Tweede Kamer der Staten-Generaal
2
Vergaderjaar 2003–2004
21 501-02
Raad Algemene Zaken en Externe Betrekkingen
21 501-20
Europese Raad
Nr. 530
VERSLAG VAN EEN ALGEMEEN OVERLEG Vastgesteld 15 maart 2004
1
Samenstelling: Leden: Rijpstra (VVD), Dijksma (PvdA), De Haan (CDA), voorzitter, Koenders (PvdA), Karimi (GroenLinks), Timmermans (PvdA), ondervoorzitter, Van Bommel (SP), Albayrak (PvdA), Eurlings (CDA), Wilders (VVD), Van Baalen (VVD), Van As (LPF), Herben (LPF), Ormel (CDA), Ferrier (CDA), Duyvendak (GroenLinks), Huizinga-Heringa (ChristenUnie), Van Velzen (SP), De Nerée tot Babberich (CDA), Van Dijk (CDA), Fierens (PvdA), TjonA-Ten (PvdA), Eijsink (PvdA), Brinkel (CDA) en Szabó (VVD). Plv. leden: Snijder-Hazelhoff (VVD), Dubbelboer (PvdA), Hessels (CDA), Stuurman (PvdA), Vos (GroenLinks), Arib (PvdA), De Wit (SP), Leerdam (PvdA), Sterk (CDA), Hirsi Ali (VVD), Van Miltenburg (VVD), Varela (LPF), Van den Brink (LPF), Haverkamp (CDA), Rambocus (CDA), Halsema (GroenLinks), Van der Staaij (SGP), Kant (SP), Eski (CDA), C q örüz (CDA), Wolfsen (PvdA), Van Nieuwenhoven (PvdA), Waalkens (PvdA), Van Winsen (CDA), Geluk (VVD) en Dittrich (D66). 2 Samenstelling: Leden: Van Nieuwenhoven (PvdA), Dijksma
KST74918 0304tkkst21501-02-530 ISSN 0921 - 7371 Sdu Uitgevers ’s-Gravenhage 2004
De vaste commissie voor Buitenlandse Zaken1 en de vaste commissie voor Europese Zaken2 hebben op 19 februari 2004 overleg gevoerd met staatssecretaris Nicolaï voor Europese Zaken over: – de brief van de minister van Buitenlandse Zaken en de staatssecretaris voor Europese Zaken d.d. 30 januari 2004 inzake Verslag Raad Algemene Zaken en Externe Betrekkingen van 26 en 27 januari 2004 (21 501-02, nr. 519); – de brief van de minister van Buitenlandse Zaken en de staatssecretaris voor Europese Zaken d.d. 16 februari 2004 inzake de geannoteerde agenda van de Raad Algemene Zaken en Externe Betrekkingen van 23 en 24 februari 2004 (21 501-02, nr. 526); – de brief van de minister van Buitenlandse Zaken en de staatssecretaris voor Europese Zaken d.d. 16 februari 2004 houdende het Nederlands standpunt voor de Voorjaarsraad 2004 (21 501-20, nr. 238). Van dit overleg brengen de commissies bijgaand beknopt verslag uit. Vragen en opmerkingen uit de commissies De heer Van Dijk (CDA) constateert dat de procedure die is gevolgd ten aanzien van de Voorjaarsraad over de Lissabon-strategie goed heeft gewerkt, aangezien in het Nederlandse standpunt veel elementen zijn terug te vinden die in het Kamerdebat dienaangaande naar voren zijn gebracht.
(PvdA), voorzitter, De Haan (CDA), Koenders (PvdA), Atsma (CDA), Karimi (GroenLinks), Timmermans (PvdA), Van Bommel (SP), Albayrak (PvdA), Van der Staaij (SGP), Eurlings (CDA), Waalkens (PvdA), Weekers (VVD), Balemans (VVD), Van Baalen (VVD), Van Winsen (CDA), Van den Brink (LPF), Van den Brand (GroenLinks), Van Velzen (SP), De Nerée tot Babberich (CDA), Van Dijk (CDA), Nawijn (LPF), ondervoorzitter, Dubbelboer (PvdA), Van der Laan (D66), Brinkel (CDA) en Szabó (VVD).
Plv. leden: Duivesteijn (PvdA), Kruijsen (PvdA), Hessels (CDA), Van Heteren (PvdA), C q örüz (CDA), Duyvendak (GroenLinks), Bussemaker (PvdA), De Wit (SP), Eijsink (PvdA), Rouvoet (ChristenUnie), Spies (CDA), Douma (PvdA), Wilders (VVD), Griffith (VVD), Geluk (VVD), Algra (CDA), Nawijn (LPF), Vos (GroenLinks), Vergeer (SP), Mastwijk (CDA), Buijs (CDA), Varela (LPF), Fierens (PvdA), Dittrich (D66), Ferrier (CDA), Dezentjé Hamming (VVD) en Hirsi Ali (VVD).
Tweede Kamer, vergaderjaar 2003–2004, 21 501-02 en 21 501-20, nr. 530 1
Na hun overleg in Berlijn hebben de regeringsleiders van Duitsland, Frankrijk en het Verenigd Koninkrijk voorgesteld een soort supercommissaris aan te stellen die als vice-voorzitter van de Europese Commissie het gehele EU-beleid inzake industrie, werkgelegenheid en concurrentieverhoudingen behartigt. De heer Van Dijk heeft er veel problemen mee dat dit voorstel als een soort standpunt is gepresenteerd dat de andere EU-lidstaten maar moeten overnemen. De vraag is ook welke positie die commissaris precies zou moeten innemen en of de verdeling van de posten binnen de Europese Commissie nu al aan de orde is. De brief van de staatssecretaris aan de Kamer over het met spoed in behandeling nemen van enkele richtlijnen is de CDA-fractie enigszins in het verkeerde keelgat geschoten, gelet op het feit dat zeven van de tien genoemde richtlijnen nog steeds bij de regering liggen terwijl de implementatietermijn al ruim is overschreden. Het is inderdaad zaak om de richtlijnen zo snel mogelijk te implementeren, maar dan dient de regering er wel voor te zorgen dat de Kamer de desbetreffende wetsvoorstellen minimaal een halfjaar voor het verstrijken van de implementatietermijn ontvangt. De heer Van Dijk stemt op hoofdlijnen in met het rapport-Kok «Jobs, Jobs, Jobs; creating more employment in Europe» en met de kabinetsreactie daarop. De vraag is wel wat met dit rapport gaat gebeuren, temeer daar de regering stelt dat het kabinetsbeleid, met uitzondering van de loonkostensubsidies, keurig aansluit bij de bevindingen uit het rapportKok. Als elke lidstaat dat doet, betekent dit dat geen enkele lidstaat tot beleidswijzigingen zal komen. Voorts releveert hij dat de commissie buitenlandse zaken van het Europees Parlement een zeer kritisch rapport heeft aangenomen over de ontwikkelingen in Roemenië. Daarbij is de vraag gerezen of een heroriëntatie op de onderhandelingen met Roemenië wenselijk is. Als bewezen is dat landen niet voldoen aan de politieke criteria, moeten de toetredingsonderhandelingen worden opgeschort. Verder zou hij het op prijs stellen als de regering tijdens de EU-Ruslandtop ook aandacht vraagt voor de democratie in Rusland zelf. In dat verband memoreert hij hetgeen is gebeurd met presidentskandidaat Ribkin, waar toch een zweem omheen hangt dat het allemaal niet zo koosjer is met het democratisch proces in Rusland. De Europese Raad moet binnen afzienbare tijd een besluit nemen over het handhaven van de sanctiemaatregelen tegen Zimbabwe. In zijn optiek moet Nederland daarbij inbrengen dat eerder een aanscherping van deze sancties aan de orde moet zijn dan een verzachting. Verder maakt de heer Van Dijk zich zorgen over de antisemitische uitingen die thans binnen de EU de kop opsteken. Hij verzoekt de regering om daarvoor in de RAZEB de aandacht te vragen, opdat de EU beleid ontwikkelt om daartegen het hoofd te bieden. Tot slot memoreert hij te zijn verrast over een artikel in de Volkskrant van gisteren over een ambtelijke notitie waarin sprake zou zijn van een mogelijke toetreding van Turkije tot de EU in 2015. Het moet duidelijk zijn, zoals de minister van Buitenlandse Zaken bij de begrotingsbehandeling ook heeft toegezegd, dat de onderhandelingen met Turkije pas kunnen starten als is voldaan aan de politieke criteria. Het is dan buitengewoon ongelukkig om nu al een toetredingsjaar te noemen, want dat gaat altijd een eigen leven leiden. De heer Van Baalen (VVD) kwalificeert de minitop van de grote drie in Berlijn als de «top van het grote geniep». Duitsland en Frankrijk presteren zeer slecht als het gaat om de Lissabon-afspraken inzake versterking of opschonen van de economie, het bevorderen van de concurrentiekracht en de implementatie van richtlijnen. Tijdens die minitop is niet gesteld dat Frankrijk en Duitsland hun eigen achterstand zullen gaan inlopen, maar
Tweede Kamer, vergaderjaar 2003–2004, 21 501-02 en 21 501-20, nr. 530 2
alleen dat er een supercommissaris moet komen die al gelijk door Duitsland wordt geclaimd. Het gaat dus over de macht. Verder is nog gesproken over zaken als Turkije, Irak, de relatie met de VS, de opvolging van Prodi en dergelijke. Het is betreurenswaardig dat deze drie landen een kopgroep hebben geformeerd die het telefoonnummer van de heer Bot of van de heer Nicolaï niet in haar zakboekje heeft staan. Het is evenzeer te betreuren dat de Nederlandse premier hierover laconiek opmerkte dat de Benelux ook wel eens een top heeft. Deze Beneluxtoppen leggen echter geen dictaten aan andere lidstaten op. Deze laconieke houding is slecht, want het gevolg daarvan is dat de «top van het geniep» de volgende keer in het volle daglicht kan plaatsvinden. Vindt Nederland het goed dat die lidstaten op een semi-permanente manier bij elkaar komen, of vindt Nederland het onaanvaardbaar om straks in de krant te moeten lezen hoe het, bijvoorbeeld, zit met de Europese interventiemacht? Dat laatste werd vorige week door de minister van Buitenlandse Zaken volmondig erkend. Misschien moet de Nederlandse premier zich in de toekomst bij dit soort bijeenkomsten «irritant opdringen», zoals de heer Kok in het verleden ook wel eens heeft gedaan. Voorts informeert hij naar het bestaan van een kabinetsnotitie over Turkije. Klopt het dat daarin data worden genoemd voor de start van onderhandelingen met en de toetreding van Turkije? Wat wordt in deze notitie opgemerkt over de kwestie-Cyprus? Het zal duidelijk zijn dat de in de Volkskrant genoemde notitie volledig tegen de wensen van de Kamer ingaat. Hij heeft begrepen dat Duitsland van opvatting is dat de nieuwe bondslanden (de voormalige DDR) nog ruim moeten kunnen putten uit de Europese structuurfondsen, hetgeen impliceert dat Duitsland die structuurfondsen niet wil opschonen. De vraag is dan ook hoe hard het front is van de zes lidstaten die hebben gezegd dat de EU-begroting maximaal 1% BBP mag bedragen. Probeert Nederland dit kamp bij elkaar te houden of wacht het de ontwikkelingen af? Volgens de heer Van Baalen komt het bij het Lissabon-proces nu vooral aan op de uitvoering van al genomen maatregelen. Hij is het eens met het spoorboekje dat het kabinet noemt. Zaken moeten stapsgewijs worden uitgevoerd, niet alleen met «peer pressure» maar gewoon met de dwangmatigheid van richtlijnen. Voor de uitvoering van maatregelen om de interne markt vrijer te maken behoeft niet te worden gewacht op de besluitvorming over de financiële perspectieven 2007–2013, want die maatregelen kosten geen geld. Tot slot informeert hij naar de rol die de EU speelt in de kwestie-Cyprus. Ook vraagt hij wanneer wordt gesproken over het Europees wapenembargo tegen China. De minister van Buitenlandse Zaken heeft toegezegd dat hij de mogelijkheden voor handhaving van dit wapenembargo zou onderzoeken. De heer Timmermans (PvdA) wijst erop dat de heer Van Baalen zich erbij heeft neergelegd dat het kabinet zijn motie inzake dat wapenembargo niet heeft uitgevoerd. Het gaat dan niet aan dat de heer Van Baalen zich erover verbaast dat het kabinet zich in afnemende mate iets aantrekt van Kamermoties. Ook attendeert hij erop dat de top van Duitsland, Frankrijk en het Verenigd Koninkrijk bepaald niet in het geniep heeft plaatsgevonden. Het moge zo zijn dat er tijdens het diner ook over zaken is gesproken die niet openbaar zijn gemaakt, maar dat geldt bijvoorbeeld ook voor het telefonische circuit in de EU. Dat is nu eenmaal realiteit. Nederland dient in al die contacten een actieve speler te zijn, maar moet niet aan de zijlijn protesteren. «Gate crashen» door de Nederlandse premier had hierbij ook niets opgeleverd. Het grote probleem van de top van de drie is dat deze plaatsvindt op een moment waarop de communautaire instellingen steeds verder worden verzwakt omdat geen besluitvorming plaatsvindt over de hervormingen.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2003–2004, 21 501-02 en 21 501-20, nr. 530 3
Het is dan ook zaak om te komen tot een snel besluit over versterking van die instellingen. De vraag is wel of het gevaar dreigt dat de top van de drie wordt uitgebreid met Polen, Spanje en Italië. Bestaan daartoe plannen en hoe kunnen die dan zo snel mogelijk worden getorpedeerd? In dat geval zou Nederland immers echt buiten de boot vallen. Ook de heer Timmermans is zeer verbaasd over het standpunt dat de minister van Buitenlandse Zaken blijkbaar op ambtelijk advies heeft ingenomen ten aanzien van de toetreding van Turkije in 2015. Streefdata worden al gauw targets of beloften zonder te weten of dan ook is voldaan aan de toetredingscriteria. Daarmee zijn in het verleden vervelende ervaringen opgedaan. Hij krijgt graag bevestigd dat de Kopenhagen-criteria voor de onderhandelingen met Turkije het uitgangspunt vormen. Voorts informeert hij naar de visie van de staatssecretaris op de toepassing van de eerste toetredingscriteria inzake Roemenië. Het is immers voor het eerst dat het Europees Parlement op dat punt een regressie constateert. Het is niet te ontkennen dat er in Roemenië problemen zijn, maar het gaat te ver om die al als structureel te bestempelen zoals EU-parlementariër Oostlander deed. Het is ook wat al te gemakkelijk om na de uitbreidingsgolf nu alle pijlen op Roemenië te richten om toetreding tegen te houden. Ten aanzien van de financiële perspectieven 2007–2013 gaat hij ervan uit dat de Kamer een notitie van het kabinet ontvangt. De brief van de zes lidstaten is misschien een prima inzet, maar er moet wel rekening mee worden gehouden dat Frankrijk en het Verenigd Koninkrijk daarvoor totaal andere motieven hadden dan Nederland. Het Nederlands belang is slechts met één zaak gediend: een eerlijker verdeling van de lusten en de lasten. Het is immers aan niemand uit te leggen waarom een Nederlander zes keer zoveel aan de EU betaalt als een Deen. De heer Duyvendak (GroenLinks) wenst enerzijds niet al te heftig te reageren op de top van de grote drie in Berlijn, want daarmee zou daaraan meer macht kunnen worden toegekend dan feitelijk het geval is. Anderzijds heeft hij er ook problemen mee als bondskanselier Schröder uitspreekt «we hebben besloten». Heeft de bondskanselier dat inderdaad gezegd en wat is er dan besloten? Wat is de opvatting van de regering over het idee van de supercommissaris voor de Europese economie? GroenLinks is daar fel tegen, want de vraag is waarom de economie een zo dominante positie moet krijgen ten opzichte van andere maatschappelijke thema’s, zoals duurzaamheid. Bovendien blijkt dat «sterke mannen» minstens zo vaak problemen veroorzaken als zij problemen oplossen. Ten aanzien van Turkije wenst hij vast te houden aan de toetredingscriteria en de afspraken op dit punt. Het is onverstandig om al toetredingsdata te noemen, want dat worden op een gegeven moment toch ankerpunten. Dat bleek al in het geval van Roemenië. Het zou interessant als de datum ten aanzien van Roemenië wat minder vast wordt gemaakt, want er moeten wel resultaten worden geboekt voordat nieuwe stappen voor toetreding kunnen worden gezet. Wat betreft de financiële perspectieven 2007–2013, manifesteert het Nederlandse kabinet zich weer op zijn smalst. Nu kwam minister Zalm aan het woord en volgde er de eenzijdige reactie van een boekhouder, terwijl een brede reactie van de minister-president meer op haar plaats was geweest. Dan had naar voren kunnen komen welke ambities worden nagestreefd en hoe de opbrengsten tegenover de kosten staan. Welke afstemming heeft op dit punt plaatsgevonden en waarom heeft alleen minister Zalm hierover het woord gevoerd? Hoe kijkt het kabinet aan tegen een forse verlaging van de landbouwuitgaven? Is de groei van 1% BBP een gefixeerd getal, of is het een plafond waar men ook fors onder kan blijven? Eveneens moet aandacht worden besteed aan een verschuiving van de uitgaven van landbouw naar plattelandsontwikkeling. Wat is de inhoudelijke visie van Nederland ten aanzien van de nettobegrenzer,
Tweede Kamer, vergaderjaar 2003–2004, 21 501-02 en 21 501-20, nr. 530 4
dus los van de politiek-tactische opstelling in dezen? Blijft het kabinet uitgaan van een maximum van 4% met betrekking tot de structuurfondsen? Het Nederlandse standpunt inzake de Lissabon-strategie kwalificeert hij als een serie platitudes die bijna nergens meer over gaan. De passage over duurzaamheid stamt bijna uit de vorige eeuw, toen nog werd gedacht dat de problemen van milieu en economie via «win-win-opties» met elkaar kunnen worden verzoend. Juist bij de problematiek van milieu en economie gaat het echter om keuzen: wat wil je wel in economische zin laten groeien en onder welke voorwaarden? Als het RIVM doorrekent wat de milieueffecten van «win-win-opties» zijn, zal blijken dat nog maar een heel smal pakket overblijft. De heer Duyvendak hoort graag hoe het kabinet aankijkt tegen de «verkiezingsstrijd» die zich thans in Rusland ontspint. Is het niet tijd om daar heel veel vraagtekens bij te zetten? Ook vraagt hij of de Kamer de rapportage ontvangt van het Internationaal Atoomenergieagentschap over de proliferatieproblematiek in Iran. De vraag is voorts of het geen tijd is voor veel meer pressie van de EU ten aanzien van de gang van zaken bij de verkiezingen in Iran. Ook vraagt hij of in EU-verband niet moet worden gesproken over de oorlog in de regio Darfur in Soedan. De heer Van Bommel (SP) ziet de minitop in Berlijn als de realiteit: drie landen staan in Europa aan het roer en de andere lidstaten volgen op grote afstand. Het ontbreekt aan een Nederlandse kijk op de positie van Nederland in dat Europa van de grote drie. Eisen tot openheid en irritant aanwezig zijn geven dan ook alleen maar blijk van het onvoldoende begrijpen van die Europese realiteit. Nederland hobbelt erachteraan en zal niet bij de grote drie of de grote zes horen. Minister Bot zei dat Nederland bij een kopgroep moet horen als die er komt, maar daarmee gaf hij in feite aan dat hij niet wist wat machtsdeling in Europa impliceert. Met het daarop vraagt de heer Van Bommel om in een brief aan de Kamer aan te geven wat de Nederlandse positie is in het Europa van vandaag en hoe Nederland denkt om te gaan met de nieuwe machtsverhoudingen. De SP concludeert in ieder geval dat Nederland geen positie heeft. Dat verklaart ook waarom de minister-president de afgelopen dagen zo laconiek reageerde: hij heeft het hoofd in de schoot gelegd. De realiteit is dat het Europa van vandaag niet deugt. De Lissabon-strategie als agenda voor de toekomst van Europa op economisch vlak is neoliberaal. De economie komt eerst en de Europese burger komt het laatst. Daarmee wordt het paard achter de wagen gespannen. Je kunt de Europese economie alleen versterken als je er ook voor zorgt dat de Europese burger een sterkere positie krijgt. Dat blijkt ook uit het achterblijven van de groei van de reële onderzoeksuitgaven in Europa, de braindrain van Europese wetenschappers naar de Verenigde Staten en het beleid ter versterking van innovatie en kenniseconomie. Het kabinet kan op dat gebied geen Europese eisen stellen zonder er binnenslands voor te zorgen dat die eisen ook worden gefaciliteerd. Het kabinet moet dan ook meer geld uittrekken voor wetenschappelijk onderwijs en onderzoek. Het Nederlandse innovatieplatform kan nauwelijks serieus worden genomen als hiervoor niet meer geld beschikbaar komt. Hij vraagt voorts om een toelichting op de «coherente en strategische benadering» ten aanzien van Rusland. In de geannoteerde agenda wordt op dit punt weinig gezegd, terwijl in Rusland heel veel aan de orde is. Dan kan men niet alleen aan de presidentsverkiezingen denken, maar ook aan de situatie in Tsjetsjenië. Valt dit buiten die coherente en strategische benadering? Hierna merkt de heer Van Bommel op dat Nederland al vooruitliep op het rapport van de bestuursraad van het Internationaal Atoomenergieagentschap inzake de non-proliferatie van Iran. In een aanvullende verklaring gaf Nederland aan dat de gang naar de Veiligheidsraad moest
Tweede Kamer, vergaderjaar 2003–2004, 21 501-02 en 21 501-20, nr. 530 5
worden gemaakt, maar wat is de huidige stand van zaken op dat punt? In Iran lijkt het met de mensenrechten in de aanloop naar de verkiezingen met de dag slechter te gaan. Welke visie heeft de regering op een eventuele betrokkenheid van de EU in dezen, juist omdat op het gebied van de non-proliferatie een slag leek te worden gemaakt? Is nog wel sprake van een deal met Iran waar handelsvoordelen tegenover staan? Met betrekking tot het vredesproces in het Midden-Oosten wijst hij erop dat enerzijds sprake is van een evacuatie van nederzettingen in de Gazastrook en anderzijds van een versterking van de nederzettingen op de Westelijke Jordaanoever. Dat laatste is in strijd met de «routekaart». Hoe beoordeelt de regering dat? Wat is haar oordeel over recente berichten over het eventueel doorsluizen van miljoenen aan EU-subsidiegelden van de Palestijnse Autoriteit naar de vrouw van Arafat? Voorts verneemt hij graag de visie van de EU op de positie van Turkije, mede in relatie tot de rol van Turkije in het Cyprus-conflict en de uitspraken van de minister van Buitenlandse Zaken op dit punt. Tot slot releveert de heer Van Bommel dat de Kamer vorig jaar de motieWilders heeft aangenomen inzake het transitvisabeleid van de EU voor Taiwanese hoogwaardigheidsbekleders. Is op dat punt actie ondernomen? Het antwoord van de staatssecretaris De staatssecretaris bevestigt dat het kabinetsstandpunt inzake de Lissabon-strategie weliswaar met name is gericht op economisch herstel, maar dan in een evenwichtige benadering met de sociale en milieucomponent. Het kabinet heeft hierover met de milieubeweging ook een constructief overleg gehad dat leidde tot een bijstelling van de tekst over duurzaamheid. Met het oog daarop verbaasde het hem ook dat de heer Duyvendak deze passage bekritiseerde. In tegenstelling tot de heer Van Bommel ziet hij ook geen tegenstelling tussen economisch herstel en het belang van burgers. De kritiek op het kabinetsstandpunt over research and development sneed ook geen hout, omdat het kabinet de uitgaven op dit terrein ondanks de enorme bezuinigingen op veel terreinen wel degelijk overeind houdt. Feit is ook dat de lidstaten zich wel degelijk goed houden aan het streven de R&D-uitgaven met 1% BBP te verhogen, terwijl juist het bedrijfsleven het laat afweten ten aanzien van de 2% BBP die van zijn kant zou moeten komen. Ten aanzien van het rapport-Kok bevestigt de staatssecretaris dat Nederland inderdaad de aanbeveling inzake de loonkostensubsidies niet volgt, gezien de huidige arbeidsmarktsituatie. Dat wil echter niet zeggen dat Nederland geen lessen trekt uit dat rapport, want het is juist de kern van de Lissabon-strategie om dat wel te doen. Op een groot aantal terreinen volgt Nederland wel degelijk ook de aanbevelingen uit het rapport-Kok, dat daarbij een extra stimulans vormt. Met de heer Van Baalen is hij van mening dat de uitvoering van de Lissabon-maatregelen van belang is, waarbij het focussen op minder doelstellingen aanbeveling verdient. Op zichzelf vloeien uit de bij de Lissabon-strategie gekozen open coördinatiemethode geen dwingende afspraken voort, maar dat laat onverlet dat op dat terrein wel harde maatregelen zijn vastgelegd. Zo is het Stabiliteitspact van direct belang bij de doelstelling inzake de meest concurrerende kenniseconomie in 2010. Ook op het vlak van de interne markt, bijvoorbeeld op het gebied van het dienstenverkeer, is nog een wereld te winnen. Ten aanzien van het idee van Duitsland, Frankrijk en het Verenigd Koninkrijk over een supercommissaris voor economische groei is het verheugend dat deze drie landen als zodanig belang hechten aan het Lissabonproces, zeker ook vanwege het feit dat de eerste twee landen niet vooroplopen bij hun binnenlandse maatregelen op dat punt. Het creëren van een nieuwe zware structuur in Europa mag echter niet inhouden dat men daarmee zijn nationale verantwoordelijkheid voor de Lissabon-
Tweede Kamer, vergaderjaar 2003–2004, 21 501-02 en 21 501-20, nr. 530 6
strategie afschuift. Primair is dat immers een nationale verantwoordelijkheid. Het is nog volstrekt onduidelijk hoe de portefeuilles in de nieuwe Europese Commissie zullen worden verdeeld en daarop mag met de nieuwe supercommissaris niet op een verkeerde manier worden vooruitgelopen. Het zou evenwel de voorkeur verdienen als zo’n commissaris zich niet op de economie in enge zin richt, maar op de breedte van de Lissabon-strategie. Vervolgens geeft hij te kennen dat een top van de drie grote landen juist is toe te juichen zolang hiervan een stimulans uitgaat op de Europese besluitvorming, aangezien daaruit blijkt dat deze landen zich daarin proactief opstellen. Als dat echter omslaat in besluitvorming waaraan in de Europese Raad moeilijk te tornen is, dan is het een slechte ontwikkeling. Hij heeft overigens rond deze minitop met alle drie de landen contact gehad en had derhalve een redelijk beeld van wat daar zou worden besproken. Naar zijn opvatting heeft bondskanselier Schröder na afloop van de minitop over de voorstellen kenbaar gemaakt, dat de besluitvorming daarover inderdaad in het kader van de EU moet plaatsvinden. Het zou ook niet aanvaardbaar zijn als de EU als het ware achter bijeenkomsten van de grote drie aanloopt. Een top van de drie is overigens evenwichtiger dan een top van twee of zes grote lidstaten. Er zijn overigens geen signalen dat er plannen zijn voor een top van de zes, maar Nederland is daar zeer alert op. Een en ander is reden temeer om ervoor te zorgen dat de EU zelf goed op orde is en het nieuwe verdrag snel tot stand komt, want het is goed voor het evenwicht dat de Europese Commissie en het Europees Parlement meer macht krijgen. Dat neemt niet weg dat in een EU van 25 en later nog meer lidstaten onvermijdelijk wel vaker sprake zal zijn van een nieuw bilateralisme met meer ad hoc coalities. Afhankelijk van de onderwerpen zal Nederland ook coalities zoeken en koesteren. Zo heeft Nederland met Frankrijk nauwe contacten over de Lissabon-strategie. Daarnaast is het interessant om iets vastere contracten te hebben, bijvoorbeeld in Beneluxkader en met de Visigradgroep. Ten aanzien van de implementatie van EU-richtlijnen wijst hij erop dat de regering in eerdere debatten nadrukkelijk de hand in eigen boezem heeft gestoken, waarbij ook is aangegeven welke maatregelen worden genomen om de situatie te verbeteren. Elke vakminister is verantwoordelijk voor de implementatie van de richtlijnen op zijn vakgebied en daarbij is de rol van Buitenlandse Zaken dus beperkt. Wel zullen de rapportages in dezen maandelijks in de ministerraad worden behandeld, waarbij de ministers elkaar kunnen aanspreken op de voortgang c.q. het gebrek daaraan. Ook de Kamer, die immers ook een rol speelt bij de implementatie, krijgt daarin meer inzicht. Overigens is het niet te hopen dat de Kamer uitspreekt dat zij het proces mag vertragen omdat de regering met de implementatie te laat is. Uiteraard moet wel sprake zijn van een zorgvuldig wetgevingsproces en een goede democratische procedure. Hierna benadrukt de staatssecretaris dat minister Bot niet heeft gesproken over toetreding van Turkije tot de EU in 2015, want het is zeker geen regeringsbeleid om in dezen uit te gaan van jaartallen. Integendeel. Nederland stelt strikt dat voor toetreding de Kopenhagen-criteria en politieke criteria moeten worden vervuld. Als EU-voorzitter zal Nederland pas zijn oordeel geven zodra het rapport van de Europese Commissie in november 2004 is uitgebracht. Dan wordt duidelijk of Turkije al voldoet aan de criteria om met de onderhandelingen over toetreding te starten. Desgevraagd deelt hij mede dat de in de Volkskrant genoemde notitie noch de minister noch hem onder ogen is gekomen. Wellicht is sprake geweest van een «sneuvelnotitie» die binnen het ambtelijk voorportaal is gesneuveld. Het kabinet kent het standpunt van de Kamer over de bij de toetreding van Turkije te volgen procedure, ook in relatie tot de Cypruskwestie. In dezen is er geen verdeeldheid in het kabinet. Als EU-voorzitter zal Nederland verantwoording moeten afleggen aan zowel de Kamer als
Tweede Kamer, vergaderjaar 2003–2004, 21 501-02 en 21 501-20, nr. 530 7
het Europees Parlement. In theorie is het mogelijk dat Nederland als EU-lidstaat een ander standpunt inneemt dan als EU-voorzitter, bijvoorbeeld als de Kamer daar om nationale redenen aan hecht. Feit is echter ook dat het Nederlandse standpunt wordt gezien als dat van de komende voorzitter van de EU, hetgeen voor het kabinet reden is om met name in de kwestie-Turkije procedureel extra zorgvuldig te opereren. De EU heeft slechts een beperkte directe rol ten aanzien van de kwestie-Cyprus, zij het dat de EU wel aan de wieg heeft gestaan van het onderhandelingsproces via de secretaris-generaal van de VN. De Europese Commissie heeft ook zeer nauw contact met de VN-onderhandelaar, terwijl Nederland in dezen ook bilateraal contact onderhoudt. Met de heer Van Dijk maakt hij zich zorgen over het veranderingsproces in Roemenië. Opschorting van de onderhandelingen lijkt hem evenwel niet wenselijk, want dat zou dat proces nog meer vertragen of zelfs stopzetten. Wel is het de vraag of Roemenië op tijd klaar zal zijn voor de toetredingsstreefdatum van 1 januari 2007, want daarvoor dient het aan de toetredingscriteria te voldoen. Eveneens deelt hij de zorg van de heer Van Dijk over de toename van het antisemitisme in Europa, waaronder in Nederland. Het is ook niet toevallig dat hierover tijdens de laatste Europese top in Brussel via een raadsconclusie een duidelijk statement is afgegeven. De Kamer krijgt binnen enkele dagen een brief van het kabinet over de financiële perspectieven 2007–2013. Via de 1%-brief is in feite bepleit om het reële EU-uitgavenplafond constant te houden en in ieder geval niet sterk te laten stijgen. Nederland blijft zich in dezen richten op de groep van zes die hierover een gelijkluidend standpunt inneemt, zij het dat de landen daarvoor verschillende motieven hebben. Daarnaast wordt ernaar gestreefd om hierin meer medestanders te krijgen, want het is duidelijk dat sprake zal blijven van een harde strijd. De voorstellen van de Europese Commissie op dit punt zijn werkelijk exorbitant. Nederland zal dan ook vasthouden aan zijn harde lijn op dit punt. Het hecht aan uitgaven voor nieuw beleid op diverse terreinen, maar daarvoor is meer dan genoeg geld beschikbaar. Nu gaat immers 80% van de uitgaven naar het structuurbeleid en het landbouwbeleid. Een kleine wijziging op het gebied van die allocatie biedt enorm veel ruimte voor zaken die de EU beter moet aanpakken. Voorts is het noodzakelijk om te komen tot de instelling van de nettobegrenzer. Dat maakt het voor Nederland ook makkelijker om open te staan voor nieuwe prioriteiten van de EU, want nu komt de rekening daarvan vooral op het bord van Nederland te liggen. Ook staatssecretaris Nicolaï maakt zich zorgen over de situatie in Rusland, hetgeen dan ook onderwerp van gesprek zal zijn als de Europese trojka op 11 maart een bezoek brengt aan Rusland. De EU stuurt ook waarnemers voor korte en langere tijd om het verkiezingsproces in de gaten te houden. De EU staat in haar betrekkingen met Rusland een coherente benadering voor, waarbij ook de situatie in Tsjetsjenië aan de orde wordt gesteld. Hierover zal in de reguliere verslagen worden gerapporteerd. Hij releveert dat het rapport van het Internationaal Atoomenergieagentschap inzake Iran dezer dagen verschijnt, maar pas over enkele weken openbaar zal worden gemaakt als het in het bestuur van het agentschap is vastgesteld. Dan zal de Kamer het ook ontvangen. De kritische positie van Nederland op dit punt is bekend. Het uitsluiten van hervormingsgezinde kandidaten bij de parlementsverkiezingen in Iran is zeer zorgelijk. Dat zal dan ook zeker in de Europese Raad aan de orde komen, temeer daar Nederland in dit debat in EU-verband een voortrekkersrol speelt. Nederland speelt een prominente rol bij het vredesproces in Soedan, waarbij ook de EU is betrokken. Er wordt ook druk op de verschillende partijen uitgeoefend via de inzet van hulpinstrumenten. Het beleid van de EU strookt goed met wat Nederland voorstaat. Met de heer Van Dijk is de staatssecretaris van mening dat een verlenging
Tweede Kamer, vergaderjaar 2003–2004, 21 501-02 en 21 501-20, nr. 530 8
van de sancties tegen Zimbabwe aan de orde is. Nederland brengt dat ook binnen de EU naar voren. Naar verwachting zal ook conform deze harde opstelling worden besloten in de JBZ-raad van heden. Hij beaamt dat het een ongelukkige ontwikkeling is dat Israël geld uittrekt voor nederzettingen op de Westelijke Jordaanoever. Het terugtrekken van nederzettingen in de Gazastrook mag niet leiden tot het uitbreiden van nederzettingen op een evenzeer illegale locatie. Hij beschikt niet over nadere informatie over het doorsluizen van EU-subsidiegelden naar de vrouw van Arafat. In opdracht van het Europees Parlement wordt hiernaar onderzoek gedaan. Tot slot brengt hij naar voren dat transitvisa voor de vijf belangrijkste politici van Taiwan geen probleem zijn. Bij doorreisvisa voor kort bezoek ligt de zaak heel gevoelig. Binnen de EU bestaat geen animo om haar beleid op dit punt te wijzigen. Het standpunt van de Kamer op dit punt zal hij, voorzover nodig, overbrengen aan minister Bot. Zo nodig kan de Kamer daarover dan nader met de minister spreken. De voorzitter van de vaste commissie voor Buitenlandse Zaken, De Haan De voorzitter van de vaste commissie voor Europese Zaken, Dijksma De adjunct-griffier van de vaste commissie voor Buitenlandse Zaken, Van Toor
Tweede Kamer, vergaderjaar 2003–2004, 21 501-02 en 21 501-20, nr. 530 9