrichter en de werknemer niet kan verplichten te beschikken over een document dat toestemming geeft tot binnenkomst, vertrek of verblijf of over een werkvergunning, wanneer een EU-dienstverrichter een werknemer, die onderdaan van een derde land is, ter beschikking stelt om een dienst te verrichten in een andere EU-lidstaat.
IV Kwaliteit van diensten –
Lidstaten dienen er op toe te zien dat bepaalde gegevens ter beschikking gesteld worden door dienstverrichters aan de afnemers. Het gaat hierbij o.a. om: naam, adres, btw-nummer, branchevereniging, e.d., die
Tweede Kamer, vergaderjaar 2003–2004, 22 112, nr. 321
14
–
– – –
–
–
–
zonder meer moeten worden verstrekt, maar waarbij de modaliteit van verstrekking wordt overgelaten aan de dienstverrichter; daarnaast zijn er aanvullende gegevens die op verzoek van de afnemer dienen te worden verstrekt. Lidstaten dienen erop toe te zien dat dienstverrichters die diensten verrichten met een bijzonder gezondheids- of veiligheidsrisico of een bijzonder financieel risico gedekt zijn door een aansprakelijkheidsverzekering of vergelijkbare waarborg. Dienstverrichters dienen informatie te verlenen over het bestaan of ontbreken van garanties. Lidstaten dienen elk geheel verbod op reclame voor gereglementeerde beroepen in te trekken. Lidstaten zien erop toe dat de dienstverrichter geen eisen worden opgelegd waarbij zij verplicht worden om uitsluitend een specifieke activiteit uit te oefenen of die het gezamenlijk of in partnerschap verrichten van verschillende activiteiten beperken, zij het dat hierop voor enkele specifieke dienstverrichters uitzonderingen mogelijk zijn. Lidstaten dienen samen met de Commissie een aantal maatregelen te nemen teneinde dienstverrichters aan te moedigen vrijwillig kwaliteit van hun dienst te waarborgen. Lidstaten dienen maatregelen te treffen om ervoor te zorgen dat dienstverrichters (elektronische) adresgegevens verstrekken aan de afnemer zodat deze rechtstreeks een klacht kan indienen en informatie kan vragen. Tevens dient verzekerd te zijn dat de dienstverrichters onverwijld op de klachten reageren en deze tot een oplossing brengen. Lidstaten dienen op verzoek van een bevoegde instantie of andere lidstaat gegevens over de betrouwbaarheid van de dienstverrichter te verstrekken, zoals gegevens over strafrechtelijke veroordelingen, bestuursrechtelijke of tuchtrechtelijke sancties. Een en ander voor zover deze zijn vermogen om zijn activiteit uit te oefenen of zijn professionele betrouwbaarheid kunnen aantasten.
V Controle –
–
Lidstaten zien erop toe dat de in hun nationale regelgeving vastgestelde bevoegdheden inzake het toezicht op en de controle van de dienstverrichter t.a.v. de betrokken activiteiten ook worden uitgeoefend wanneer de dienst in een andere lidstaat wordt verricht. Lidstaten dienen elkaar hierbij wederzijdse bijstand te verlenen, onder meer op het vlak van het verstrekken van informatie Ook wordt voorzien in een regeling voor wederzijdse bijstand bij afwijkingen van het oorsprongslandbeginsel in specifieke gevallen.
VI Convergentieprogramma Op bepaalde terreinen dienen de lidstaten i.s.m. de Commissie zelfregulering op communautair niveau aan te moedigen, bijv. m.b.t. de inhoud en de voorwaarden voor commerciële communicatie voor gereglementeerde beroepen. Daarnaast zal de Commissie op het terrein van geldvervoer, kansspelen en schuldinning onderzoeken in hoeverre specifieke harmonisatie mogelijk is. Tevens onderzoekt de Commissie of het noodzakelijk is om met betrekking tot een aantal genoemde aspecten aanvullende initiatieven te nemen of voorstellen tot besluiten te doen. Tijdpad: Er is gekozen voor een gefaseerde aanpak. Verschillende harmonisatievoorstellen volgen de komende jaren. Uiterlijk 2010 dient het complete voorstel geïmplementeerd te zijn. Een aantal belemmeringen is vanaf twee jaar na implementatie van de richtlijn verboden, een aantal andere belemmeringen dient te worden geëvalueerd door de lidstaten onderling en onder toezicht van de Commissie.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2003–2004, 22 112, nr. 321
15
Rechtsbasis van het voorstel: Artikel 47 lid 2 en 55 van het EG-Verdrag en artikel 71 en 80 lid 2 voor het transportdeel (voor zover daarvoor geen specifieke EU regelgeving aanwezig is). (Artikel 55 verwijst naar artikel 47 lid 2, waardoor toepasselijk op het vrij verkeer van diensten en dus de interne marktbepalingen in artikel 43 en 49) Besluitvormingsprocedure en rol Europees Parlement: Co-decisie. Instelling nieuw Comitologie-comité: In artikel 42 van de richtlijn wordt een comité van vertegenwoordigers van de lidstaten ingesteld. Type: adviserend. Artikelen 3 en 7 van Besluit 1999/ 468/EG zijn hierbij van toepassing. Op een aantal plaatsen in de richtlijn wordt hier naar verwezen. Subsidiariteit en proportionaliteit: Subsidiariteit: Positief: – Doel van de richtlijn is het wegnemen van belemmeringen voor het vrij verkeer van diensten en vrije vestiging in de interne markt. Uitgebreid onderzoek van de Commissie onder het bedrijfsleven, incl. MKB, consumentenorganisaties en andere belangengroepen, heeft aangetoond dat de interne markt voor diensten niet optimaal functioneert. – Rechtstreekse toepassing van de artikelen 43 en 49 van het Verdrag volstaat niet, zo blijkt uit onderzoek van de Commissie, om deze belemmeringen op te heffen, enerzijds omdat een behandeling per geval via inbreukprocedures tegen de betrokken lidstaten, met name na de uitbreiding, uiterst ingewikkeld zou zijn voor de nationale en communautaire instellingen, en anderzijds omdat vele belemmeringen alleen kunnen worden opgeheven indien de nationale wetgevingen eerst, onder meer met het oog op de administratieve samenwerking, zijn gecoördineerd. Zoals het Europees Parlement en de Raad hebben erkend, kan een communautair wetgevingsinstrument een ware interne dienstenmarkt tot stand brengen. Proportionaliteit: Zodra meer duidelijkheid ontstaat over de reikwijdte van de richtlijn kan de proportionaliteit worden beoordeeld. Consequenties voor de EU-begroting: Geen Financiële, personele en administratieve consequenties voor de rijksoverheid, decentrale overheden en/of bedrijfsleven en burger: Hoewel het voorstel in de implementatiefase onvermijdelijk administratieve lasten voor de overheid met zich meebrengt op een aantal terreinen (dit moet nog nader in kaart worden gebracht) kan de richtlijn op termijn leiden tot vermindering van administratieve lasten (voor overheid en bedrijfsleven) en kostenbesparing. Daarnaast is het voorstel er op gericht de administratieve lasten voor het bedrijfsleven direct te verminderen. Een definitief standpunt dient onder meer rekening te houden met de kosten voor alle budgettaire kaders. De kosten van het voorstel dienen binnen de desbetreffende begrotingen/kaders of middels onderlinge herschikkingen te worden opgevangen. Daarbij dienen de betrokken departementen voorafgaand aan de besluitvorming met een voorstel te komen over hoe deze budgettaire consequenties zullen worden opgevangen (uitgesplitst naar departement en naar soort kosten; denk aan handhaving/toezichtkosten, oprichting van het contactpunt of aanpassing van al bestaand loket, aanpassing van regelgeving). Verder is de schatting van de netto reductie van Administratieve Lasten voor het bedrijfsleven noodzakelijk. De Commissie zal gevraagd worden naar een uitgebreid Impact assessment. In goed overleg met ACTAL zal
Tweede Kamer, vergaderjaar 2003–2004, 22 112, nr. 321
16
worden onderzocht welke de effecten zijn van de richtlijn op de administratieve lasten van het bedrijfsleven; bezien wordt of er een extern adviesbureau dient te worden ingeschakeld teneinde deze – voor zover mogelijk – te kwantificeren. Voorts zal van de expertise van ACTAL gebruik worden gemaakt waar het gaat om het formuleren van minder belastende alternatieven, welke bij de onderhandelingen over de richtlijn kunnen worden ingebracht.
Consequenties voor nationale en decentrale regelgeving/beleid, (informatie over het inschakelen van nationale agentschappen / zelfstandige bestuursorganen e.d., implementatie en uitvoering, notificatie en handhaving en/of sanctionering): De implementatie van de kaderrichtlijn zal aanpassing van een groot aantal bestaande alsmede nieuwe wetten en regelingen vergen. Dit is het gevolg van het ruime begrip «dienst» in de richtlijn. Gelet op de reikwijdte van de ontwerp-richtlijn is een gecoördineerde interdepartementale aanpak van het implementatie-proces daarom noodzakelijk. Ten aanzien van de vrijheid van vestiging van dienstverrichters zijn de gevolgen: – Voor zover er procedures en formaliteiten voor de toegang tot en de uitoefening van dienstenactiviteiten bestaan, dienen deze waar mogelijk te worden vereenvoudigd; voor de implementatie van de één-loketfunctie zal naar verwachting ook wetgeving nodig zijn; in ieder geval zal de één-loket-functie, gelet op de daaraan gestelde eisen (zowel waar het gaat om de afwikkeling van procedures en formaliteiten als om informatiefunctie), in de sfeer van de uitvoering diverse maatregelen – ook in technische zin – vergen, waarbij diverse bestuursorganen zijn betrokken. Voor een deel zal het één-loket (art. 6–8) op te bouwen zijn uit bestaande internet-ontsluitingen van overheidsvergunningen,ontheffingen, eventueel door middel van productcatalogi en (de)centrale regelgeving via www.overheid.nl, www.bedrijvenloket.nl en websites van decentrale overheden en zbo’s. De koppeling van de één-loketten van de diverse lidstaten (art. 22) vergt bijzondere aandacht en zal met de Commissie moeten worden bezien in relatie tot het bestaande project van de Commissie. De verplichting voor de overheid om er voor te zorgen dat bepaalde informatie van/over de dienstverlener aan de afnemers van diensten wordt verstrekt(art. 26) gaat verder dan de normale overheidstaken. Dit zou moeten worden beperkt tot die informatie over dienstverleners die bij de overheid berust, zoals de gegevens die zijn opgenomen in het Handelsregister van de Kamers van Koophandel (Basisbedrijvenregister). Afhankelijk van wat onder het afwikkelen van procedures en formaliteiten bij het ene loket dient te worden verstaan (artikel 6), zullen de gevolgen daarvan voor bijvoorbeeld bepalingen in de Algemene wet bestuursrecht (waaronder die betreffende elektronisch bestuurlijk verkeer – vgl artikel 8 van de richtlijn) dienen te worden bezien. – Vergunningen; de voorgestelde regeling ter zake van vergunningen brengt met zich mee dat bestaande vergunningstelsels dienen te worden doorgelicht en waar nodig moeten worden aangepast. Ook heeft de richtlijn ingrijpende gevolgen voor bestuurs- en vergunningverleningspraktijk en (het systeem van) de Algemene Wet Bestuursrecht, met name waar het gaat om de bepaling dat een vergunning geacht wordt te zijn verleend, indien binnen een bepaalde termijn niet op een aanvraag wordt gereageerd. – Verboden of beoordelingsplichtige eisen; binnen de voorgestelde implementatietermijn van twee jaar zal alle relevante bestaande wetgeving dienen te worden ontdaan van in de richtlijn verboden eisen en zal hiertoe alle wetgeving met beoordelingsplichtige eisen moeten worden doorgelicht en aan de Commissie moeten worden
Tweede Kamer, vergaderjaar 2003–2004, 22 112, nr. 321
17
voorgelegd die deze ter beoordeling voorlegt aan de andere lidstaten. Deze procedure brengt met zich mee dat te zijnertijd binnen een zeer korte termijn van zes maanden Nederland een oordeel zal dienen te vormen over de door de overige lidstaten ingediende verslagen. De voorgeschreven actie m.b.t. verboden en beoordelingsplichtige eisen ziet zowel op centrale als decentrale wetgeving. Het voorstel bevat tevens een meldingsplicht voor nieuwe regelgeving van de lidstaten die mogelijke handelsbelemmeringen voor de dienstensector met zich meebrengen. Het voorstel bevat hiervoor overigens geen stand-still bepaling. Bezien dient te worden of, en zo ja, hoe deze verplichting in het nationale bestel kan worden uitgewerkt.
Ten aanzien van vrij verkeer van diensten: – Land van oorsprongsbeginsel; het land van oorsprongsbeginsel heeft gevolgen voor de toepassing van Nederlandse regelgeving op de activiteiten van dienstverrichters uit andere lidstaten in Nederland. In principe geldt immers de regelgeving van het land van oorsprong en is Nederlandse regelgeving op de dienstverlener niet van toepassing. Nederlandse regelgeving blijft in principe van toepassing indien een in Nederland gevestigde dienstverlener over de grens een dienst aanbiedt. Het land van oorsprongbeginsel heeft consequenties op het terrein van consumentenbescherming, sociale bescherming en medisch-ethische normen en milieu. – Terbeschikkingstelling werknemers/ derdelanden onderdanen; de richtlijn heeft tot gevolg dat voor derdelanders geen tewerkstellingsvergunning kan worden geëist door het land van terbeschikkingstelling, zolang deze derdelanders een dienst uitvoeren voor een dienstverlener uit een andere EU lidstaat. – Kwaliteit van diensten/ rechten van afnemers; de voorgestelde maatregelen in verband met de kwaliteit van de diensten staan voornamelijk in het teken van een betere informatieverstrekking door de dienstverlener aan de afnemers. Bezien zal moeten worden op welke wijze de implementatie daarvan zodanig kan geschieden, dat de daarmee samenhangende administratieve lasten voor het bedrijfsleven worden geminimaliseerd. – Controle; het voorstel zal leiden tot intensivering van toezicht en handhaving. Bijstand aan buitenlandse toezichthouders c.q. toezicht m.b.t. activiteiten die buiten Nederland plaatsvinden vergt meer capaciteit. De vraag is hoe dit kan worden uitgevoerd. Voorts zouden toezichtbevoegdheden geregeld moeten worden. Daar staat tegenover dat het toezicht op buitenlandse dienstverleners door andere overheden wordt verricht, hetgeen de Nederlandse autoriteiten verlicht in werkzaamheden. Voorgestelde implementatietermijn (bij richtlijnen) dan wel voorgestelde datum inwerkingtreding (bij verordeningen en beschikkingen) met commentaar t.a.v. haalbaarheid: Gefaseerde implementatie met het doel een goed werkende interne markt voor diensten te hebben voor 2010 zoals gesteld in de Lissabondoelstellingen. Bepaalde niet-toegestane belemmeringen dienen twee jaar na aanname van de richtlijn te zijn weggenomen. Andere belemmeringen dienen te worden geëvalueerd door de lidstaten en uiterlijk in 2008 te worden weggenomen indien deze niet gerechtvaardigd blijken te zijn. Nader moet worden bezien of de terzake voorgestelde implementatietermijnen haalbaar zijn. Het voorstel voor 1-contactpunt dient eind 2008 geïmplementeerd te zijn. Nederland beziet of deze termijn technisch haalbaar is, in ieder geval voor delen artt. 6–8 en 22. Voor de uitzonderingsgebieden ter zake van het land van oorsprongsbeginsel ( bepaalde gokactiviteiten, schuldinning en geldtransport) eindigt de overgangs-
Tweede Kamer, vergaderjaar 2003–2004, 22 112, nr. 321
18
termijn in 2010. De Commissie zal waar nodig met specifieke harmonisatievoorstellen komen. De voorgestelde implementatietermijn is mogelijk moeilijk haalbaar voor Nederland, aangezien nationale wetgeving op velerlei gebieden zal moeten worden aangepast.
Nederlandse belangen en eerste algemene standpuntbepaling: Nederlandse belangen: Nederland heeft zelf relatief weinig belemmeringen en kent een open economie. Er is dus veel te winnen voor Nederlandse dienstverleners en -ontvangers over de grens. Andere lidstaten zoals Duitsland, België, Italië en Frankrijk kennen een groot aantal bepalingen die de markt afschermen voor buitenlandse aanbieders. Onderzoek onder het Nederlandse bedrijfsleven (i.s.m. VNO-NCW, MKB en de consumentenbond) toont aan dat het met name problemen heeft met het tijdelijk uitzenden van werknemers, enorme administratieve lasten en kosten voor het verrichten van een dienst over de grens, vergunningsvereisten, dubbele sociale verplichtingen, erkenning van diploma’s, verschillende mate van handhaving en het gebrek aan transparante informatie. Het voorstel is erop gericht een oplossing te bieden voor deze problemen. Het is voor Nederland van belang een goed beeld te krijgen van de gevolgen van dit voorstel voor eigen regelgeving, beleid en uitvoering, administratieve lasten en financiële consequenties alvorens een definitief standpunt in te nemen. Naar gelang de blijkende gevolgen voor de gezondheidszorg, zal nog een specifiek standpunt worden ingenomen. Het voorstel behoeft nog wel verdere verduidelijking en aanpassing op een aantal punten. Zo acht Nederland het niet wenselijk dat de kaderrichtlijn afbreuk doet aan het gewenste niveau van nationale voorschriften uit hoofde van sociale politiek, milieubescherming, consumentenbescherming en volksgezondheid in Nederland. In dit licht dienen ook de artikelen 24,25 en 26 nader te worden bezien. In kaart dient te worden gebracht welke effecten de richtlijn heeft op de nationale regelgeving en controle en handhaving daarvan. Nederland is van mening dat de distributie van drinkwater, waarvoor een wijziging van de Waterleidingwet in vergevorderd stadium is, als overheidsprerogatief dient te worden beschouwd en daarom buiten de reikwijdte van de richtlijn valt. Dit kan mogelijk, in afwachting van nader onderzoek, voor meerdere terreinen gelden. Inzake comitologie zal Nederland telkens bezien of terzake comitologie nodig is en zo ja, welk type comitologie. Het begrip dienst van algemeen belang wordt door Nederland zo opgevat dat hieronder in ieder geval rechtsbijstand (in het kader van de toegang tot de rechter voor minder draagkrachtigen), bewindvoering in het kader van schuldsanering en ten slotte de distributie van drinkwater, voor zover deze diensten door de overheid zijn gefinancierd. Bezien wordt in hoeverre de elementen van het Actieplan Financiële Diensten geheel onder de uitzondering van artikel 2, lid 2a vallen. De collectieve pensioenen vallen onder het Actieplan Financiële Diensten, maar worden in de richtlijn niet expliciet uitgezonderd. Op dit terrein bestaat de (Interne Markt) richtlijn 2003/41/EG, waarin de belangen van sociale zekerheid en pensioen beter worden gewaarborgd dan in de horizontale kaderrichtlijn. Eerste algemene standpuntbepaling: – Nederland is verheugd dat er een ontwerp-richtlijn is. Nederland ondersteunt de doelstelling en wenst ook daadwerkelijk een beter functionerende Interne Markt voor diensten te creëren. Deze doelstelling vereist commitment van de lidstaten. Dit commitment dient tijdens de Raad voor Concurrentievermogen te worden uitgedragen. Tijdens het Nederlands Voorzitterschap is dit thema bestempeld tot prioriteit.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2003–2004, 22 112, nr. 321
19
–
–
–
–
–
–
–
Het voorstel poogt een evenwicht te vinden tussen de belangen van het creëren van een Interne Markt voor diensten enerzijds en anderzijds de mogelijkheid voor lidstaten om bepaalde algemene belangen te waarborgen met het oog op consumentenbescherming, milieu, volksgezondheid, welzijn, sociale zekerheid en sociaal beleid binnen de grenzen van proportionaliteit en noodzakelijkheid. Nader bezien moet worden of er een goede balans is gevonden. Nederland wil graag bevestigd zien dat fiscaliteit wordt uitgezonderd van het land van oorsprongsbeginsel. Nederland pleit daarnaast voor een algemene uitsluiting van belastingen van de richtlijn. Op het punt van financiële diensten is het in de huidige tekst onduidelijk of de collectieve pensioenen buiten de reikwijdte van de richtlijn vallen. Nederland wenst bevestigd te zien dat de collectieve pensioenen buiten de reikwijdte van de richtlijn vallen en zal de Commissie vragen dit punt te verduidelijken in de richtlijn. Nederland wenst bevestigd te zien dat de kansspelen volledig uitgezonderd zijn van de reikwijdte van de richtlijn, totdat duidelijk is of additionele harmonisatie van kansspelen wordt geëffectueerd. De werklast en administratieve lasten voor overheid en bedrijven moeten duidelijk in kaart worden gebracht. De administratieve lasten voor het bedrijfsleven dienen te verminderen en de lasten voor de overheid dienen zoveel mogelijk beperkt te blijven. De Commissie en de lidstaten dienen zich te committeren aan het realiseren van de doelstelling van de Richtlijn om de administratieve lasten voor bedrijven te verminderen. De introductie van één-loket betekent een belangrijke stimulans voor de lopende initiatieven voor elektronische dienstverlening door de overheid (vergunningverlening c.a.). Het voorstel inzake de «afwikkeling van procedures» door het één-loketpunt dient nog te worden verduidelijkt en te worden bezien. Tot nu toe zijn de initiatieven op basis van vrijwilligheid. De Richtlijn biedt een basis om overheden die in 2008 nog onvoldoende voortgang hebben gemaakt op eigen initiatief, in ieder geval voor de reikwijdte van de Richtlijn, tot voortgang te dwingen. Verdere standpuntbepaling ten aanzien van het voorstel wordt interdepartementaal voorbereid. De departementen zullen daarvoor eerst in kaart brengen welke gevolgen dit voorstel heeft voor hun eigen regelgeving, beleid, uitvoering en budgetten. De ontwerp-richtlijn behoeft op een aantal terreinen verbetering/ verduidelijking. Nederland zal een constructieve bijdrage leveren en indien nodig alternatieven voor te stellen.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2003–2004, 22 112, nr. 321
20