Tweede Kamer der Staten-Generaal
2
Vergaderjaar 1988-1989
20 961
Opleiding verplegende beroepen
Nr. 2
VERSLAG V A N EEN MONDELING OVERLEG Vastgesteld 6 april 1989
1 Samenstelling: Leden: Worrell (PvdA), Hermes (CDA), Beinema (PvdA), Van Leijenhorst (CDA), voorzitter, Braams (VVD), Lansink (CDA), Niessen (PvdA), Van der Vlies (SGP), Wallage (PvdA), Franssen (VVD), Jorritsma-Lebbink (VVD), Kamp (VVD), ondervoorzitter, Janmaat-Abee (CDA), Leijnse (PvdA), Nuis (D66), De Cloe (PvdA), Huys (PvdA), Lilipaly (PvdA), Wolffensperger (D66), Tuinstra (CDA), Van Gelder (PvdA), Frissen (CDA) en Van de Camp(CDA). Plv. leden: Lankhorst (PPR), Borgman (CDA), Reitsma (CDA), Roosen-van Pelt (CDA), Hermans (VVD), De Boer (CDA), Vermeend (PvdA), Schutte (GPV), Verspaget (PvdA), Korthals (VVD), Van Rey (VVD), Van Es (PSP), Leerling (RPF), De Pree (PvdA), Groenman (D66), Netelenbos (PvdA), Buurmeijer (PvdA), Ter Veld (PvdA), Kohnstamm (D66), Boers-Wijnberg (CDA), Van lersel (CDA) en Baas-Jansen (CDA).
2
Samenstelling: Leden: Nypels (D66), Haas Berger (PvdA), voorzitter, Müller-van Ast (PvdA), E. Terpstra (VVD), Wöltgens (PvdA), Lansink (CDA), ondervoorzitter, Borgman (CDA), Leerling (RPF), De Pree (PvdA), Van der Heijden (CDA), Franssen (VVD), Laning-Boersema (CDA), Kamp (VVD), Nijhuis (VVD), De Kok (CDA), Janmaat-Abee (CDA), Huys (PvdA), Vriens-Auerbach (CDA), Tuinstra (CDA), Van Otterloo (PvdA), Hageman (PvdA) en Netelenbos (PvdA). Plv. leden: Eisma (D66), Ter Beek (PvdA), Jabaaij (PvdA), Hermans (VVD), Beckers-de Bruijn (PPR), Oomen-Ruijten (CDA), Esselink (CDA), Van der Vlies (SGP), Moor (PvdA), Vreugdenhil (CDA), Rempt-Halmmans de Jongh (VVD), Frissen (CDA), Linschoten (VVD), Van Es (PSP), Schutte (GPV), Gerritse (CDA), Buurmeijer (PvdA), Weijers (CDA), Beinema (CDA), Van Nieuwenhoven (PvdA), Ter Veld (PvdA) en Vermeend (PvdA).
913084F ISSN 0921 7371 SDU uitgeverij 's Gravenhage 1989
De vaste Commissies voor onderwijs en wetenschappen 1 en voor de volksgezondheid 2 hebben op 2 maart mondeling overleg gevoerd met de staatssecretarissen van Onderwijs en Wetenschappen en van Welzijn, Volksgezondheid en Cultuur over de e v e n t u e l e o m b o u w van het inservice o n d e r w i j s v o o r v e r p l e e g k u n d i g e n en ziekenverzorgenden over de e v e n t u e l e h e r s t r u c t u r e r i n g van de M D G O - V P - en VZ o p l e i d i n g e n en over o p l e i d i n g e n HBO-V en W O - v e r p l e g i n g s wetenschap . Het overleg werd gevoerd aan de hand van de brief d.d. 24 november 1988 over Opleidingen verplegende beroepen (20 9 6 1 , nr. 1) van de staatssecretaris van Onderwijs en Wetenschappen. De commissie brengt van het gevoerde overleg als volgt verslag uit. Vragen en o p m e r k i n g e n uit de c o m m i s s i e s Mevrouw K a m p (V.V.D.) had na vluchtige kennisneming van het zeer onlangs ontvangen rapport van het Instituut voor onderzoek van de overheidsuitgaven (I00) begrepen dat de ombouw van de verpleegkundige inservice-opleidingen naar dagonderwijs niet mogelijk is op budgettair neutrale wijze. Eveneens interessant is dat het I 0 0 bij de in beschouwing genomen varianten impliciet is uitgegaan van de mogelijkheid dat een aanzienlijk deel van de werkzaamheden van inservice-opgeleide verpleegkundigen door MDGO-VP-afgestudeerden wordt overgenomen. Welke procedure zal ten aanzien van het IOO-rapport worden gevolgd, voordat een regeringsstandpunt wordt geformuleerd? Zal eerst nog een voorlopig standpunt bekend worden gemaakt, waarop inspraak van het veld mogelijk is? Uit de brief van 24 november 1988 (20 9 6 1 , nr. 1) wordt duidelijk dat de regering afstand neemt van het in 1980 geuite voornemen de inservice-opleidingen geleidelijk om te bouwen tot dagonderwijs. Mevrouw Kamp steunde de staatssecretaris hierin, omdat zij het bestaan van verschillende opleidingsmogelijkheden, waaronder die van het «werkend leren», voor dit werkveld belangrijk vond. Tevens wordt hiermee afstand genomen van het Den Treek-rapport, omdat de stapsgewijze ombouw tot dagonderwijs ook daarvan de essentie was, terwijl ook
Tweede Kamer, vergaderjaar 1988-1989, 20 9 6 1 , nr. 2
belanghebbende orga-ii^ties in het veM, v"aaronder de Nationale ziekenhuisraad (NZR), op praktische gronden thans de gedachte aan twee leerwegen in de verpleegkundige opleidingen onderschrijven. Verbazingwekkend vond mevrouw Kamp het dat in de brief in het geheel niet meer wordt gerept over het leerlingwezen als opleidingsweg, temeer daar beide ministeries goede ervaringen hebben met overheveling van WVC-opleidingen inzake bejaardenzorg naar het leerlingwezen van O&W. Voor verzorgende beroepen in de bejaardenzorg bestaat via 10 opleidingsvarianten immers een hele infrastructuur binnen het leerlingwezen. Mevrouw Kamp vroeg in dit verband het oordeei van de staatssecretarissen over de plannen in het noorden des lands om de inservice-opleidingen te betrekken in een samenwerkingsverband met het MDGO. Gebruikmaking van de infrastructuur in het leerlingwezen bepleitte zij niet uitsluitend op grond van financiële overwegingen, maar ook op grond van inhoudelijke argumenten. Zij wees in dit verband op de passages die in het HOOP zijn gewijd aan de behoefte aan verpleegkundigen. Factoren als de toenemende vergrijzing, de toeneming van het aantal chronische zieken en wellicht nieuwe technologische ontwikkelingen zullen eerder de behoefte aan verzorging dan de behoefte aan verpleging doen toenemen, terwijl naar haar oordeel die behoefte niet per se door HBO-opgeleiden behoeft te worden vervuld. Hoe staat de regering tegen deze achtergrond tegenover een eventuele instroombeperking in het HBO-V? Ook in het werkveld zelf staat de verhouding tussen HB0- en MBO-opgeleiden, zowel aan het bed als in de wijkverpleging ter discussie, waarbij blijkt dat genuanceerd wordt gedacht over de mogelijkheid in veel substitutie van hoger opgeleiden door middelbaar opgeleiden te doen plaatsvinden. Zal hierop nader worden ingegaan in de Nota beroepskrachtenplanning? Zij wees bovendien nog eens op het verschil in kosten per leerling: voor een HBO-opleiding ± f 8000 per jaar, voor een MBO-opleiding ± f 5000 per jaar en voor het leerlingwezen ± f 2750 per jaar. Aan de andere kant vroeg mevrouw Kamp zich af of binnen de opleidingsvarianten geen sprake is van een te grote hiërarchische gelaagdheid. Is de indruk juist dat de regering met het oog hierop streeft naar het geleidelijk integreren van opleidingen in het MDGO, met name MBO-VZ en MBO-VP (hetgeen haar warme steun zou hebben), eventueel met verschillende afstudeerrichtingen? In dit verband vroeg zij of de titel «verpleegster/verpleger» voor afgestudeerden MDGO-VP nu officieel erkend is. Vervolgens vestigde zij de aandacht op de nadelige rechtspositie van de leerkrachten in het inservice-onderwijs bij de eventuele ombouw van inservice-opleidingen in dagopleidingen. Ten slotte vroeg mevrouw Kamp of in de Nota beroepskrachtenplanning een overzicht, inclusief het budgettaire kader, kan worden gegeven van alle vervolgopleidingen. Mevrouw Netelenbos (P.v.d.A.) was van oordeel dat beslissingen omtrent de structuur van de opleidingen voor verplegende beroepen veel te lang uitblijven. In 1980 is besloten de inservice-opleidingen geleidelijk aan om te bouwen tot dagopleidingen, maar dit besluit is nog steeds niet geëffectueerd. Verschillende ontwikkelingen die zich sindsdien hebben voorgedaan en die ook in de brief van de staatssecretaris van Onderwijs en Wetenschappen worden aangeduid, vragen thans om een duidelijke standpuntbepaling. In het HOOP wordt het standpunt ingenomen dat het besluit uit 1980 wellicht moet worden heroverwogen, omdat het de vraag is of deze ombouw financieel haalbaar is. De staatssecretaris heeft aangekondigd nog in deze kabinetsperiode de kwestie van de opleidingen voor verplegende beroepen te willen regelen. Met oog daarop wilde mevrouw Netelenbos, ondanks het ontbreken van een goed onder-
Tweede Kamer, vergaderjaar 1988-1989, 20 9 6 1 , nr. 2
2
bouwd regeringsstandpunt, deze gelegenheid aangrijpen om het standpunt van haar fractie te verduidelijken. De P.v.d.A.-fractie is van mening dat de beroepsopleidingen voor verplegenden op vergelijkbare wijze moeten zijn gestructureerd als andere beroepsopleidingen, waarbij vier opleidingsniveaus kunnen worden onderscheiden: - MDGO, met een voltijd- en een deeltijdvariant, voor verzorgenden en verplegenden; - HBO-V, met een voltijd- en deeltijdvariant; - een universitaire opleiding verpleegkunde, met een beperkte capaciteit die is afgestemd op de vraag; - een opleiding voor verzorgenden en verplegenden binnen het primaire en voortgezette leerlingstelsel, vergelijkbaar met MBO-niveau. Een groot voordeel van zo'n met het reguliere beroepsonderwijs vergelijkbare structuur is het ontstaan van een gelijkwaardige positie en van duidelijkheid in opleidingsniveau. Een inservice-opleiding past niet bij het HBO-niveau. Een strikte scheiding tussen de rol van de opleider en die van de werkgever is onderwijskundig een goede zaak. Via het leerlingstelsel blijft het mogelijk leren en werken te combineren op MBO-niveau. Op den duur zouden HBO en WO wellicht moeten worden geïntegreerd. In het kader van carrièreplanning en beroepsperspectief is het wél van belang voor MDGO-opgeleiden de mogelijkheid te scheppen via een korte HBO-variant, voltijd en deeltijd, op te klimmen tot HBO-niveau. Mèt het Den Treek-rapport en het IOO-rapport was mevrouw Netelenbos van mening dat het overgrote deel van de behoefte aan verplegenden in de zorgsector kan worden vervuld door MDGO-opgeleiden. De voor het HBO en het MDGO in beide rapporten genoemde behoeften aan instroom komen trouwens redelijk overeen. Voor alle duidelijkheid merkte mevrouw Netelenbos in dit verband op, tegen het z.g. derde deskundigheidsniveau te zijn. Het voordeel van het hiervoor geschetste stelsel boven de huidige situatie is, dat het onderscheid tussen A-, B- en Z-verpleegkundigen verdwijnt, waardoor zij flexibeler kunnen worden ingezet en minder kapitaalvernietiging optreedt wanneer een verpleegkundige van zorgsector wil veranderen. Bovendien komt kwantitatief het zwaartepunt te liggen bij het MDGO, hetgeen tegemoetkomt aan bestaande knelpunten op de arbeidsmarkt. Dit is van belang, gezien de te verwachten groei van het aantal arbeidsplaatsen in de zorgsector. In 1993 zal 16% van het aantal schoolverlaters moeten instromen in de zorgsector en dit kan alléén indien er veel verandert in de opleidingen. Zo zullen de instroompercentages moeten stijgen en de uitvalpercentages bij de inservice-opleidingen sterk moeten dalen. Ook moet men zich afvragen of de eenzijdige aandacht die momenteel onder het motto «Wiskunde moet» aan exacte vakken wordt gegeven, niet het ongewilde gevolg heeft dat een beroep in de zorgsector uit de belangstelling raakt. Daar komen nog factoren bij als: de zwaarte van het beroep, de voortdurende bezuinigingen en de relatief slechte honorering. Mevrouw Netelenbos zou het schandalig vinden, wanneer Nederland, met zijn vele werklozen, verplegenden en verpleegkundigen zou moeten «importeren» of als WO-opgeleiden alléén in het buitenland hun studie kunnen afronden. De oplossing zit volgens haar niet in het handhaven van de inservice-opleiding, maar in een opwaardering van het beroep en van de beroepsopleiding. Zij raadde de staatssecretarissen dan ook aan, het beleid meer te richten op de door de NZR opgesomde knelpunten die zich op de arbeidsmarkt voordoen. Met betrekking tot de positie van het MDGO in de SVM-operatie was mevrouw Netelenbos van mening dat een sectorschool voor dienstverlenend en gezondheidsonderwijs als een categoriaal cluster van groot belang zou zijn, in het bijzonder voor de identiteit van deze opleidingen.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1988-1989, 20 9 6 1 , nr. 2
3
Dit zou moeten inhouden dat de opleidingen VP en VZ worden opgenomen als kernafdeling in het MDGO en niet als specifieke afdeling in het MBO. Hoewel duidelijk is geworden dat de ombouw van inservice-opleidingen naar dagonderwijs niet budgettair neutraal kan geschieden, wees mevrouw Netelenbos erop dat de politiek bij besluiten tot versterking van andere opleidingen ook nooit de budgettaire consequenties heeft laten domineren. Bovendien is de variant van het leerlingwezen in de rekenmodellen van het IOO-rapport niet meegenomen. Wellicht kan ook deze variant nog eens op korte termijn worden doorgerekend. Zij zei ten slotte te hopen dat de staatssecretarissen vóór het zomerreces met een definitieve standpuntbepaling kunnen komen. Zij drong erop aan dat hierbij veel aandacht wordt besteed aan de rechtspositionele consequenties voor de docenten in de inservice-opleidingen, indien deze in het initieel onderwijs zullen moeten worden ingepast. Ook mevrouw Janmaat-Abee (C.D.A.) wees op de grote behoefte die inmiddels in het veld na het nooit gerealiseerde kabinetsbesluit van 1980 bestaat aan duidelijkheid over de verpleegkundige opleidingen, zeker nu de laatste jaren veel is veranderd in de opleidingen. In dit verband kan worden genoemd de driejarige opleiding MDGO-VP, die in de plaats van het MBO-V is gekomen, en die leerlingen aflevert op het tweede deskundigheidsniveau. Het eerste deskundigheidsniveau is voorbehouden aan het HBO-V. Hiermee is het probleem verdwenen dat een MBO- en een HBO-opleiding tot precies dezelfde kwalificatie leiden. Moet nu verwacht worden dat bij de SVM-operatie opnieuw discussie ontstaat over de mogelijkheid dat de MDGO-VP-opleiding weer verlengd wordt tot vier jaar? De grootste problemen sinds de start van het MDGO-VP in 1985 zijn de veronderstelde algemene inzetbaarheid van mensen met het tweede deskundigheidsniveau en het geringe enthousiasme van de instellingen om stageplaatsen te verlenen. Is inmiddels een ruimer aanbod van stagemogelijkheden ontstaan? In dit verband wilde mevrouw Janmaat tevens weten of in het kader van de SVM-operatie de opleidingen MDGO-VP en VZ in elkaar geschoven kunnen worden. Zo ja, hoe zal dit dan gerealiseerd worden en op welk moment kan de beslissing hiertoe worden verwacht? Zal het evaluatierapport van de commissie-Trip hiervoor moeten worden afgewacht? Aan welk aantal opleidingen wordt in totaal gedacht? De staatssecretaris acht een volledige ombouw van de inservice-opleiding tot dagopleiding niet wenselijk en geeft er de voorkeur aan uit te gaan van een samenhangend stelsel van opleidingen. Momenteel ontbreekt deze samenhang bij de overgang tussen de verschillende opleidingsfasen. Zo verwacht men van een afgestudeerde MDGO-VP-er (om het eerste deskundigheidsniveau in één van de vijf sectoren te bereiken) het opnieuw doorlopen van een volledige inserviceopieiding. Hoe staat de staatssecretaris hier tegenover? Ook het Den Treekrapport heeft voortreffelijke voorstellen gedaan voor een samenhangend stelsel van opleidingen. Zal de staatssecretaris bij het doen van definitieve voorstellen hiermee in voldoende mate rekening houden? Zal de Kamer nog een beleidsbrief ontvangen naar aanleiding van het advies van het IOO over een gedeeltelijke ombouw van de inservice-opleidingen tot dagonderwijs? De C.D.A. fractie onderschrijft de visie dat de opleiding tot verplegende en verzorgende beroepen ten dele in dagonderwijs moet worden gegeven. Het inservice-onderwijs is van belang voor herintredende vrouwen en mensen die niet toegelaten kunnen worden of geen dagonderwijs meer wensen te volgen, maar wél voor de verzorgende sector kiezen. Voorkomen moet echter worden dat de inservice-opleidingen
Tweede Kamer, vergaderjaar 1988-1989, 20 9 6 1 , nr. 2
4
louter tweedekansonderwijs bieden. De know how bij de docenten binnen het inservice-onderwijs mag niet verloren gaan. In het algemeen vond mevrouw Janmaat dat, met het oog op de vergrijzingstendens, zoveel mogelijk toegangsmogelijkheden voor de verzorgende beroepen open zouden moeten blijven. Door accentverschuivingen is de werkdruk sterk toegenomen: de verkorte opnameduur, de toename van de poliklinische hulpverlening, de ontwikkelingen in de medische technologie, zwaardere categorieën patiënten in ziekenhuizen en verpleeghuizen, de vergrijzing, verschuivingen van de tweede naar de eerste lijn. Een en ander heeft consequenties voor de opleidingen. De verpleging vereist goed opgeleide beroepskrachten, maar er is een groot tekort. De aantrekkingskracht van het verpleegkundige beroep is minimaal. Met het oog op deze ontwikkelingen achtte mevrouw Janmaat het noodzakelijk dat het imago van het verpleegkundige beroep wordt verbeterd. Verder moeten de verschillende onderwijsvormen optimaal worden gebruikt om alle relevante doelgroepen op de arbeidsmarkt te bereiken. Samenwerking en overleg op regionaal niveau tussen MBO, HBO, inservice-onderwijs, alsmede de instellingen zélf is noodzakelijk ten einde vraag en aanbod goed op elkaar te kunnen afstemmen. Bij de samenwerking tussen de centrale scholen voor inservice-onderwijs en instituten voor HBO en MDGO doet zich ondere andere het praktische probleem voor van de verschillen in rechtspositie van de docenten. Zijn er mogelijkheden om bij samenwerkingsinitiatieven de werknemers aan de centrale scholen dezelfde rechtspositie te geven als die in het reguliere onderwijs? In de brief van de staatssecretaris van Onderwijs en Wetenschappen zijn de mogelijkheden van deeltijdonderwijs niet uitgewerkt. Denkt zij aan het handhaven van de inservice-opleidingen, ressorterende onder WVC, aan het overhevelen ervan naar het leerlingwezen, ressorterende onder O&W, óf aan het handhaven van de deeltijd-MBO-opleiding, dan wel aan een combinatie hiervan? Bij overheveling naar het leerlingwezen zou optimaal gebruik moeten worden gemaakt van de thans op de centrale scholen aanwezige deskundigheid. Het aantal verpleegkundigen die een academische opleiding volgen, breidt zich jaarlijks uit. Zullen de resultaten van deze uitbreiding van studiemogelijkheden ooit tot uiting komen in de Wet BIG? Mevrouw Janmaat sloot zich aan bij de vraag om vóór 1 juli een duidelijke opvatting kenbaar te maken over de VP- en VZ-sectoren en de deeltijdopleiding, zulks mede met het oog op de behandeling van het wetsvoorstel SVM. Wordt het bedrijfstaksgewijze overleg bij de herstructurering van de opleiding betrokken? Het antwoord van de regering De Staatssecretaris van Onderwijs en Wetenschappen zag de betekenis van dit overleg als het opmaken van een tussenstand, omdat de regering nog geen definitief standpunt heeft bepaald. Ondertussen heeft zich in de afgelopen jaren wel een ontwikkeling in het denken voorgedaan In 1980 waren regering en Kamer het erover eens, zulks na een diepgaande discussie in het veld, dat de inservice-opleidingen omgebouwd dienden te worden tot volledig dagonderwijs, mits deze ombouw budgettair neutraal zou kunnen verlopen. Die beslissing was in hoofdzaak gebaseerd op de toen gesignaleerde negatieve aspecten van de inservice-opleidingen. Na 1980 is intensief gediscussieerd over de vraag of het MDGO-VP voor het eerste dan wel het tweede deskundigheidsniveau zou opleiden. Achteraf zag de staatssecretaris de keuze voor het tweede deskundigheidsniveau als een buitengewoon wijze beslissing.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1988-1989, 20 9 6 1 , nr. 2
5
In haar brief van 24 november 1988 (20 9 6 1 , nr. 1) komt een volgende fase in het denken naar voren, waarin geen sprake meer is van volledige maar van gedeeltelijke ombouw van de inservice-opleidingen tot dagonderwijs. Inmiddels wordt namelijk de gedachte breed ondersteund dat in iedere beroepsopleiding naast een volledige dagopleiding plaats moet zijn voor een opleidingsvariant waarin werken en leren gecombineerd worden. Dit vindt men terug in alle voorstellen met betrekking tot SVM en WCBO. Het laatste jaar is gebleken dat zich met betrekking tot het MDGO-VP problemen voordoen bij het vinden van stageplaatsen en bij het vinden van arbeidsplaatsen door afgestudeerden. Ook het Den Treekrapport heeft ten slotte een belangrijke stoot gegeven aan de discussie over de verpleegkundige opleidingen. De staatssecretaris deelde mede dat de regering zich stellig heeft voorgenomen een definitief regeringsstandpunt vóór de zomervakantie bekend te maken, omdat zij van mening is dat de kwestie van de opleidingen voor verplegende beroepen nog in deze kabinetsperiode moet zijn geregeld. Overigens heeft ook de regering nog geen conclusies getrokken naar aanleiding van het recent ontvangen zeer gedegen IOO-rapport. Duidelijk komt daarin naar voren dat, ook al zouden de inservice-opleidingen slechts gedeeltelijk worden omgebouwd, hiermee honderden miljoenen zijn gemoeid. De staatssecretaris was echter gehouden bij het nemen van definitieve stappen rekening te houden met de financiële randvoorwaarde dat de gehele of gedeeltelijke ombouw budgettair neutraal moet verlopen. Zij wilde geenszins haar verantwoordelijkheid ontlopen om te zorgen voor voldoende opgeleide verpleegkundigen, maar zij achtte het ten enemale onmogelijk het opleidingsbudget met enkele honderden miljoenen te verruimen. Recent had de staatssecretaris een tweede tussentijdse evaluatie van de commissie-Trip ontvangen; ook de Kamer zal hiervan spoedig een afschrift ontvangen. Wat de MDGO-VP-opleidingen betreft had deze evaluatie haar buitengewoon vreugdevol gestemd, waar deze vaststelt dat de problematiek van de stageplaatsen aanzienlijk is verminderd, dat de kansen op het vinden van een arbeidsplaats voor afgestudeerden iets verbeteren en bovendien dat, waar zij werkzaam zijn in de gezondheidszorg, over de inzetbaarheid van afgestudeerden overwegend positief wordt geoordeeld. Evenzeer verheugde zij zich over de groeiende waardering voor MDGO-VP-opgeleiden bij de NZR. De bewindslieden stelden zich voor naar aanleiding van het IOO-rapport, de zojuist genoemde tweede tussentijdse evaluatie van de commissie-Trip en gesprekken met het werkveld, de NZR en anderen, waaronder de commissie-Trip, vóór het zomerreces hun standpunt over de verpleegkundige opleidingen bekend te maken. Een en ander zal dus niet verwerkt worden in het kerndocument of de beroepskrachtenplanning, maar zal worden neergelegd in een aparte notitie. Het spreekt vanzelf dat in dit kader de variant van het ombouwen van de inservice-opleiding tot een opleiding in het kader van het leerlingstelsel, zorgvuldig zal worden bestudeerd. Hierbij is van belang dat de inservice-opleiding tot het eerste deskundigheidsniveau opleidt; naar de mening van de staatssecretaris zou daaraan niet moeten worden getornd. Het kan dan ook in het kader van het leerlingwezen geen primaire opleiding zijn. Gedacht moet worden aan een voortgezette, wellicht aan een tertiaire opleiding. Ook hierover zal nadere discussie met het veld moeten worden gevoerd. Indien inderdaad de weg van het leerlingwezen wordt gekozen voor een voortgezette of wellicht tertiaire opleiding, dan dient bij de formulering van de eindtermen een duidelijke relatie te worden gelegd met het HBO-V en het MDGO-VP. Een andere mogelijke variant bij het zoeken naar een opiossing voor de problematiek van de verpleegkundige opleidingen zag de staatssecretaris hierin dat de samenwerkingsverbanden die thans ontstaan tussen de
Tweede Kamer, vergaderjaar 1988-1989, 20 9 6 1 , nr. 2
6
centrale ziekenhuisscholen en de MDGO-VP/VZ-opleidingen, uitgroeien tot een samenhangende opleiding, zowel voltijds als deeltijds. Welke opleiding echter ook gekozen wordt, het onderwijs zal inhoudelijk gemoduleerd moeten worden; pas dan ontstaat onderwijskundige samenhang en kunnen mogelijkheden ontstaan om van de ene opleidingsweg naar de andere over te stappen. De zoeven geschetste samenwerkingsverbanden zouden op die manier uitstroommogelijkheden kunnen bieden op verschillende niveaus. Wellicht moet het HBO-V daarbij mede worden betrokken. Ook achtte de staatssecretaris combinaties van beide oplossingsvarianten mogelijk. Overleg en, zo mogelijk, overeenstemming met alle betrokkenen zal hierbij van overwegend belang zijn. In antwoord op de suggestie de opleidingen MDGO-VP en VZ in elkaar te schuiven, zei de staatssecretaris deze als twee aparte opleidingswegen te willen blijven zien. Indien echter de leerstof goed wordt gemoduleerd, zullen een aantal modules gemeenschappelijk kunnen worden aangeboden, in elk geval op de scholen die voor zowel VP als voor VZ opleiden. Daarnaast kan worden gedacht aan de mogelijkheid van een gemeenschappelijk eerste leerjaar. Mét mevrouw Netelenbos zou de staatssecretaris het de fraaiste oplossing vinden als in het kader van de SVM-operatie de opleidingen VP en VZ binnen één kernafdeling zouden kunnen worden aangeboden. Zolang echter slechts 12 MDGO-VP-opleidingen staan tegenover ruim 60 MDGO-VZ-opleidingen, is het budgettair niet mogelijk elke MDGO-VZ-opleiding met een VP-opleiding uit te breiden. Mede met het oog op dit budgettaire kader is het van belang dat spoedig een definitief regeringsstandpunt wordt geformuleerd over de totaliteit van de opleidingen. Deze zal immers ook relevant zijn voor de nadere invulling van de SVM-operatie. De staatssecretaris was het in beginsel eens met de stelling van mevrouw Netelenbos dat men binnen redelijk korte termijn van het eindniveau van het MDGO-VP naar het eindniveau van het HBO-V zou moeten kunnen komen. Een van de algemene doelstellingen van het beroepsonderwijs is immers dat men geheel of gedeeltelijk afgeronde opleidingen (modules) kan «meenemen» als men van de ene naar de andere opleiding overstapt. Dat moet ook gelden voor afgestudeerden MDGO-VP, die overstappen naar een inservice-opleiding. Evenals mevrouw Janmaat had de staatssecretaris dan ook groot bezwaar tegen het feit dat hier en daar van MDOG-VP-afgestudeerden verwacht wordt dat zij op het eerste deskundigheidsniveau de volledige inservice-opleiding alsnog volgen. Soms worden zij zelfs niet eens toegelaten. Dit probleem zal op heel korte termijn uit de wereld geholpen moeten worden. De opmerking van mevrouw Netelenbos over de negatieve gevolgen die de campagne «Kies exact» voor de instroom zou hebben, werd door de staatssecretaris met kracht weersproken. De bedoeling van «Kies exact» is immers dat leerlingen in het algemeen voortgezet onderwijs zo'n breed eindexamenpakket krijgen dat niet bij voorbaat allerlei opleidingsvarianten voor hen in de praktijk afgesloten zijn. In antwoord op de opmerking van mevrouw Netelenbos over de SVM-operatie, zei de staatssecretaris dat in het SVM-proces scholen en besturen in de praktijk vaak zelf kiezen voor een multisectoraal cluster, hetgeen door de mogelijkheid van wederzijdse beïnvloeding van de opleidingsrichtingen erg interessant moet worden genoemd. De keuze van mevrouw Netelenbos voor een sectorschool werd dan ook niet bij voorbaat door de staatssecretaris onderschreven. Tot mevrouw Janmaat zei zij dat de bekostiging van het MDGO-VP is gebaseerd op een driejarige opleiding, zodat niet verwacht kan worden dat scholen financieel in staat zullen zijn bij de SVM-operatie te kiezen voor een vierjarige opleiding. Een tweejarige variant leidt daarentegen tot
Tweede Kamer, vergaderjaar 1988-1989, 20 9 6 1 , nr. 2
7
een lager uitstroomniveau. Volgens de staatssecretaris kan de scholen alléén de ruimte voor zo'n variant worden geboden, indien de behoefte daaraan van werkgeverszijde duidelijk is aangetoond. Zij was het eens met de stelling dat voorkomen moet worden dat de inservice-opleidingen geheel zouden verdwijnen. In de SVM-filosofie dient ruimte te bestaan voor beide leerwegen, overigens niet alleen voor herintredende vrouwen, maar ook voor jonge mensen, juist met het oog op de vele waardevolle elementen die de opleidingsvariant van het werkend leren biedt. De staatssecretaris was bereid na te denken over de mogelijkheid in de inservice-opleidingen ook het element van de verdere specialistische opleidingen te incorporeren, waarin overigens naar haar mening dan ook MDGO-VP-ers een plaats zouden moeten kunnen vinden. Een goede regeling van de rechtspositie van de docenten achtte de staatssecretaris conditio sine qua non voor het bereiken van samenwerkingsvormen. Het bedrijfstaksgewijze overleg is in deze sector overigens bijzonder actief. Ook de mogelijkheden voor deeltijd-MBO, in hoofdzaak bedoeld als tweedekansonderwijs, wilde de staatssecretaris in de beschouwingen betrekken, evenals de door mevrouw Kamp gesuggereerde instroombeperking in het HBO-V. De Staatssecretaris van Welzijn, Volksgezondheid en Cultuur onderschreef de mening dat met betrekking tot de verpleegkundige opleidingen nu spoedig knopen moeten worden doorgehakt. Het 100-rapport maakt duidelijk dat het volledig ombouwen van de inservice-opleidingen tot dagonderwijs financieel niet haalbaar is. Daarnaast leveren de gewijzigde inzichten omtrent de combinatie van werken en studeren ook inhoudelijke contra-argumenten op. Voorts is het met het oog op de problematiek op de arbeidsmarkt van belang zoveel mogelijk opleidingsmodaliteiten in stand te houden. Het verlaten van het in 1980 door de regering ingenomen standpunt houdt echter niet in dat geen grote aandacht nodig is voor de onderwijskundige invulling daarvan. Ingaande op de opmerkingen over de acceptatie van de MDGO-VP-opgeleiden, merkte de staatssecretaris op ook zijnerzijds de indruk te hebben dat deze in de gezondheidszorg groeiende is. Hij wees in dit verband op het experiment dat in het Canisius/Wilhelmina Ziekenhuis te Nijmegen gaande is met een begeleide introductieperiode voor een zestal MDGO-VP-ers. Daarbij is gebleken dat men aan een applicatie van 6 tot 9 maanden voldoende lijkt te hebben om het diploma verpleegkundige A te kunnen halen. Bij de aansluiting van de MDGO-VP-opleiding op de opleiding voor verpleegkundige A bestaat op dit moment een vrijstelling voor de voorbereidende periode van 7 maanden. Degenen die voor de inservice-opleidingen verantwoordelijk zijn, zijn overigens bevoegd nog andere vrijstellingen te verlenen. Naar de mogelijkheden van verdergaande vrijstellingen wordt onderzoek verricht. De vraag naar de bescherming van het diploma verwees de staatssecretaris naar de discussie over de uitvoering, via algemene maatregelen van bestuur en uitvoeringsbesluiten, van de Wet BIG. Het Staatstoezicht op de volksgezondheid registreert overigens wel reeds deze diplomahouders. De kwantitatieve aspecten van de arbeidsmarktproblematiek worden uitvoerig behandeld in de nota's beroepskrachtenplanning. Deze planning wordt door het ministerie van Onderwijs en Wetenschappen gebruikt bij de planning van de opleidingscapaciteit. Op niet al te lange termijn hoopte de staatssecretaris het overleg met de NZR over de cijfers voor de middellange en lange termijn te hebben afgerond, zodat een defini-
Tweede Kamer, vergaderjaar 1988-1989, 20 9 6 1 , nr. 2
8
tieve nota hierover aan de Kamer kan worden toegezonden. Overigens blijkt het verzamelen van kwantitatieve gegevens erg moeilijk te zijn, omdat de analyses van deskundige derden, waarvan men afhankelijk is, doorgaans slechts verkennend en kwalitatief van aard zijn. Het NEI stelt bijvoorbeeld dat de huidige tekorten aan verpleegkundigen zich vooral voordoen bij de gespecialiseerde verpleegkundigen en bij verpleegkundigen in leidinggevende functies. Wèl verwacht men dat deze tekorten zich in de toekomst op een veel breder vlak zullen voordoen. In sommige regio's ziet men daarvan nu al de negatieve voorlopers. Al met al meende de staatssecretaris dat de arbeidsmarktproblematiek in de komende jaren veel meer aandacht moet krijgen, niet alleen in analyserende zin, maar vooral ook in de probleemoplossende zin. Hij legde in dit verband de nadruk op de grote verantwoordelijkheid die het veld zélf in dezen heeft. Het verheugde hem dan ook dat de NZR een plan van aanpak heeft aangekondigd, dat per regio tot een complementair stelsel van onderwijsvoorzieningen moet leiden, hetwelk mede op de arbeidsmarkt is afgestemd en de concurrentie van opleidingen voor andere beroepen moet kunnen weerstaan. Ook kan worden gewezen op activiteiten van de gewestelijke arbeidsbureaus op het gebied van wederinschakelingscursussen voor herintrendende verpleegkundigen. Inmiddels zijn parttimeopleidingen ziekenverzorging gestart. De NZR tracht verder door middel van voorlichting de beeldvorming inzake het verpleegkundige beroep te verbeteren. De staatssecretaris meende dat de verhouding tussen de verschillende deskundigheidsniveaus in de komende maanden een van de meest problematische onderwerpen zal worden, temeer waar het beroepenveld zelf over deze niveaus niet duidelijk is. Een element dat de standpuntbepaling in dezen bijzonder bemoeilijkt, is dat in de praktijk de takenpakketten grote overlappingen vertonen. Wellicht zijn allereerst goede taakomschrijvingen noodzakelijk, voordat omtrent de opleidingsniveaus de juiste conclusies kunnen worden getrokken. Voorshands achtte hij een keuze voor een opleiding in het kader van het leerlingwezen die zich richt op het MDGO-VP-niveau, in strijd met de indeling in eerste en tweede deskundigheidsniveau, al moest hij erkennen dat de technologische en behandeltechnische ontwikkelingen in de ziekenhuizen het zicht op het eindbeeld sterk beïnvloeden. Aan de andere kant is terecht gewezen op de toenemende behoefte aan verzorging van chronisch zieken als gevolg van de vergrijzing. Nadere discussie Mevrouw Janmaat vroeg of de besluitvorming naar aanleiding van de door de staatssecretarissen toegezegde definitieve beleidsnotitie inzake de verpleegkundige opleidingen in wezen niet vóór de SVM-operatie zou dienen plaats te vinden. De Staatssecretaris van Onderwijs en Wetenschappen zag op dit moment geen mogelijkheden om in alle gevallen te komen tot een kernafdeling, met daarbinnen VP en VZ. Waar men VP zowel als VZ kan aanbieden, kan wèl reeds een zodanige kernafdeling functioneren. De voortgang van de SVM-operatie zou niet moeten worden doorbroken door dit ene punt; zij hoopte dat het betrokken wetsvoorstel nog vóór de zomer in de Kamer behandeld kan worden. De voorzitter van de vaste Commissie voor onderwijs en wetenschappen, Van Leijenhorst De voorzitter van de vaste Commissie voor de volksgezondheid, Haas-Berger, De griffier van de vaste Commissie voor onderwijs en wetenschappen, Janssen
Tweede Kamer, vergaderjaar 1988-1989, 20 9 6 1 , nr. 2
9