Tweede Kamer der Staten Generaal
2
Vergaderjaar 1992-1993
22950
Arbeidsomstandighedenbeleid
Nr. 1
BRIEF VAN DE MINISTER VAIM SOCIALE ZAKEN EN WERKGELE– GENHEID Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal 's-Gravenhage, 15 december 1992 Het doet mij genoegen u bijgaand het «Integraal Beleidsplan Arbeids– omstandigheden» (IBA) aan te bieden.1 Tevens treft u aan het advies van de Arboraad over IBA1, alsmede een reactie van mij op dit advies. Met het opstellen van deze nota heb ik uitvoering gegeven aan een motie van de leden De Leeuw en Middel waarin de regering wordt verzocht een integraal beieidsplan aan de Kamer aan te bieden. Een beleidsplan waarin wordt ingegaan op de inhoudelijke en organisato– rische veranderingen in het arbeidsomstandighedenbeleid en de uitvoering ervan in de jaren negentig en waarin mogelijkheden worden aangegeven om de effectiviteit van dat beleid te kunnen verhogen. Een beleid dat gericht moet zijn op preventie en stimulering (Tweede Kamer, vergaderjaar 1989-1990, 21 283, nr. 7). Ik kan u melden dat de inhoud van het advies van de Arboraad, waar ik u kortheidshalve naar verwijs, mij geen aanleiding geeft om de tekst zelf ingrijpend te wijzigen. De versie van IBA, die u hierbij aantreft, is derhalve ongewijzigd ten opzichte van de versie die aan de Arboraad is voorgelegd en die ik in december 1991 aan u ter kennisneming heb toegezonden. Wel heeft een actualisering van de tabellen plaatsge– vonden. De betreffende wijzigingen zijn op bijgevoegde inlegvellen aangebracht. Gaarne zie ik een gedachtenwisseling met de Kamer over het in IBA vervatte beleid tegemoet. De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, B. de Vries
1 Ter inzage gelegd bij de afdeling Parle– mentaire Documentatie
S-IR 210566F ISSN0921 7371 Sdu Uitgeverij Plantijnstraat 's Gravenhage 1993
Tweede Kamer, vergaderjaar 1992-1993, 22 950, nr. 1
STANDPUNTBEPALING N.A.V. ADVIES ARBORAAD I.Z. IBA 1. Algemeen Het verheugt mij dat de Arboraad het een goede zaak acht dat voor het eerst op een systematische en duidelijke wijze een samenhangend overzicht wordt geboden van het beleid op het terrein van de arbeidsom– standigheden en van de verschillende factoren die daarop van invloed zijn. Ook de waardering die de Raad uitspreekt voor de gekozen aanpak ervaar ik als positief. Terecht stelt de Raad vast dat de gepresenteerde aanzetten tot beleidsvernieuwing in het IBA geen absolute breuk vormen met het sinds de totstandkoming van de Arbowet gevoerde beleid. Evenals er ten principale geen wijziging wordt gebracht in de bestaande verdeling van verantwoordelijkheden tussen werkgevers, werknemers en overheid. In het IBA heb ik vooral een richting aangegeven voor de uitbouw van de elementen die al in de huidige wetgeving zijn verankerd. Daarnaast streef ik, mede gestimuleerd door de EG-regelgeving, naar een versnelde uitwerking en doorvoering van een aantal beleidslijnen. 2. Versterking zelfwerkzaamheid sociale partners Eèn van de hoofdlijnen van het IBA (dit mede op basis van de departe– mentale nota «Strategische Verkenningen» van 10 december 1991) is het verbeteren en het versterken van de wijze waarop de werkgevers en werknemers in de praktijk invulling geven aan hun verantwoordelijkheid voor arbeidsomstandighedenzorg. Dit is voor de Raad aanleiding op te merken dat dit sterk afhankelijk is van de mogelijkheden van de betrokken partijen en van de wettelijke instrumenten die hen daarbij ten dienste staan. Onderscheid moet worden gemaakt in de taken en verant– woordelijkheden van werkgevers, werknemers en overheid op nationaal niveau, bedrijfstakniveau en het niveau van de afzonderlijke arbeidsorga– nisaties. Ik begrijp dat de Raad onderschrijft dat partners een gezamenlijke verantwoordelijkheid op het terrein van arbeidsomstandigheden hebben, maar dat de Raad hierbij aantekent dat partijen niet op alle niveaus een zelfde positie innemen en een gelijke verantwoordelijkheid hebben respectievelijk kunnen dragen. Hij wijst daarbij in zijn advies op het ontbreken van een wettelijk gereglementeerde verdeling van taken en verantwoordelijkheden op het niveau van de bedrijfstakken, dit in tegen– stelling tot het nationale niveau en bij de afzonderlijke arbeidsorgani– saties. Ik constateer dat de Arboraad mijn opvatting onderschrijft dat organi– saties op het niveau van de branche of bedrijfstak een stimulerende rol kunnen vervullen c.q. een verantwoordelijkheid dragen bij het voeren van een verzuim– en arbobeleid door de aangesloten organisaties. De Raad is echter geen voorstander van wettelijke taakstelling en of regulering op dit punt. Een en ander dient op vrijwillige basis tot stand te komen, waarbij de wettelijk gereguleerde zelfwerkzaamheid van arbeidsorgani– saties uitgangspunt dient te zijn. Uiteraard ben ik bij de ontwikkeling en uitvoering van het arbeidsom– standighedenbeleid mij ter dege bewust van de onderscheiden posities, mogelijkheden en verantwoordelijkheden van werkgevers en werknemers. Stimulering van de zelfwerkzaamheid binnen en door de arbeidsorganisaties biedt naar mijn mening het beste perspectief op
Tweede Kamer, vergaderjaar 1992-1993, 22 950, nr. 1
duurzame verbetering van de kwaliteit van de arbeid en is daarom ook het hoofdelement in het beleid. Mijn inzet om ook sociale partners op het niveau van bedrijfstak en/of branche meer te laten betekenen bij preventie van arbeidsongeschiktheid, ziekteverzuim en bij de bevordering van de kwaliteit van de arbeid, is ingegeven door de gedachte dat dit niveau bij uitstek een goed draagvlak biedt voor een efficiënte aanpak van de arboproblemen. Veel problemen zijn specifiek verbonden met het karakter van de bedrijfstak of de branche. Bedrijfstakorganisaties kunnen bij de aanpak van deze problemen vooral de middelgrote en kleine bedrijven/organisaties adequaat en efficiënt ondersteunen door deskun– digheid te organiseren, die afzonderlijke bedrijven niet altijd in eigen huis zullen hebben. Dat dit ook zo wordt ervaren door diverse bedrijfstakken, blijkt ook uit de door de Raad aangehaalde voorbeelden van bedrijfstak-initiatieven en uit de toename van CAO-afspraken op dit terrein. Voorts wil ik in dit verband wijzen op de positieve ervaringen die tot nu toe zijn opgedaan met de zogenoemde bedrijfstakstrategie waarmee inmiddels in zeven sectoren gestart is, terwijl voor vier sectoren de voorbereidingen voor de start van de werkzaamheden zijn getroffen. Uitbouw en versterking van deze bedrijfstakinitiatieven wil ik vooralsnog stimuleren door consequente handhaving van de huidige en toekomstige wettelijke verplichtingen tot zelfwerkzaamheid op het niveau van de afzonderlijke arbeidsorganisaties. De aanstaande wijzigingen van de Arbowet ter uitvoering van de EG-Kaderrichtlijn veiligheid en gezondheid zal naar mijn mening een belangrijke stimulans zijn om op bedrijfstakniveau activiteiten te ontplooien. Met name de daarmee samenhangende nieuwe verplichtingen als risico-inventarisatie, –evaluatie en de aan het risico gerelateerde deskundige arbo-ondersteuning lenen zich goed voor gezamenlijke bedrijfstakgewijze aanpak, zoals ook de Raad aangeeft 3. Rol en verantwoordelijkheid overheid De Raad maakt bij de beoordeling van de in het IBA uitgewerkte herpositionering van de overheid een onderscheid naar: 1. het overdragen van (toezichthoudende) taken aan sociale partners in het kader van en op basis van de wetgeving en 2. het overdragen (overlaten) van taken aan sociale partners door het opschonen van de wetgeving. In het eerste geval treedt de overheid niet terug, aldus de Raad, maar worden slechts taken uitbesteed, die voor verantwoordelijkheid van de overheid blijven. In het tweede geval is er sprake van terugtred doordat de overheid bepaalde taken niet meer voor haar verantwoordelijkheid neemt maar overlaat aan sociale partners. Inderdaad staan beide vormen van herpositionering van de overheid mij voor ogen. Ik heb om te beginnen besloten tot opschoning en heror– dening van de Arbobesluiten. De Raad acht het een goede zaak als de overheid in haar taak om toe te zien op de naleving van de wetgeving, kan steunen op initiatieven die de sociale partners op grond van hun eigen verantwoordelijkheid hebben genomen. Ik wil hier allereerst bij aantekenen dat de verplichting voor werkgevers om een goed arbobeleid te voeren ook impliceert het toezicht c.q. de controle op de naleving daarvan. Dit «eigen» toezicht staat los van het toezicht dat de overheid op grond van haar verantwoordelijkheid uitoefent. Wanneer sociale partners er toe overgaan gezamenlijk enige
Tweede Kamer, vergaderjaar 1992-1993, 22 950, nr. 1
vorm van toezicht uit te oefenen, ligt het daarbij naar mijn mening in de lijn, dat de eventuele daarmee samenhangende lasten ook worden gedragen door diegenen bij wie het profijt neerslaat. 4. Basisnormen
De Raad vraagt zich af of met de term «basisnormen» in het IBA gedoeld wordt op een complex van bepalingen over de veiligheid, de gezondheid en het welzijn uit de huidige wetgeving, of dat de bepalmg met betrekking tot het welzijn zoals in de Arbowet gedefinieerd, wordt uitgesloten en dat het gaat om de minimumvoorschriften zoals de EG-wetgeving die geeft op dit punt. De exacte invulling van het begrip basisnorm is inderdaad nog niet uitgekristalliseerd en nog onderwerp van nadere studie. Op deze plaats zijn wel enkele richtinggevende noties te geven. Het omvat in ieder geval regelgeving waartoe Nederland verplicht is op grond van EG-richtlijnen. Het bestrijkt zowel het gehele Veiligheids–, Gezondheids– en Welzijns– bredë spectrum als proces– en systeemnormen (bijvoorbeeld verplichting tot het opstellen van een jaarplan; het maken van een risico-inventari– satie/-evaluatie; het hebben van of aangesloten zijn bij een Arbozorg– dienst; etc.) Wat de welzijnsregelgeving betreft, merk ik op dat feitelijk in het kader van de dereguleringsoperatie al een toets heeft plaatsge– vonden. De huidige invulling van het aspect welzijn kan dan ook worden gezien als basisnormering. Het gebruik van het adjectief «basis» in plaats van «minimum» indiceert dat het niet gaat om een strikte begrenzing tot minimumge– zondheidsgrenzen. Daarbij kunnen, naast overwegingen ten aanzien van veiligheid, gezondheid en welzijn in de arbeid, ook overwegingen van algemeen belang mede een rol spelen bij het vaststellen van een basisnorm. Buiten de basisnormen vallen in elk geval die regels die uitsluitend gericht zijn op comfort-verbetering. 5. Samenhang arbeidsomstandigheden met andere beleidster– reinen Ik ervaar het als een steun dat de Arboraad het verheugend acht, dat in de nota een relatie wordt gelegd met andere beleidsterreinen. Naar mijn stellige overtuiging kan een betere afstemming tussen de terreinen van het arbeidsomstandighedenbeleid, het arbeidsmarktbeleid en het sociale zekerheidsbeleid en een meer integrale inzet een positief effect hebben. Ik denk daarbij bijvoorbeeld aan de koppeling die is gelegd tussen het arbeidsomstandighedenbeleid en de Ziektewet/WAO-proble– matiek en aan de kwaliteit van de arbeid in relatie tot de moeilijk vervulbare vacatures in de onderkant van de arbeidsmarkt. 6. Bronaanpak door normalisatie en certificatie van produkten, systemen of diensten De Arboraad stemt in algemene zin in met de beleidslijn om via norma– lisatie en certificatie van produkten, systemen en diensten zoveel mogelijk riskante en gezondheidsbedreigende situaties in de oorzaak te corrigeren. Bij de nieuwe vormen van certificering, bepleit de Raad een voorzichtige stapsgewijze invoering, volgens de volgorde aangegeven in het IBA. Het accent van de beleidsinspanning zal in eerste instantie gericht zijn op certificering van deskundige diensten. De volgorde van certificerings– vormen in het IBA geeft evenwel geen noodzakelijke tijdsfasering aan.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1992-1993, 22 950, nr. 1
Mede in het licht van de komende EG-verplichtingen is een strikte volgtij– delijkheid, als bepleit door de Arboraad, ook niet uitvoerbaar. Over de participatie van de sociale partners in het proces van normali– satie merkt de Raad op dat werkgevers– en werknemersorganisaties feitelijk noch op nationaal, noch op Europees niveau kunnen deelnemen. «In de praktijk worden de belanghebbende fabrikanten, leveranciers, importeurs en technische deskundigen betrokken bij normalisatie-activi– teiten. In de huidige situatie is echter van een inbreng vanuit de werkne– mersorganisatie niet of nauwelijks sprake. Met narne aan de zijde van die organisaties bestaat derhalve behoefte aan een grotere betrokkenheid. De omvang van de normalisatie-activiteiten en deskundigheid wordt daarbij als een probleem gezien». Zoals ik in het IBA heb opgemerkt participeren sociale partners formeel in het Europese normalisatieproces. Ik ben mij bewust van de grote inzet en deskundigheid die dit vereist van betrokkenen, waardoor participatie in de praktijk niet eenvoudig is. Het initiatief dat de Europese Confederatie van Vakverenigingen in 1989 heeft genomen om met subsidie van de Europese Commissie en de EFTA een technische bureau2 ten behoeve van de deelname van de Europese Vakbeweging in het normalisatieproces op te zetten en daarmee de krachten te bundelen, acht ik een belangrijke stap om deze participatie een goed fundament te geven. Daarnaast ben ik van mening dat de werknemersorganisaties er goed aan doen de bij hun leden aanwezige expertise meer te mobili– seren. Op dit punt verwacht ik overigens dat de uitbouw van de Arbozorgdiensten en de instelling van Notified Bodies de verbreding van het aantal invalshoeken, evenals de nuancering in de advisering bij het normalisatieproces ten goede zal komen. 7. Relatie met het Europese arbeidsomstandighedenbeleid Een ruime beschouwing over de betekenis van de EG voor het optreden van de Nederlandse overheid op het terrein van de arbeidsom– standigheden heeft de Raad gemist in de nota. In dit verband wil ik verwijzen naar de weliswaar korte maar funda– mentele passage dat «er in feite nu al kan worden gesproken van een gedeeltelijke verlegging van overheidsverantwoordelijkheid naar het EG-niveau». Daarnaast mag uit de voorgenomen maatregelen blijken hoe belangrijk de EG is geworden voor het nationale arbeidsomstandigheden– beleid. Een aantal activiteiten zoals de certificeringslijn, en de introductie van de risico-evaluatie zijn rechtstreeks terug te voeren op het EG-beleid. Bij de vormgeving van het preventiebeleid worden op de fundamenten van de EG-regels maatregelen voorgesteld die EG-beleidsintenties concretiseren voor de Nederlandse situatie. Voor zover dit de harmonisatie van in de Gemeenschap bestaande regelgeving bevordert, wil ik mij hiervoor (blijven) inzetten. Dit mede omdat het arbeidsomstandighedenbeleid een belangrijke component vormt van de sociale dimensie van de Europese eenwording. Op deze plaats wil ik daarbij wel aantekenen dat er soms een tendens tot verfijning van regelgeving waarneembaar is, die uitgaat boven hetgeen in de EG-systematiek met «minimum-eisen» wordt aangeduid. Dergelijke ontwikkelingen acht ik ongewenst, tenzij de sociale partners zelf bereid zijn initiatieven te nemen en deze tot uitvoering te brengen.
1
Eureopean Trade Union Technical Bureau for Health and Safety.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1992-1993, 22 950, nr. 1
8. De overheid als werkgever De Raad is van mening dat het integraal beleidsplan ook betrekking moet hebben op de gehele overheidssector. De indruk bestaat dat voorstellen nu met name zijn toegesneden op de marktsector. Dit is zeker niet de bedoeling van het beleid. De uitgangspunten en beleidslijnen gelden onverkort ook voor de overheid als werkgever in welke hoedanigheid dan ook. Om deze reden zou zelfs eigenlijk een aparte passage overbodig geacht kunnen worden. Overigens ben ik van mening dat de onlangs ingezette wijzigingen in het overlegstelsel bij de overheid, waarbij een achtal sectoren zijn onder– scheiden, een goede ingang biedt voor sectorale aanpak van arbeidsom– standigheden bij de overheid. 9. Arbo'91 In het advies van de Arboraad wordt niet ingegaan op bijlage V van IBA, de evaluatie van het project Arbo '91. Deze evaluatie dateert van eind 1991. Sedertdien zijn de toen in gang gezette ontwikkelingen op verschillende punten voortgezet. Daarbij zijn op enkele onderdelen stagnaties te signaleren, op andere onderdelen zijn de geplande doelstel– lingen gerealiseerd: - de binnen 2 tot 3 jaar geplande uitbreiding van de buitendienst naar effectief 380 is ten dele verwerkelijkt. Formatief heeft de buitendienst thans deze omvang, maar ondanks intensieve wervingscampagnes is de feitelijke bezetting nog niet op dit niveau gebracht; - het aanvankelijk geplande aantal audits kon, mede in verband met het aantal bestaande vacatures en de noodzakelijke opleiding van betrokken medewerkers, nog niet gerealiseerd worden; - het aantal voor 1991 geplande VGW-brede inspecties blijkt ruimschoots gehaald te zijn; - door middel van standaardisatie is grotere uniformiteit in het optreden van de Arbeidsinspectie gebracht; - bij de omschakeling van reactief naar actief werk zijn de streefcijfers voor 1991 ruimschoots gerealiseerd. 10. Ter afsluiting Ik denk dat ik met het voorgaande een aantal belangrijke punten uit het Arboraad-advies heb aangeduid en van een reactie heb voorzien. De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, B. de Vries
Tweede Kamer, vergaderjaar 1992-1993, 22 950, nr. 1